Verslag van een openbare vergadering, gehouden op 16 juni 2025, van de interparlementaire commissie van de Nederlandse Taalunie
Verslag van een bijeenkomst
Nummer: 2025D46217, datum: 2025-11-12, bijgewerkt: 2025-11-12 11:26, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-06-16 09:00: IPC Taalunie - IPC (Vergadering), interparlementaire commissie inzake de Nederlandse Taalunie
Preview document (🔗 origineel)
VERSLAG VAN DE OPENBARE VERGADERING VAN DE INTERPARLEMENTAIRE COMMISSIE VAN DE NEDERLANDSE TAALUNIE
Vastgesteld 6 november 2025
Verslag van de openbare vergadering van de Interparlementaire Commissie van de Nederlandse Taalunie op maandag 16 juni 2025, gehouden in het gebouw van de Eerste Kamer der Staten-Generaal in Den Haag.
Aanwezige leden van de Interparlementaire Commissie:
Vlaanderen:
Filip Brusselmans (Vlaams Belang)
Gilles Bultinck (cd&v)
Manu Diericx (N-VA)
Frédéric Erens (Vlaams Belang)
Hannelore Goeman (Vooruit), ondervoorzitter van de Vlaamse delegatie
Kristof Slagmulder (Vlaams Belang)
Griet Vanryckegem (N-VA), voorzitter van de Vlaamse delegatie
Nederland:
vanuit de Tweede Kamer:
Judith Tielen (VVD)
Merlien Welzijn (NSC)
Raoul White (GroenLinks-PvdA)
vanuit de Eerste Kamer:
Paulien Geerdink (VVD)
Rik Janssen (SP)
Andrea van Langen-Visbeek (BBB)
Daan Roovers (GroenLinks-PvdA)
Aanwezig namens het Comité van Ministers:
Eppo Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van Nederland (online)
Aanwezig namens de Nederlandse Taalunie:
Gunther Van Neste, algemeen secretaris
Gastsprekers themasessie Neerlandistiek in de wereld:
Lesia Chaika, MA-studente neerlandistiek uit Oekraïne aan de Károli Gáspár University in Boedapest
Uta Maria Cyprian, beleidsadviseur bij het coördinatiepunt van de districtsregering Münster
Paola Gentile, hoofddocente Nederlands aan de Universiteit van Triëst
Anne Sluijs, voorzitter IVN
Lutgart Spaepen, senior EU-expert op het gebied van regionale ontwikkeling, kmo's en innovatie
Verder aanwezig:
Nic Van der Marliere (diplomatiek vertegenwoordiger van Vlaanderen in Nederland)
Voorzitter: Geerdink
Griffier: Bakker-de Jong
Aanvang 11.00 uur.
1. Opening en mededelingen
De voorzitter:
Hierbij open ik de ochtendvergadering van de Interparlementaire Commissie inzake de Nederlandse Taalunie. Fijn dat u allen gekomen bent, dit keer in de tijdelijke huisvesting van de Eerste Kamer. Ik zie uit naar dit overleg.
Voordat we gaan beginnen, wil ik u allen van harte welkom heten, in het bijzonder minister Bruins, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die op het aller-, allerlaatste moment bereid is gevonden om minister Gennez te vervangen, die helaas vandaag niet aanwezig kon zijn. Ik wil mijn grote dank uitspreken in de richting van minister Bruins namens ons allen.
Anders dan in een normale situatie zal de minister, zoals u ziet, alleen digitaal aan kunnen sluiten tot en met agendapunt 4. De heer Gunther Van Neste zal bij hoge uitzondering uw vragen namens het Comité van Ministers beantwoorden. Hij is hiertoe gemachtigd. Kan u zich vinden in deze ietwat uitzonderlijke, eenmalige wijze van beantwoording van vragen? Ja. Dan gaan we van start.
Van de Vlaamse zijde heet ik van harte welkom mevrouw Griet Vanryckegem, de voorzitter van de Vlaamse delegatie, de heer Brusselmans van Vlaams Belang, de heer Bultinck van N-VA … O, sorry, cd&v! Gelukkig let iedereen op en is iedereen wakker. Heel goed. Welkom aan de heer Diericx, wel van N-VA, de heer Erens van Vlaams Belang, mevrouw Goeman -- ze komt iets later, begreep ik; ze is er bijna -- en de heer Slagmulder van Vlaams Belang. Van de Nederlandse zijde welkom aan mevrouw Tielen, die ik van harte feliciteer met de aanstaande benoeming tot staatssecretaris van VWS. Fantastisch dat u er bent. De heer White komt later, begreep ik. Mevrouw Welzijn, waar is ze gebleven? Daar. Zij sluiten allen aan vanuit de Tweede Kamer. Vanuit de Eerste Kamer zijn aanwezig de heer Janssen van de SP, mevrouw Roovers van PvdA-GroenLinks en mevrouw Van Langen-Visbeek van BBB. Theo Bovens is helaas verhinderd voor deze vergadering. Mijn naam is Paulien Geerdink van de VVD. Ik ben eveneens Eerste Kamerlid.
Ook welkom aan de diplomatiek vertegenwoordiger van Vlaanderen. Die is er niet. Dan niet welkom! Ik hoop dat die nog komt. Alle andere aanwezigen: van harte welkom. Mochten de leden van de Vlaamse delegatie het nog niet meegekregen hebben: dit kan de laatste keer zijn dat wij vanuit Nederland in deze samenstelling deelnemen. Niet alleen zijn er verkiezingen op 29 oktober, wat betekent dat er mogelijk een deels nieuwe delegatie aanwezig zal zijn bij de volgende IPC-vergadering, maar voor mij is dit ook de laatste vergadering als voorzitter van de IPC en als lid van de delegatie. Per 1 augustus ga ik aan de slag als algemeen directeur bij de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs. Ik zal bij het intreden van het zomerreces de Eerste Kamer verlaten.
Dan stel ik voor om te beginnen. Opening en mededelingen: zijn er mededelingen? Van mijn kant zijn er geen mededelingen. Mevrouw Vanryckegem.
Mevrouw Vanryckegem:
Dank u wel, voorzitter. Ik wou namens de Vlaamse delegatie mijn verontschuldigingen aanbieden voor de afwezigheid van onze minister. Ik wil mijn oprechte dank overbrengen aan minister Bruins voor het onmogelijke mogelijk maken in zijn strakke agenda en voor het tijd maken voor de Taalunie. Aan het einde van de vergadering maak ik graag vijf minuten tijd om ook uw laatste vergadering in schoonheid af te ronden. Dank u.
4. Debriefing van de recente zitting van het Comité van Ministers door de minister
De voorzitter:
Dan gaan we meteen over naar agendapunt 4, in verband met het feit dat de heer Bruins niet heel erg lang voor ons kan vrijmaken. U ziet: hij zit in een auto. Afgelopen 2 juni 2025 kwam het Comité van Ministers bijeen. Graag geef ik het woord aan de minister om ons hierover bij te praten. Dank voor uw bereidheid.
Minister Bruins:
Dank u wel, voorzitter. Ik hoop dat ik goed te verstaan ben in uw zaal. Fijn om bij u te zijn. Veel dank aan u. Allereerst gefeliciteerd met de mooie nieuwe uitdaging die u vanaf augustus aangaat. Maar ook dank aan de leden van de Interparlementaire Commissie dat u hier aanwezig bent. De Taalunie is belangrijk en gaat ons, denk ik, allen diep aan het hart. Fijn dat we zo bij elkaar kunnen zijn, al is het van mijn kant maar kort en digitaal.
Laat ik beginnen met u bedanken voor uw vragen. Die zijn door het Comité van Ministers beantwoord. De algemeen secretaris kan ze straks ook toelichten. Ze kunnen ook worden nagestuurd. Dat geldt ook voor de besluitenlijst van het Comité. Laat mij in algemene zin beginnen met een terugblik op het Comité van Ministers dat wij hadden op 2 juni. Ook dat raakt aan de door u gestelde vragen.
Het was een bijzondere vergadering, zeker voor een liefhebber van de Nederlandse taal als ik. Het was bijzonder om toch weer zo veel goede en belangrijke dingen met elkaar door te spreken. Het was ook bijzonder door de aanwezigen, niet alleen het Comité met ditmaal de Vlaamse minister Cieltje Van Achter, maar ook de voorzitter van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren, Rik Vosters, de ambassadeurs van Nederland, Vlaanderen en Suriname. We hadden een afsluiting door de Brusselse stadsdichter Lisette Ma Neza, die in december een mooie creatieve bijdrage leverde. We hebben een mooie bijeenkomst gehad.
Een mijlpaal daarin was het bevestigen van het meerjarenbeleidsplan van de Taalunie -- "meer jaren" gaat over 2025 tot 2029 -- en de daarbij behorende meerjarenbegrotingen. We hebben daar de complimenten gegeven -- en dat doe ik ook graag aan u -- aan de algemeen secretaris voor de voorbereiding en aan alle medewerkers van het Algemeen Secretariaat, speciaal voor de brede consultatie met belanghebbenden. Het is breed met het veld opgesteld. We hebben gemerkt en het is mij ter ore gekomen dat er veel draagvlak voor is.
Het beleidsplan past ook binnen de beschikbare middelen van de meerjarenbegroting. Dat klinkt heel formeel, maar is niet altijd vanzelfsprekend. Ook in die zin sluit het goed aan.
Naar mijn mening sluit het plan ook goed aan op de beleidsuitdagingen van zowel de Vlaamse als de Nederlandse departementen. Het sluit ook aan op een aantal vragen die gesteld zijn, onder anderen door uw lid Welzijn, over docenten, studenten en leerlingen die zo profijt van de Taalunie willen hebben, en van uw lid Erens. Zowel Nederlands als Vlaams beleid is gericht op het belang van Nederlandstalige opleidingen in het hoger onderwijs. U weet dat Nederlands als taal in het hoger onderwijs een aandachtspunt van mij en dit kabinet is.
Een derde reden waarom dit een belangrijke en bijzondere bijeenkomst was, is omdat we hebben gepraat over de inzet voor internationale neerlandistiek. Via het meerjarenbeleidsplan en het starten van het activiteitenplan voor het amendement-Van der Molen/Van der Woude over internationale neerlandistiek heb ik structureel 1 miljoen kunnen uittrekken. Het was goed om dat nu te kunnen bevestigen in het Comité van Ministers, hoewel natuurlijk het mandaat daarvoor in het Nederlandse parlement ligt, bij de Tweede en Eerste Kamer, als budgetverantwoordelijke.
Naast het feit dat we vaststelden in het Comité dat we op deze manier die structurele 1 miljoen willen inzetten, was het ook hartverwarmend om tijdens het Comité digitaal kennis te kunnen maken met studenten Nederlands uit de hele wereld. We hadden een digitale verbinding met onder andere Italië, Argentinië, Duitsland, Polen, Portugal. We hoorden waarom deze mensen Nederlands studeren. We hebben dus ook Nederlands met ze gepraat. Het was voor hen een geweldige ervaring om bij het Comité van Ministers van de Taalunie zomaar live in de vergadering te mogen inbreken en Nederlands met de ministers te spreken. We hebben met ze gepraat over hun uitdagingen en dromen. Het was heel mooi om van deze mensen te horen waarom zijn Nederlands willen studeren: een waaier aan redenen, erg mooi. Ik geloof echt dat de beste manier om het Nederlands te beschermen en te promoten is door de taal te spreken en te schrijven op zo veel mogelijk plekken, niet alleen in Nederland, Vlaanderen en Suriname, maar op zo veel mogelijk plekken in het buitenland. Dit draagt ook bij aan onze economie en in de toekomst aan de diplomatie.
Dank ook voor de vraag daarover van uw lid Van Langen en voor de vraag over de samenwerking met de Afrikaanse Taalraad van uw lid Slagmulder. Die ligt mij ook erg na aan het hart. Ook die hebben we besproken. We willen ook graag de Afrikaanse gemeenschap in Zuid-Afrika gaan betrekken.
We hebben ook gesproken over kunstmatige intelligentie, AI. We hebben het gehad over de rol daarvan voor het Nederlands en het belang van een Large Language Model, een groot taalmodel, voor het Nederlands en in het Nederlands. Dat is ook buitengewoon belangrijk voor de kracht van het Nederlands in de wereld, ook in de komende decennia.
De laatste mijlpaal van de bijeenkomst die ik nog wil noemen, is de toelichting van de voorzitter van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren. Het is goed hoe zij in de raad wetenschappelijke inzichten praktisch maken. We hebben specifiek gepraat over het advies over taal en werk van de raad, dat door de leden van het Comité onder de aandacht gebracht zal worden van collega-ministers, onder andere mijn collega, minister Van Hijum van Sociale Zaken.
Dit is mijn toelichting op de bijeenkomst die we hebben gehad op 2 juni. Mocht u nog andere vragen hebben, dan kunnen we die naderhand schriftelijk beantwoorden, maar ik ben ervan overtuigd dat onze geweldige algemeen secretaris ook in staat zal zijn om u voluit en breeduit te antwoorden wanneer u vragen hebt. Ik wil u bedanken voor uw betrokkenheid en uw passie voor de Nederlandse taal. Het is buitengewoon belangrijk dat we daar als Nederland en Vlaanderen samen in optrekken. Dank u wel. Ik wens u een hele mooie vergadering.
De voorzitter:
Dank u wel, minister Bruins. Het is zeer, zeer gewaardeerd dat u hier de tijd voor genomen hebt. Wij zullen uw advies ter harte nemen, dus de vragen gaan wij op een andere manier behandelen. Ik wens u een behouden vaart in uw auto, waar u ook naartoe gaat. Dank u wel. Graag tot de volgende keer.
Minister Bruins:
Ja, heel graag tot een volgende keer. Tot ziens.
De voorzitter:
Dank u. Dag.
Zoals u weet, was dit een ietwat bijzondere wijze van terugkoppeling, maar het is wel heel goed dat die op deze manier heeft plaatsgevonden, ook gezien het enthousiasme en de passie voor de Nederlandse taal die daaruit spreken. Daar kunnen wij als Taalunie volgens mij alleen maar heel erg gelukkig mee zijn.
Er zijn meerdere wisselingen aan deze tafel geweest, maar volgens mij is de diplomatiek vertegenwoordiger van Vlaanderen nu toch echt aangetreden. Van harte welkom. Heb ik nog meer mensen gemist? Volgens mij niet. Mevrouw Simoens is aangetreden namens de Vlaamse minister. Van harte welkom. Mevrouw Goeman, van harte welkom. U hebt net de minister gemist, maar de rest van de vergadering zal u in volledigheid kunnen meemaken. Van harte welkom.
2. Vaststelling van de agenda
De voorzitter:
Dan gaan wij nu even op een andere manier dan normaal door de agenda. Wij gaan nu de agenda vaststellen. Zijn er nog zaken die wij anders moeten aanpakken? Nee. Dan is de vergadering nu akkoord met de agenda zoals die voorligt.
3. IPC-vergadering van 16 december 2024 in Den Haag: reeds vastgestelde ontwerpverslagen ter kennisname
De voorzitter:
Dan gaan we naar agendapunt 3, de goedkeuring van de ontwerpverslagen van de IPC-vergadering van 16 december 2024. Heeft iemand opmerkingen over de ontwerpverslagen? Nee. Als er geen opmerkingen zijn, zijn de verslagen hierbij vastgesteld.
4. (vervolg) Debriefing van de recente zitting van het Comité van Ministers door de minister
De voorzitter:
Dan gaan we even terug naar de debriefing van de recente zitting van het Comité van Ministers door minister Bruins, dat in dit geval wordt overgenomen door de heer Van Neste. Zijn er nog vragen naar aanleiding van datgene wat minister Bruins ons heeft verteld? Of zijn dat vragen die wij op een later moment kunnen stellen? Nee. Dan zijn wij wat dit betreft ook akkoord.
5. Toelichting algemeen secretaris op het meerjarenbeleidsplan
De voorzitter:
We zijn gereed voor agendapunt 5, de toelichting op de werkzaamheden van de Taalunie en het meerjarenbeleidsplan 2025-2027 door Gunther van Neste, algemeen secretaris van de Taalunie. Ik geef u het woord.
De heer Van Neste:
Dank je wel, voorzitter. Het meerjarenbeleidsplan is eigenlijk het plan dat voor het grootste deel ook het onderwerp was van het laatste Comité van Ministers. Een aantal van jullie hebben al een eerste toelichting gekregen op het meerjarenbeleidsplan tijdens Nederlands Centraal in Rotterdam. Een aantal van jullie waren daar aanwezig, waarvoor onze dank. Het was ook heel aangenaam voor al de collega's van het Algemeen Secretariaat van de Taalunie om jullie daar te mogen zien. Het meerjarenbeleidsplan is jullie ook al toegestuurd. Ik denk dat er ook een fysiek exemplaartje aanwezig is voor de collega's die dat graag willen hebben. Ik zal het laten rondgaan, want dan kunnen de parlementsleden mijn komende toelichting van het verhaal ook volgen.
Waarom een meerjarenbeleidsplan? Natuurlijk om goede afspraken te kunnen maken. Een meerjarenbeleidsplan is uiteraard het werkdocument van het Algemeen Secretariaat bij de uitvoering van de opdrachten van het Comité van Ministers, maar het is ook het document waarop het afgerekend wordt. "Afgerekend" betekent dat je zo goed mogelijk je doelstellingen nastreeft en die ook behaalt, en dat je, als je die niet behaalt, daar ook een verantwoording over kan geven.
Het is voor de Taalunie de eerste keer dat er een meerjarenbeleidsplan in deze vorm ligt. Wat betekent deze vorm? Het meerjarenbeleidsplan bepaalt wat de strategische doelstellingen zijn waar je aan werkt. De strategische doelstellingen zijn allemaal vastgesteld door terug te kijken naar wat er in het oorspronkelijke verdrag van de Nederlandse Taalunie staat.
Toen ik tien maanden geleden begon als algemeen secretaris en ik mij voorbereidde op de interviews, examens, assessments en de hele procedure, ging ik rondkijken om te zien: wat is die Taalunie? Ik belandde op een website. Ik klikte door, ik klikte door en ik klikte nogmaals door. Van het leukste caféwoord kwam ik bij het belangrijkste woord in het Nedersaksisch, de ontwikkeling van een woordenboek voor een bepaalde categorie en heel veel heel fijne activiteiten, maar ik moet heel eerlijk toegeven dat het moeilijk was om te begrijpen wat die Taalunie nou eigenlijk was en wat die Taalunie exact deed. Ik denk dat dat tot op de dag van vandaag nog altijd een beetje moeilijk is als buitenstaander, omdat de bestaansreden van de Taalunie natuurlijk is dat zij het beleid van de Nederlandse en Vlaamse regeringen rond taal moet waarmaken. Dat is natuurlijk veelomvattend. Dat bevat eigenlijk alles wat wij doen, spreken en schrijven. De Taalunie legt het Nederlands vast. Dat is bepaald in het verdrag. De Taalunie staat ook in voor de promotie en de versterking van het Nederlands. Dat kan dus heel breed zijn.
Wij zijn gaan kijken naar het verdrag. Wij hebben dat in eerste instantie met alle personeelsleden gedaan. We zijn daarmee gestart in september 2024. We hebben allemaal gekeken: "Wie zijn wij? Wat gaan wij doen de komende vijf jaar? Hoe gaan we dat doen?" Wij hebben ondertussen ook gesprekken gevoerd met onze partners. Onze partners zijn heel divers. Dat gaat van uitgeverijen tot de culturele sector, tot het onderwijs en zelfs tot de economische, de diplomatieke en de juridische sector, want zelfs een term die juridisch gebruikt wordt, moet heel goed omschreven zijn. We weten allemaal wat er anders gebeurt of wat er kan mislopen. Wij hebben dus met heel veel partners gesproken. Wij hebben op bepaalde momenten ook teruggekoppeld naar de collega's, die hier ook voor een deel aanwezig zijn, van de administraties waarvan het beleid van de ministers werd getoetst.
Wij hebben tijdens het Comité van Ministers van december 2024 ook eventjes geluisterd naar de ministers en uitgelegd waar we stonden. Wij hebben een aantal opmerkingen, of aanbevelingen, meegekregen over zaken die van hun beleid naar het Algemeen Secretariaat van de Taalunie overgedragen konden worden, zodat wij daar verder aan kunnen werken. Het is natuurlijk belangrijk dat het Algemeen Secretariaat van de Taalunie niet de uitvoerder van het beleid van één minister is. Het is de uitvoerder van het globale beleid rondom Nederlands in de verschillende domeinen. Dat betekent dat wij inderdaad werken voor een Comité van Ministers en dat vanuit dat Comité de grootste gemene deler gezocht wordt om rond het Nederlands te gaan werken.
Wanneer je dat gaat bekijken in het algemeen meerjarenbeleidsplan,
zal je zien dat er een aantal beleidslijnen getrokken zijn, zoals het
ondersteunen van onderwijs, waar door beide kanten van de tafel,
Nederland en Vlaanderen, heel hard wordt ingezet op het versterken van
de taalcompetentie Nederlands, van kinderen tot volwassenen en op
universiteiten. Bij cultuur zal je zien dat er grote linken zijn naar
het versterken van die Nederlandse woordcultuur tussen Nederland en
Vlaanderen, maar ook daarbuiten. Hoe gaan we die Nederlandstalige
cultuur en taal ook naar buiten versterken? Verder is in het Comité
alles wat te maken heeft met de toekomst van de taal breder aan bod
gekomen. Dat is in deze digitale wereld natuurlijk ook alles wat te
maken heeft met taal en kunstmatige intelligentie, AI, waarin je ziet
dat op dit ogenblik de Engelse taalmodellen heel hard draaien. Als je je
taal toekomstbestendig wilt houden, dan moet je ook daarin investeren.
Dat is ook de opdracht voor de Taalunie. Men omvat dat onder de noemer
"taalinfrastructuur". Vroeger hadden we het dan over woordenboeken als
veruitwendiging, nu gaat dat allemaal digitaal naar Nederlandse
taalmodellen en zo verder.
Als je het meerjarenbeleidsplan doorbladert, dan zie je dat daar zeven
strategische doelstellingen in staan. Ik ga achteraan beginnen, omdat
dat eigenlijk het fundament is. De zevende strategische doelstelling is
eigenlijk de interne organisatie van de Taalunie, waarin wij een
duidelijk en transparant financieel beleid en personeelsbeleid willen
voeren. Wij zullen dus ook alle documenten rond financiën, onze
jaarrekeningen enzovoort, openbaar maken op onze website. Die documenten
zijn openbaar, maar we willen die ook makkelijk toegankelijk maken voor
iedereen, zodat iedereen kan opvolgen hoe die organisatie draait.
Speciale aandacht gaat uit naar opleidingsvorming en welzijn van onze
collega's, omdat je een goede organisatie en een goede doelstelling
alleen kunt nastreven wanneer je allemaal goede en gemotiveerde
werknemers in dienst hebt.
Dan hebben we de zesde doelstelling. Die is erop gericht om wat we doen
rond het Nederlands en wat er in Vlaanderen en Nederland gebeurt rond
het Nederlands ook communicatief naar buiten te brengen. Wij zijn van
oudsher een organisatie geweest die met heel veel experten werkt, ook
intern, bijvoorbeeld van het Instituut voor de Nederlandse Taal. Dat
zijn allemaal deskundigen die zeer sterk zijn op hun domein. Wij moeten
veel meer naar buiten treden om te tonen wat wij doen namens de Vlaamse
en Nederlandse regering en om het Nederlands te gaan versterken. Dat
moeten we niet alleen doen om het Nederlands in de picture te zetten, om
het in mooi Nederlands te zeggen, maar ook om het belang daarvan te
duiden. Het belang van het duiden van het Nederlands is een hele
belangrijke rode draad die je in ons meerjarenbeleidsplan zult
tegenkomen. We komen daar straks in de vragenronde allicht nog op terug,
maar wij merken vaak dat belang voor het Nederlands soms meer vanuit het
buitenland aangevoeld wordt dan dat we dat binnen onze landsgrenzen in
Vlaanderen en Nederland zien. Dat is een belangrijke uitdaging voor
ons.
De eerste vijf doelstellingen zijn gebaseerd op wat je in het verdrag
gaat terugvinden. Dat zijn eigenlijk de vijf geëxpliciteerde
doelstellingen. Die lijken veel op elkaar. Het is belangrijk om daarvan
mee te nemen dat wij als Taalunie een regisserende, coördinerende rol
hebben. Wij kunnen onze job pas goed doen wanneer wij met zo veel
mogelijk partners in contact staan en ervoor zorgen dat die partners
binnen het kader "Nederlands" opereren, zoals dat door de Vlaamse en
Nederlandse regering voorop wordt gesteld. Dat maakt dat je een
meerjarenbeleidsplan krijgt dat is opgemaakt met die partners en waarvan
die partners zeggen: wij passen dit in in het meerjarenbeleidsplan. Dat
is hetgeen je in je achterhoofd moet houden wanneer je dit
meerjarenbeleidsplan leest. Die acties worden niet louter uitgevoerd
door de 30 medewerkers van het Algemeen Secretariaat, maar wel door die
hoeveelheid aan partners. Het gaat van culturele partners tot
wetenschappelijke partners enzovoort.
De eerste strategische doelstelling is het internationaal versterken van
het Nederlands. Dat is de eerste doelstelling waarvoor de Taalunie
indertijd is opgericht. Die gaat eigenlijk over het versterken van de
Nederlandse taal en cultuur, ook buiten Vlaanderen en Nederland.
Vannamiddag gaan we daar inhoudelijke duiding bij krijgen van een aantal
actoren op dat terrein. Ik stel voor dat ik wat betreft die strategische
doelstelling voornamelijk verwijs naar het namiddaggedeelte, waarin we
daarover meer te weten kunnen komen. Het is een opdracht waarvan we in
Nederland en Vlaanderen vaak niet of te weinig weten wat die inhoudt.
Voor ik bij de Taalunie werkte, had ik geen flauw benul van wat er
allemaal in de wereld gebeurde. Vannamiddag zullen we dat hopelijk wat
duidelijker kunnen maken in een toelichting met de betrokkenen
zelf.
De tweede strategische doelstelling en de doelstelling waar we van
oudsher, als we binnen ons taalgebied kijken, de meeste aandacht voor
hebben, is het versterken van het Nederlands binnen het onderwijs.
Daarin werken wij aan taalcompetentie. Met de visietekst "Iedereen
taalcompetent!" werken wij mee aan de minimumdoelen, de leerdoelen van
beide ministers, in Nederland en Vlaanderen. Daar willen we tijdens deze
legislatuur nog een stap verder in gaan, om nog meer dat beleid te
kunnen gaan ondersteunen. Lees en versta daaronder het versterken van de
competentie Nederlands bij onze jongeren, bij onze kinderen en bij de
hele leerlijn, waarvan we in alle resultaten van PIRLS en dergelijke
zien dat er momenteel een stukje versterkt zou kunnen worden, om het
eufemistisch uit te drukken, mevrouw Vanryckegem.
Onze derde strategische doelstelling betreft de Nederlandstalige
woordcultuur. Daarover ga je lezen dat de focus er voornamelijk op
gericht is om die Nederlandstalige woordcultuur naar buiten te brengen
en meer te gaan ondersteunen. Dat gaat over theater, auteurs, schrijvers
enzovoort. In de verengelsing die de maatschappij soms kent, vergeten
wij soms dat wij een hele sterke Nederlandstalige woordcultuur hebben.
Daar gaan wij samen met de culturele sector en het onderwijs op
inzetten. Er zijn ook linken tussen onderwijs en cultuur. Hoe brengen we
Nederlandstalige cultuur nog beter aan bod in het onderwijs en vice
versa? Daar gaan we dus op inzetten. Jongeren zijn daarin een belangrijk
luik. De vertegenwoordigers die op Nederlands Centraal waren, hebben
daar een voorproefje gezien van de Staat van het Nederlands. Dat is een
onderzoek, een monitoring, dat we uitbrengen in oktober. Daaruit blijkt
dat het Nederlands zeer sterk staat op de werkvloer en in sociale
interacties, maar dat er een uitdaging ligt om het belang van het
Nederlands bij jongeren te duiden. Dat is een beetje tweeledig.
Enerzijds zie je dat in de jongerencultuur, kijkend naar de popmuziek en
dergelijke, Nederlands op dit ogenblik een populaire taal is. Wanneer
het gaat over het belang van het Nederlands in de toekomst, dan durven
jongeren daar nog weleens aan te twijfelen. De onderzoekers zijn er nog
niet over uit of dat aan de leeftijd ligt en men naarmate men ouder
wordt meer het belang van het Nederlands inziet, omdat er van tevoren
nooit een dergelijk monitoronderzoek uitgevoerd is. Vanaf nu gaan we
strategisch blijven monitoren wat het aanvoelen daarbij is. Maar je zal
in ons meerjarenbeleidsplan gaan zien dat er veel wordt ingezet op
jongeren en het belang van het Nederlands.
De vierde strategische doelstelling is wat we de "taalinfrastructuur"
noemen. Ik heb het daarnet al over gehad. Dat betekent dat woordenboeken
ondertussen ook verder gedraaid worden naar kunstmatige intelligentie.
Maar het gaat over alles wat te maken heeft met taalterminologie
enzovoort. Daarvoor is er de partner die wij financieren: het Instituut
voor de Nederlandse Taal in Leiden. Daar zitten eigenlijk de mensen die
de woorden mee vast omschrijven en meebepalen en voor ons het Nederlands
omschrijven dat wij dagdagelijks hanteren. Natuurlijk is het van belang
dat wanneer we elkaar spreken of aanschrijven, we hetzelfde verstaan
onder dezelfde woordenschat. In deze strategische doelstelling staat
kunstmatige intelligentie voorop, samen met samen met nog een heel
aantal andere acties.
Een vijfde strategische doelstelling, die as such niet in die woorden in
het verdrag staat maar die wel verstaan wordt onder het promoten van een
goed gebruik van het Nederlands, gaat over het hanteren van duidelijke
taal. We zien dat heel veel sectoren daar soms mee worstelen en zich
afvragen hoe je daarmee omgaat en hoe je duidelijk Nederlands kan
hanteren, zowel naar je Nederlandstalige bevolking als naar je
anderstalige bevolking. Enerzijds om ervoor te zorgen dat mensen ook
goed verstaan wat je zegt en dat je goed overeenkomt, anderzijds om het
Nederlands te promoten bij die groepen van mensen die het Nederlands nog
niet machtig zijn.
Dat is het technische gedeelte van het meerjarenbeleidsplan. Vóór dat
technische gedeelte zie je dat er nog aantal uitgangspunten beschreven
zijn in de inleiding. Die zijn er meer op gericht om het geheel vorm te
geven en dat zijn de principes van waaruit we werken. De eerste daarvan
is dat Nederlands de sleutel is tot participatie. Zeer simpel of in
duidelijke taal uitgedrukt: wanneer je in onze samenleving het
Nederlands niet hanteert, kun je niet ten volle gebruikmaken van de
kansen, rechten of plichten die daaraan gelinkt zijn. Hoe meer mensen
het Nederlands beter hanteren, hoe meer mensen voluit kunnen meedraaien
in de samenleving. Dat is dus zeer belangrijk. Dat is iets waar we in de
beeldvorming heel erg de nadruk op moeten leggen en waarop we heel hard
naar voren willen gaan. Het is letterlijk een vertaling van de
uitdagingen die beschreven zijn in het beleid van de beide
regeringen.
De tweede is Nederlands als cultuurtaal. Die gaat over het principe dat
de taal niet alleen iets mag zijn dat we instrumenteel moeten gebruiken,
maar dat het ook een stukje van je identiteit is. Taal zegt wie we zijn.
Taal is niet iets neutraals. Taal is hoe wij samen met elkaar omgaan,
waarin je emotie kan leggen en waarmee je, wanneer je met elkaar
spreekt, iets hoort of een gedicht of een stuk leest, emotie teweeg kan
brengen. Van die taal moeten we ook kunnen genieten. We moeten dat genot
weer bijbrengen bij de mensen, zodanig dat we daar ook een beetje trots
op kunnen zijn en verder op kunnen bouwen.
Het derde principe is taal als verbinding. Dat geldt intern om elkaar te
begrijpen en dat geldt ook voor externe gebieden. Wij als Taalunie zijn
eigenlijk een hele kleine speler in de internationale wereld, vergeleken
met de Académie française, het Goethe-Institut en het
Cervantesinstituut. Al die instituten zijn erop gericht om hun taal te
promoten, om zo ook de contacten in de wereld tussen verschillende
gebieden te leggen. Want hoe je het ook draait of keert, wanneer je
samen een taal spreekt ... Iedereen kan Engels spreken en je kan in het
Engels overal geraken, maar wanneer je iemand tegenkomt die dezelfde
taal spreekt en ook jouw taal spreekt enzovoort, dan gebeurt er iets en
dan heb je een klik. Dat zijn zaken die soms weinig gemeten worden, maar
die -- dat zul je in het namiddaggedeelte zien -- soms een heel
belangrijke rol spelen, ook wanneer het gaat over het afsluiten van
contracten op economisch of diplomatiek vlak.
Een vierde element is die economische hefboom. Als Taalunie komen wij
uit de culturele en letterkundige sector. De afgelopen 40 jaar hebben
wij heel hard gewerkt rond zowel taal als cultuur. Wij willen tijdens
deze legislatuur, naast het belang van taal op sociaal, cultureel en
diplomatiek vlak, ook inbrengen hoe belangrijk taal is op economisch
vlak. Daarbij geef ik altijd het volgende voorbeeld. Toen ik bij de
Taalunie begon te werken, las ik in de wetenschappelijke literatuur: wat
heeft taal nu te maken met economie? Ik noem als voorbeeld een Japans
bedrijf dat een contract wil afsluiten met een bedrijf of een sector in
de haven van Rotterdam of Antwerpen. Stel dat men in dat Japanse bedrijf
het Nederlands hanteert. Dat hoeft niet altijd perfect te zijn; het gaat
erom dat men iets van de Nederlandse taal en cultuur kent. Dat bedrijf
zit in een onderhandeling met de Antwerpse of Rotterdamse haven.
Daarnaast is er eenzelfde bedrijf uit Japan, met dezelfde competenties,
dat ook onderhandelingen voert. Dan maakt het bedrijf waar de
Nederlandse taal gehanteerd wordt tot 30% meer kans om het contract
binnen te halen. Waarover gaat dat? Over iets dat we te weinig meten en
soms te weinig beseffen, namelijk het elkaar kennen, weten hoe we in een
bepaalde cultuur kunnen refereren aan elkaars taal en cultuur. Soms gaat
dat gewoon over "goeiendag" en "dank je wel" zeggen, of: "Ik ben ook
weleens in Groningen geweest en ik heb gezien hoe mooi die stad is." Dat
schept een band. Dat is ook zo op economisch vlak, waarop wij taal veel
meer willen inzetten. We zien dat andere landen, zoals Frankrijk en
Spanje, daar al een stuk sterker in staan. Zij gebruiken de kracht van
hun taal om links te leggen.
Tot slot een vijfde principe. In deze internationale wereld ... Meneer
Van der Marliere, de diplomatiek vertegenwoordiger van Vlaanderen, en de
ambassadeurs zitten ook altijd bij het Comité van Ministers. Dat is niet
bij toeval. Taal en cultuur zijn in deze internationale wereld ook een
vorm van soft power, van politieke invloed die je kunt hebben. Het feit
dat er in het buitenland rond het Nederlands gewerkt wordt enzovoorts,
wordt meegenomen in diplomatieke onderhandelingen. Onze ministers gaan
ook op bezoek enzovoorts en kunnen soms ook zeggen: kijk, hier in Madrid
investeren wij in de universiteit op het vlak van Nederlands. Dat is een
stukje soft power en culturele diplomatie. Daar willen we met de
Taalunie in deze legislatuur verder op inzetten en veel meer gebruik van
maken om dat allemaal samen vorm te geven.
Dan het slotpunt van mijn betoog. Als ik dit meerjarenbeleidsplan zou
moeten omschrijven, dan zou het zijn: meer doelgericht de verdragstaken
opnemen, afgestemd met de regeringen, en vooral samenhang en samenwerken
met al die partners die rond het Nederlands bezig zijn.
Mevrouw de voorzitter, ik zou het daarbij willen houden wat dit betreft,
dus geen technische presentatie van alle punten.
6. Mondelinge vragen van de leden
De voorzitter:
Dank aan de heer Van Neste. Wat zullen we in een mooie wereld leven in 2029. Er zijn vast vragen hierover. Ook welkom aan de heer White, die aangeschoven is. Ik wil eigenlijk voorstellen om de vragen te bundelen. Er zijn in de schriftelijke ronde namelijk al een heleboel vragen gesteld. We kunnen twee dingen doen. Óf we kunnen de schriftelijke vragen beantwoorden en aan het eind tijd overlaten voor de vragen die er nog zijn over het meerjarenbeleidsplan, óf we kunnen nu een rondje meerjarenbeleidsplan sec doen. In het kader van de tijd stel ik voor om het geïntegreerd en in één keer goed te doen. Aarzel dan niet om de vragen ook te stellen.
Dan dank ik u voor het mooie verhaal over alle uitdagingen die voor de Taalunie liggen. We gaan namelijk door naar onderdeel 6: de mondelinge vragen. Er zijn tien vragen ontvangen van de leden. Volgens mij zitten we hier met nog meer, waarvoor heel veel dank. Dat toont betrokkenheid, meneer de algemeen secretaris. Dat is goed gedaan. Ik stel voor dat we de vragen op alfabetische volgorde behandelen. Dan begin ik met het lid Diericx. Het woord is aan u. Ik vraag u om de vraag wat korter, het liefst samengevat, te stellen. Sommige vragen zijn namelijk heel erg lang en dan zijn we langer bezig met vragen stellen dan beantwoorden. Dus zou u een poging willen wagen?
De heer Diericx:
Dank u wel, voorzitter, voor het woord. Mijn vraag gaat kortweg over artificiële intelligentie, een aspect dat heel duidelijk aanwezig is in het meerjarenplan. Ik heb het meerjarenplan gelezen en ik denk dat ik een veertigtal keren "artificiële intelligentie" of "AI" ben tegengekomen. Het zit er een beetje als een rode draad doorheen geweven. In Vlaanderen hebben wij ook een minister voor artificiële intelligentie. De minister van Media is Cieltje Van Achter. Zij heeft in Vlaanderen gecommuniceerd dat er een artificiële-intelligentieplan zal komen, specifiek gericht op het Nederlands. Daarbij schuift Vlaanderen AI nadrukkelijk naar voren als hefboom voor innovatie in taal, media en cultuur. Dat onderschrijven wij natuurlijk volledig.
Ik heb daarbij de volgende vragen. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat onze Nederlandse taal kwalitatief genoeg blijft ondanks de invloed van AI? Nu zien we namelijk dat AI, artificiële intelligentie, draait op de Engelse taal en dat er achteraf een vertaling wordt gemaakt. Hoe zal het actieplan concreet tot stand komen? Welke timing stellen we daarvoor op? Welke voor- en nadelen ziet de Taalunie ten aanzien van het toenemende gebruik van artificiële intelligentie? Ook daarbij wil ik verwijzen naar wat u zei over de economische gevolgen daarvan. Iedereen die iets van marketing weet, weet dat er een hele sector bestaat rond SEO, search engine optimization, om uw website zo hoog mogelijk in de resultaten van Google te krijgen. Sinds een aantal weken is dat volledig van de kaart geveegd. Google geeft niet langer enkel zoekresultaten, maar geeft een antwoord dat gebaseerd is op artificiële intelligentie. Waar je staat in de resultaten wordt dus van minder belang.
Ik verwees er al naar: hoe kunnen we AI nog beter rechtstreeks trainen in de Nederlandse taal? U heeft daar ook iets over verteld en ik heb daar ook iets over gehoord op Nederlands Centraal. Hoe zorgen we ervoor dat Nederlandstalige auteurs in verschillende vakgebieden, zowel fictie als non-fictie, controle houden over of hun werk door AI wordt gebruikt als trainingsdata? Heel vaak wordt er "gescrapet", om het met een lelijk Engels woord te zeggen, en zien auteurs dus gewoon de gevolgen van hun werk in de resultaten van artificiële intelligentie zonder dat ze daar ooit toestemming voor hebben gegeven. Hoe kunnen we daar in de toekomst mee omgaan?
Dank u wel.
De heer Van Neste:
Meneer Diericx, sta mij toe om de vragen te beantwoorden zoals die zijn opgemaakt door het Comité van Ministers. Het zijn dus de antwoorden van het Comité van Ministers en ik zal die voorlezen. Wanneer ik zelf nog iets bijbreng vanuit het Algemeen Secretariaat, zal ik dat op het einde expliciet vermelden.
Eerst en vooral moet ik u namens de ministers danken voor de zeer interessante vraag rond AI. Die is zeer diepgaand, dus wij gaan daar met het Algemeen Secretariaat zeker verder mee aan de slag.
Dan de antwoorden op de vragen over de recente ontwikkelingen op het gebied van de Large Language Models. Er is tot nu toe veel aandacht gegaan naar de vormen van AI en ChatGPT en ook naar de negatieve gevolgen van deze technologieën. Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen wat allemaal kan en wat niet kan. Generatieve AI is een vorm van kunstmatige intelligentie die zelf nieuwe content kan maken. Dat kan van alles zijn. Denk aan tekst, afbeeldingen, muziek en zo meer. Generatief betekent simpel gezegd dat AI zelf iets maakt dat nieuw is. Dat is het onderscheid tussen AI en generatieve AI. Daarnaast is die niet-generatieve AI ook analytisch. Dat is AI die iets nieuws formuleert, maar ook herkent, classificeert of voorspelt op basis van bestaande data. De meest praktische voorbeelden daarvan zijn spraakherkenning, het omzetten van spraak naar tekst, beeldherkenning, het omspreken van beeld naar gesproken en geschreven taal, enzovoort.
Ook niet-generatieve analytische AI is belangrijk voor taalbeleid. Denk maar aan taaltoegankelijkheid en taalonderwijs, bijvoorbeeld om gebarentaal om te zetten naar geschreven of gesproken taal, spraak te analyseren voor taalapplicaties, leesonderwijs, taaltoetsing, taal- en spraakdiagnostiek, enzovoort. Het kan gebruikt worden in onderwijs om analyses te maken, maar het kan ook gebruikt worden ter ondersteuning van leraars in hun werk. Ze kunnen daarmee ook opdrachten mee naar huis geven met de leerlingen.
Al deze AI-technologieën, zoals taalmodellen en spraakherkenning, worden steeds bepalender in onze maatschappij. Het is dan ook belangrijk dat deze technologieën ook goed werken voor het Nederlands. Zo kunnen we ervoor zorgen dat onze Nederlandse taal kwalitatief genoeg blijft, dankzij en niet ondanks de invloed van AI. Een taal die niet meegaat met AI, loopt het risico op termijn om zichtbaarheid, gebruik en prestige te verliezen. Investeren in AI voor het Nederlands betekent dus het investeren in de toekomstbestendigheid van het Nederlands. Omdat AI hoge investeringen vergt, is het daarnaast belangrijk om ook daar de samenwerking te stimuleren en zo investeringen maximaal te kunnen benutten.
Daar komen we bij wat u zonet zegt. Zoals terecht geconstateerd, worden AI-systemen vaak getraind op dominante talen zoals het Engels, wat kan leiden op het internet en op het wereldwijde web tot minder optimale prestaties voor het Nederlands en ook verkeerde representaties van taalvariëteiten. Begrijp daaronder dat vanuit Engelse input vertalingen worden gemaakt voor Nederlandse of Vlaamse zaken en je zo op termijn scheeftrekkingen krijgt. Daarom is het belangrijk dat er ook in het Nederlands input komt en dat AI getraind wordt ook met Nederlandse taal. Daarom zijn al initiatieven gestart, zoals het project GPT-NL in Nederland. Ook in Vlaanderen worden op dit ogenblik dergelijke initiatieven voorbereid. Voor al deze initiatieven is het essentieel om grote dataleveranciers, zoals uitgevers, bibliotheken, mediahuizen en omroepen te overtuigen om hun data beschikbaar te stellen voor het trainen van taalmodellen voor het Nederlands, maar dan op zo'n manier dat openheid, transparantie en bescherming van auteursrechten en dataprivacy van gebruikers worden gegarandeerd.
In deze context is gevraagd aan de Taalunie om een coördinerende rol op zich te nemen om ervoor te zorgen dat a data uit het hele taalgebied beschikbaar komen voor het trainen van AI in het Nederlands en b dat er zo veel mogelijk wordt afgestemd, dat geen dubbel werk wordt verricht en dat zo veel mogelijk in synergie gebeurt. Om dit traject te realiseren, wordt er vanuit het Algemeen Secretariaat van de Taalunie een werkgroep van experten samengesteld uit Nederland, Vlaanderen en Suriname. In overleg met het veld en uitgaande van de bestaande initiatieven zullen zij een gezamenlijke agenda formuleren. Het actieplan wordt in de eerste helft van 2026 vastgesteld en gepresenteerd. Dat gebeurt ook in samenwerking met de departementen van de betrokken beleidsdomeinen en ministers.
Dat wat betreft het officiële antwoord, meneer Diericx. Dan misschien nog even van mijzelf, persoonlijk. Je ziet dat in de hele wereld nu de strijd voor talen ook omwille van dat wereldwijde web is losgebarsten. Je ziet dat iedereen op zoek is naar taal in die computermodellen de aandacht geven. Wij worden op dit moment als Taalunie ook bevraagd door de landen die een taalvariëteit van ons hebben. Kijk naar het Surinaams-Nederlands. Wij hebben al overleg gehad met Suriname en de nationale archieven daar om ook hun data open te stellen. We zijn ook in Zuid-Afrika geweest, waar je het Nederlands hebt en het Afrikaans, waar men ook vragende partij is om samen te werken, omdat je natuurlijk met alle input die je krijgt rond Nederlands en al haar variëteiten, met onderdelen daarin, een van de bekommernissen bijvoorbeeld is of je nog wel genoeg input van het Vlaams hebt en vanuit de Vlaamse overheid en of het Nederlands Nederlands niet alles dominant gaat worden. Nee, hoe meer dat we daarin kunnen steken … Dat gaat ook om taalvariëteiten binnen Nederland. Denk maar aan de erkende regionale streektalen Limburgs en Nedersaksisch. Daar moet ook aandacht voor zijn. Het komt er dus op neer om eigenlijk zo veel mogelijk data binnen te brengen.
En dan nog aanvullend op uw vraag. De auteursrechtelijke bescherming is iets wat we zeer expliciet inbrengen, want je ziet dat elke actor die bezig is met zijn data op het wereldwijde web zetten daarmee bezig is. Daar zitten een aantal juridische aspecten rond. Ook daar willen wij een soort overview van kunnen bieden, van iedereen die daarmee aan de slag gaat: waar moet je rekening mee houden, hoe bescherm je die auteursrechtelijke gegevens, enzovoort.
De voorzitter:
Dank, mooie beantwoording. Mag ik het woord geven aan de heer Erens?
De heer Erens:
Dank u wel. Ik had een vraag, een beetje over hetzelfde onderwerp. Niet in het kader van het meerjarenbeleidsplan. Het was meer een algemene vraag, ook over de taalverarming bij jongeren met artificiële intelligentie. Nu moet ik even mijn tekst even terug naar boven halen. Het gaat over de studies en de signalen die eigenlijk komen uit het onderwijsveld, die wijzen op een toenemende taalverarming bij jongeren. Zowel leerkrachten als taalexperts maken zich zorgen over een versimpeling van de woordenschat, het dalende gebruik van grammaticaal correcte zinnen en het verdwijnen van nuance in schriftelijke communicatie. Sociale media spelen hierin zeker en vast een niet te onderschatten rol, want heel veel jongeren communiceren via een kort beeldgedreven stramien, zoals TikTok, Snapchat en Instagram, waar het Nederlands steeds vaker plaatsmaakt voor verkorte Engelstalige of gewoon fonetisch geschreven vormen. Daarnaast doet dus ook de artificiële intelligentie haar intrede in de leefwereld van jongeren, dus instrumenten als ChatGPT. We hebben het net gehad over artificiële intelligentie. Vertaalapps worden vaak gebruikt, maar leiden niet altijd tot taalverbeteringen. Integendeel. Artificiële intelligentie genereert taal die vlot is, maar niet altijd correct of rijk in register. Zo wordt het kritische taalgevoel nog verder aangetast. Een studie van de Taalunie uit 2023 toonde aan dat 43% van leerkrachten Nederlands vindt dat de taalvaardigheid van hun leerlingen significant achteruitgaat. Bovendien gaf 62% aan dat taalarmoede bij jongeren een structureel probleem is geworden.
In dat licht had ik een vraag. Welke maatregelen samen met de Taalunie worden er genomen om de impact van artificiële intelligentie en sociale media op het taalgebruik van jongeren te monitoren en bij te sturen? Is de minister of zijn de ministers bereid om werk te maken van interregionale strategieën, bijvoorbeeld via lespakketten, campagnes, en een samenwerking tussen onderwijs, cultuur en media om het rijk en correct Nederlands te versterken in de digitale leefwereld van jongeren, maar niet alleen van jongeren, maar van iedereen?
De heer Van Neste:
Het antwoord van de ministers, meneer Erens. Zij erkennen dat de impact van sociale media en artificiële intelligentie op het taalgebruik van jongeren een belangrijk aandachtspunt is. Zij volgen deze ontwikkelingen op en kijken daarvoor ook deels naar de Taalunie. Zo ontwikkelde de Taalunie reeds de website Rijke teksten, waarbij honderden rijke teksten ter beschikking worden gesteld van onderwijsprofessionals. De laatste maanden vonden hierover, een mooi Nederlands woord, roadshows plaats om leraren te ondersteunen bij het gebruik van die rijke teksten en de website. Het is inderdaad belangrijk dat jongeren gestimuleerd blijven om rijk en correct Nederlands te blijven gebruiken.
Naar aanleiding van uw vraag, meneer Erens, vinden de ministers het geen slecht idee om ook te bekijken hoe cultuur en media betrokken moeten worden het gebruik van rijke teksten, waarbij de algemeen secretaris van de Taalunie zal moeten beoordelen of dit kan binnen de beschikbare capaciteit van het meerjarenbeleidsplan. We dienen deze aanpak uiteraard te kaderen binnen het globaal digitaliseringsbeleid, inclusief het socialemediabeleid, binnen onderwijs, in samenspraak met de betrokken beleidsdomeinen zodat het vooral geen los traject wordt. De ministers willen daarbij gaan voor een evidence-informed beleid met een genuanceerde wetenschappelijke onderbouwing.
Mijn persoonlijke inbreng daarbij is dat we het daarover inderdaad op het Comité gehad hebben, meneer Erens. Wij hebben inderdaad vanuit het Algemeen Secretariaat Rijke teksten opgebouwd en wij zullen bekijken hoe we dat element nog kunnen versterken. Rijke teksten is erop gericht -- u kunt die website vinden, rijketeksten.org -- om teksten met zo veel mogelijk rijk en correct taalmateriaal naar het onderwijs te verstrekken. Wij hebben nu, meneer Erens, door uw vraag de opdracht gekregen om ook met cultuur en media te gaan kijken hoe we daar verder op kunnen inwerken.
De voorzitter:
Dan is nu het woord aan het lid Goeman.
Mevrouw Goeman:
Dank je wel, mevrouw de voorzitster. Collega's en meneer Van Neste, ik heb met heel veel aandacht het nieuwe meerjarenbeleid van de Taalunie gelezen. Zeker het hoofdstuk over het Nederlands versterken in ons onderwijs heb ik, ook vanuit mijn eigen parlementaire expertise, met veel interesse doorgenomen. Het doet mij heel veel plezier te mogen vaststellen dat het plan bulkt van de goede ideeën op dat vlak. Dat is absoluut een front waarop ik denk dat de Taalunie haar meerwaarde kan en moet laten gelden. De ambitie van de Taalunie moet zijn om ons Nederlands te koesteren, te beschermen en te versterken in het buitenland, maar zeker ook in het binnenland, zowel in Vlaanderen als in Nederland.
Dat begint natuurlijk met onderwijs. Want de realiteit die wat mij betreft misschien enigszins onderbelicht blijft in het plan, is natuurlijk dat het aandeel kinderen met een andere thuistaal de voorbije decennia sterk is toegenomen in ons onderwijs en in onze samenleving, zowel in Vlaanderen als in Nederland. Dat plaatst leerkrachten vandaag voor stevige uitdagingen. In Vlaanderen, maar evengoed in Nederland, bleek uit het recente PRILS-onderzoek bovendien dat kinderen met een andere thuistaal significant lager scoren op begrijpend lezen in het Nederlands, al blijft de sociaal-economische positie de belangrijkste verklarende factor voor prestatieverschillen. Maar ook op het vlak van wiskunde en Nederlands scoren kinderen met een andere thuistaal gemiddeld minder goed, zo blijkt dan helaas weer uit het laatste PISA-onderzoek. Dat hoeft ergens natuurlijk niet te verbazen, want wie niet goed begrijpt wat een leerkracht zegt of wat er in een handboek staat, kan de les gewoon niet volgen. Onderwijs is natuurlijk de onderwijstaal en de drager van kennis en inzichten. In andere woorden, al te vaak vertaalt zo'n taalachterstand zich in een bredere leer- en kansenachterstand. De gebrekkige kennis van het Nederlands van veel kinderen en jongeren aan het einde van hun schoolcarrière hypothekeert bovendien hun kansen op de arbeidsmarkt. Wie een sollicitatiebrief vol fouten schrijft, wordt daar snel op afgerekend. We zien ook dat dat een impact heeft op de doorstroom naar hogere onderwijskansen. Als we dus zowel de positie van het Nederlands willen versterken als de slaagkansen van onze kinderen willen vergroten, dan mogen we wat mij betreft niet zomaar voorbijgaan aan dat fenomeen.
Laat er daarbij geen twijfel over bestaan: het doel van ons onderwijs is kinderen goed Nederlands te leren. Dat is cruciaal om goed te kunnen leren in ons Nederlandstalige onderwijs. Maar tegelijkertijd is de realiteit waar heel veel leerkrachten vandaag in opereren natuurlijk meertalig. Steeds meer klassen tellen een diversiteit aan thuistalen. Dat is geen bijkomstigheid. Nederlands leren aan kinderen met een andere thuistaal en lesgeven in het Nederlands aan diezelfde groep vergt gewoon bijkomende skills van onze leerkrachten. Ik kom heel veel in scholen en ik zie gewoon hoeveel schoolteams en leerkrachten worstelen en op zoek zijn naar houvast om hun taalbeleid vorm te geven in die specifieke context. De vraag die wat mij betreft daarbij dus voorop moet staan, is: wat werkt? Van welke didactische aanpakken is bewezen dat die het leerproces, natuurlijk in eerste instantie dat van het Nederlands, verbeteren, specifiek voor kinderen met een andere thuistaal? Ik denk dat er in het veld echt nood is aan expertise rond effectieve didactische principes en methodieken rond taalverwerving van het Nederlands in een meertalige context. Ik denk dat het ook belangrijk is dat we dat debat objectiveren, omdat er heel veel misverstanden bestaan in heel dat debat en er heel veel begripsverwarring is. Ik denk in het belang van onze kinderen echt dat dit meer moet zijn dan een symbolenstrijd. Mijn vraag aan de ministers was dus in eerste instantie: welke rol ziet u daarbij voor de Taalunie? Ziet u het als een piste om de Taalunie, eventueel samen met Leerpunt en zijn Nederlandse tegenhanger de bestaande wetenschappelijke evidentie rond taalverwerving en effectief leren in meertalige klassen te laten bundelen en vooral te ontsluiten?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Goeman. De heer Van Neste.
De heer Van Neste:
Namens de ministers is mijn antwoord: ja, mevrouw Goeman, dat is zeker een piste.
Mevrouw Goeman:
Prima!
De heer Van Neste:
Ik geef het antwoord van de ministers nog verder. De Taalunie onderhoudt nu al nauwe contacten met Leerpunt en zijn Nederlandse tegenhanger, het NRO. Beide zijn vertegenwoordigd in de Taalraad. Deze raad adviseert het Algemeen Secretariaat van de Taalunie bij de uitvoering van haar opdrachten. De Taalraad ontwikkelde samen met Leerpunt en NRO, die daarin vertegenwoordigd zijn, reeds criteria voor taalbeleid die op dit ogenblik worden opgenomen in het toezichtkader van de inspectie in Vlaanderen. De beginsituatie van de leerlingen staat hierbij centraal. Het is inderdaad een goed idee om dit uit te breiden naar een doorgedreven evidence-informed taalbeleid op scholen. Deze ervaring kan worden ingebracht in de verdere stappen naar een evidence-informed taalbeleid. De Taalunie zal daarvoor bijvoorbeeld met Leerpunt en NRO over de ontwikkeling van een taalbeleidsplan kunnen afstemmen hoe taalbeleid verder versterkt kan worden op het vlak van het effectief leren van het Nederlands. Maar we kunnen er nu niet op vooruitlopen: goede afspraken over wie wat doet maken goede vrienden.
Persoonlijk, die laatste zin is misschien wat cryptisch, mevrouw Goeman, maar het komt erop neer dat we in de praktijk inderdaad aan het samenzitten zijn met Leerpunt en NRO. Zij zitten niet alleen in onze Taalraad, maar wij zijn afgelopen donderdag bijvoorbeeld nog -- ik kijk even naar mijn collega's -- gaan samenzitten met Leerpunt om te gaan kijken hoe we op basis van evidence-informed materialen en beleid samen de versterking van de taalcompetenties bij kinderen vorm kunnen geven. Tijdens het laatste Comité van Ministers was dat ook vanuit de staatssecretaris uit Nederland, bevoegd voor funderend onderwijs, in de nagesprekken expliciet de vraag: hoe gaan we dan nu op basis van wetenschappelijke evidence-informed materiaal verder vormgeven aan een visie? Het is dus iets wat wij als Algemeen Secretariaat ook naar aanleiding van uw vraag de komende weken en maanden intensief zullen moeten opnemen.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor het antwoord. Dan gaan we naar mevrouw Van Langen.
Mevrouw Van Langen-Visbeek:
Dank u wel, voorzitter. Ik heb een aantal vragen gesteld, maar die zijn deels al beantwoord. Zal ik ze kort allemaal doen, of moet ik dat een voor een doen?
De voorzitter:
Allemaal kort, denk ik.
Mevrouw Van Langen-Visbeek:
Dat is het makkelijkst? Heel goed. In het plan wordt gesproken over de toekomstbestendigheid van het Nederlands in de wereld. De Taalunie ondersteunt opleidingen in wel 40 landen. Wat levert al die internationale steun nu op voor de gewone man? Of is het vooral een prestigeproject? Kunt u concrete voorbeelden geven van wat dit oplevert? U heeft bijvoorbeeld al iets verteld over de havens. Daar ben ik dus benieuwd naar.
Mijn tweede vraag gaat over AI. U heeft al heel veel verteld over de meerwaarde daarvan. Misschien kunt u daar nog een toevoeging op geven.
De Taalunie werkt heel veel samen met honderden andere organisaties. Is het de ambitie om de organisatie eenvoudiger in te richten?
Dan zijn er doelstellingen die gericht zijn op het versterken van het onderwijs in het Nederlands in Suriname en het Caribisch gebied. Kunt u meer inzicht geven in de verdeling van de middelen voor projecten buiten ons eigen taalgebied, dus buiten Nederland en Vlaanderen?
Ten slotte. De organisatie wil een netwerkregisseur zijn, brengt partners samen en versterkt internationale samenwerkingen. Historisch gezien kwamen vertegenwoordigers van de Friese landen al honderden jaren bijeen in Aurich, in wat nu Duits Oost-Friesland is. Tijdens een symposium dit jaar, georganiseerd door onder meer het Koninklijk Fries Genootschap, Tresoar en de Fryske Akademy, werd aangetoond dat er een historische en voortdurende interesse is in contacten tussen de Friese gebieden. Een organisatie zoals de Taalunie zou kunnen voortbouwen op deze geschiedenis en de uitwisseling van kennis en culturele initiatieven verder kunnen stimuleren. Fries is onze tweede volkstaal. Zijn er contacten tussen de Taalunie en de hier genoemde organisaties? Ziet de Taalunie hier een rol voor zichzelf en, zo ja, welke?
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Langen. De heer Van Neste.
De heer Van Neste:
Ik zal hier duidelijk aangeven wat het antwoord van de ministers is en wat ik dan nog persoonlijk toevoeg, mevrouw de vertegenwoordiger. Eerst en vooral een antwoord op uw vraag: wat levert het Nederlands in de wereld nu op? Ik moet meegeven dat dit een heel interessante vraag is, omdat we ons natuurlijk steeds moeten afvragen wat de output is van hetgeen wij doen. Daarom zult u ook zien dat in ons meerjarenbeleidsplan en in onze jaarplannen KPI's, kernprestatie-indicatoren, zijn opgesomd, waaraan wij zullen moeten voldoen als Algemeen Secretariaat.
Door het onderwijs van onze taal en cultuur -- dat heb ik zelf al een beetje toegelicht, maar ik ga eventjes parafraseren wat de ministers zeggen -- zijn er in veel landen mensen die een diepgaande kennis van het Nederlandse taalgebied combineren met die van hun eigen land. Daardoor kunnen zij in hun eigen samenleving een bemiddelende rol spelen tussen hun land en Nederland en Vlaanderen op diplomatiek, economisch en cultureel vlak. Deze soft power versterkt de internationale positie van Nederland en Vlaanderen. Op dit ogenblik zien de ministers daarvan ook dat het belang daarvan en de nood daaraan groter is dan ooit.
Ook de bijdrage van talenkennis aan de economie wordt vaak onderschat. Onderzoek wijst uit dat Europese bedrijven soms miljoenen mislopen door een gebrek aan talenkennis. Een van de redenen waarom in Polen, India, Indonesië en andere landen Nederlands wordt geleerd, is om voor Vlaamse en Nederlandse bedrijven te kunnen werken, vaak in sectoren waar er ook tekorten zijn, zoals de zorg, techniek en IT. Ook worden mensen met kennis van het Nederlands in het buitenland ingezet om voor onze dienstverlening een en ander te garanderen.
Kennis van het Nederlands ondersteunt de economie ook door bijvoorbeeld grensoverschrijdende samenwerking met onze buurregio's. Arbeidskrachten die in bepaalde sectoren schaars zijn, worden soms net over de grens gevonden als ze in hun beroepsopleiding Nederlands hebben geleerd. Persoonlijke noot: ik denk dat we daarvan vanmiddag een voorbeeld te horen gaan krijgen uit Duitsland, uit de grensgebieden met Oost-Nederland, waarbij je ziet dat er heel wat grensoverstekend arbeidsverkeer mogelijk is. Terug naar het antwoord van de ministers: het prestige van de taal komt er inderdaad ook bij kijken, zoals u stelt in uw vraag. Maar dat zo veel mensen in de wereld de Nederlandse taal leren en daar kansen in zien, zegt iets over het belang van de taal. Ten slotte moeten we ook waken over de reputatie van onze taal in die landen.
De investering van de Taalunie in het internationale onderwijs van het Nederlands is al bij al zeer bescheiden in vergelijking met investeringen die buitenlandse overheden daarin doen. Ik geef opnieuw de opsomming die ik daarnet gaf in mijn toelichting: het Goethe-Institut, Alliance Française, Instituto Cervantes. Heel concreet besteedt de Taalunie 1,5 miljoen per jaar aan onderwijs in het buitenland, waarmee dus 16.000 studenten op academisch niveau en 400.000 leerlingen in de rest van de wereld worden ondersteund. Dat is het antwoord op de vraag wat het oplevert.
Op de vragen over AI zijn inderdaad antwoorden geformuleerd door de ministers. Ik heb mevrouw Van Langen net al een stukje meegegeven. Ik ga een beetje parafraseren. AI is dus belangrijk voor de toekomst, maar de Taalunie moet zich er vooral mee bezighouden als het gaat over samenwerking en synergie. Het is ook belangrijk dat de erover Taalunie waakt dat het representatief is voor de hele taalgemeenschap en de taalvariëteiten daarbinnen. Er wordt gezegd dat er een beleidsvisie, een gezamenlijke agenda en een actieplan moeten komen. Dat werd ook al gesteld in de vraag van Manu Diericx. In de eerste helft van 2026 moet er een actieplan op tafel liggen, met als doelstelling de positie van het Nederlands te versterken.
Er werd gevraagd of de Taalunie niet te ingewikkeld wordt. Zijn er niet te veel organen? Moet ze simpeler ingericht worden? Het antwoord van de ministers is als volgt. De Taalunie is een organisatie waarin twee landen hun bevoegdheden voor taalbeleid hebben samengebracht, waarbij ook Suriname zich heeft aangesloten en waarin nu ook samenwerkingen zijn met Aruba, Curaçao en Sint-Maarten, de drie onafhankelijke landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Daarmee bundelt de Taalunie als internationale organisatie alle landen waar het Nederlands een van de officiële talen is. Dat is belangrijk. De Taalunie wordt aangestuurd door het Comité van Ministers. Daarnaast is er een adviserend orgaan van deskundigen en een controlerend orgaan, namelijk deze commissie. Voor een organisatie die zo een belangrijke taak op internationaal niveau heeft voor het Nederlands, vinden de ministers de Taalunie op dit moment niet te bureaucratisch. Ze vinden het ook belangrijk dat zij die zelf rechtstreeks kunnen aansturen en dat er ook een controlerend orgaan is, met name jullie als commissie. In het meerjarenbeleidsplan kan het erop lijken dat er veel partners bij zitten, maar ook dat vinden de ministers belangrijk en goed, omdat het de rol van de Taalunie moet zijn om het netwerk onderling in contact te brengen om alle middelen zo efficiënt en effectief mogelijk te laten besteden. Het doel om dicht bij de mens te staan onderschrijven de ministers volledig.
Er werd een vraag gesteld over de Caraïbische delen. Ik zal meteen antwoord geven op de kern van de vraag, mevrouw Van Langen. Er wordt de facto niet gewerkt met een vast budget voor de projecten in de Caraïben, dus buiten Nederland en Vlaanderen. Initiatieven worden ondersteund wanneer ze passen binnen de doelstellingen van de Taalunie. Er is gekeken naar de besteding van het gemiddelde budget voor Suriname van de afgelopen jaren. Dat bedraagt 1% van het totale budget van de Taalunie.
Er werd gevraagd naar de samenwerking met de Friese stichtingen. Daar zal ik een persoonlijk antwoord op geven, omdat het antwoord van de ministers zeer technisch is. Eigenlijk komt het erop neer: op dit ogenblik is de eerste opdracht van de Taalunie het ondersteunen van het Nederlands. Uiteraard, wanneer er een vraag vanuit de Friese stichtingen zou komen om met hen samen te werken, dan zullen wij bekijken wat die vraag is en concreet met ze in gesprek gaan. Wij kunnen ook doorverwijzen naar partners. Zelf heb ik wel al contact gehad met de voorzitter van de Fryske Akademy, die ook voorzitter is van het Genootschap Onze Taal, dat bij ons huist. Wanneer zij een vraag hebben, zijn zij dus zeer welkom. Dan zullen we zien hoe we hen zo goed mogelijk kunnen ondersteunen, wel wetende dat onze doelstelling specifiek op het Nederlands gericht is.
De voorzitter:
Dank, meneer Van Neste. Dat is dezelfde meneer die volgens mij ook de commissaris van de Koning is.
De heer Van Neste:
Dat is hij, ja.
De voorzitter:
Heel goed. Ik weet hoe betrokken hij is bij het Nederlands en bij het Fries. We gaan nu naar het lid Roovers. Ik begrijp dat mevrouw Tielen iets eerder de vergadering moet verlaten. Maar zij heeft geen vraag.
Mevrouw Tielen:
Nee, maar ik word verwacht bij de Kamervoorzitter, u welbekend, ooit gepassioneerd lid van de IPC van de Taalunie, meneer Bosma, dus ik moet gaan. Dat betekent ook dat ik daarmee gelijk de IPC van de Taalunie verlaat, dus tweemaal excuses. Met veel plezier heb ik de afgelopen jaren onderdeel uitgemaakt van dit gezelschap, in wisselende samenstellingen. Het mooiste in uw nieuwe meerjarenbeleidsplan vind ik de zin "Wij vieren het Nederlands". Ik hoop dat jullie daarmee zowel in de Vlaamse tongval en in de Vlaamse woordenschat als in de Nederlandse doorgaan. Tot ziens.
De voorzitter:
Heel veel succes. Dat vieren zullen we blijven doen op fiere wijze. Mevrouw Roovers.
Mevrouw Roovers:
Dank je wel, voorzitter. Ik bedank collega Tielen namens de rest van het gezelschap voor haar inzet. Over dat vieren hadden Gunther en ik het zojuist al bij binnenkomst. Dat wordt volgens mij ons motto, ons missionstatement. Ik was ook blij het centraal terug te zien in het meerjarenbeleidsplan, waarvoor dank. Het is een uitvoerig beleidsplan. Ik heb een paar vragen opgesteld. Die zal ik kort even samenvatten. Er is deels overlap; ik zal AI misschien niet meer noemen.
Misschien als eerste deze vraag. Het is een uitvoerig beleidsplan. Er staan veel strategische doelen en ook nog operationele doelen in. Ik heb begrepen dat er samenwerking is met tientallen, misschien wel honderden organisaties, maar ik zou graag willen weten wat voor u de belangrijkste focus voor de Taalunie is, de komende jaren.
Ten tweede heb ik een vraag over de situatie in Nederland. Daarvoor geldt in ieder geval dat er nogal sterk wordt bezuinigd op onderwijs en wetenschap. Mijn vraag is eigenlijk, dit beleidsplan overziend, of de Taalunie zicht heeft op welke activiteiten van haar werk of van het werk van partners bemoeilijkt zouden kunnen worden door de huidige politieke situatie. Is daar zicht op, ook bij samenwerkende partijen?
Mijn derde vraag is een vrij praktische, maar toch niet minder interessant, ook voor ons werk als parlementariërs. Die gaat over het doel om het gebruik van het Nederlands te ondersteunen. Het gaan dan over het gebruik van kennis en hulpmiddelen en over duidelijke overheidstaal, bijvoorbeeld voor studenten in het hoger onderwijs. Er is een pilot, begrijp ik, met verschillende gemeenten om de begrijpelijkheid van taal te vergroten. Mijn vrij praktische vraag is hoe het ervoor staat met die projecten. Zijn die al van start gegaan? Kan de Taalunie daarvan specifiek op de hoogte gehouden worden, omdat het misschien ons eigen werk enorm kan bevorderen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Roovers. De heer Van Neste.
De heer Van Neste:
De antwoorden van het Comité van Ministers op de vraag van mevrouw Roovers. De eerste vraag was: wat is de focus van het Algemeen Secretariaat van de Taalunie? Die zijn bepaald in de vijf inhoudelijke strategische doelen, die overeenkomen met het Taalunieverdrag, en leggen zo de prioriteiten vast. Dat het plan zo omvangrijk lijkt, heeft natuurlijk te maken met de opdracht. De Nederlandse ondersteuning is heel breed. Daarom is het belangrijk dat er jaarplannen worden opgemaakt. Even te persoonlijke titel: wat u nu ziet in het meerjarenbeleidsplan is wat wij ambiëren binnen vijf jaar. Niet alles uit dat meerjarenbeleidsplan zal bijvoorbeeld al in '25, '26 opgestart worden, maar er zullen acties uitgelicht worden per jaar. Dus in de jaarplannen voor '25, die ondertussen ook ontsloten zijn en waarvan exemplaren mee zijn, zal u zien dat niet alles is opgenomen en in het meerjarenbeleidsplan staat. Sommige zaken zullen later opgenomen worden.
Terug naar het antwoord van de ministers. Ook belangrijk op te merken is dat de Taalunie deze doelstellingen wil bereiken in samenwerking met al haar partners. De belangrijkste shifting focus ligt op drie punten, die ook in de inleiding van mij daarnet zijn opgenomen. Dat zijn samenhang, samenwerking en naar buiten treden. Dan een louter persoonlijke noot van mezelf. Ik denk dat het volgende heel belangrijk is wanneer wij allemaal samen aan het Nederlands werken. In het verleden, toen ik bij de Taalunie begon te werken en ik las wat er allemaal gebeurde, las ik ook heel veel verslaggeving van discussies tussen organisaties en personen rond het Nederlands: de ene deed dit niet goed, de andere dat niet, die moest dat doen enzovoorts. Waar wij heel hard op ingezet hebben de afgelopen maanden is om met al die partners terug om tafel te gaan zitten en te gaan zeggen: "Waar willen wij naartoe? Onze gezamenlijke doelstelling is om het Nederlands te versterken. Laat ons daarom soms organisatie- en eigenbelang opzijschuiven en samenwerken." Wij hebben daartoe met hen samen dat beleidsplan opgemaakt. Wij hebben daartoe ook samen met hen Nederlands Centraal gehouden. Dat was onze dag in Rotterdam, die er eigenlijk uit bestond dat wij al onze partners een podium gaven. Ik denk dat de samenwerking met al die partners de grootste uitdaging is die we nu hebben. Daarmee samen welgericht één richting opgaan, het versterken van het Nederlands, lijkt mij persoonlijk de grootste uitdaging nu. Die zijn we aan het verwezenlijken.
Dan naar de vraag rond de bezuinigingen. Hierbij ga ik uit het antwoord van het Comité van Ministers lezen. De bezuinigingen voor de Taalunie zelf vallen te overzien en zijn op te vangen, onder andere via de algemene reserve van de Taalunie en de aanvullende middelen die ook beschikbaar zijn gesteld in het kader van het amendement. Wat betreft partnerorganisaties: de Taalunie zet zich in om die partijen te verbinden en middelen doelmatig en aanvullend in te zetten. Dan mijn persoonlijke antwoord. In het kader van de financiering hebben wij nauwe contacten gehad met de administraties en bijvoorbeeld de bewindslieden. Wij zijn heel duidelijk op de hoogte gesteld van waar wij naartoe zijn de komende jaren. Wij hebben dat kunnen inpassen binnen ons meerjarenbeleidsplan, zonder dat we op dit ogenblik afbreuk moeten doen aan een van de door ons gestelde doelen. Dus het is zeker behapbaar.
Dan de derde vraag: het gebruik van het Nederlands en duidelijke, begrijpelijke taal ondersteunen. Het antwoord van het Comité van Ministers: beide projecten zijn van start gegaan wanneer het gaat over hoger onderwijs en de Monitor Begrijpelijke Teksten. Wat betreft hoger onderwijs is er de afgelopen twee jaar een reeks workshops gegeven over duidelijke overheidstaal, om studenten bewust te maken van het belang van duidelijke taal en ze schrijftips mee te geven voor hun werkpraktijk. Docenten werden aangemoedigd om informatie in hun eigen lessen te verwerken. Onze partner Onze Taal is in april '25 begonnen met het ontwikkelen van online lespakketten in samenwerking met docenten uit het veld. Dit najaar worden workshops gegeven aan docenten. Dat is wat er in Nederland gebeurt binnen het hoger onderwijs. Parallel daaraan zullen in Vlaanderen en Brussel dit najaar tien workshops duidelijke taal op hogescholen en universiteiten gegeven worden. Opleidingen kunnen daarbij een workshop aanvragen. Die workshops worden gegeven door taaltrainers.
Dan is er nog de pilot Gemeentelijke Monitor Begrijpelijke Teksten, die de afgelopen maanden is uitgevoerd door HAN University en Universiteit Utrecht in samenwerking met drie gemeenten in Nederland, verschillend van grootte. Dit betreft Meerinzicht, Tilburg en Nieuwegein. De drie onderzoeksmethodes die de onderzoekers hebben ontwikkeld om de begrijpelijkheid van teksten te meten zijn in deze pilots vertaald naar de praktijkcontext van de gemeenten. Deze maand nog presenteren de onderzoekers van de HAN en de UU het eindrapport en een implementatieplan. Daarna wordt door de Taalunie samen het ministerie van Binnenlandse Zaken een plan opgemaakt om de inzichten en het implementatieplan verder te verspreiden binnen de overheid. Mijn persoonlijke aanvulling. Wij krijgen meer en meer vragen van besturen over hoe we omgaan met die duidelijke taal, omdat zij ook merken dat hun dienstverlening daardoor ook voor henzelf veel vlotter loopt. Mensen begrijpen het sneller en hoeven niet terug te komen met een vraag. Ook verplichtingen waaraan voldaan moet worden, lopen rapper wanneer die in duidelijke taal zijn.
(Gejoel buiten het gebouw der Eerste Kamer op een naastgelegen sportveld)
De heer Van Neste:
We merken dat er buiten heel wat vragende partij is!
Puntje bij paaltje krijgen wij heel veel vragen rond duidelijke taal. Ik denk dat dit een hele goede zaak is. Ik denk dat het een hele goede zaak is dat wij dat ook hier in deze commissie geregeld zullen terugbrengen. Want ik denk dat dit iets is waar wij allemaal beter van worden, zowel overheid als burgers, en waar wij heel veel misverstanden soms uit de weg kunnen halen door gewoon duidelijk te kunnen benoemen wat men wil en wat men stelt. Ik zal het op mij nemen, mevrouw Roovers, om dat ook geregeld terug te brengen.
De voorzitter:
Heel goed. Dank voor het antwoord. Dan is het woord aan de heer Slagmulder. U zult inderdaad goed toegejuicht worden. Gaat uw gang.
De heer Slagmulder:
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Sinds de jaren negentig werkt de Taalunie samen met verschillende Zuid-Afrikaanse universiteiten om de studie van zowel het Nederlands als het Afrikaans te bevorderen. In 2010 werd een intentieverklaring ondertekend, die resulteerde in gezamenlijke initiatieven op het gebied van taalinfrastructuur en taalcultuur. In 2020 werd de samenwerking verder geïntensiveerd met een aanvullende overeenkomst tussen het Algemeen Secretariaat van de Taalunie en de Afrikaanse Taalraad. Deze overeenkomst richt zich op het bevorderen van kennisuitwisseling in verschillende domeinen, waaronder taaltechnologie, taalinfrastructuur, taalbeleid in meertalige contexten en de integratie van Nederlands en Afrikaans als onderwijsvakken binnen academische programma's.
Daarom de volgende vragen. Hoe beoordeelt men de uitvoering van het werkplan '21-'24 in samenwerking met de Afrikaanse Taalraad? Welke resultaten werden tot nog toe behaald? Is men bepaalde obstakels tegengekomen bij de uitvoering van dit werkplan en welke stappen werden ondernomen om deze te verhelpen? Wat zijn de plannen voor de voortzetting van de samenwerking met de Afrikaanse Taalraad na '24? Hoeveel universiteiten in Zuid-Afrika bieden momenteel Nederlands als onderdeel aan in hun curriculum? Zijn er plannen om meer docenten of onderzoekers in de neerlandistiek te ondersteunen bij Zuid-Afrikaanse instellingen? Zijn er uitwisselingsprogramma's of andere initiatieven opgezet voor Zuid-Afrikaanse studenten en docenten neerlandistiek naar Vlaanderen en Nederland en vice versa? Welke concrete projecten zijn tussen de Taalunie en de Afrikaanse Taalraad gerealiseerd op het vlak van taaltechnologie? En de laatste vraag: welke stappen wil de Taalunie nog ondernemen om de positie van het Nederlands en het Afrikaans verder te versterken?
Dank u wel.
De heer Van Neste:
Meneer Slagmulder, ook aan u veel dank voor de vragen. Zoals minister Bruins het daarnet in de opening al zei, hebben we het daar ook wel degelijk uitgebreid over gehad. Dus hierbij het antwoord van de ministers op uw vragen.
Wat betreft de uitvoering van het werkplan: een groot aantal activiteiten van onderwijs en taalinfrastructuur en -cultuur zoals opgenomen binnen de overeenkomst is uitgevoerd. Voorbeelden daarvan zijn de volgende. Er is samen met de partners in Zuid-Afrika een wisselleerstoel voor de neerlandistiek in Zuid-Afrika ontwikkeld. Er is een workshop over grammaticaportalen gehouden. Dat is de infrastructuur en dergelijke. Er zijn culturele activiteiten ondersteund, zoals in de overeenkomst is bepaald. En er is ook kennis gedeeld over het onderzoek naar de staat van het Nederlands ten behoeve van een vergelijkbaar onderzoek, staat van het Afrikaans, dat ook dit najaar zal uitkomen. Dus samen met de staat van het Nederlands krijg je de staat van het Afrikaans.
Zijn er obstakels geweest? Ja, er waren obstakels. Die waren van financiële en personele aard van de kant van Zuid-Afrika. De Afrikaanse Taalraad had niet altijd de menskracht en/of de budgetten om daar uitvoering aan te geven. Men heeft daarop ingespeeld door met andere partners te gaan samenwerken. Die nieuwe activiteiten en een nieuw werkplan dat eraan komt zullen samen met andere partners opgenomen worden, zodanig dat er meer slagkracht is in Zuid-Afrika zelf.
Zijn er plannen of prioriteiten voor de voortzetting? Ja. Zoals u heeft gezegd, loopt het werkplan met de Afrikaanse Taalraad nu af. Ik ben zelf met een collega naar Zuid-Afrika geweest in januari om met de Afrikaanse Taalraad te spreken. Ik heb ook gesproken met verschillende universiteiten en een vertegenwoordiger van de regering. Op vraag van de Taalraad zullen we kijken naar een nieuw werkplan, samen met andere partners. Voor ons is het belangrijk dat het nieuwe beleidsplan van de Taalunie daarbij richtinggevend is, dus dat we zaken kunnen aanpassen binnen ons meerjarenbeleidsplan. Er werden ook afspraken gemaakt over die verdere samenwerking tussen de Staat van het Nederlands en de Staat van het Afrikaans. Daarnaast zal het Algemeen Secretariaat ondersteuning bieden op het vlak van onderwijs aan kinderen die Afrikaans als thuistaal hebben.
Nu komt het applaus, hoor ik!
Hoeveel universiteiten in Zuid-Afrika bieden momenteel Nederlands aan? Acht universiteiten in Zuid-Afrika en één in Namibië, aan 1.250 studenten. Zijn er plannen om meer docenten of onderzoekers in de neerlandistiek te ondersteunen in Zuid-Afrika? Ja. Er is al een wisselleerstoel opgezet in Zuid-Afrika, waarbij een docent gedurende acht of negen weken gastcolleges geeft. Dat zijn docenten uit ons Nederlands taalgebied. Die gaan naar Zuid-Afrika. Er zijn inmiddels al vijf docenten geweest. De zesde leerstoel is onlangs opengesteld. Dat blijft dus lopen. Naast de Taalunie hebben ook de Nederlandse ambassade en de Vlaamse vertegenwoordiging bijgedragen en engageren zij zich verder.
Zijn er uitwisselingsprogramma's? De Taalunie heeft een bijdrage geleverd aan Taaltoeren, een taal- en technologietoer voor Zuid-Afrikaanse leerlingen naar Vlaanderen en Nederland. Docenten en studenten neerlandistiek uit Zuid-Afrika kunnen ook deelnemen aan de Taalunie-zomercursus. Dan is er natuurlijk het onlangs toegekende extra miljoen voor de internationale neerlandistiek, waarbij ook meer uitwisselingen van academisch personeel kunnen worden ondersteund, ook richting Zuid-Afrika.
Dan concrete projecten op het vlak van taaltechnologie. Daarvoor heb je in Zuid-Afrika SADiLaR, het South African Centre for Digital Language Resources. SADiLaR en de Taalunie hebben samen workshops over grammaticaportalen ontwikkeld. Op dit ogenblik lopen er gesprekken tussen de Taalunie en SADiLaR om verdere samenwerking vorm te geven. Daarover had ik het daarnet zelf. Dat gaat over de taalmodellen, het versterken van het Nederlands en het Afrikaans samen in een model.
Welke stappen wil de Taalunie zetten om de positie van het Nederlands in het Afrikaans verder te versterken? De Taalunie ondersteunt dit en doet dat ook voor het Nederlands in het hoger onderwijs in Zuid-Afrika. Die steun omvat financiële steun voor afdelingen Afrikaans die Nederlands aanbieden. Eventjes heel concreet in de praktijk: aan de universiteiten in Zuid-Afrika zijn er afdelingen Afrikaans. Daarbinnen heb je dan de optie van de module lessen Nederlands. Daarom benoemen we dat altijd in één adem. Er is ook een bijdrage aan samenwerking en netwerkvorming en ondersteuning gericht op activiteiten ter vernieuwing van het onderwijs.
Ik denk dat daarmee uw vragen zijn beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we over naar het lid Vanryckegem. Ik heb gezien hoeveel vragen het zijn, dus ik zeg wel: probeer het kort in te leiden.
Mevrouw Vanryckegem:
Dank u wel, voorzitter. Ik heb inderdaad al een wat beknoptere versie gemaakt. Stel ik meteen alle vier de vragen op een rij? Ja.
Mijn eerste vraag behelst strategisch doel 1 uit het meerjarenplan, het organiseren van het onderwijs van het Nederlands. We merken goed dat de Taalunie de toekomstbestendigheid van het Nederlands in de wereld wil stimuleren. Ik wou even focussen op Frans-Vlaanderen. Deze regio grenst aan Vlaanderen. Er zijn heel wat contacten met Vlaanderen, zeker op economisch vlak, maar ook op andere domeinen. Onderwijs van het Nederlands vormt een belangrijke sleutel om deze contacten verder uit te bouwen. Via mijn contacten in Frans-Vlaanderen -- ik woon op die grens -- verneem ik dat het een uitdaging is om voor bepaalde leerstoelen nog hoogleraren te vinden, zoals in Parijs. Daarbij heb ik twee vragen. Heeft men bij de Taalunie inzicht in de regio's waar het organiseren van onderwijs van onze taal een probleem is door gebrek aan leerkrachten of hoogleraars? Ten tweede: speelt de status van het Nederlands hierin een belangrijke rol? Denk aan het Catalaans, Elzasserduits, Corsicaans, Baskisch of Bretons. Zou die van het Vlaams Nederlands via de erkenning van een regiotaal ook versterkt kunnen worden in Frankrijk? Met andere woorden, kan de Taalunie in samenwerking met de minister in de contacten met de Franse regering hiervoor de nodige stappen zetten?
Mijn tweede vraag gaat over strategisch doel 2: "De Taalunie versterkt het onderwijs Nederlands in Nederland, Vlaanderen en Suriname." Het kwam hier al aan bod, bijvoorbeeld in het kader van de rijke teksten, waarbij we inzetten op de kwaliteit van het onderwijs en ook in Vlaanderen met nieuwe minimumdoelen aan de slag willen gaan. We zien dat er in de operationele doelstellingen heel belangrijke zaken aangeduid zijn, maar mijn zorg betreft eigenlijk de leerkracht zelf, het onderwijs zelf. Ik kom uit het onderwijs. Mijn vraag is: hoe zal de Taalunie ervoor zorgen dat deze visie, expertise en kennis en allerlei platformen en materialen, zoals die rijke teksten, op een heel duidelijke, praktische manier de klas, de leerkrachten, leerlingen en studenten bereiken? De ervaring leert dat het soms heel moeilijk zoeken is op allerlei verschillende manieren. Hoe zal de Taalunie ervoor zorgen dat die kennis ook vertaald kan worden in kwalitatieve leermiddelen? Want daar hebben we tot hiertoe ook gebrek aan in het onderwijs.
Mijn derde vraag refereert ook een stukje aan wat collega Erens eerder zei. De Taalunie stimuleert de Nederlandstalige woordcultuur. Vorige week woensdag stelde ik in de plenaire zitting van het Vlaams Parlement al de vraag aan de minister of ons Nederlands over 50 jaar een dode taal wordt. We zagen in Rotterdam namelijk dat de staat van het Nederlands van de jeugd alarmerend is. Dat werd ook al aangehaald. Mijn vraag hierbij is hoe we zorgen voor herwaardering van het Nederlands bij de jeugd. Maar eigenlijk wil ik bij al die strategische doelen en alles wat daarin vermeld staat vooral vragen: is er ook oog voor de effectmeting? Wat zijn de effecten van wat we doen? Als we dat weten, kunnen we bijsturen. Want als we geen oog hebben voor de effecten van actieplannen, dan is het misschien een slag in het water.
Mijn volgende vraag sluit aan bij de werking van de Taalunie. Dat is waarmee u begon en waarmee ik eindig, omdat dat eigenlijk het belangrijkste is van waarom we hier samenzitten. Hoe werkt de Taalunie als organisatie en hoe kunnen we die sterk en impactvol houden? We zien nu al de nieuwe Gunther-Van-Nestewind waaien in deze meerjarenplannen en jaarplannen, maar er moeten belangrijke stappen gezet worden ten aanzien van de processen hierin op het vlak van personeel en financiën. Welke processen ziet u als prioritair? En ziet u die als haalbaar vanuit het Algemeen Secretariaat?
Mijn volgende vraag hebt u al beantwoord. Ik vroeg om alle financiën en personeel helder en openbaar te maken. U hebt al vermeld dat dit gebeurt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Vanryckegem. Alleen de vragen beantwoorden die nog niet beantwoord zijn, graag, meneer Van Neste.
De heer Van Neste:
Ja. Mevrouw Vanryckegem, namens de ministers zeg ik: dank je wel voor alle vragen. Het waren zeer interessante vragen.
Wat betreft Frankrijk: daar hebben we momenteel goed zicht op. Er zijn posten, zoals in Parijs, waar de hoogleraarspost bevroren is, maar waar eraan gewerkt wordt om die weer te ontdooien. Wij zitten samen met de Sorbonne. Intussen is er ook een overeenkomst gesloten tussen de Sorbonne en de Vrije Universiteit Brussel, waardoor je ook daar weer een samenwerking krijgt en een mogelijkheid tot het ontdooien van die hoogleraarspost. Tegelijkertijd is er bijvoorbeeld in Lille een nieuwe hoogleraar benoemd. Puur persoonlijk: de situatie in Frankrijk is nu als volgt. Sinds corona is het aantal talenstudies in de hele wereld heel sterk aan het dalen. We zien nu voor het eerst een stijging in heel Frankrijk als het gaat om het Nederlands. Dat is mijn persoonlijke inbreng. Dat is heel fijn. Dat heeft ook te maken met een heel sterk en geanimeerd docentenkorps dat in Frankrijk aan de slag is. Ik ben heel benieuwd hoe de situatie in Frankrijk op het vlak van de internationale neerlandistiek gaat evolueren, want daar gaan we veel van leren.
Wat betreft leerplichtonderwijs noem ik Hauts-de-France. Dat is ook nauw gekoppeld aan uw regio, mevrouw Vanryckegem. Daar is sprake van een lerarentekort voor het leerplichtonderwijs. Dat heeft te maken met de inrichting van het Franse ministerie van onderwijs, dat concours, testen, opstelt om posities vrij te maken voor leraars. Wij zijn in overleg met de regio Hauts-de-France, meer bepaald met de académie daar, die de verantwoordelijkheid draagt voor het uitschrijven van die posten, om er druk op te zetten om die leraarsposten open te stellen. Wijzelf ondersteunen die officiële onderwijsinstanties met nascholing en didactische ondersteuning op het vlak van Nederlands.
Wat betreft de erkenning van het Nederlands als regionale taal in Hauts-de-France zal er eerst gekeken moeten worden naar de positie van de Vlaamse minister van Buitenlandse Zaken, omdat de diplomatieke post van Vlaanderen in Frankrijk hierin een belangrijke rol te vervullen heeft. Men vraagt mij om hier vanuit het Algemeen Secretariaat van de Taalunie contact over op te nemen met de minister van Buitenlandse Zaken en de Vlaamse vertegenwoordiger.
Wat betreft uw vraag naar kwalitatieve leermiddelen is het belangrijk om op te merken dat de opdracht rondom de ontwikkeling van een keurmerk voor leermiddelen en professionaliseringsinitiatieven is toevertrouwd aan Leerpunt. Taalunie en Leerpunt houden elkaar op de hoogte van elkaars opdracht en waar zo nodig versterken ze elkaar. In Nederland is dat met de Kennistafel Effectief Leesonderwijs en NRO. Op persoonlijke titel zeg ik dat we inderdaad samen gaan zitten, zowel met Leerpunt als met NRO. Onze vraag vanuit het Algemeen Secretariaat zou zijn om samen die modellen beschikbaar te stellen en op te stellen, zodanig dat het voor de onderwijzers op dit terrein heel duidelijk is: wat werkt, waar kunnen wij gebruik van maken en waar vinden we dat?
Dan wat betreft het stimuleren van de Nederlandstalige woordcultuur en de effectmeting daarvan. Ik heb daarnet al kort toegelicht dat wij indicatoren hebben vastgelegd. We zijn ook gestart met dat monitoringonderzoek. Dat zal ons in de toekomst iets leren over hoe het belang van het Nederland evalueert. Persoonlijk, mevrouw Vanryckegem, zijn die effectmeting en die impactmeting iets wat wij nu binnen de organisatie zwaar opnemen. We hebben ons voorgenomen om daar elk jaar dieper en dieper op in te gaan, want hoe meet je nu effectief de impact? Dat is een vraag waar veel organisaties mee worstelen, maar dit staat bij ons bovenaan. We zullen het daar de komende jaren denk ik nog geregeld over hebben.
Dan de werking van de Taalunie. Dank u wel, mevrouw Vanryckegem, persoonlijk om de Gunther-Van-Nestewind te benoemen. De waarheid is dat er achter Gunther Van Neste een hele ploeg staat. Ik zeg altijd: ik ken niets van het Nederlands; dat zijn mijn interne experten. Ik ken ook niet alles van personeel en financieel beleid, maar daarvoor heb ik Margo Liebens, mijn rechterhand op dat vlak. Zij is hoofd bedrijfsvoering. Er is de laatste jaren en maanden intern al heel wat rechtgezet op het vlak van interne processen: automatisering, versnelling, duidelijke processen. Voor het personeelsplaatje, mevrouw Vanryckegem -- ik heb het daarnet ook al gezegd -- zal het zijn om al het personeel in hun kracht te zetten om zichzelf te kunnen ontplooien, in het belang van de organisatie en de doelstellingen. Maar we zijn een heel stuk op weg met dat organiseren. Ik moet zeggen: het team waarmee ik nu aan de slag ga, is een fantastisch team. Ik heb het voorrecht dat ik dit naar buiten mag brengen, maar op dit ogenblik zijn we daar grote stappen in aan het zetten. Dat moet resulteren in meer openheid, meer duidelijkheid en vooral meer klantgerichtheid naar al die partners die wij ondersteunen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Neste. Wij voelen allen de effecten daarvan. Dan gaan we naar mevrouw Welzijn.
Mevrouw Welzijn:
Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de heer Van Neste voor alle beantwoording namens het Comité van Ministers.
Ik was zelf vooral benieuwd naar de operationalisering van het beleidsplan: in hoeverre is het ingebed in het rijksbeleid? U heeft in uw introductie zonet ook al iets verteld over een grote gemene deler die daarin gevonden is. Naar aanleiding daarvan zou ik willen vragen: zijn daar dan ook nog dingen van tafel gevallen die niet pasten bij die grote gemene deler?
Maar mijn hoofdvraag is: hoe gaat dit prachtige plan geoperationaliseerd worden? Zijn de middelen ook goed genoeg voorhanden? Want dit vraagt natuurlijk ook om structureel financieel commitment om het daadwerkelijk verder te brengen.
Dank u wel.
De heer Van Neste:
Eh … Ik heb ondertussen al zo vaak op die knop gedrukt dat ik even niet weet of de microfoon aanstaat, Femmy.
De voorzitter:
Ja, je kan het zien aan het lampje.
De heer Van Neste:
Oké.
Mevrouw Welzijn, dank voor uw vraag, uiteraard ook namens de ministers. Ik heb daarnet al toegelicht hoe de samenwerking is verlopen in opmaat naar het meerjarenbeleidsplan. Naar aanleiding van uw vraag geven de ministers mee dat de op het Comité van Ministers van december 2024 aangebrachte prioriteiten door de ministers allemaal zijn opgenomen in het meerjarenbeleidsplan.
Mevrouw Paul vraagt om daarbij mee te geven dat voor haar belangrijk zijn: de aandacht voor een herstelplan kwaliteit van het onderwijs, aandacht voor lezen, curriculumvernieuwing, inzet van onderwijsmethoden die bewezen effectief zijn, aandacht voor voor- en vroegschoolse educatie, aandacht voor cultuur, internationale uitwisseling, taalinfrastructuur AI, internationale samenwerking, diplomatieke vertegenwoordiging. Ik heb volgens mij ook al toegelicht dat het dan gaat over het meerjarenbeleidsplan, met die doelstellingen, acties en indicatoren. Op het Comité van Ministers zal dat een vervolg krijgen.
Er is ook een governancestructuur uitgetekend met een halfjaarlijks overleg met de hoge ambtenaren, een halfjaarlijks overleg met de afdelingshoofden en een maandelijks overleg met de dossierbeheerders.
Op persoonlijke titel zeg ik: we werken op dit ogenblik nauw en goed samen met de bewindslieden en met de administraties daaromtrent, dus eigenlijk is het een beetje een organische samenwerking. Zijn er zaken van tafel gevallen? Ik moet daarin heel eerlijk zeggen: neen. Ik denk dat de bewindslieden er ook heel bewust voor gekozen hebben om een aantal kernopdrachten voor de Taalunie naar voren te schuiven. Dan hebben wij als Algemeen Secretariaat de opdracht, in het algemeen genomen, om daar ook op in te zetten. Ik denk dus dat we daarin een hele goede samenwerking hebben.
Wat betreft de financiën is het antwoord van de minister: de Taalunie heeft de financiële realiteit voor het werken naar een meerjarenbeleidsplan, zoals mevrouw Roovers in haar vraagstelling ook al vermeldde. Verwacht wordt dat de Taalunie de financiële effecten van deze ontwikkelingen zal kunnen opvangen en de continuïteit van de kerntaken niet in het gedrang komt. De financiële realiteit is dat er in Vlaanderen voorzien blijft in oplopende financiering, zoals gekoppeld aan de indexatie. Vanuit Nederland zal er een efficiëntiekorting gebeuren. Die zal oplopen tot 2,5% over de personele kosten. De rekenbasis waarop deze korting zal worden toegepast, is nog in uitwerking. Op persoonlijke titel zeg ik dat we hierbij ook een goede afstemming hebben met de bewindslieden en de betrokken administraties. Wij hebben inderdaad die financiële realiteit in ons meerjarenplan kunnen verwerken.
De voorzitter:
Daarmee is die vraag beantwoord. Dank. Dan tot slot -- met een W zit je toch bijna altijd aan het einde -- de heer White.
De heer White:
Dank voor het woord, voorzitter. Natuurlijk ook dank aan de algemeen secretaris voor de beantwoording tot zover. Voor nu even de verkorte versie, om herhalingen te voorkomen.
In het licht van de intentieverklaring Nederlands als Vreemde Taal 2019 en de bredere samenwerking met Caribisch Nederland wil ik graag nog enkele specifieke vragen stellen aan de ministers, via de algemeen secretaris natuurlijk.
Allereerst is het van belang om helderheid te geven over de doelstellingen van het taalonderwijs, met name voor praktijk. Welke ERK-streefniveaus moeten leerlingen bij de vakken Nederlands als vreemde taal en het Papiamentu per schooltype behalen? In het verlengde daarvan ligt de vraag hoe deze streefniveaus zich verhouden tot de culturele en maatschappelijke waarde van het Papiamentu. Hoe valt in het licht van de beoogde streefniveaus de waardering voor het Papiamentu, mede gelet op Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, te verenigen met de behoefte van een rijk taalaanbod in deze kleine taalgemeenschap? Daarbij komt dat in de beleidsstukken wordt gesproken over het goed en volledig leren spreken van een taal. Wat betekent dat concreet in de termen van ERK, binnen een klein taalgebied?
Tot slot is het interessant om te kijken naar succesvolle voorbeelden uit het Koninkrijk. In de buurtregio's van Nederland waarin Nederlands een vreemde taal is, kiezen honderdduizenden mensen ervoor om het te leren. Zou het niet voor de hand liggen om voor het taalonderwijs in Nederland en Vlaanderen lessen te trekken uit die aanpak? Zo ja, welke lessen ziet u dan? Bestaat daarbij bijvoorbeeld een minder eenzijdige nadruk op begrijpend lezen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer White. Aan u het woord, meneer Van Neste.
De heer Van Neste:
Dank u wel, meneer White, voor de vragen. De antwoorden op uw eerste vraag zijn wat technisch. Ik ga ze letterlijk voorlezen, omdat het te maken heeft met beleid van OCW, ook in Nederland, rond de ERK's, de streefniveaus. Deze verschillen inderdaad per schooltype. OCW is op dit moment per sector aan het verkennen wat het voor de bestaande kerndoelen en examenprogramma's inhoudt om daar didactiek van Nederlands als vreemde taal in te zetten. Zij zal de Kamer hierover op een later moment informeren. In de tussentijd verwijst het Comité de vraagsteller graag door naar de website van SLO, het landelijk expertisecentrum voor het curriculum. Zij heeft in '21/'22 in opdracht van het ministerie van OCW een referentiekader voor Papiamentu ontwikkeld en ook voor het Nederlands als vreemde taal is in 2016 een leerlijn ontwikkeld welke in 2023 is geactualiseerd. Die kan u dus terugvinden op de website van SLO.
Dan wat betreft de vraag naar beleving van de eigen identiteit. Het Papiaments speelt een cruciale rol in het uitdragen van de identiteit en culturele beleving van de inwoners van Bonaire, Curaçao en Aruba. Daarom is met de bestuursafspraak voor het Papiaments in 2021 ook het belang van het Papiaments op Bonaire erkend, waarbij er gezamenlijk ingezet wordt om de positie van de taal verder te borgen. Daarnaast draagt erkenning van het Papiaments onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden bij aan de bescherming en bevordering van de taal. Op Bonaire bestaan het Nederlands en het Papiaments samen met andere talen als het Engels en het Spaans naast elkaar. In de onderwijsagenda die het Nederlandse ministerie van OCW met schoolbesturen op Bonaire heeft gemaakt, is daarom afgesproken om meertaligheid in het onderwijs te verankeren en beleid te ontwikkelen waarmee binnen het onderwijs resultaten in verschillende talen kunnen toenemen. Hierbij is het streven om zowel leerlingen tot functionele meertaligheid te brengen als hen tegelijkertijd het Papiaments als taal van de cultuur en identiteit van de eilanden te kunnen onderwijzen.
Dan de vraag naar het meerjarenbeleidsplan van de Taalunie en of de Taalunie lessen kan trekken uit het succes in de buurregio's. Ja, daar kan de Taalunie zeker lessen uit trekken. Het is opmerkelijk hoeveel leerlingen in die buurregio's kiezen voor het Nederlands. Daar zit een positieve impuls achter. De aard van het vak is natuurlijk anders, aangezien het Nederlands daar als vreemde taal wordt aangeboden en daar de nadruk dan in het begin ligt op spelling, grammatica, woordenschat en uitspraak, zoals dat ook het geval bij onderwijs van het Engels in Nederland en Vlaanderen. De nadruk op begrijpend lezen daar meestal pas vanaf 12 tot 14 jaar. Dus de didactiek is wel degelijk anders. Lessen die wij zeker wel kunnen trekken, zijn -- dat haakt een beetje aan wat we zien in de analyse als het gaat rond Nederlands -- dat leerlingen en ouders die in het buitenland voor Nederlands kiezen heel goed beseffen dat een goede kennis van het Nederlands een grote meerwaarde is voor de leerlingen op professioneel en financieel-economisch vlak later. Dat besef dringt soms nog te weinig door bij leerlingen en ouders in Nederland en Vlaanderen. Het betreft dus inderdaad het imago van het Nederlands in ons eigen taalgebied en dat is dus bij uitstek waar de ministers ons als Algemeen Secretariaat ook naar vragen om daar veel meer het belang te kunnen duiden.
De voorzitter:
Dank, meneer Van Neste. De heer Bovens, het lid Bovens, is vandaag niet aanwezig, maar hij heeft ook vragen ingediend. Mijn voorstel is om die schriftelijk af te handelen. Is dat akkoord?
De heer Erens:
Voorzitter, ik had eigenlijk nog een vraag.
De voorzitter:
Mijn volgende vraag was: zijn er nog vragen?
De heer Erens:
Ik had eigenlijk nog een vraag die ik niet gesteld had daarnet, toen het mijn beurt was. U bent dus niet de laatste, meneer White. Dat zal dus voor mij deze keer zijn. Ik had een vraag in verband met het verdwijnen van Nederlandstalige opleidingen in het hoger onderwijs. Ik heb dat niet geplaatst in het kader van het meerjarenbeleidsplan, want uiteindelijk zit het niet direct met het meerjarenbeleidsplan in bespreking.
Inderdaad, beste collega's, de voorbije jaren is er in Vlaanderen een duidelijke trend merkbaar. Steeds meer opleidingen in het hoger onderwijs, vooral op masterniveau, maar ook bij sommige bachelors, worden volledig of grotendeels in het Engels aangeboden. Universiteiten stellen dat dit noodzakelijk is om internationaal talent aan te trekken en competitief te blijven binnen de Europese onderwijsruimte. Maar die trend komt wel onder druk te staan, niet alleen in Vlaanderen, maar ook in Nederland. In 2023 kondigde de Nederlandse minister van Onderwijs, Robbert Dijkgraaf, een omslag aan in het taalbeleid van het hoger onderwijs. Hij zei hierover: "We moeten het Nederlands weer steviger verankeren in het hoger onderwijs. We dreigen onze eigen onderwijstaal en academische cultuur te verliezen." In Nederland werd daarom beslist dat bacheloropleidingen voortaan standaard in het Nederlands worden aangeboden, tenzij zwaar gemotiveerd is dat het in een andere taal dient te gebeuren, dat dit in het Engels dient te gebeuren. Instellingen moeten een maximumpercentage Engelstalige programma's vastleggen. In Nederland wordt ook ingezet op het behoud van vaktaal en wetenschappelijke termen in het Nederlands, zodat studenten ook professioneel in de eigen taal kunnen functioneren. Nu, volgens cijfers van de Taalunie en de Nederlandse onderwijsinspectie volgde in 2022 al 75% van de studenten aan sommige universiteiten een Engelstalige opleiding. Tegelijk groeit het besef dat verengelsing de onderwijskwaliteit, de inclusiviteit en het democratische karakter van hoger onderwijs onder druk zet, want niet alle studenten en zeker niet in de lagerekansengroepen kunnen vlot academisch Engels aan. Bovendien ondermijnt het de ontwikkeling van kritische taalvaardigheid in het Nederlands, iets wat ons toch ook allemaal heel hard aanbelangt.
De voorzitter:
Meneer Erens, mag ik vragen om uw vraag?
De heer Erens:
Ik wil mijn vraag stellen, maar het is wel belangrijk dat ik het schets. Want in Nederland is men een ommezwaai aan het doen, maar in Vlaanderen gaat men een andere richting in, gaat men eigenlijk naar meer verengelsing. Daarom stel ik de vraag ook hier. Vlaanderen loopt parallel. Volgens de Vlaamse Interuniversitaire Raad werd in 2023 bijna een op de drie masteropleidingen in het Engels aangeboden. In sommige instellingen, zoals de Katholieke Universiteit Leuven of de Universiteit Gent, is het Engels in bepaalde faculteiten zelfs dominant geworden.
Dit noopt mij ertoe om de volgende vragen te stellen, mevrouw de voorzitter. Welke maatregelen is men bereid om te nemen om Nederlands als onderwijstaal in het hoger onderwijs te beschermen, te versterken en opnieuw verankeren? Meer concreet: is men bereid om in Vlaanderen, zoals in Nederland, na te denken over een taalbeleid waarbij Engelstalige opleidingen beperkt en gemotiveerd worden? Wordt er ruimte gezien om samen met de Taalunie, de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de universiteiten te werken aan een actieplan voor het behoud van een vaktaal, academische publicaties en wetenschappelijke communicatie in het Nederlands? Als laatste vraag: is het tijd om een duidelijk signaal te geven? Internationale openheid mag geen voorwendsel zijn om onze eigen taal en academische traditie opzij te schuiven.
De voorzitter:
Een totaal ander onderwerp, inderdaad. Meneer Van Neste, zou u daar kort en desgewenst nog in schriftelijke vorm iets over kunnen zeggen?
De heer Van Neste:
Ja, ik ga daar kort iets over zeggen, zeker over het eerste deel van de vraag, of Vlaanderen nu meer of minder … Ik ga voorlezen wat het Comité van Ministers zegt, omdat ik denk dat dat ook in de commissie onderwijs waarschijnlijk een plaats zal hebben. Vlaanderen voert al jaren beleid om verengelsing van het hoger onderwijs te reguleren en te beheersen. Volgens de Vlaamse regelgeving kunnen instellingen voor hoger onderwijs maximaal 9% van de bacheloropleidingen en 35% van de masteropleidingen volledig in het Engels inrichten. Het contingent van anderstalige professionele bacheloropleidingen is momenteel volledig gevuld. Dat van de masteropleidingen nog niet. Bijkomende voorwaarde nu is dat er van een Engelstalige opleiding ook steeds een Nederlandstalig equivalent is. Deze voorwaarde wordt versterkt. Vanaf volgend academiejaar wordt het een absolute voorwaarde voor alle nieuwe opleidingen in het Vlaamse hoger onderwijs. De mogelijkheid om een vrijstelling aan te vragen voor het organiseren van een equivalente opleiding wordt geschrapt. Dat is wat ik meekrijg van het Comité van Ministers, meneer Erens.
Wat betreft de Taalunie: kan de Taalunie daaraan werken? Ja, ik denk dat het ook duidelijk is. Minister Bruins heeft ernaar verwezen, ook naar deze vraagstelling, daarnet in de inleiding. De Taalunie zet zich al langer in voor die sterke positie van het Nederlands als instructietaal in het hoger onderwijs. Zo heeft de Taalunie reeds in 2014 een publicatie Vaart met taalvaardigheid en in 2015 Nederlands als taal van wetenschap en hoger onderwijs vanuit de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren voorgesteld. Recenter, in 2022, ontwikkelde het Algemeen Secretariaat een kader voor taalcompetentieversterkend aanbod in het Nederlands aan de hogescholen en de universiteiten.
Persoonlijke noot: op de twee afgelopen Comités van Ministers hebben de ministers het uitdrukkelijk gehad over het belang van Nederlands in het hoger onderwijs. Zij hebben daarbij exact omschreven wat u ook zei in uw inleiding, met name over de versterking van het Nederlands, maar ook om iedereen de gelijke mogelijkheden te geven om hogere studies te volgen en over het versterken van onze taal. Wij hebben als Algemeen Secretariaat ook expliciet de opdracht gekregen om daar verder aan te werken. We zijn er eigenlijk ook wel heel geëngageerd toe.
De voorzitter:
Zijn er nog andere vragen? Ja.
De heer Van der Marliere:
Mevrouw de voorzitter, gewoon drie kleine opmerkingen vanuit de diplomatie. Ten eerste: zowel alle ambassades als diplomatieke vertegenwoordigingen werken bijzonder goed samen met de Taalunie in het buitenland. Die samenwerking is van fundamenteel belang.
Ik illustreer dat met één voorbeeld, en dat is meteen mijn tweede opmerking, die aansluit bij de woorden van mevrouw Van Langen-Visbeek. Iedereen die in Brussel woont, werkt of gestudeerd heeft of die ooit, spijtig genoeg, in het buitenland ziek is geweest, weet hoe belangrijk het is om, als je ziek bent, in je eigen taal verzorgd te worden, dus om zorg te krijgen in je eigen taal. Als we dat plaatsen tegenover een grotere behoefte aan en instroom van internationale medewerkers in de zorgsector, zien we dat de ambassades en diplomatieke vertegenwoordigingen samen met de Taalunie in het buitenland daarin een fundamentele rol hebben te vervullen. Daarvoor hebben wij de steun nodig van onze overheden. Dat is een fundamentele opdracht.
Ten derde wil ik mij verontschuldigen voor deze namiddag. Ik was normaal aangekondigd, maar ik moet naar het bestuurlijk grensoverleg in 's-Hertogenbosch, met alle CdK's en burgemeesters van Limburg, Noord-Brabant en Zeeland, dus gelieve mij te verontschuldigen.
De voorzitter:
U bent verontschuldigd. Ik ben heel blij dat u hierbij aanwezig kon zijn en dat u deze aandachtspunten heeft benoemd en deze opmerkingen heeft gemaakt. Even een persoonlijke noot van mij: dit is de dag waarop ik twee jaar geleden van een trap viel in Antwerpen en mijn nek brak. Toen heb ik het belang van goed Nederlands kunnen meemaken, dus ik onderschrijf dit geheel. Daarnaast is het ook de dag waarop we het Nederlands kunnen vieren, waarop we kunnen vieren dat we met z'n allen dezelfde taal spreken en daar ook belang aan hechten.
Niets meer aan de orde zijnde, want ik ga ervan uit dat er nu geen vragen meer zijn, wil ik de heer Van Neste heel hartelijk bedanken voor het feit dat hij zo geweldig deze dubbelrol heeft kunnen vervullen vandaag. Dat wordt zeer gewaardeerd. Met deze dankwoorden wil ik het ochtendprogramma afronden. We zijn toegekomen aan de lunchpauze. Nee, ik zie dat er nog een vraag is. Ik snap dat u nog wat wilt zeggen, maar ik wil toch even zeggen dat we om 14.00 uur verdergaan. Dat gaan we niet hier doen; dat gaan we namelijk doen in de plenaire zaal. Dat betekent dat ik u allen wil vragen om uw spullen en tassen mee te nemen. We gaan daar straks verder, na de lunch, maar eerst is het woord nog aan mevrouw Vanryckegem.
Mevrouw Vanryckegem:
Dank u wel, voorzitter. Ik vraag het laatste woord om over u een woord te plaatsen hier in de vergadering. U hebt hier met zeer veel betrokkenheid en engagement de puntjes op de i gezet en u zult dat nu in een andere wereld gaan doen. Wie de taal kan omhelzen, kan zeker ook op fiscaal vlak wel zorgen dat daar de juiste punten en komma's gezet worden, dus ik heb er alle vertrouwen in dat u die uitdaging goed zult aangaan. Maar hier gaan we u missen. Ik wil dan ook, namens alle mensen aan tafel hier, namens alle mensen die betrokken zijn bij de Taalunie, mijn grote dank, waardering en respect uitspreken voor u. U hebt tot de laatste dag -- dat mogen we wel letterlijk nemen -- ervoor geijverd dat we ook bij de ministers die betrokkenheid en aanwezigheid bij onze taal blijven aankaarten. Ik wil hier afscheid van u nemen met een slotwoord van iemand uit Nederland die mij altijd ontroerd heeft, omdat hij zo veel liefde toont voor Vlaanderen. Het is ook een boodschap aan u. Als u uw nieuwe taak even wilt ontvluchten of als u heimwee hebt naar uw taak hier, dan kunt u terecht bij deze woorden. U zult ze wel herkennen. Ze zijn van Paul van Vliet, uit de jaren tachtig.
En als ik weg wil zijn, ga ik naar Vlaanderen
Even weg van Holland, en Vlaanderen is dichtbij.
En als ik vrij wil zijn, ga ik naar Vlaanderen.
Ik voel me zo veel lichter als ik Vlaanderen binnenrij,
Even weg van alle dingen die ik thuis vaak moet verdringen.
Nieuwe dagen, nieuwe nachten, open voor het onverwachte.
Ik voel mij in Vlaanderen zorgeloos, ik voel me in Vlaanderen vrij.
Ergens in dit lied spreekt hij ook over heimwee. Dus als u heimwee hebt naar de Taalunie en naar de politieke wereld, kunt u denken aan deze woorden.
En als ik heimwee heb,
Wil ik naar Vlaanderen,
Omdat in Vlaanderen mijn heimwee ongemerkt versmelt.
We hebben een kleine attentie voor u, meer symbolisch, bedoeld om de heimwee daar te doen versmelten. U bent altijd welkom in Vlaanderen. Mijn collega Diericx overhandigt u graag de Canon van Vlaanderen, waarin u allerlei ontdekkingen kunt doen om even te ontsnappen aan uw nieuwe taak, maar waarmee u ook verder kunt kennismaken met wat u hier hebt bewerkstelligd. Daarnaast overhandigen wij u ook een kunstboek van het Vlaams parlement, waar de heer Wilfried Van Vinckenroye ooit de basis voor legde. Als u ooit aan teambuilding wilt doen met al die fiscalisten, kunst wilt leren kennen en cultuur wilt opsnuiven: welkom in het Vlaams parlement om deze kunst letterlijk te ontdekken. Heel veel dank en heel veel succes met uw nieuwe uitdaging.
Dank u wel.
(Applaus)
De voorzitter:
Heel veel dank voor deze fantastisch mooie en warme woorden. Dank. Ik ga zeker naar Vlaanderen, altijd. Dan sluit ik hierbij het ochtendprogramma.
Mevrouw Roovers:
Ik had heel graag … Ik heb niets toe te voegen aan wat mevrouw Vanryckegem heeft gezegd, maar namens de Nederlandse delegatie had ik iets soortgelijks willen zeggen. Nou ja, misschien niet zo bloemrijk en prachtig als mevrouw Vanryckegem dat kan, maar in ieder geval ook veel dank namens de Nederlandse delegatie voor je voorzitterschap en voor de deskundige en enthousiasmerende wijze waarop je dat gedaan hebt.
De voorzitter:
Dank, heel veel dank.
De vergadering wordt van 13.00 tot 14.00 uur geschorst.
7. Themasessie: Neerlandistiek in de wereld
De voorzitter:
Dames en heren. Ik open de middagvergadering van de Interparlementaire Commissie van de Nederlandse Taalunie. Aan de orde is de openbare hoorzitting Neerlandistiek in de wereld. Welkom aan de leden uit Vlaanderen en Nederland, en een speciaal welkom aan de sprekers van vandaag. Wij gaan in een bepaalde volgorde luisteren naar de voordrachten van de leden die aan uw rechter- en linkerzijde zitten, en recht voor mij. Ik zal u langs de sprekers geleiden, zodat iedereen die u hier ziet aan bod komt.
We beginnen met Gunther van Neste, die een toelichting zal geven op de internationale neerlandistiek. Dat denk ik tenminste, want het stond er niet bij. Gunther, het woord is aan jou.
De heer Van Neste:
Dank je wel, voorzitter. Inderdaad, de internationale neerlandistiek, maar eigenlijk gaat het vandaag om iets meer dan de neerlandistiek. De Taalunie heeft natuurlijk de opdracht om de Nederlandse taal en cultuur internationaal te bevorderen. Binnen de neerlandistiek kijken we vaak naar 18-plus, maar we zetten ook in op de bevordering van het Nederlands bij jongeren onder de 18 jaar. Vandaag zal daar ook een stukje toelichting bij komen.
Zoals ik in het voormiddaggedeelte heb gezegd, hebben wij de internationale verdragstaak om het Nederlands te bevorderen in het buitenland en een gemeenschappelijk beleid te voeren dat gericht is op de promotie en het gebruik van de Nederlandse taal en letteren in internationaal verband. Dan is er nog een hele interessante opdracht, die weinig mensen in Nederland, Vlaanderen of Suriname kennen: wij verzorgen officieel de afname van de internationale toetsen en de certificering voor het Nederlands als vreemde taal. Dat betekent dat als iemand in het buitenland Nederlands leert, hij dat ook officieel kan laten certificeren en attesteren. Die opdracht is belegd bij de Taalunie. Wij ontwikkelen daarvoor toetsen met universiteiten uit Vlaanderen en Nederland. Daar moet telkens een Vlaamse en een Nederlandse partner bij betrokken zijn. Die toetsen worden afgenomen in verschillende landen.
Vandaag hebben we ervoor gekozen om mij niet alleen aan het woord te laten. Rondom mij zitten allemaal partners die iets te maken hebben met Nederlands in de wereld. Zij zullen straks afzonderlijk aan bod komen. Het is goed om te weten dat wij eigenlijk twee werkingen hebben: het ondersteunen van de internationale neerlandistiek en het ondersteunen van het onderwijs in de buurtaalregio's. Wat verstaan we onder buurtaalregio's? Er zijn regio's die grenzen aan het Nederlandstalig taalgebied. Je ziet ze hier opgesomd op het kaartje. Dat gaat over Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen, Wallonië, Hauts-de-France, en het Duitstalige gebied in België. Uta Maria Cyprian is een van onze partners en zij zal straks als laatste haar verhaal doen, zodat we een specifiek beeld krijgen van wat er gebeurt in de buurtaalregio's, waarom men daar het Nederlands zou gebruiken en wat daar het belang van is.
Vervolgens hebben we nog het Caribisch gebied. Dat gaan we vandaag niet specifiek bekijken. Het Caribisch gebied vraagt bijzondere aandacht, zeker vanuit de Taalunie gezien, in relatie tot Nederland. Er zijn Nederlandse gemeenten in het Caribisch gebied. Er zijn ook onafhankelijke landen binnen het Caribisch gebied, maar dat zullen we bij een volgende sessie eens expliciet uitlichten en bespreken. Vandaag gaat het grotendeels over de neerlandistiek in de wereld. Ik heb hier een kaartje; ik weet niet of het op deze manier heel duidelijk te zien is, maar dit kaartje geeft weer waar in de wereld Nederlands wordt gegeven. Als we spreken over internationale neerlandistiek, dan spreken we over 135 universiteiten in 40 landen, meer dan 500 docenten en 16.000 universitaire studenten die Nederlands studeren. Op het kaartje zijn de landen waar je Nederlands kan volgen op universitair niveau donkerblauw gekleurd. In de landen die groen gekleurd zijn, heb je hier geen universitaire opleidingen voor, maar zijn er wel toetsen en certificering voor de Nederlandse taal. Versta dat er naast universitaire opleidingen ook nog andere opleidingen zijn, zoals taalopleidingen enzovoort, waar Nederlands wordt gegeven. Op dit kaartje zie je hoe de certificering en de opleidingen voor Nederlands wereldwijd gedekt zijn.
Wat doet de Taalunie nu zelf? Wij hebben een budget. De leden die in de voormiddag aanwezig waren, hebben al gehoord dat ons budget ter versterking van de internationale werking tot op heden 1,5 miljoen bedroeg. Ik kom daar straks nog verder op terug. Wat doen wij daarmee? De powerpointpresentatie begint trouwens vanzelf te lopen; het is een interactieve voorstelling. Wat doen wij zelf? Wij ondersteunen de afdelingen waar Nederlands wordt gegeven aanvullend. Dat is anders dan landen die bijvoorbeeld zelf docenten afvaardigen naar landen om hun taal te vertegenwoordigen en daar les in te geven. Denk bijvoorbeeld aan de Fransen, de Spanjaarden, de Portugezen en Italianen. Zij sturen vanuit hier, vanuit Europa, een leraar naar andere landen in Europa of elders in de wereld, die dan betaald wordt om die taal daar te onderwijzen. Wij hebben die middelen zelf niet, maar wij werken wereldwijd samen met bestaande afdelingen die Nederlands geven en waar mensen uit de afdeling soms zelf docent of professor worden. Paola Gentile zal hier straks het woord over nemen. Wij ondersteunen die afdelingen met aanvullende middelen.
Het ondersteunen van de neerlandistiek gebeurt met financiële middelen, met een basisfinanciering. Al met al gaat dat om zeer beperkte bedragen. Het gaat over een paar duizenden euro's, maar die stellen de afdelingen in staat om materialen te kopen. Die middelen zijn voor regelingen voor gastdocenten en gastschrijvers, maar ook voor de startfinanciering van nieuwe opleidingen. Zo start er in september in Stockholm een nieuwe master Nederlands. Die wordt gefinancierd door de Taalunie. Wanneer deze eenmaal lopende en draaiende is, is het financieringssysteem zo georganiseerd dat het eigen land deze verder onderhoudt en wij enkel nog aanvullende subsidies betalen.
Wat ook nog interessant is om te vermelden, is wat er dit jaar extra staat te gebeuren. Dit jaar hebben wij via een amendement van de Nederlandse Tweede Kamer 1 miljoen euro extra gekregen. Dat bedrag besteden wij samen met de IVN, de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, waarvoor we een activiteitenplan hebben uitgeschreven dat wij samen vorm zullen geven. Dat activiteitenplan hebben we samen met Anne Sluijs uitgewerkt. Anne, ik stel voor dat jij dit even verder toelicht.
De voorzitter:
Ik denk dat het goed is dat ik u nu dank voor deze inleiding, en daarna de sprekers die hier aanwezig zijn vraag om hun verhaal vanachter het spreekgestoelte te houden, want dat is net iets duidelijker te volgen voor ons allen. Dan weten we ook wie er spreekt. Ik zou als eerste Anne Sluijs willen vragen of zij ons hier wil verblijden met een mooi verhaal. Zij is de voorzitter van de IVN en zal waarschijnlijk zelf nog even toelichten wat deze organisatie precies doet. Ik stel voor dat als we de eerste ronde van de sprekers hebben gehad, we daarna een ronde doen met vragen aan de aanwezige sprekers. Anne Sluijs, het woord is aan u.
Mevrouw Sluijs:
Mijn naam is Anne Sluijs. Ik ben niet de voorzitter, maar wel de directeur van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, afgekort de IVN. Mij is gevraagd om wat meer te vertellen over deze vereniging. Dat heb ik een tijdje terug ook in Brussel gedaan, waar ik een deel van jullie al gezien heb, maar er zijn ook weer nieuwe mensen. Het is dus sowieso goed om dit weer eens te doen.
Wat is de IVN? De IVN is een ledenvereniging met als missie het ondersteunen en stimuleren van het onderwijs en onderzoek in de neerlandistiek aan hogescholen en universiteiten in de hele wereld, dus in meer dan 40 landen. Daarnaast houden wij ons bezig met het vergroten van de bekendheid van het vakgebied van de neerlandistiek, zowel binnen als buiten het taalgebied. Het is belangrijk dat er zo'n internationale vereniging bestaat, omdat onze docenten verspreid zijn over de hele wereld. Soms zijn ze alleen op een afdeling, soms zijn ze met z'n tweeën, soms met z'n drieën en soms met nog iets meer, maar het zijn vaak kleine vakgroepen. Dan is het heel erg fijn als je contact kunt hebben met andere docenten om je inzichten over onderwijs en onderzoek met elkaar uit te wisselen. Dat gebeurt veel regionaal, maar dus ook op internationaal niveau. Dat is een heel waardevol netwerk voor al die docenten. Wij hebben ongeveer 600 leden. De docenten zijn lid op individuele titel. Zij bevinden zich dus in meer dan 40 landen ter wereld. Via de leden heb ik toegang tot een wereldwijd netwerk dat mij voedt met alle inzichten in wat er speelt in het onderwijs en onderzoek in de neerlandistiek. Het biedt ook toegang tot zo'n 16.000 studenten Nederlands wereldwijd, zoals Gunther, de heer Van Neste, al zei.
Een van de belangrijke dingen die wij doen, is belangenbehartiging. Daarvoor is het relevant te weten dat wij een bestuur hebben dat bestaat uit vertegenwoordigers uit alle regio's waarin de neerlandistiek van belang is. Dat zijn er een hele hoop. Dat is natuurlijk Nederland, maar dat zijn ook Vlaanderen, de Franstalige regio, de Duitstalige regio, Centraal-Europa, Het Verenigd Koninkrijk en Ierland, de mediterrane regio, waar we straks een docent van gaan horen, Scandinavië, zuidelijk Afrika, Azië en de Verenigde Staten en Canada. Vanuit al die regio's zitten er bestuursleden in onze vereniging. Zij hebben ook allemaal hun eigen regioverbanden. In de mediterrane regio is dat bijvoorbeeld de vereniging MediterraNed, waarmee we ook in nauw contact staan.
Naast belangenbehartiging houden wij ons veel bezig met netwerkactiviteiten en kennisuitwisseling. Concreet komt dat neer op een aantal kernactiviteiten. Allereerst brengen wij vier wetenschappelijke publicaties uit, waarin de inzichten uit de neerlandistiek worden gepubliceerd. Daarnaast hebben wij een website en social media, waarop wij eigenlijk al het belangrijke nieuws uit het vakgebied delen en verspreiden. Een andere grote activiteit is het organiseren van een wereldcongres van de neerlandistiek, het Colloquium Neerlandicum. Dat vindt één keer in de drie jaar plaats. Jullie hebben geluk, want het is deze zomer. Het congres vindt de laatste week van augustus plaats in Brussel. Wij organiseren dat in samenwerking met de Vrije Universiteit Brussel en met financiering van de Taalunie. Alle leden van de IPC zijn uiteraard van harte welkom om daar langs te komen.
Ik zal nog kort iets zeggen over de samenwerking met de Taalunie. Wij ontvangen voor onze werking subsidie van de Taalunie. Die is voor ons essentieel. De Taalunie is ook onze belangrijkste samenwerkingspartner. Hun steun is onmisbaar voor onze leden, want zij ontvangen financiering van de Taalunie om hun vakgroep te versterken. Wij versterken elkaar vanuit onze eigen posities, de Taalunie als beleidsorganisatie en wij als belangenvereniging. Die samenwerking is de afgelopen tijd verder geïntensiveerd vanwege de gezamenlijke uitvoering van het amendement voor versterking van de internationale neerlandistiek. Dat gaat op een heel fijne manier, vanuit ons beider expertise. Wij kunnen inderdaad structureel 1 miljoen per jaar extra aan de internationale neerlandistiek besteden. We hebben in gezamenlijkheid dat plan gemaakt, dat gelukkig net voor de val van het kabinet goedgekeurd is door het Comité van Ministers, één dag ervoor. Op het colloquium zullen deze plannen gelanceerd en verder toegelicht worden, dus ook daarom zou het mooi zijn als u daarbij kunt zijn. Tegen die tijd zal ook meer informatie bekend worden. Mocht u meer willen weten over de IVN, dan kunt u mij natuurlijk aanschieten, maar we hebben ook een website, www.ivn.nu.
Dan heb ik, denk ik, mijn tijd volgepraat.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Sluijs. Dank ook voor de uitnodiging aan ons allen. Ik neem aan dat we daar nog wel iets meer informatie over krijgen zodra die bekend is. Het beste wat ik u kan toewensen, is heel veel succes met de uitvoering van alle plannen die nu voorliggen. Er komen vast en zeker nog vragen zo meteen, maar voor nu denk ik dat we het hier even bij laten.
We gaan over naar de tweede, nee, de derde spreker, want Gunther van Neste was ook nog een spreker. We gaan naar de derde spreker van vandaag. Neemt u ook hier plaats, graag. Mevrouw Paola Gentile is professor Nederlands aan de Universiteit van Triëst. Ik ben heel benieuwd naar uw voordracht.
Mevrouw Gentile:
Goedemiddag. Kunnen jullie mij goed horen? Oké, prima.
Geachte leden van de Interparlementaire Commissie van de Taalunie, goedemiddag allemaal. Allereerst wil ik graag de algemeen secretaris van de Taalunie, Gunther van Neste, hartelijk bedanken voor de uitnodiging om deel te nemen aan deze hoorzitting. Het is voor mij een grote eer en een genoegen om voor u te mogen staan en te praten over mijn favoriete onderwerp, het Nederlands, en over de manier waarop deze taal levend wordt gehouden in alle uithoeken van de wereld en in het bijzonder in mijn eigen land, Italië. Vandaag zal ik u iets vertellen over de vakgroep Nederlands aan de Universiteit van Triëst, in het uiterste noordoosten van Italië, grenzend aan Slovenië, en over de diverse projecten die wij bewerkstelligen, mede dankzij de steun van de Taalunie.
Maar voordat ik begin met cijfers en feiten wil ik graag antwoord geven op een vraag die mij vaak is gesteld in de loop der jaren, namelijk wat het Nederlands voor mij betekent en waarom ik er als Italiaanse voor gekozen heb om deze taal te studeren. Ik ga dus beginnen met een persoonlijk verhaal. Na mijn doctoraat in conferentietolken, met Engels als eerste taal, kreeg ik de kans om mijn toenmalige derde taal, Nederlands, verder te studeren. Dankzij een studiebeurs van de Taalunie heb ik de kans gekregen om naar Antwerpen te gaan en aan de KU Leuven, campus Antwerpen, verder te studeren en te doceren. Ik heb Italiaans gedoceerd aan Nederlandstaligen en ik heb ook mijn habilitatieproefschrift afgerond in die tijd. In 2022 heb ik een vaste positie gekregen als hoofddocente en coördinator van de vakgroep Nederlands aan de Universiteit van Triëst. Dit is maar een persoonlijk verhaal, maar het toont beter dan powerpoints, cijfers en statistieken hoe belangrijk het is om te investeren in menselijk kapitaal en in gemotiveerde studenten, zoals ik er destijds zelf een was.
Maar nu ga ik verder met mijn vakgroep. Ik ga een aantal saillante kenmerken van mijn vakgroep toelichten. Dat is eerst en vooral zijn strategische ligging. Zoals ik al zei: Triëst is een grensgebied. Het is een multiculturele stad, een meertalige stad. Het is ook een havenstad, belangrijk voor de economie van het zeer rijke Noordoost-Italië. Dat is een zeer rijke regio van Italië. Het aantal studenten blijft groeien. Dit academiejaar hebben wij 124 studenten aan onze vakgroep, met één vaste docente; dat ben ik. We zijn de enige vakgroep in de internationale neerlandistiek die een dubbel bachelordiploma heeft opgericht, al in 2012, met de faculteit toegepaste taalkunde van de KU Leuven. Dat is een aantrekkingskracht voor toekomstige studenten, want ze hebben de kans om een dubbel diploma te krijgen. We zijn een beroepsopleiding. We zijn een opleiding voor tolken en vertalers en we hebben de enige master conferentietolken in Italië. Veel van onze studenten werken als tolken en vertalers bij bijvoorbeeld de Europese instellingen. Mede dankzij de steun van de Taalunie kunnen wij studenten betrokken houden bij onze vakgroep, dankzij heel veel extracurriculaire activiteiten. Natuurlijk werken wij nauw samen met de Taalunie.
Het is belangrijk om over cijfers te praten. Dit zijn de officiële cijfers van ons secretariaat van de opleiding tolk-vertaler. Zoals jullie kunnen zien, is het aantal studenten Nederlands gestegen, vooral in de laatste drie jaar. Ik heb er verschillende verklaringen voor, maar misschien kunnen we dat straks verder bespreken.
Een van de redenen waarom het aantal studenten toeneemt, is dat wij extracurriculaire activiteiten organiseren, ook dankzij de steun van alumni van onze vakgroep, die graag terugkomen naar Triëst om extracurriculaire activiteiten te organiseren voor onze studenten. Hier kunnen jullie een aantal van onze alumni zien. Niels Timmermans bijvoorbeeld, alumnus van Triëst, werkt nu als woordvoerder bij de Europese Raad en geeft seminars over een carrière bij Europese instellingen. Wij hebben ook seminars over juridische tolken, die ook door een alumnus van ons worden georganiseerd. Natuurlijk bieden we ook seminars aan over literair vertalen, ook al is literair vertalen niet onze corebusiness. Maar we mogen ook de literaire kant van de neerlandistiek niet vergeten.
In de loop der jaren hebben wij verschillende projecten afgerond. Een daarvan is een onlinereeks gastcolleges over carrièremogelijkheden met het Nederlands, die de economische waarde van het Nederlands verder hebben toegelicht. Dit is een foto van het slotevenement van deze reeks. Ik heb filmpjes. Straks kan ik jullie, als we tijd hebben, een aantal filmpjes laten zien.
Afgelopen maand hebben wij deelgenomen aan de boekenbeurs van Turijn. Dat is een heel belangrijk project. Het is de grootste boekenbeurs van Italië. Nederland was gastland. We hebben de studenten een podium gegeven. Ze hebben een vodcast gemaakt, dankzij de steun van mijn collega Elisabeth Braem, over het belang van het Nederlands, over wat het Nederlands voor hen betekent en waarom ze Nederlands studeren. De vodcast is gemaakt door de studenten van alle Italiaanse vakgroepen Nederlands, uit Triëst, Bologna, Rome en Napels.
In Triëst zijn we ook de leiders van het project over de voetstappen van Anne Frank, waarbij wij met middelbare scholen hebben samengewerkt. Dit zijn de leerlingen van een middelbare school van Triëst. We hebben daar seminars gegeven over het Dagboek van Anne Frank, in vertaling.
Last but not least, maar mijn collega Lutgart Spaepen zal dit verder toelichten, hebben wij een project dat zich focust op de samenwerking tussen de haven van Triëst en de haven van Antwerpen-Brugge. Dit project is heel belangrijk, want neerlandici worden gezien als facilitatoren van contacten tussen de universiteiten en het bedrijfsleven. Dat is dus een belangrijke functie die wij ook innemen.
Wij hebben een alumni-enquête gerealiseerd in alle vakgroepen Nederland in Italië. Dit zijn enkele opmerkingen van onze studenten. Waarom is het Nederlands belangrijk voor hen? "Het is een nichetaal die grote kansen biedt." "Het Nederlands is een pareltje van een taal, exotisch en met een fascinerend verleden." "Na amper drie jaar kon ik het vlot spreken." "Het is een minder bekende taal van twee economisch en cultureel zeer innoverende regio's, die veel werkmogelijkheden bieden." Wij wilden weten waar de alumni neerlandistiek met het Nederlands werkzaam zijn. De resultaten van dit onderzoek, gerealiseerd dankzij de steun van de Taalunie, laten zien dat een groot percentage van onze studenten het Nederlands in hun dagelijks leven en ook op de werkvloer gebruikt.
Waar werken onze alumni? Ik heb het al gezegd, als tolk-vertalers aan de Europese instellingen en ook daarbuiten, als juridische tolk-vertalers. Ze werken in de diplomatieke vertegenwoordigingen en ook op veel andere gebieden, bijvoorbeeld marketing en communicatie in het bedrijfsleven.
Anne Sluijs heeft het al gezegd: Triëst maakt deel uit van MediterraNed, het docentenplatform van de acht vakgroepen neerlandistiek in het Middellandse Zeegebied. Wij kampen al geruime tijd met een chronisch personeelstekort, ondanks het grote aantal studenten. Wij bieden in MediterraNed strategische talen voor mondiale handel. Italiaans is natuurlijk geen wereldtaal, maar Spaans en Portugees wel. Die openen deuren voor de mondiale markt. Dankzij de communicatie, de social media die door onze eigen studenten worden beheerd, doen wij veel. Natuurlijk is zichtbaarheid nodig om een studie van het Nederlands actief te promoten. In deze regio wordt Nederlands gestudeerd omdat de studenten terdege beseffen dat het Engels niet volstaat om bedrijfscommunicatie te bevorderen, zeker niet in Zuid-Europa. Zichtbaarheid is nodig.
Tot slot wil ik een laatste opmerking maken. Wij hebben van de Nederlanders en de Vlamingen geleerd dat samenwerking heel ver voert. Wij in Triëst zijn teamplayers. Wij werken graag met de Taalunie, met onze alumni, met andere Italiaanse neerlandici en met de neerlandici in het kader van IVN. Wij willen verder bouwen aan de toekomst van het Nederlands in Italië en daarbuiten. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Gentile. Het is een fantastisch enthousiast verhaal. Dank, dank. Dan wil ik nu mevrouw Lutgart Spaepen het woord geven. Zij is senior EU-expert op het gebied van regionale ontwikkeling, kmo's en innovatie. Aan u het woord.
Mevrouw Spaepen:
Goedemiddag, allemaal. Ik ben heel blij dat ik hier ben en dat ik
mijn persoonlijke ervaring van één jaar werken in Triëst kan delen. Ik
ben aangezocht geworden door de Universiteit van Triëst om het
havenproject, zoals wij dat noemen bij ons in de vakgroep, verder uit te
bouwen, omdat men op zoek was naar iemand die de havenmiddens kende en
die het economische beleid kende, en die tegelijkertijd Nederlandstalig
en Italiaanstalig was. Ik ben zelf afgestudeerd als tolk Italiaans, in
de tijd dat de dino's nog spraken, in 1980, dus dat is zeer lang
geleden. Ik heb ondertussen nogal veel ervaring gehad op het vlak van
internationalisering van kmo's en ook rond economische ontwikkelingen en
Europees beleid, dus ik vond het eigenlijk wel heel leuk dat ik de kans
kreeg om de vakgroep te ondersteunen. Ik ga u een aantal persoonlijke
reflecties geven over het havenproject, dat dus gestart is in het
lopende academische jaar. Het is nog niet afgelopen, maar ik vind wel
dat de vakgroep zeer trots mag zijn op de resultaten die we tot nu toe
hebben behaald. Voor mij was het in ieder geval een enorme persoonlijke
verrijking om te zien met welk enthousiasme de vakgroep maar ook de
studenten aan dit project hebben deelgenomen, want je mag niet vergeten
dat dit boven op het curriculum kwam. Dus men ziet wel het nut van extra
inspanningen om Nederlands te leren.
De vakgroep Nederlands is, zoals Paola net al heeft gezegd, zeer klein,
maar ik noem Nederlands geen kleine taal binnen de faculteit, zoals ik
die daar heb ervaren. Het is een hele fijne vakgroep omwille van de
dynamiek van de docenten. Paola is natuurlijk de spil omdat zij de enige
officieel aangestelde docente is. De rest is allemaal gastdocent uit
Vlaanderen of Nederland of het zijn alumni. Het is ontzettend fijn om
met zo'n groep te kunnen werken en te zien hoe men in een stad als
Triëst toch ook Nederlands visibiliteit wil geven. Daar gaat het vooral
om, denk ik. Zeker als we met een project van de Taalunie werken, moeten
we het Nederlands zichtbaar maken in het buitenland. Dat doet men
effectief.
Het havenproject slaat eigenlijk een brug tussen de bedrijfswereld en de universiteit in Triëst. Je moet weten dat Triëst een zeer groot groeiende haven heeft. De haven is momenteel een van de grootste in Italië. Qua containertraffic staat het ongeveer gelijk aan Genova. Je hebt tussen Genova en Triëst zo'n beetje dezelfde concurrentie als tussen Rotterdam en Antwerpen. De ene dag staat de een vooraan, de andere dag de andere. Er is dus enorm veel interesse vanuit de havenmiddens in Italië voor onze regio, voor de zeehavens, zowel in Nederland als in Vlaanderen. Maar de contacten tussen de universiteit en de haven waren eigenlijk niet zo groot. Er waren wel enkele contacten met ingenieurs en een paar IT'ers, die rond de digitalisering van de haven werken, maar het bleef eigenlijk vrij beperkt. Door een vraag van de haven van Triëst om meer contact te hebben in verband met vragen rond Nederlanders die daar gekomen zijn, en omdat men voelde dat men de kennis van het Nederlands moest uitbouwen binnen de organisatie en de bedrijven die rond de haven van Triëst werken, is men bij ons gekomen. Wij hebben ervoor gezorgd dat we dit project hebben kunnen opzetten.
In de marge van dit project hebben we kunnen vaststellen dat er in Italië dagelijks 200 vacatures met Nederlands zijn. Ik was zelf heel erg verbaasd toen ik dat las. Dat is niet alleen voor de toeristische sector, bijvoorbeeld als gids, maar vooral voor bedrijven met websites die Nederlandse en Vlaamse klanten hebben en die een customer care moeten uitbouwen. Het zijn vaak mensen die via internet aankopen doen, maar zodra er problemen zijn, heeft men nood aan taal en zoekt men Nederlandstaligen. Het gros van de mensen die daar zitten, werkt in de logistiek of in dat soort klantenbedienende diensten.
De contacten waren dus eigenlijk onbestaande. De vakgroep Nederlands heeft ervoor gezorgd dat eerst en vooral de docenten via het project konden kennismaken met de haven, zowel in Nederland als in Vlaanderen en Triëst. Nadien gold dat ook voor de studenten. Na één jaar werken zien we eigenlijk dat de vakgroep Nederlands een bruggenbouwer is geworden tussen de haven en de universiteit in Triëst. Er zijn ook mensen uit andere faculteiten -- denk aan rechten en aan ingenieurs -- die nu vragen om hun wagonnetje te kunnen aanhangen aan deze trein. Ze hebben gemerkt dat er een dynamiek in de vakgroep Nederlands zat die zij zelf nog niet hadden ontdekt met de haven.
Een van de grootste verwezenlijkingen is dat er nu een paragraaf is gekomen in het memorandum tussen de haven van Triëst en de universiteit waarin het belang van de talen wordt benadrukt. Dat is vooral aan Paola te danken. De soft skills, zoals ze vanmorgen werden genoemd, zijn minstens even belangrijk in internationalisering als alle harde zaken rond logistiek, digitalisering enzovoorts. Het is heel belangrijk dat daar nu een paragraaf over staat in het memorandum van samenwerking.
De eerste aanwervingen van onze studenten lopen al. Er zijn al studenten die als resultaat van de acties die wij hebben ondernomen, ondertussen een job hebben aangeboden gekregen in een van de bedrijven die met Nederland werken. Het is dus eigenlijk wel een deuropener geweest. De deur naar de toekomst staat open. Er zijn andere faculteiten bij gekomen. Er zijn ook contacten gelegd met de economische actoren in de regio. Dan spreek ik over de grote regio, niet enkel over Triëst, maar over heel Noord-Italië, tot aan Milaan. Een van de pluspunten is dat er recent een nieuwe Vlaamse economische vertegenwoordiger is aangesteld in Milaan met een officieel mandaat om dat kantoor verder uit te bouwen. Zij hadden al contacten met Triëst, maar wij gaan die verder uitbreiden. Er zijn een aantal andere universiteiten uit het netwerk van IVN die interesse hebben om eventueel dit project te dragen naar een meer Europees project, dus niet meer enkel trilateraal tussen Italië, Vlaanderen en Nederland.
Enkele gedachten die ik heb, zijn de volgende. Ik denk dat die overeenkomen met wat we vanmorgen hebben gehoord. Over het muurtje kijken is altijd heel belangrijk, zeker voor jonge mensen, maar ook voor onze docenten. Ik zeg "onze" docenten omdat ik mij al helemaal verbonden voel met de mensen in Triëst. Zij zijn uit hun comfortzone moeten komen. Zij hebben daar enorm veel uit geleerd. Ze hebben gezien dat Nederlands belangrijk was. Met het Nederlands, wat in de ogen van veel mensen toch een kleine en "mindere" taal is, hebben zij toch enorme deuren kunnen openen bij de haven. Wij zijn eigenlijk dankzij de vakgroep Nederlands tot in de hogere echelons van de havens terechtgekomen, want die vakgroep had het lef om aan de deur te gaan kloppen. Ik vind dat een pluim op de hoed van de vakgroep, dus bij dezen.
Maar zonder de financiering van de Taalunie was het niet mogelijk geweest. Dit valt volledig buiten het curriculum, hoewel het zeer belangrijk is voor onze studenten, want zij moeten een job vinden met Nederlands. Je mag niet vergeten dat er ook een beetje een braindrain in die regio is. Goede mensen gingen weg uit de regio. Door hun ook de kans te geven om met het Nederlands in logistieke bedrijven in de regio te kunnen werken, geeft dat ook het economisch weefsel een beetje ademruimte.
Heel belangrijk is ook dat we hebben kunnen bewijzen dat je niet overal met Engels terechtkomt. Het is zo dat je vertrouwen moet opbouwen. Vertrouwen heb je nodig tussen twee moedertalen en tussen verschillende talen. Ik heb veel geleerd over de verschillen tussen Nederland en Vlaanderen via de vragen die de studenten daarover aan mij stelden. Die wederkerigheid is zeer belangrijk. Het is ook zeer belangrijk dat wij dit soort projecten verder kunnen doen opdat er ook buiten het Engels een internationaliseringsgevoel kan groeien met de eigen talen. Ik denk dat dit ook wel een doelstelling is die wij hier allemaal hanteren.
Ik sta open voor vragen straks. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Spaepen. Dan gaan wij over naar Lesia Chaika. Zij is masterstudent neerlandistiek uit Oekraïne aan de universiteit in Boedapest. Zij zal ons vertellen hoe het met haar gegaan is en hoe het haar vergaat.
Mevrouw Chaika:
Goedemiddag allemaal. Mijn naam is Lesia Chaika. Ik ben studente Nederlands uit Oekraïne. Ik ga vandaag mijn persoonlijke verhaal over het Nederlands vertellen. Nu wordt heel Oekraïne, en vooral Kyiv waar ik vandaan kom, gebombardeerd. Dat gebeurt al drieënhalf jaar, maar de laatste weken en maanden is het veel erger en heftiger dan ooit. Een week geleden was ik in Kyiv en zat ik in de nacht samen met mijn familie in de gang van ons appartement te schuilen voor drone- en raketaanvallen. Ik heb rond de 30 drones geteld. Die vlogen in die nacht langs ons huis: 30 explosies. Enkele weken daarvoor zijn onze ramen gesprongen door de drukgolf van een raket die een flatgebouw in de buurt raakte en vernietigde.
Vandaag sta ik hier in Den Haag om een presentatie over neerlandistiek in Oekraïne te geven. En dat is eigenlijk dankzij de Taalunie. Mijn hele reis met de Nederlandse taal en de Nederlandstalige cultuur, vanaf het begin van mijn studie in Kyiv tot op dit moment, zou zonder de Taalunie in feite niet mogelijk zijn geweest.
Ik ben in 2018 begonnen met mijn studie Nederlands aan de nationale universiteit in Kyiv. Vanaf 2022 volg ik een master Nederlands aan de Károli Gáspár Universiteit in Boedapest. Onze hele studie Nederlands was niet zonder uitdagingen. Toen mijn studiegenoten en ik eerstejaars waren in Kyiv nam onze eerste docent ontslag. Gelukkig mochten we doorgaan met onze studie met zijn opvolgster, Valeriia Maiboroda, die vandaag ook aanwezig is en die alle volgende jaren de vakgroep in stand heeft gehouden.
Helaas begon tijdens ons tweede jaar de coronapandemie en in het vierde jaar begon de grootschalige oorlog. De toekomst leek voor ons bijna niet te bestaan. We leefden van nieuwsbericht tot nieuwsbericht. We waren bezig met overleven en met het denken aan vrienden en familieleden die zich op minder veilige plekken bevonden. Maar plotseling kregen we een uitnodiging van de vakgroep Nederlands aan de Károli Gáspár Universiteit in Boedapest om voor enkele maanden naar Hongarije te komen en onze studie daar in veiligheid af te ronden. Jaap Faber, een docent van de afdeling in Boedapest, was een paar jaar eerder naar onze vakgroep Nederlands in Kyiv gekomen om daar les te geven. Al deze verbanden werden eigenlijk via de Taalunie gelegd. Precies dit maakte ons vertrek naar Hongarije mogelijk.
Begin april 2022 vertrokken zeven studiegenoten -- dat waren allemaal meisjes, want jongens mochten en mogen nog steeds het land niet verlaten -- naar Boedapest om daar onze laatste maanden als bachelorstudent door te brengen.
Natuurlijk, voor geen van ons was het een gemakkelijke beslissing om ons land en onze families waar we zo veel van houden achter te laten. Het was een moeilijke tijd.
Toen we bij de Károli Gáspár Universiteit in Boedapest aankwamen, kregen we ontzettend veel steun van Anikó Daroczi, het hoofd van de vakgroep Nederlands daar, en ook van alle andere docenten daar, in het bijzonder Jaap Faber, Adrienn Dióssi, Ivo Boers, Eszter Zelenka en Anne Tamm, en ook van de administratief medewerkers. Dankzij hen hadden we alles wat we nodig hadden: onderdak, financiële en emotionele steun, tijd en ruimte om tot rust te komen, maar ook om te kunnen studeren en kennis te maken met onze Hongaarse studiegenoten. We volgden colleges aan de Hongaarse universiteit, maar ook online lessen aan de Oekraïense universiteit. Jaap gaf nog apart online les aan de jongens en degenen die het land niet uit konden. Zodoende konden we onze scripties afronden en als bachelor afstuderen aan onze universiteit in Kyiv.
Na drie maanden keerden de Oekraïense studiegenoten terug naar Oekraïne. Intussen stelde Anikó Daroczi ons voor om aan van de universiteit te blijven studeren en de masteropleiding te volgen. Zowel ik als mijn studiegenoten uit Kyiv besloten om deze studie in Boedapest voort te zetten. Anikó zocht actief naar manieren om ons financieel te ondersteunen. Uiteindelijk werden onze tweejarige masterstudie en ons verblijf in Boedapest mogelijk gemaakt dankzij de enorme hulp van de Taalunie en de Orde van den Prince en ook dankzij de enorme korting op het collegegeld en het gratis studentenhuis die van de Károli Universiteit zelf kregen.
Iedereen is altijd geïnteresseerd waarom ik Nederlands ben gaan studeren. Eerlijk gezegd was het een spontane beslissing van mij. Op school had ik Japans geleerd en ik dacht altijd dat ik die richting zou volgen, Aziatische taal en cultuur dus. Maar op een dag kreeg ik een telefoontje van de universiteit dat ik voor de master Nederlands was aangenomen. Op dat moment besloot ik van richting te veranderen. In mijn jeugd heb ik een aantal keren Nederland bezocht. Voor mij klonk Nederlands altijd heel bijzonder, alsof het heel mooi Middeleeuws, maar tegelijkertijd ook een moderne taal was. Ik dacht: waarom probeer ik niet gewoon Nederlands te leren?
Als ik nu, na al die jaren, terugdenk aan dat telefoontje, kom ik tot de conclusie dat het Nederlands mij heeft gekozen en niet andersom. Het Nederlands geeft mij een onbegrijpelijk gevoel van vrijheid. Het bracht me namelijk vanuit Kyiv via Boedapest helemaal naar hier. Mijn wens om het beste dat de Nederlandse taal en de Nederlandstalige cultuur te bieden hebben met anderen te delen is op een natuurlijke manier uitgegroeid tot het idee om een Nederlands-Vlaams cultuurcentrum in Kyiv op te richten. Een plek waar de Nederlandstalige cultuur vertegenwoordigd kan worden, waar mens en cultuur met elkaar in contact komen, maar ook waar iedereen gedachten en ervaringen kan delen en samen iets nieuws kan creëren op het gebied van literatuur, muziek, theater enzovoort.
Om inzicht te krijgen in hoe cultuurinstellingen werken en wat de uitdagingen zijn, liep ik de afgelopen zeven maanden stage in Nederland. Ik kon dat doen dankzij steun van het Erasmus+-programma en de Károli Universiteit. Uiteindelijk belandde ik bij het debat- en cultuurcentrum De Balie en Stichting Mime Wave in Amsterdam en boekwinkel Savannah Bay in Utrecht. De Balie en Savannah Bay waren twee van de verschillende typen stage die ik aangereikt kreeg van schrijfster Manon Uphoff, die ook dankzij een subsidie van de Taalunie in Boedapest was en aan de Károli Universiteit een workshop en een college gaf. De Taalunie verbindt mensen dus.
De afgelopen jaren is de band tussen Oekraïne, Nederland en België sterker geworden. Dit gebeurde grotendeels vanwege de oorlog. Nederland en België helpen Oekraïne enorm met wapens, vliegtuigen, geld, het delen van ervaring en samenwerking op het gebied van mensenrechten, demografische kwesties, gerechtigheid enzovoort. Op basis van deze politieke samenwerking is er ook culturele uitwisseling. Naar mijn mening is dat precies wat er moet gebeuren. Op 1 april werd de vertegenwoordiging van het Oekraïense instituut in Nederland geopend. Ook worden er in Nederland en in Vlaanderen verschillende evenementen georganiseerd waarbij Oekraïense sprekers worden uitgenodigd, bijvoorbeeld voor programma's van De Balie en hun Forum on European Culture en voor avonden en panelgesprekken in Vlaanderen. Andersom nodigen Oekraïense festivals zoals BookForum in Lviv en Book Arsenal in Kyiv Nederlandse en Vlaamse sprekers uit. Sommigen van hen komen voor discussies en steunmissies zoals Manon Uphoff, Lisa Weeda, Jaap Scholten, Florian Jacobs, Tommy Wieringa en Maurits Chabot, die op uitnodiging van PEN Oekraïne en UkraineWorld kwamen. Belgisch oorlogsjournalist Arnaud De Decker maakt regelmatig reportages vanuit Oekraïne. In februari 2025 publiceerde hij zijn boek Onverwoestbaar, met daarin zijn ervaringen en verhalen over Oekraïne.
Ik geloof dat de Nederlandstalige cultuur veel potentieel heeft in Oekraïne als die wordt gepresenteerd. Maar ook al groeit het aantal evenementen langzaam, er is geen enkele organisatie die al die informatie verzamelt, publiceert, promoot, mensen informeert en uitnodigt. Op die manier blijft het allemaal onopgemerkt voor een groot aantal mensen die geen directe band met Nederland of België hebben, maar misschien wel geïnteresseerd zouden zijn om daarover meer te horen en te leren. De ervaring van de stage gaf me nog meer inzicht in hoe essentieel culturele instellingen zijn. De vorm kan verschillen, maar de inhoud blijft even belangrijk: cultuur, ideeën en manier van leven met anderen delen en zichtbaar maken. Dat is noodzakelijk, zeker in tijden van oorlog.
Daarom wil ik zo'n culturele instelling oprichten die de Nederlandstalige cultuur in Oekraïne verspreidt. Daar gaat mijn afstudeeronderzoek ook over. In de toekomst ga ik mijn idee stap voor stap realiseren, beginnend met een plan van aanpak, het zoeken naar partners en het oprichten van een stichting. Ik vraag mij af of mijn idee misschien ook anderen kan inspireren en of ze geïnteresseerd zouden zijn in een mogelijke samenwerking. Ik geloof dat een Nederlands-Vlaams cultuurcentrum in Oekraïne een prachtig project zal worden, dat veel waardevolle contacten en betekenisvolle resultaten zal opleveren.
Dank u wel.
(Applaus)
De voorzitter:
Heel, heel hartelijk dank, wat een indrukwekkend verhaal! Ik ben er even stil van; dank daarvoor. Dan gaan we nu naar Uta Maria Cyprian. Zij is beleidsadviseur bij het coördinatiepunt van de districtsregering Münster in Duitsland. Van harte welkom.
Mevrouw Cyprian:
Voorzitter, dank u wel. Zoals u hoort ben ik Duitse. Ik heb de taal niet op school geleerd en ook niet op de universiteit, maar door en voor de liefde; dat bestaat dus ook.
Het coördinatiepunt van de Duits-Nederlandse uitwisseling op scholen zit bij de Bezirksregierung Münster. Vertaald betekent dat "districtsregering", denk ik. Vandaag wil ik even kort vertellen wie wij zijn, wat wij doen, wat voor ons het belang van het Nederlands is in de grensregio en welke projecten van de Taalunie wij kunnen uitvoeren.
Mijn collega en ik werken daar een paar uur per week naast onze baan in het onderwijs. Ik ben lerares op een basisschool in Duitsland, net over de grens met Gelderland. Mijn collega is leerkracht in het voortgezet onderwijs in Duitsland, net over de grens met Overijssel.
Ik ga iedere dag de grens over. Ik woon in Winterswijk in de Achterhoek. Wij zijn dus alle twee regelmatig grensgangers. Mijn collega geeft les in vreemde talen in het voortgezet onderwijs. Ik doe het bij ons op de basisschool in het grensdorp Südlohn, een grensdorp, op een speelse, interactieve manier met de kinderen van 6 tot 10 jaar. We zingen heel veel en ze leren gedichtjes. We doen dingen die bij de tijd van het jaar passen, bijvoorbeeld moederdaggedichten. Dan komen de kinderen thuis met een moederdaggedicht en zeggen dat Nederlandse gedicht op in hun Duitse huis.
De doelen van het coördinatiepunt dat bij de Bezirksregierung Münster aangesloten is, zijn het op verschillende manieren ondersteunen van het onderwijs in vreemde talen en het buurtaalonderwijs. Hier zal ik later dieper op ingaan, als ik het over onze projecten heb.
Nederlands als vreemde taal wordt in het voortgezet onderwijs geleerd. Buurtaalles krijgen kinderen op een speelse manier aangeleerd op sommige basisscholen, maar dat is helemaal vrijwillig. Ik wil het op school aanbieden en geef de kinderen de kans om het te volgen. De kinderen kunnen er ook voor kiezen om een lesuur langer te blijven en om in een werkgroep de taal op een speelse manier te leren.
Wij zorgen onder andere voor professionalisering van het taalonderwijs door het organiseren en aanbieden van trainingen. Bovendien initiëren en begeleiden wij projecten die in het algemeen het wederzijdse begrip tussen Nederlanders en Duitsers bevorderen, culturele inzichten geven en beroepsperspectieven over de grens openen.
Hier staan onze belangrijkste partners. Wij werken met veel partners samen. Ons netwerk wordt steeds groter. Onze belangrijkste partner is de Nederlandse Taalunie. Zonder de financiële steun en de subsidies zouden wij de net genoemde doelen niet kunnen omzetten. Daarnaast werken wij heel veel samen met het MSB, het ministerie van Onderwijs in Noordrijn-Westfalen, en met de districtsregeringen uit Keulen en Düsseldorf, omdat Nederlands daar ook heel veel als vreemde taal en als buurtaal geleerd wordt. Wij werken ook samen met de Euregio, met ZNS, het Zentrum für Niederlande-Forschung, het centrum voor Nederlandse studies bij de universiteit in Münster en de Hogeschool Saxion. Bij ons op de basisscholen lopen nu de eerste pabostudenten stage. Natuurlijk werken we ook samen met alle scholen zowel aan de Nederlandse als aan de Duitse kant.
Wat is het belang van Nederlands in onze grensregio? Door kennis van de taal is er een veel betere algemene communicatie en begrip. Begrijpen en begrepen worden in het dagelijkse leven en op het werk voorkomen misverstanden. Met taalkennis kunnen scholen grensoverschrijdend samenwerken. De leerlingen profiteren van projecten aan beide kanten van de grens. Door taalkennis kunnen vriendschappen ontstaan en ook worden verenigingen en evenementen toegankelijker. Taalvaardigheid maakt het vinden van werk in het buurland en samenwerking gemakkelijker. De conclusie is dus dat taalkennis deuren opent, samenwerking versterkt en mensen dichter bij elkaar brengt in de grensregio.
Ik wil nu laten zien welke activiteiten en projecten wij met steun van de Nederlandse Taalunie kunnen uitvoeren. Het zijn maar een paar voorbeelden, want anders zou ik hier te lang staan. Ik heb een paar actuele dingen uitgezocht. Jaarlijks organiseren wij meerdere bijscholingen en trainingen voor leerkrachten van alle schooltypen. Meestal gaat het om didactiek en methodiek van het taalonderwijs of om toetsontwikkeling. Bovendien begeleiden wij basisscholen die ook graag buurtaalonderwijs op hun scholen willen invoeren en aanbieden. Daarnaast ondersteunen wij scholen bij het zoeken naar partnerscholen aan beide kanten van de grens. Een belangrijk doel van onze werkzaamheden is het ontwikkelen van lesmateriaal en lesideeën. Ik wil graag een aantal voorbeelden voorstellen.
Dit zijn lesideeën van een werkgroep van vrijwilligers bestaand uit docenten Nederlands die op Duitse scholen werken. Wij zijn 's middags, in hun vrije tijd, met hen samengekomen bij iemand thuis. Daar hebben we koffie gedronken en zaken besproken, zoals: in Enschede is er een leuk museum, het Rijksmuseum Twenthe en in Aalten is het Nationaal Onderduikmuseum. Wij hebben samengewerkt en op die manier lesideeën verzameld om met groepen van scholen naar musea in de grensstreek te gaan. Het gaat inhoudelijk natuurlijk om de kunstwerken in het museum, maar de bijhorende woordenschat en het taalonderwijs spelen ook een heel grote rol. We hebben klappers waarin zeven verschillende musea in de grenssteek staan. Ik heb die nu niet mee. Alle scholen bij ons in de regio hebben deze klapper gekregen en kunnen daarmee werken. Inmiddels komen ook heel veel aanvragen van scholen van de Nederlandse kant, omdat dit in het Duits en Nederlands is geschreven. Het is bi-linguaal en zij willen dat ook graag inzetten.
Het volgende voorbeeld is ook weer met vrijwilligers ontstaan. We hebben een boek over de grensregio, de Euregio, geschreven. Dat leesboek is tweetalig, in het Duits en in het Nederlands. Zo kunnen partnerscholen samenwerken en samen op ontdekkingsreis gaan en onderwerpen bespreken. De kinderen leren op een interessante manier bijzondere plekken en dingen in de grensregio kennen. Dat was voor ons heel spannend, omdat wij ook niet wisten dat bij ons in de Kreis Borken, waar heel veel Nederlandse les gegeven wordt, de inrichting van alle Apple Stores over de hele wereld wordt gebouwd. Het is voor de kinderen natuurlijk heel spannend om dit soort dingen over de grensregio te ervaren. Deze verzameling lesideeën laat zien hoe je als leerkracht lessen vreemde talen op verschillende manieren interessant en interactief kunt geven. Ook dit is deels met vrijwilligers gedaan en met heel veel expertise van de Taalunie.
Dan hebben we actuele projecten. Samen met ZNS in Münster, het Haus der Niederlande, waar de Vrede van Münster gesloten is en dat aangesloten bij de Universiteit van Münster hebben wij verschillende projecten gerealiseerd. Links ziet u In de sporen van Nederland in Münster. Dat is een digitale speurtocht in het Nederlands voor Duitse leerlingen. We hebben nu gehoord dat er nu ook de eerste groep uit Enschede aanwezig was. De leerlingen scannen de code met hun mobieltje en gaan dan bekijken wat er vroeger al overal qua handel en andere dingen in Münster is gebeurd en wat de historie van Nederland in Münster is. Rechts staan er foto's van iets wat helemaal nieuw is. Samen met medewerkers van ZNS hebben we een prentenboek gemaakt plus lesideeën voor de leerkrachten geschreven: Trixi im Haus der Niederlande. Dat is een poes die tweetalig het verhaal vertelt van de Nederlandse handel lang geleden en van de Vrede van Münster. Het is dus een beetje historie, maar het is ook echt bi-linguaal geschreven. De leerkrachten vooral in het basisonderwijs zijn ook heel dankbaar voor de lesideeën, omdat er niets anders bestaat. Dit waren enkele voorbeelden van onze materiaalontwikkeling die we met steun van de Taalunie kunnen realiseren.
Ten slotte wil ik kort nog ingaan op de Euregioprofielscholen. Er komen er steeds meer in de grensstreek. Deze scholen zijn in zoverre bijzondere scholen dat zij het euregionale gedachtegoed op school integreren en een uitgebreid taalaanbod Nederlands hebben. Op het basisonderwijs is Nederlands een vreemde taal, maar we hebben in de grensstreek aan de Duitse kant ook zeven basisscholen en aan de Nederlandse kant, in Overijssel, twee basisscholen waar het genoeg is dat de kinderen regelmatig in contact komen met de Nederlandse taal. De scholen hebben veel contact met hun partnerscholen aan de andere kant van de grens. Op deze scholen wordt veel aandacht besteed aan het bewustzijn van interculturele verschillen. De Taalunie ondersteunt ons hierin niet alleen financieel maar ook inhoudelijk, want de Taalunie is ook lid van de certificeringscommissie. Hellmuth Van Berlo is regelmatig bij ons en kan zo meedenken: welke scholen zijn het waard om het keurmerk van een Euregioprofielschool te krijgen? Met steun van de Nederlandse Taalunie organiseren wij jaarlijks een grote Euregioprofieldag. Nieuwe scholen worden tijdens een ceremonie erkend en er worden workshops georganiseerd voor alle bestaande scholen. Dit onderwerp en het evenement zijn zo belangrijk voor het districtsbestuur dat zelfs onze districtsvoorzitter, ongeveer vergelijkbaar met een commissaris van de Koning, die dag helemaal bijwoont en de scholen zelf ook eert.
Ik hoor later graag of er vragen zijn.
De voorzitter:
Een plotseling einde. Dank voor deze boeiende en herkenbare inleiding. Ik kom uit Enschede. Ik heb dus hetzelfde gehad, maar dan van de andere kant. Ik heb er mijn hele leven profijt van gehad dat ik het Duits uit deze grensregio zo heb mogen meemaken. Ik hoop dus dat de leerlingen aan de andere kant van de grens dezelfde ervaring hebben en bijvoorbeeld ook in Nederland gaan studeren of iets dergelijks. Mooi, heel mooi; we hebben een heel diverse set van inleidingen, natuurlijk met als rode draad dat er een buitenlandse component in de bijdragen zit en dat allen het Nederlands omarmen, daar trots op zijn en dat ook verder uitdragen. Dus heel veel dank voor deze eerste inleiding.
We komen nu bij het onderdeel van het stellen van vragen door de leden van de IPC. Ik stel voor dat ik hier begin en dan mensen aankijk om te zien of zij een vraag hebben. Mensen die een vraag hebben, vraag ik dan om naar het katheder te komen of hierheen; dat laatste is inderdaad nog mooier en dat is gebruikelijk in dit huis. Vragen stellen doen wij niet vanuit de bankjes. Hier zitten knopjes, zodat u kort de vraag kan stellen. Iedereen heeft een microfoon; de beantwoording kan dus een-op-een plaatsvinden.
Mevrouw Vanryckegem:
Eerst en vooral hartelijk dank voor deze afwisselende en zeer boeiende inkijk in de manier waarop de Taalunie impact kan hebben op elk domein in ons leven en eigenlijk op mondiaal vlak linken legt, maar ook onze levens kan veranderen. In woord en daad geldt voor vandaag dus alvast "check" voor de eerste strategische doelstelling. Dank dus ook aan mevrouw Sluijs.
Ik wil ingaan op een paar thema's die ik hier hoorde en die ik interessant vind. Nu benaderen we die vanuit het perspectief van de Taalunie, maar misschien kunnen we die vanuit een ander perspectief nog meer reikwijdte geven. Waaraan denk ik dan? We hebben van mevrouw Paola Gentile en mevrouw Lutgart Spaepen gehoord over het heel interessante havenproject in Triëst, over hoe u via het Nederlands zowel in tewerkstelling als in de haveneconomische activiteit een heel belangrijke rol speelde. Mijn vraag is heel praktisch. Ik vind dit een soort pilotproject, waarin u heel mooi, sterk werk geleverd hebt. Het zou boeiend kunnen zijn om uw werk om te zetten -- ik weet niet in welk format of op welke manier -- in een soort nota waarmee wij bijvoorbeeld naar onze havenminister kunnen gaan en van daaruit in andere havens uw werk kunnen neerpoten om dit daar in samenwerking met de daar bestaande leerstoelen Nederlands misschien nog meer bandbreedte te geven. Uw voordracht hier lijkt mij iets waarmee u ook daar een beetje op reis zou kunnen gaan in functie van de Taalunie. Het lijkt mij echt een mooi voorbeeld, want als wij overal het warme water moeten uitvinden, ook voor die havens … U hebt zó'n mooi werk geleverd. Het lijkt mij zeker voor herhaling vatbaar aan alle kanten van de wereld. Dat is dus een praktische vraag.
Mijn volgende vraag is voor mevrouw Lesia Chaika. Het moet mij van het hart dat u ons geraakt hebt met hoe u ondanks de oorlog en de pandemie toch doorgezet hebt om onze taal te leren, waar u ons vandaag ook over komt vertellen. Maar u hebt ook een heel mooie missie, namelijk om in uw land vorm te geven aan het cultuurcentrum Nederland-Vlaanderen. Ik hoop dat we binnenkort in een vredevollere tijd kunnen meehelpen om dat te ondersteunen. Ook de tweede vraag is een praktische vraag: als u zo'n stichting wil oprichten of als u daar ginder vorm aan wil geven, lijkt het mij ook aangewezen dat u de ervaring van andere stichtingen kunt benutten, enerzijds als basis -- daar kan de Taalunie misschien een aanzet toe geven in de zin van: wat heb je nodig? -- maar anderzijds kunt u die vraag ook stellen. Nu krijgen wij heel vaak de vraag aan onze regeringen om oorlogsmunitie en ondersteuning van vluchtelingen of zo, maar het lijkt mij dat er in de vraag een heel grote doelgroep gemist wordt, waar wij misschien graag onze schouders onder zetten. Dat betreft een taal- of cultuurcentrum waar wij ook mooie vredesbanden mee kunnen versterken. Het lijkt mij dat heel veel mensen dat graag mee ondersteunen en daarin investeren, zodat zij niet altijd moeten investeren in munitie maar ook investeren in taal als vredesmiddel om linken te leggen. Dat zijn mijn twee concrete vragen.
De voorzitter:
Ik denk dat de beantwoording allereerst kan worden gedaan door mevrouw Gentile.
Mevrouw Gentile:
Bedankt voor deze nuttige vragen. Eigenlijk hebben wij in september 2024 al een Horizonproject ingediend, een CSA-project in samenwerking met de Faculteit Economie van de KU Leuven en ook met Litouwse collega's. Er is vorig jaar dus al iets gedaan en in de steigers gezet. De tijd was toen nog niet rijp, omdat wij de eerste resultaten van het pilotproject van de Taalunie nog niet hadden, maar we zijn zeker van plan om dit verder uit te breiden op Europees niveau. Ik denk dat een nota zeer zeker mogelijk is voor de toekomst.
Mevrouw Spaepen:
Wij hebben ook een uitnodiging gekregen van de IVN, van Anne, om het project voor te stellen op het wereldcongres in augustus in Brussel. Wij gaan dus een workshop doen rond dit project voor alle mensen in de wereld die Nederlands doceren. Dus wie weet wat daar nog uit komt?
De voorzitter:
Prachtig. Ik denk dat hier mooie dingen uit voortkomen. Dan is het woord aan mevrouw Chaika.
Mevrouw Chaika:
Ik ben met dit idee van een cultuurcentrum gekomen vanwege het gebrek aan Nederlandstalige cultuur in Oekraïne. Op economisch gebied en defensiegebied is er nu wel heel veel samenwerking tussen Nederland, Oekraïne en België, maar op cultureel gebied ontwikkelt dit zich langzaam. Het is heel weinig bekend in Oekraïne. Ik voel daarom gewoon de noodzaak van het delen van Nederlandstalige cultuur. Er zijn wel plekken en mensen die met het Nederlands bezig zijn, maar het is heel gefragmenteerd, heel los en heel apart. Het is gewoon goed om een instelling te hebben die iedereen samen kan brengen. Dan zie je heel goed -- misschien is het een te groot woord -- het beleid. Mensen kunnen daar gewoon komen en op die plek informatie krijgen over alle evenementen, wat er gedaan wordt en wie wat doet. Wij kunnen ze bijvoorbeeld Nederlands gaan leren. Het is dus gewoon heel goed om een organisatie te hebben die het Nederlands kan verspreiden naar alle kanten. Daar geven we dan inzicht in wat er mogelijk is en wat er wordt gedaan.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Goeman.
Mevrouw Goeman:
Ik voel me precies alsof ik hier ga zingen, achter zo'n microfoon, maar dat ga ik niet doen. Ik wil jullie uiteraard bedanken voor jullie bijzondere, echt inspirerende uiteenzetting. Ik zei het net nog tegen mijn collega: in eerste instantie wilde ik graag deel uitmaken van de Interparlementaire Commissie van de Taalunie omdat ik natuurlijk heel erg hou van het Nederlands, maar ook omdat ik mij soms wel wat zorgen maak over hoe we het Nederlands in eigen land, in Vlaanderen en in Nederland, sterk willen houden. Maar ik moet zeggen dat jullie vandaag echt mijn ogen geopend hebben voor hoe het Nederlands ook in het buitenland leeft en moet blijven leven, dus daarvoor alvast mijn oprechte dank.
Ik heb ook nog een heel concrete vraag. Ik volg vooral het thema "onderwijs" op in het Vlaamse parlement, dus ik ga een vraag stellen over het project met de scholen. Ik vind heel het concept van de Euregioprofielscholen best wel interessant, maar ik wou er graag wat meer uitleg over. Van wie gaat dat uit? Wie is de inrichtende macht? Hoe is daardoor iets opgestart? Ik hoor graag wat ontstaansgeschiedenis. Misschien nog concreet: hoe werken die scholen dan? Wordt er bijvoorbeeld in het Nederlands lesgegeven tijdens de lesuren of is dat eerder iets voor na de lesuren? Hoeveel is dat dan? Hoe zoeken jullie partnerscholen? Ik vind het dus een interessant concept, maar ik zou er graag nog wat meer uitleg over krijgen.
Dank je wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Mevrouw Cyprian?
Mevrouw Cyprian:
Ja, ik ga daar graag op in. Ik begin even bij het begin. Het concept, of het idee, komt eigenlijk uit de Regierungsbezirk Köln. Daar hebben ze zelf Duitse, Nederlandse en Franse Euregioprofielscholen opgezet. Wij vonden het in de Regierungsbezirk Münster zo interessant omdat die scholen met een label dat ze daardoor kunnen krijgen, een keurmerk, ook weer leerlingen trekken. Het is een beetje een eigen profiel dat leerlingen trekt. Dat willen scholen natuurlijk. In alle drie de regeringsdistricten, Keulen, Düsseldorf en Münster, zijn er criteria voor wat een school moet bieden om te solliciteren om een Euregioprofielschool te worden. Of aan die criteria wordt voldaan, wordt natuurlijk nagekeken in de commissie waar ik net over sprak. Is het goed, dan krijgen ze het label. Ze krijgen dan ook steun vanuit, zeg maar, de Bezirksregierung, die ook verantwoordelijk is voor het verdelen van lesuren: hoeveel leerkrachten komen met hoeveel lesuren naar een school? Daarop profileren ze zich dan weer, omdat dan misschien een school die sowieso het vak Nederlands als vreemde taal aanbiedt, meer leerkrachten krijgt. Wij proberen ervoor te zorgen dat er op iedere basisschool die het label, het keurmerk, heeft, ten minste twee collega's zijn die op ongeveer B1-, B2-niveau de taal spreken. Op die scholen is het natuurlijk geen vreemdetaalles, maar we kunnen inmiddels ook heel veel met YouTube en andere dingen, zoals moedertalige liedjes. Zo kunnen we de taal speels brengen.
Wij zien niet alleen langzaam het aantal studenten stijgen, vooral bij ons in de regio dan, dat ook echt naar Enschede kijkt, naar de Twente-uni en Saxion, maar we zien nu al op basisscholen in ons netwerk dat kinderen die bij ons op een speelse, interactieve manier kennisgemaakt hebben met de taal, het geweldig vinden. Ik ben nog maar drie dagen op school, maar wanneer ik op woensdagochtend op het schoolplein kom, zeggen ze niet "Hallo, Frau Cyprian", maar zeggen ze "Goedemorgen!" Ze nemen het echt heel geïnteresseerd op. Bij ons gaan de kinderen al na groep 4, dus als ze een jaar of 10 zijn, naar het voortgezet onderwijs en wisselen ze dan van school. We horen nu al dat er echt scholen voor voortgezet onderwijs uitgezocht worden waarvan ouders weten dat er Nederlands als vreemde taal gegeven wordt. Daardoor wordt het net steeds breder.
Was er nog specifiek iets anders?
De voorzitter:
Heel goed. Dank u wel. Ik kijk even verder. Ik zie dat de heer Bultinck geen vraag heeft. Mevrouw Welzijn heeft wel een vraag.
Mevrouw Welzijn:
Allereerst dank voor alle inleidingen. Ik vond ze ontzettend mooi en inspirerend om te horen. Wij hebben al heel vaak interactie gehad met de heer Van Neste, dus wij hebben de Begeisterung die in de Taalunie zit, al gevoeld, maar ik vond het erg inspirerend om de verbreding in het netwerk zo rechtstreeks binnen te krijgen.
Ik weet niet precies aan wie ik een vraag heb, maar ik heb een vraag over het leren van een taal. Dan heb ik het over taalacquisitie. Ik hoor veel dat het op basis van eigen keuze is, dat mensen de taal graag willen leren, dat ze het nut ervan inzien om de taal te leren, dat ze misschien wel een boterham kunnen verdienen met het leren van de Nederlandse taal. We hebben natuurlijk, zowel in Nederland als in Vlaanderen, ook te maken met mensen die misschien met iets meer, laten we zeggen, aanmoediging de taal zouden moeten leren. Bij mij resoneert heel erg wat een van u zei, namelijk dat iemand binnen drie jaar al vloeiend Nederlands sprak. Direct dacht ik aan een oude buurman die ik had, die na 30 jaar nog steeds behoorlijk onverstaanbaar Nederlands sprak. Mijn vraag is: zou de wereld van vrijwillige taalacquisitie iets kunnen betekenen voor die andere wereld, waar misschien net iets meer enthousiasmeren achter zou moeten zitten? Wat kan de ene wereld van de andere wereld leren, zodat we misschien vaker met elkaar de conclusie zouden kunnen trekken dat iemand de taal binnen drie jaar heeft leren spreken?
Dank u wel.
De voorzitter:
Prachtige vraag. De vraag is: wie gaat 'm beantwoorden? Volgens mij Anne Sluijs.
Mevrouw Sluijs:
Er is wel iets dat in mij opkomt bij deze vraag. Ik denk dat wij hier allen, als Nederlandstaligen binnen dit taalgebied, een rol in te spelen hebben. Buiten het taalgebied merken we dat het enthousiasme van de docenten een heel erg belangrijke factor voor studenten is om voor de taal te kiezen. Binnen het taalgebied merken taalleerders vaak dat mensen overgaan op het Engels, of dat ze het Nederlands zelfs niet zo belangrijk lijken te vinden. Ik denk dat er een grote taak ligt voor Nederlandstaligen wat betreft het verhogen van de status van het Nederlands. Ik hoor iemand naast me zeggen dat dat klopt. Als het gaat om onszelf, denk ik dat de uitstraling van het Nederlands in Nederland en Vlaanderen verbeterd kan worden.
Mevrouw Gentile:
Ik wil gewoon even een korte toelichting geven. Wat Anne Sluijs zegt, klopt voor honderd procent. Soms merken we dat onze Erasmus-studenten, Italianen die Nederlands studeren en naar Nederland gaan, geen Nederlands spreken. "Waarom zou je Nederlands studeren? Denk je dat deze taal belangrijk is?" Zulke vragen krijg je niet als je bijvoorbeeld naar Zweden, Noorwegen of elders in de wereld gaat. Het heeft dus zeker te maken met de uitstraling van de taal. Die moet zeker versterkt worden. De motivatie kan ook vergroot worden met samenwerkingsprojecten. Wij organiseren bijvoorbeeld sinds een paar jaar in Triëst, in samenwerking met CVO Encora en Stedelijk Onderwijs Antwerpen, uitwisselingen van studenten. Dan gaat het over buitenlanders die in Vlaanderen werken en Nederlands leren, omwille van werkomstandigheden enzovoorts, maar ook over onze studenten, Italianen die Nederlands studeren. Dit werkt om de nieuwe Vlamingen, de nieuwkomers, verder te motiveren.
De heer Van Neste:
Ik wil me hier nog even bij aansluiten. We willen hier allemaal iets over zeggen, geloof ik. Het volgende valt ons op wat betreft het belang van het Nederlands in Nederland en Vlaanderen. Ik ben Paola één keer tegengekomen en zij emotioneerde mij toen bijna door te zeggen: ik ken geen enkel ander land waar een bevolking op zo'n niet-betrokken manier met haar taal omgaat. Jij was daar heel, heel hard in tegen mij. Ik dacht: oké, Paola, we zullen dat meenemen. Maar dat is effectief wel zo. We blijven horen dat wij het belang van het Nederlands zelf te weinig uitstralen, dat we er niet trots genoeg op zijn en dat we het belang ervan te weinig duiden. Dan zie je dat mensen in het buitenland vrijwillig het Nederlands leren. Zij leren de taal natuurlijk -- ik heb dat daarnet, in de ochtend, al gezegd -- heel erg vanuit de grammatica de eerste jaren, omdat ze er op een latere leeftijd instappen. Kijk naar de vragen van vanochtend rond onderwijs en rond dat "evidence informed"-idee; hoe gaan we binnen ons taalgebied om met het Nederlands? Je moet die kennis goed binnenbrengen. Ik denk dat beide regeringen en alle experten daar op dit ogenblik heel erg naar op zoek zijn, maar dat de neuzen meer en meer in de richting komen van het volgende vertrekpunt: je moet de taal kunnen en kennen, ook op basis van regels enzovoorts, en je moet ook het belang duiden. Dan denk ik dat we hopelijk een goede weg zijn ingeslagen voor de toekomst.
Mevrouw Spaepen:
Ik zou toch graag ook een positieve noot willen vertellen. Naast alles wat ik in Triëst doe, ben ik ook betrokken bij een project in Antwerpen. Dat betreft een organisatie die vooral werkt met kansengroepen. Wij hebben daar een project dat Taalbuddy heet. Dat doen we samen met de organisatie Atlas, een organisatie van de stad Antwerpen. Daar oefenen vrijwilligers op een informele manier Nederlands met anderstaligen. Wij zijn versteld van het aantal vrijwilligers dat zich heeft opgegeven om dat te doen. Er is een tekort aan leerkrachten Nederlands voor anderstaligen; er is een heel grote nood, zeker in Antwerpen. Wij kregen eigenlijk in drie dagen tijd een massa vragen van vrijwilligers of zij mochten meedoen. Wij hebben zelf gevraagd aan Atlas om eerst een degelijke opleiding te geven aan die vrijwilligers, zodat zij toch een beetje de referentiekaders van het Nederlands meekrijgen voordat zij op stap gaan met die mensen. Ik ben hierdoor zelf ook taalbuddy geworden. Als je een organisatie mede leidt, moet je ook weten wat daar gebeurt. Ik help zelf nu een Libanese vluchteling. Het is ongelofelijk verrijkend voor mij als moedertalige om met hem op pad te gaan. Dan gaat het om de meest ongelofelijke dingen, maar op een informele manier. Onze vrijwilligers zijn daar ook heel dankbaar voor. Niet alleen de mensen die Nederlands willen leren, maar vooral ook onze Vlaamse vrijwilligers vinden het een heel mooi initiatief.
De voorzitter:
Prachtig. Inspirerend ook weer. Zijn er nog anderen die willen reflecteren op de vraag van mevrouw Welzijn? Nee? Dan gaan we even kijken of mevrouw Roovers nog een vraag heeft.
Mevrouw Roovers:
Dank jullie wel voor jullie voordrachten. Mijn vraag sluit eigenlijk wel een beetje aan bij waar we het net over hadden. Wat mij opviel aan het geheel van de voordrachten, is dat je in Nederland eigenlijk vrijwel nooit van Nederlanders zelf zo'n lofzang hoort op de Nederlandse taal. We horen hier nu allemaal mensen praten over de schoonheid van het Nederlands, over de rijkdom van het Nederlands, maar dat gebeurt eigenlijk heel erg zelden in Nederland. Dat valt u zelf ook op. Hier hoor je mensen altijd zeggen: "Italiaans is mooi" of "Frans is mooi" of desnoods "Zweeds is mooi", whatever. Maar dat hoor je nooit over het Nederlands. Wij hadden het in de ochtendvergadering over het vieren van de taal, maar ook over het gegeven dat de Taalunie meer naar buiten gericht moet zijn. Misschien zijn deze ervaringen, die voor een deel heel persoonlijk, maar toch ook universeel zijn, wel heel geschikt om op de een of andere manier te bundelen in een soort van publicatie of whatever. Misschien is dit meer een vraag aan Anne of aan Gunther: op welke manier kunnen wij in Nederland ons voordeel doen met deze ervaringen van mensen in het buitenland, die vloeiend Nederlands spreken, maar hun ambassadeurswerk vooral in het buitenland verrichten?
De heer Van Neste:
Dat is een hele interessante vraag, mevrouw Roovers. Wij zien die uitdaging ook. Wij zijn daar nu de eerste stappen in aan het zetten. Onze "Nederlands Centraal"-dag was al een eerste stap. Daar hebben mensen filmpjes kunnen zien van allemaal studenten in het buitenland die Nederlands studeren. Wij krijgen zelf ook heel veel materialen binnen voor al onze projecten. De uitdaging van het Algemeen Secretariaat moet zijn om die naar buiten te krijgen. Wij hebben een ongelofelijke schat aan materialen waarmee wij kunnen communiceren enzovoorts. Dat is tot op de dag van vandaag te weinig gebeurd. Wij gaan daar verandering in brengen.
Wie zijn onze belangrijke partners? Wij hebben tijdens het Comité van Ministers -- we moeten soms ook top-down beginnen -- gewoon tientallen studenten van over de hele wereld laten inloggen; wij hadden daar geen toestemming voor gevraagd, want dat zou protocollair te veel problemen opleveren. Waarom deden we dat? Het ging over de internationale neerlandistiek. Dan zie je dat allerlei mensen uit het buitenland inloggen. De ministers waren daar zelf ook heel erg bij betrokken. Dat proberen we dus al mee te geven. Het feit dat we vandaag deze bijeenkomst van de Interparlementaire Commissie hebben, is denk ik heel belangrijk. We hadden niets voorbereid voor deze namiddag. Lesia, jou kende ik bijvoorbeeld zelfs nog niet. Ik vind dit prachtige verhalen, waar we iets mee moeten doen. Ik vind het op dit moment ook belangrijk dat die tot jullie komen.
Ik hoor ook jullie vragen. Ik ben er zeker van dat jullie als parlementair vertegenwoordigers zo betrokken zijn dat jullie daar ook verder mee aan de slag zullen gaan. Ik ben er zeker van dat een aantal vragen ook bij jullie terecht zullen komen, in andere commissies of bij andere werkzaamheden. In die zin zou ik jullie, als parlementair vertegenwoordigers, willen vragen: maak ook gebruik van ons. Reik uit naar Anne en mijzelf, maar ook naar al die mensen die hier rond de tafel zitten. Vraag ons om na te denken over wat we kunnen doen.
Wij hebben nu zelf in ons communicatiebeleidsplan opgenomen dat wij nauw willen samenwerken met de nationale omroepen, de grote mediaomroepen, omdat wij vinden dat dit verhaal naar buiten moet komen. Daar hebben wij al gesprekken over gevoerd met zowel de Nederlandse minister van Media als de Vlaamse minister van Media, maar ook met de nationale omroepen zelf, NPO en VRT, want hier ligt een opdracht wat betreft onze communicatie. Die zijn ook verantwoordelijk om te bekijken hoe we de linken gaan leggen. We hebben namelijk heel veel materialen van al die partners. Hoe kun je daar nu iets moois van maken wat je ook breed kunt verspreiden, niet alleen via onze website en dergelijke? Ik denk dat we er zelfs naar moeten streven dat we daar in onze nationale media heel wat aandacht voor genereren, zodat we kunnen laten zien wat er allemaal gebeurt.
Ik noem een voorbeeld uit het buitenland. Dat grijpt ook terug op die aandacht voor taal. Onlangs verscheen er in de media ook een vraag vanuit een van deze parlementsleden over het Groot Dictee der Nederlandse Taal. Dat zijn allemaal belangrijke zaken, ook al veranderen die niet veel. Maar het is belangrijk om taal weer op de agenda te zetten. Dat is volgens mij de grote uitdaging die we nu hebben: hoe krijgen we dat vieren van het Nederlands op de agenda? Want als je het Nederlands weer op een fijne manier kunt vieren, gaan meer Nederlanders en Vlamingen het belang van die taal weer zien. Dat is een zware opdracht. Je ziet dat de samenleving er nogal op gericht is om vaak naar het Engels over te schakelen; we hadden het daar net nog over met de andere vertegenwoordigers hier. Ook hier in Den Haag wordt heel vaak Engels gesproken, omdat wij Vlamingen een ander accentje hebben. Soms wordt er gewoon overgeschakeld naar het Engels. Dat moet je terugdringen. Je moet weer trots zijn op die taal. Daar moeten we in de brede samenleving aan de slag mee gaan. Maar dat is een hele uitdaging.
Mevrouw Sluijs:
Ik zou daar ook graag op willen reageren. Waar ik ook in eerste instantie aan dacht, nu we hier zo met z'n allen zitten, is dat de interesse van de politiek heel erg belangrijk is voor dit vraagstuk. Ik merk dat die toeneemt. Ik vind het een heel goede ontwikkeling dat hier veel interesse is in de Taalunie en dat men zich er ook in verdiept. Ik vind niet dat dit iets is voor een bepaalde politieke stroming. Het is belangrijk in de politiek, van links tot rechts, dat men zich verdiept in taal en het belang daarvan in ieders leven. Het is niet alleen belangrijk als je je bezighoudt met het domein "taal en cultuur". Eigenlijk speelt taal een rol in alle departementen. Bewindspersonen en Kamerleden zouden daar ook van op de hoogte moeten zijn. Dus we kunnen nog verder kijken of we met dit verhaal een tournee moeten doen, of dat we dat op een andere manier doen.
We hebben het hier ook vaak gehad over het belang van samenwerking. Er zijn heel veel organisaties die zich inzetten voor taal en cultuur, maar het is soms nog gefragmenteerd. De Taalunie werkt er steeds meer aan om die partijen bij elkaar te brengen. Daar dragen wij ook graag aan bij. Ik wil toch nog iets zeggen over ons congres. Dat is ook een heel mooi moment om te laten zien dat er zo veel belangstelling is voor het Nederlands in de wereld. Daar gaan wij zeker heel veel pers voor uitnodigen. Wij hopen dan ook dat zij komen. Nu ik hier het woord over heb, wil ik ook nog even benoemen dat wij dit samen met de Vlaamse overheid doen, waarvan we het gebouw mogen gebruiken. Dat was ik net vergeten te zeggen. Dus ik denk dat wij hier allemaal een rol in hebben om dit uit te dragen.
De voorzitter:
Heel veel dank. Ik kijk even de zaal rond. Zijn er nog vragen? Geen vragen meer? Dan wil ik iedereen bedanken voor deze uitstekende sessie vandaag. Ik wil afsluiten met noemen dat het Nederlands heel erg belangrijk is en dat wij allen ambassadeurs zijn van het Nederlands. Dat zullen wij heel serieus nemen. Dan kijk ik ook even richting de panelleden, want die hebben daar ook toe opgeroepen. U zult elkaar weer treffen in deze setting, als IPC, in het najaar, aan het einde van het jaar. Voor mij was dit de laatste keer. Dat is aan de ene kant een beetje treurig, maar aan de andere kant is dit het begin van een nieuwe ronde, met nieuwe kansen. Ik zal u allen blijven volgen. We hebben een fantastisch mooi meerjarenbeleidsplan. Met alle actieve en betrokken mensen, niet alleen hier maar ook hieromheen, die betrokken zijn bij dit meerjarenbeleidsplan en de uitvoering hiervan zal er iets heel moois ontstaan. Ik wens u allen daarbij heel veel plezier en succes. Ik hoop ook dat u zult doorgaan met het goede werk dat wij hier met z'n allen doen. Als u nog tijd hebt of in de gelegenheid bent om een kopje koffie of een kopje thee te drinken voordat u weer naar huis toe rijdt, nodig ik u daar van harte voor uit. Dan kunnen wij nog even kort het Nederlands vieren. Daarna gaan we dat de rest van ons leven doen. Dank u wel.
Sluiting 15.40 uur.