[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

36800-X Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2026

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2025D46222, datum: 2025-11-12, bijgewerkt: 2025-11-12 11:43, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2025Z19693:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


> Retouradres Postbus 20701 2500 ES Den Haag

de Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag

Datum 12 november 2025
Betreft Beantwoording Feitelijke vragen aangaande Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) en Vaststelling van de begrotingsstaat van het Defensiematerieelbegrotingsfonds voor het jaar 2026

Ministerie van Defensie

Plein 4

MPC 58 B

Postbus 20701

2500 ES Den Haag

www.defensie.nl

Onze referentie

MINDEF20250038163

Bij beantwoording, datum, onze referentie en onderwerp vermelden.

Geachte voorzitter,

Hierbij ontvangt u de antwoorden op de Feitelijke vragen aangaande de Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) en Vaststelling van de begrotingsstaat van het Defensiematerieelbegrotingsfonds (K) voor het jaar 2026.

Hoogachtend,

DE MINISTER VAN DEFENSIE

Ruben Brekelmans

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Gijs Tuinman

36800-X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2026

1. Met hoeveel vuureenheden zou het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando (DGLC) moeten groeien om aan de NAVO-capaciteitsdoelstellingen te voldoen?

Grondgebonden lucht- en raketverdediging, waaronder de verschillende soorten vuureenheden van het DGLC vallen, is een van de groeigebieden van NAVO. Voor verdere informatie over de NAVO-capaciteitsdoelstellingen 2025, de NATO Priority Targets, en de totstandkoming en uitkomst van de doorrekening hiervan verwijs ik u graag naar de eerder verzonden brieven en bijbehorende vertrouwelijke bijlages over deze onderwerpen.

2. Wat zijn de structurele meerkosten die gemoeid zijn bij het eventueel permanent stationeren van een brigade in de Baltische staten?

De structurele meerkosten bestaan uit diverse componenten zoals personele toelagen en vergoedingen, maar ook meerkosten voor vervoer en additionele instandhoudingskosten op het gebied van infrastructuur, communicatie en materieel. Ook het aanhouden van additionele voorraden en het beveiligen van onze eenheden zal extra kosten met zich meebrengen. De totale omvang hiervan is afhankelijk van de operationele context waarin de brigade gestationeerd wordt, alsmede de exacte personele en materiële samenstelling van de eenheid. Daarnaast is het ook afhankelijk van de mate waarin wij gebruik kunnen maken van de faciliteiten van het gastland en de afspraken die over dit gebruik worden gemaakt.

3. Het defensiebudget wordt verhoogd met 3,4 miljard euro, zijn dit nieuwe middelen, of is het de uitwerking van reeds aangekondigde verhogingen?

In de Miljoenennota en Ontwerpbegroting staan geen aanvullende intensiveringen voor Defensie. De groei van 3,4 miljard euro aan middelen betreft het saldo van verschillende wijzigingen uit vorige begrotingswetten. Zo zijn bijvoorbeeld in het voorjaar 2023 en in het voorjaar 2024 kasschuiven in de begrotingsstanden verwerkt. Destijds is budget van de jaren 2023 – 2025 (met diverse mutaties) naar 2026 en latere jaren geschoven. Daarnaast is bijvoorbeeld in het voorjaar 2025 besluitvorming geweest om de Defensie-middelen in 2026 e.v. op 2% van het bbp te brengen, waardoor extra middelen vanaf 2026 aan de begrotingstand zijn toegevoegd. Dit zijn enkele voorbeelden van wijzigingen die invloed hebben op fluctuaties van de begrotingsstand over de jaren heen.

Dergelijke wijzigingen in eerdere begrotingsstanden verklaren de hogere begrotingsstand met 3,4 miljard euro voor defensie-middelen in de Ontwerpbegroting 2026 in vergelijking met de stand in de September suppletoire begroting voor 2025.

4. Over de gehele linie daalt het budget voor externe inhuur significant, is dit in het licht van de significante stijging in de voorjaarsnota 2025 ten opzichte van de begroting 2025 realistisch begroot?

Het doel van het Ministerie van Defensie is om zoveel mogelijk functies met eigen personeel te vullen. Hier wordt ook op begroot waardoor er voldoende budget is om eigen personeel aan te nemen. Wanneer een functie gedurende het jaar niet met eigen personeel gevuld kan worden, kan onder andere worden overgegaan op externe inhuur als vervangende capaciteit. Het budget voor de post externe inhuur wordt daarom voor het grootste deel in het betreffende uitvoeringsjaar zelf vastgesteld. Daarom is dit budget in 2026 op dit moment lager dan in 2025. Wanneer tijdens het uitvoeringsjaar 2026 blijkt dat een deel van de reguliere functies niet gevuld kan worden met eigen personeel en er daarvoor als vervangende capaciteit onder andere externe inhuur nodig is, wordt gedurende het uitvoeringsjaar met de suppletoire begrotingen budget overgeheveld van onder andere de post eigen personeel naar de post externe inhuur.

5. Gezien het feit dat uit eerdere beleidsdocumenten blijkt dat de geneeskundige keten momenteel Defensie niet in alle hoofdtaken voldoende kan ondersteunen ondanks eerder herstel, hoeveel budget en investeringen zijn er dan nodig om de keten voldoende te versterken?

Bij het op peil brengen van de capaciteiten ten behoeve van de geneeskundige keten zijn de benodigde investeringskosten en structurele uitgaven afhankelijk van verschillende factoren. Onder andere het benodigde infrastructuur, mogelijke samenwerkingen en schaalbaarheidsopties zijn hier van invloed op. De kosten worden in kaart gebracht. We zullen als land ook bij een aanvullend budget wel keuzes moeten blijven maken bij het verder invullen van de targets. Het besluit hierover is aan een volgend kabinet dat financiële keuzes zal moeten maken en prioriteiten moet stellen.

6. Hoeveel zou het oprichten van een heavy infantry brigade kosten, uitgesplitst naar investeringskosten en structurele uitgaven?

Bij het oprichten van een heavy infantry brigade zijn benodigde middelen op te delen in 2/3e aan investeringsuitgaven en 1/3e structurele uitgaven. Onder andere de exacte samenstelling en omvang van de eenheid en de wapensystemen zijn van invloed op de benodigde middelen. Maar ook de beschikbare of benodigde infrastructuur, het logistieke concept en voorraadvorming alsmede benodigde investeringen in ondersteunende eenheden zijn hier van invloed op. Het totale bedrag is het directe resultaat van de omstandigheden waarbinnen de oprichting plaatsvindt en de keuzes die daarin worden gemaakt.

7. Hoeveel zou het oprichten van een medium infantry brigade kosten, uitgesplitst naar investeringskosten en structurele uitgaven?

Bij het oprichten van een medium infantry brigade zijn de benodigde investeringskosten en structurele uitgaven afhankelijk van verschillende factoren. Onder andere het type wapensystemen, benodigde infrastructuur, mogelijke samenwerkingen en schaalbaarheidsopties zijn hier van invloed op. Om deze reden zijn de kosten niet exact te specificeren.

8. Welke rekenmethode wordt gebruikt om de NAVO-norm vast te stellen? De rekenmethode van de NAVO of de rekenmethode van Financiën? Kunt u toelichten welke financiële consequenties het hanteren van de ene methode ten opzichte van de andere methode heeft?

Met BZ2516851 Geannoteerde Agenda voor de NAVO-top op 24 en 25 juni 2025 (kamerstuknummer 2025D27847) heeft Defensie reeds invulling gegeven aan een eerdere toezegging van de minister-president aan uw Kamer om nadere uitleg te geven rondom de verschillende berekeningswijzen tussen Nederland en de NAVO waarmee de invulling van de Defence Investment Pledge wordt berekend.

Verwijzend naar eerdere kamerstukken1 verschillen de twee berekeningswijzen van elkaar:

  1. De defensie-uitgaven en het bbp worden door de NAVO teruggerekend naar een specifiek prijspeil. Hierdoor worden de uitgaven gecorrigeerd voor verschillen in prijseffecten tussen bondgenoten (inflatie), waardoor de volume-effecten inzichtelijk en consistent worden gemaakt. In de Nederlandse berekeningswijze gebeurt dit niet en worden de defensie-uitgaven en het bbp in prijzen van het betreffende begrotingsjaar gepresenteerd. Omdat de NAVO voor Nederland verschillende deflatoren hanteert voor zowel de defensie-uitgaven als het bbp, leidt dit tot een verschil in de Nederlandse en de NAVO-berekeningswijze.

  2. Daarnaast hanteert de NAVO voor de bbp-raming cijfers van de OESO, waarbij Nederland hiervoor – conform de initiatiefwet en de Wet houdbare overheidsfinanciën2 – gebruik maakt van de CPB-raming.

De NAVO-berekeningswijze geldt voor alle NAVO-bondgenoten en maakt het daarmee mogelijk om de NAVO-prestaties van bondgenoten onderling te vergelijken. Dat is belangrijk, want bondgenoten spreken elkaar hierop aan. Als elk land een individuele systematiek zou hanteren, zou het niet mogelijk zijn om consistente vergelijkingen te trekken.

Bij het opstellen van de begroting maakt Nederland gebruik van de Nederlandse berekeningswijze om de omvang van de defensie-uitgaven te bepalen. Dit wordt ook gedaan om de consistentie en vergelijkbaarheid met andere begrotingen te borgen. Bovendien is het niet mogelijk om de NAVO-berekeningswijze te hanteren voor het opstellen van de ontwerpbegrotingen omdat de NAVO geen meerjarencijfers publiceert, en deze dus dit niet gebruikt kunnen worden voor meerjarige prognoses. Het is niet uitvoerbaar, noch wenselijk, om voor de Ontwerpbegroting, Jaarverslag en de Wet Financiële Defensieverplichtingen gebruik te maken van de NAVO-berekeningswijze.

Internationaal blijven de cijfers van de NAVO leidend. Defensie zal uw Kamer blijven informeren over de uitkomsten van de berekeningen van de NAVO en zal met de NAVO in gesprek gaan om mogelijkheden te verkennen de verschillen in de berekeningswijzen te laten convergeren.

9. Zouden er kosten bespaard worden door extern personeel intern in te huren? Zo ja, hoeveel?

Over het algemeen is extern personeel inhuren duurder dan het met eigen personeel vullen van functies. Echter, het is vaak juist goedkoper als het gaat om personeel dat slechts tijdelijk nodig is. Daarnaast is het voor sommige capaciteiten noodzakelijk en onvermijdelijk om personeel extern in te huren, omdat dit specialistische expertise betreft die alleen externe partijen kunnen bieden, bijvoorbeeld op het gebied van IT.

10. Hanteert Defensie een anti-ronselbeding voor (ex-)werknemers?

Nee, Defensie hanteert geen anti-ronselbeding.

11. In de beleidsagenda wordt de ambitie uitgesproken om te groeien naar een organisatie van minimaal 100.000 mensen, welke concrete en meetbare doelstellingen voor de personele vulling zijn er voor 2026 vastgesteld en hoe realistisch zijn deze, gegeven de aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt?

Voor 2026 zijn de volgende doelstellingen vastgesteld: 47.176 beroepsmilitairen, 26.065 burgers en 10.212 reservisten. Deze aantallen sluiten aan bij de ambitie om te groeien naar een schaalbare krijgsmacht van 100.000 mensen in 2030. De noodzaak om in 2030 een gevulde organisatie te zijn is noodzakelijk en realistisch. In de Kamerbrief 'Onze mensen onze toekomst; meer beter en sneller' van 24 maart jl. (Kamerstuk 33763, nr. 161) staan de aanvullende maatregelen die Defensie neemt om versneld te veranderen naar een voortdurend inzetgerede en schaalbare krijgsmacht. Defensie kiest voor een aanpak die grootschaliger en ingrijpender is dan tot dusverre en die in een hoger tempo wordt gerealiseerd. We zijn ons er daarbij uiteraard van bewust dat we op zoek moeten naar slimme manieren om met elkaar samen te werken en de schaarse capaciteit op de arbeidsmarkt zo efficiënt mogelijk benutten. Defensie hanteert daarom het uitgangspunt dat in de schaalbare krijgsmacht op elk moment niet meer personeel werkzaam is dan noodzakelijk. Een groot deel van de extra benodigde personele capaciteit bestaat dan ook uit reservisten die niet voltijds bij Defensie werkzaam zijn.


12. Kunt u toelichten hoe de begrote €2,7 miljard voor militaire steun aan Oekraïne in 2026 zich verhoudt tot het door Oekraïne zelf aangegeven additionele budgettaire tekort van $ 19 miljard en welke risico’s het kabinet ziet voor de continuïteit van de Nederlandse steun indien de internationale financiering tekortschiet?

Hoewel het door Oekraïne gemelde tekort van $ 19 miljard een aanzienlijk gat vormt, is de Nederlandse bijdrage van € 2,7 miljard voor militaire steun een substantieel en consistent onderdeel van de bredere internationale inspanning.

De Amerikaanse positie noodzaakt Europese partners om hun verantwoordelijkheid te nemen in de steun aan Oekraïne. Nederland heeft dit gedaan door steun gealloceerd voor 2026-2027 naar 2025 te verplaatsen en te versnellen. Recentelijk heeft Nederland bijvoorbeeld € 200 miljoen gealloceerd in counterdronesystemen en € 90 miljoen in de Oekraïense drone-industrie.

NLD dringt daarnaast actief aan op burden sharing in Europees-, Internationaal en NAVO-verband. Zo heeft NLD, na het financieren van het eerste PURL pakket, andere landen over de streep getrokken om ook pakketten te financieren.

13. Kunt u een indicatie geven aan welke specifieke capaciteiten of domeinen de extra middelen besteed zullen worden ter versterking van de gevechtskracht voor hoofdtaak 1?

Eerder bent u met een Kamerbrief, inclusief een vertrouwelijke bijlage, geïnformeerd over wat de NAVO van Nederland vraagt. Tevens bent u via een vertrouwelijke technische briefing nader geïnformeerd over de (kosten van de) NAVO-capaciteitsdoelstellingen in samenhang met de bredere opgave van de Nederlandse krijgsmacht. De daarin vermelde capaciteiten en de NATO Priority Targets vormen een belangrijke factor voor de toekomstige investeringen. In de voornoemde Kamerbrief is ook beschreven dat NAVO geen rekening houdt met benodigde capaciteiten voor andere taken zoals Host Nation Support en Homeland Defence. Dit betreft nationale doelstellingen en hebben eveneens invloed op toekomstige investeringen. Om alle noodzakelijke doelstellingen in te vullen en een duidelijk antwoord te kunnen formuleren op de gestelde vraag, is een consistente groei naar 3,5% nodig.

14. In de begroting op pagina 9 staat dat de totale defensie-uitgaven 27,7 miljard euro bedragen in 2026, maar in andere berichten, zoals in het persbericht 'Prinsjesdag: defensiebudget stijgt door slechtere veiligheidssituatie' van 16 september 2025 wordt gesproken over 26,8 miljard euro, hoe kan dit verschil verklaard worden en welke is correct?

In de Ontwerpbegroting wordt toegelicht dat de uitgaven op de Defensiebegrotingen 26,8 miljard euro bedragen. De 27,6 miljard euro is het saldo van de 26,8 miljard euro als uitgaven op de Defensiebegrotingen en circa 800 miljoen aan uitgaven (op andere departementale begrotingen en reserveringen voor de prijsbijstelling) die mogen worden toegerekend aan de NAVO-norm. Per abuis is op pagina 9 van de Ontwerpbegroting 2026 het bedrag van 27,6 miljard euro genoemd als alleen uitgaven op de Defensiebegrotingen.

15. Welke concrete maatregelen worden in 2026 genomen om de aanbevelingen uit de geactualiseerde Defensie Cyber Strategie te implementeren en hoe wordt de effectiviteit van de investeringen in het cyberdomein gemonitord?

In de herziene Defensie Cyberstrategie zijn voor alle taken en randvoorwaarden diverse doelen geformuleerd. Een belangrijk deel van die doelen bouwt voort op de maatregelen die via de Defensienota’s 2022 en 2024 al in gang zijn gezet binnen Defensie. Concrete voorbeelden zijn de oprichting van multidisciplinaire cyberteams bij het Defensie Cyber Commando, de recente oprichting van het 101 CEMA-bataljon bij de Koninklijke Landmacht voor cyber- en elektromagnetische activiteiten (CEMA), de versterking van de Koninklijke Marechaussee in het cyberdomein, en de interne en (inter)nationale uitwisseling van cyberinlichtingen en kwetsbaarheden. Andere doelen geven richting aan nieuw beleid en het realiseren van essentiële randvoorwaarden, zoals de Wet op de Defensiegereedheid.

De doelen worden toegewezen aan defensieonderdelen die verantwoordelijk zijn voor de verdere uitwerking en uitvoering ervan. Zo zijn alle doelen die betrekking hebben op de cybersecurity samengebracht in een uitvoeringsplan. De doelen voor de gereedstelling en inzet van militaire cybercapaciteiten komen in de militaire lijn te liggen. De voortgang van de doelen wordt bewaakt door het reguliere plannings- en begrotingsproces. De effectiviteit van de cyberstrategie wordt om de twee jaar getoetst door de strategie en het onderliggende beleid en plannen te evalueren. Indien nodig worden deze bijgesteld.

16. Hoe verhoudt de in de beleidsagenda genoemde Digitale Transformatie Strategie (DTS) zich tot eerder geconstateerde bedrijfsvoeringsproblemen en welke concrete verbeteringen in de aansturing van grote IT-projecten moeten in 2026 zichtbaar worden?

De geconstateerde bedrijfsvoeringsproblemen worden binnen de lopende grote IT-programma’s en het IT-portfoliomanagement aangepakt. De DTS richt zich op het verbeteren van de gevechtskracht van Defensie in het digitale domein ten behoeve van de uitvoering van hoofdtaak 1. Ten aanzien van de aansturing heeft Defensie op centraal niveau instrumenten ingericht waarbij de samenhang over de grote IT-projecten wordt beheerst. Stuurinstrumenten als portfoliomanagement en architectuur zijn eind 2026 in de gehele keten georganiseerd, zowel in proces als capaciteit. Het voorziene effect is het vergroten van de samenhang, versnellen van projectrealisatie en het mogelijk maken om een hoger kwaliteitsniveau te bereiken, zoals beschreven in de IT-portfoliostrategie die recent met uw Kamer gedeeld is3.

17. Kunt u kwantificeren welke bijdrage de opschaling van het dienjaar naar 1.500 deelnemers in 2026 levert aan het vullen van de flexibele schil van de krijgsmacht en wat de totale kosten per deelnemer zijn?

De opschaling van het Dienjaar naar 1.500 deelnemers in 2026 betekent dat gedurende dat jaar 1.500 dienjaarmilitairen beschikbaar zijn voor de krijgsmacht. Daarnaast blijkt uit de eerste lichtingen dat ca. 60% van de deelnemers na afronding van het jaar kiest voor een vervolg als beroepsmilitair (ca. 70%) of reservist (ca. 30%). Daarmee draagt het Dienjaar bij aan zowel de vulling van de beroepsorganisatie, als de mobilisabele capaciteit.

De kosten per deelnemer zijn voor reguliere dienjaarmilitairen ongeveer 100.000 euro per deelnemer per jaar en voor het specialistisch dienjaar ongeveer 180.000 euro per deelnemer per jaar. Voorgaande betreft de totale integrale kosten. Dit houdt in dat ook salaris, sociale lasten, materieel, IT, opleidingskosten, persoonsgebonden uitrusting, vastgoedkosten en dienstverleningskosten zijn inbegrepen.

18. Kan worden gespecificeerd hoeveel euro de investeringen bedragen in de passage "in 2026 wordt hieraan uitvoering gegeven door te investeren in de materiële en immateriële zorg voor veteranen met inzet gerelateerde gezondheidsklachten en hun relaties"?

Bij de Defensienota 2024 en augustusbesluitvorming 2024 is hiervoor afgerond 7 miljoen euro structureel uitgetrokken.


19. Wat zijn de grootste kostenposten in het extra budget vrijgesteld voor grensbewaking en waarom wordt er rekening gehouden met een verdriedubbeling van het budget in 2030 ten aanzien van 2026?

Zoals genoemd in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma is het versterken van de grensbewaking één van de prioriteiten van het kabinet. Voor het intensiveren van de grensbewaking door de Koninklijke Marechaussee wordt een oplopende reeks beschikbaar gesteld van in totaal € 45 miljoen in 2025 oplopend naar structureel € 151 miljoen vanaf 2029. Deze middelen zijn met de eerste suppletoire begroting 2025 aan de Defensiebegroting en het

Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF) toegevoegd. De personele uitgaven op de Defensiebegroting vormen het grootste gedeelte van het budget. De uitgavenreeks kent een ingroeipad vanwege de werving en opleiding van het benodigde personeel. De toegevoegde middelen op het DMF worden vrijwel geheel aangewend voor investeringen in IT-capaciteit.

20. Met hoeveel kosten voor het verwerken van WOO-verzoeken worden in respectievelijk 2025, 2026, 2027 en 2028 rekening gehouden en hoe worden deze kosten verder uitgesplitst?

Defensie vindt een open en transpartante overheid van groot belang. Daarom werkt Defensie met het programma “Defensie Open op Orde” (DOO) aan de verbetering van de interne en externe informatievoorziening. Een belangrijk onderdeel hiervan is het beleid en proces voor de beantwoording van Woo-verzoeken. Het maakt dan ook een deel uit van onze continue verbetercycles en heeft daarmee onze voortdurende aandacht. Door beperkingen in de gevoerde administratie is het helaas niet mogelijk om de kosten betrouwbaar te herleiden en uit te splitsen.

Wel kan worden aangereikt dat de sectie Woo van de Directie Communicatie, belast met de uitvoering van Woo-verzoeken, in Q1 2026 bestaat uit twee Woo-medewerkers/ondersteuners, drie junior Woo-functionarissen (waaronder een LTZA OC 2), twee medior Woo-functionarissen, twee senior Woo-functionarissen en één Woo-coördinator/sectiehoofd. Er is dan ook fors geïnvesteerd in capaciteitsuitbreiding, wat onder meer het gevolg is van een evenzo forse stijging in het aantal Woo-verzoeken van 120 in 2023 tot – naar verwachting- 175 in 2025.

21. Kunt u uitleggen waarom het budget voor ‘overige inzet’ vanaf 2025 ten aanzien van 2024 meer dan vertienvoudigt?

In de Ontwerpbegroting voor 2024 was voor artikel 1.3 – overige Inzet 16,8 miljoen begroot. Opeenvolgende begrotingen, waaronder de ontwerpbegroting 2026 met een geraamd budget van 15,7 miljoen euro per jaar, zijn hiermee in lijn. Zoals in het jaarverslag 2024 over de Defensiebegroting is toegelicht4 was de realisatie voor dat jaar met 1,3 miljoen euro echter veel lager dan begroot, met name omdat er in 2024 geen VPD-inzetten zijn uitgevoerd als gevolg van de situatie in de Rode Zee en de Golf van Aden.


22. Wordt er in de budgettering voor EUFOR Althea in 2026 rekening gehouden met een grotere inzet van Nederlandse troepen aan de missie, bijvoorbeeld door toenemende spanningen in de regio?

Vanaf oktober 2025 draagt Nederland voor één jaar bij aan de missie met een infanteriecompagnie. Voor die inzet zijn voldoende middelen geraamd. Bij een verslechterende veiligheidssituatie kan EUFOR Althea snel beschikken over reserve-eenheden. Deze reserve-eenheden worden gevuld door verschillende Europese landen. In het geval van escalatie zal dus niet direct naar Nederland worden gekeken voor de versterking van EUFOR Althea. De veiligheidssituatie geeft er vooralsnog geen aanleiding toe te verwachten dat een grotere Nederlandse inzet benodigd zal zijn. De operatie wordt, met de mogelijkheid om snel reserve-eenheden te kunnen activeren, voldoende robuust geacht om aan de operatiedoelstellingen te kunnen voldoen.

23. Kunt u uitleggen waarom de apparaatsuitgaven ‘eigen personeel’ bij de Koninklijke Marine vanaf 2025 nauwelijks stijgen, gegeven de grote investerings- en wervingscampagnes in alle onderdelen van de krijgsmacht?

De post ‘eigen personeel’ bij de Koninklijke Marine stijgt met uiteindelijk 156 miljoen euro in 2030 ten opzichte van 2024 toen de Defensienota 2024 met bijbehorende investeringen vastgesteld is. Het budget op deze post zal de komende jaren verder stijgen wanneer plannen, waarvoor budget gereserveerd is op artikel 12 Nog onverdeeld en het Defensiematerieelbegrotingsfonds, uitgewerkt zijn en tot uitvoering komen. Het budget dat bestemd is voor de Koninklijke Marine wordt dan namelijk vanuit deze posten naar artikel 2 Koninklijke Marine overgeheveld.

24. Kunt u toelichten waarom de kosten voor externe inhuur bij de Koninklijke Landmacht in 2026 maar 66% bedragen ten opzichte van de kosten in 2025?

Zie het antwoord op vraag 4.

25. Kunt u toelichten waarom de kosten voor externe inhuur bij de Koninklijke Luchtmacht in 2026 maar 55% bedragen ten opzichte van de kosten in 2025?

Zie het antwoord op vraag 4.

26. Kunt u inzicht geven in de gemaakte en begrote kosten voor het bewaken en beveiligen van objecten, diensten en personen per respectievelijk jaar in 2024 – 2030?

Afgelopen jaren heeft het kabinet geïnvesteerd in het stelsel Bewaken en Beveiligen van personen waarbij extra middelen zijn toegekend aan de Koninklijke Marechaussee (KMar) om meer bedreigde personen te kunnen bewaken en beveiligen. Voor de inzet van persoonsgerichte maatregelen van politie en KMar wordt capaciteit proportioneel aan de dreiging ingezet. Dit kan fluctueren en wordt bepaald vanuit het inlichtingenbeeld dat periodiek en realtime wordt vastgesteld. Afgezien van de sinds 2019 toegekende claims wordt in de administratie geen apart overzicht bijgehouden van de gerealiseerde kosten naar de verschillende taakvelden van de KMar. Dit is opgenomen in de algemene begroting van de KMar.


27. Hoe wordt de effectiviteit gemeten van de additionele middelen die zijn toegekend voor de intensivering van de grensbewaking door de Koninklijke Marechaussee en welke concrete resultaten worden in 2026 verwacht?

Met het toekennen van de gelden voor de intensivering van de grensbewaking door de Koninklijke Marechaussee beoogt het kabinet het tegengaan van illegale migratie, mensensmokkel, grensoverschrijdende criminaliteit aan zowel de Nederlandse binnengrenzen, de buitengrens van het Schengengebied als in Caribisch Nederland. Aan de Nederlandse grenzen wordt de controle geïntensiveerd binnen de kaders van de Schengengrenscode. Het investeren in grenstoezicht is noodzakelijk om Nederland en het Schengengebied veilig, open en welvarend te houden. Deze toename aan capaciteit en innovatie stelt de KMar beter in staat om haar werkzaamheden op een professionele wijze uit te voeren, waarbij zij beter bestand is tegen de toegenomen reizigersaantallen en andere ontwikkelingen in het grensdomein. In 2026 zullen de eerste operationele medewerkers instromen, maar zal de focus met name liggen op de realisatie van innovatieve projecten die de KMar in staat stellen om meer datagedreven en informatie gestuurd te opereren.

Over de resultaten van de binnengrenscontroles die onlangs in het kader van artikel 25 van de Schengengrenscode zijn ingevoerd, wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd. Deze grenscontroles worden niet gefinancierd met de toegekende additionele middelen.

28. Kunt u toelichten waarom de kosten voor externe inhuur bij de Koninklijke Marechaussee 204% bedragen ten opzichte van de kosten in 2025?

Zie het antwoord op vraag 4 voor de uitleg over de begrotingssystematiek met betrekking tot de post externe inhuur. Het budget voor externe inhuur in 2025 bij de Koninklijke Marechaussee wordt bij de tweede suppletoire begroting 2025 nog opgehoogd. Het budget hiervoor zal hierna in 2026 lager zijn dan in 2025. Dit komt dan overeen met het beeld bij de overige Defensieonderdelen.

29. In het jaar 2026 blijft voor COMMIT de nadruk liggen op de structurele personele groei van de organisatie, omdat deze groei nodig is om de opdrachten uit de Defensienota 2024 te kunnen uitvoeren. Toch neemt het bedrag voor personele uitgaven af, hoe valt dit te rijmen met de structurele personele groei van de organisatie?

Het lagere budget voor personele uitgaven in 2026 ten opzichte van 2025 wordt voornamelijk veroorzaakt door een lager budget voor externe inhuur. Het budget voor de post externe inhuur wordt voor het grootste deel in het betreffende uitvoeringsjaar zelf vastgesteld. Vandaar dat deze post vanaf 2026 lager is (zie ook het antwoord op vraag 4). Wanneer tijdens het uitvoeringsjaar 2026 blijkt dat een deel van de functies niet kan worden gevuld met eigen personeel dan wordt de post externe inhuur met de suppletoire begrotingen opgehoogd om op alternatieve wijze in de benodigde personele capaciteit te kunnen voorzien.

Daarnaast is met de invoering van het Individueel Keuze Budget (IKB) budget beschikbaar gesteld voor de uitkering van reeds in 2024 opgebouwd vakantiegeld en de eindejaarsuitkering die in 2025 is uitbetaald. Dit betrof een incidentele ophoging in 2025 van het budget eigen personeel (€ 20,5 miljoen). Vanaf 2026 is een oplopende reeks zichtbaar in de begroting die in verband staat met de benodigde personele groei van de organisatie.

30. Kunt u toelichten waarom de kosten voor externe inhuur bij COMMIT in 2026 maar één derde deel bedragen ten aanzien van de kosten in 2025?

Zie het antwoord op vraag 4.


31. Waarom neemt het budget voor het Defensie Ondersteuningscommando (DOSCO) af gezien de beleidsdoelen om DOSCO te ontwikkelen tot een "naar een operationele, wendbare en schaalbare organisatie die altijd en overal ondersteuning levert" en de noodzaak om te blijven "investeren in het opleiden en de persoonlijke ontwikkeling van het defensiepersoneel"? Hoe zijn deze beleidsdoelen concreet vertaald naar budget?

Het lagere budget voor de apparaatsuitgaven in 2026 voor DOSCO ten opzichte van 2025 wordt voornamelijk veroorzaakt door een eenmalige kostenpost in 2025 van € 31,8 miljoen. In de latere jaren valt deze eenmalige piek in 2025 en de daling in 2026 ten opzichte van deze piek weg tegen de oplopende reeks die in verband staat met de personele groei.

Defensie heeft in 2024 namelijk conform het arbeidsvoorwaardenakkoord eenmalig een vergoeding in het kader van duurzaamheid aan het personeel betaald. Deze vergoeding valt onder de Werkkostenregeling (WKR). Belasting op grond van de WKR wordt na afloop van het kalenderjaar afgedragen aan de Belastingdienst. Defensie was daarom in 2025 belasting verschuldigd over de duurzaamheidsvergoeding. Het budget voor de WKR-afdracht is centraal belegd bij DOSCO. DOSCO heeft daarom hiervoor in 2025 aanvullend budget ontvangen van € 31,8 miljoen.

Vervolgens is vanaf 2026 weer een oplopende budgetreeks aan apparaatsuitgaven zichtbaar in de begroting, die in verband staat met de benodigde personele groei van de organisatie. Met de Defensienota’s uit 2022 en 2024 is er voor deze beleidsdoelen budget uitgetrokken en uitgedeeld aan de Defensieonderdelen, waardoor ten opzichte van 2024 een stijgende budgettaire reeks zichtbaar is. Deze reeks zal de komende jaren verder stijgen wanneer plannen, waarvoor budget gestald is op artikel 12 Nog onverdeeld en het Defensiematerieelbegrotingsfonds, uitgewerkt zijn en tot uitvoering komen. Het budget dat bestemd is voor DOSCO wordt dan namelijk vanuit deze posten naar artikel 8 Defensie Ondersteuningscommando overgeheveld.

32. Kunt u toelichten waarom de kosten voor externe inhuur bij DOSCO in 2026 maar 10% bedragen ten opzichte van de kosten in 2025?

Zie het antwoord op vraag 4.

33. Kunt u toelichten waarom de kosten voor externe inhuur bij het Apparaat Kerndepartement in 2026 maar 60% bedragen ten opzichte van de kosten in 2025?

Zie het antwoord op vraag 4.


34. Hoe wordt de budgettaire reservering van €8,15 miljard voor de affinanciering van militaire pensioenen in 2026 beïnvloed door de actuele dekkingsgraad van het ABP en de rentetermijnstructuur en welke risico's ziet u voor een mogelijke over- of onderschrijding van dit bedrag?

De budgettaire reservering van €8,15 miljard voor de affinanciering van militaire pensioenen is gebaseerd op de contante waarde van de pensioenverplichtingen inclusief een opslag voor de ABP-dekkingsgraad. Als de contante waarde van de pensioenverplichtingen of de ABP-dekkingsgraad veranderen, dan kan dat invloed hebben op de affinancieringssom (inkoopsom) die Defensie aan ABP moet betalen. Wanneer de rente stijgt, daalt de contante waarde van de pensioenverplichtingen, en omgekeerd. Daarnaast geldt dat wanneer de ABP-dekkingsgraad stijgt, de opslag die onderdeel is van de affinancieringssom eveneens toeneemt; ook hier geldt het omgekeerde.

De budgettaire reservering van €8,15 miljard bij de Voorjaarsnota 2025 is vastgesteld op basis van de actuele ABP-dekkingsgraad en rentetermijnstructuur op dat moment. Uiteindelijk zijn de rentetermijnstructuur en de ABP-dekkingsgraad die gelden op 31 december 2026 bepalend voor het definitieve bedrag dat nodig is voor de affinanciering van de begrotingsgefinancierde militaire pensioenen. Of de rentetermijnstructuur respectievelijk de dekkingsgraadopslag daalt of stijgt ten opzichte van de stand die gehanteerd is ten tijde van de Voorjaarsnota 2025 is niet te voorspellen. Het risico dat er sprake zal zijn van een over- of onderschrijding is reëel en daarom zal de budgettaire reservering, indien nodig, worden aangepast in de begroting.


  1. Voorjaarsnota 2024, Defensiebegroting 2025 en Beantwoording Feitelijke Vragen Jaarverslag Defensie 2024.↩︎

  2. Wet Houdbare Overheidsfinanciën (art 2.2 lid c).↩︎

  3. Kamerstukken II 2025/26, 36592 nr. 53↩︎

  4. Kamerstukken II 2024/25, 36 740 X, nr. 1, p. 40 en 44↩︎