Memorie van toelichting
Goedkeuring van de op 15 november 2023 te Apia, Samoa tot stand gekomen Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de leden van de Organisatie van Staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan, anderzijds (Trb. 2024, 47)
Memorie van toelichting
Nummer: 2025D47199, datum: 2025-11-18, bijgewerkt: 2025-11-19 12:39, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken
Onderdeel van kamerstukdossier 36857 -3 Goedkeuring van de op 15 november 2023 te Apia, Samoa tot stand gekomen Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de leden van de Organisatie van Staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan, anderzijds (Trb. 2024, 47).
Onderdeel van zaak 2025Z20067:
- Indiener: D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
- 2025-11-27 13:30: Procedurevergadering Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (Procedurevergadering), vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
Preview document (🔗 origineel)
Goedkeuring van de op 15 november 2023 te Apia, Samoa, tot stand gekomen Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de leden van de Organisatie van Staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan, anderzijds (Trb. 2024, 47)
MEMORIE VAN TOELICHTING
1. Algemene inleiding
1.1 De Europese Unie en de leden van de Organisatie van Staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan
De relatie tussen de Europese Unie (hierna: EU of Unie) en de 79 leden van de Organisatie van Staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan (hierna: ACS-landen) kent een lange geschiedenis. Het oprichtingsverdrag van de Europese Economische Gemeenschap (hierna: EEG) in 1957 voorzag reeds in een associatieregeling voor de landen en gebieden overzee (hierna: LGO) van de vier betrokken EEG-lidstaten (België, Frankrijk, Italië en het Koninkrijk der Nederlanden). Deze regeling had tot doel de economische en sociale ontwikkeling van de LGO te bevorderen en hun banden met de EEG te versterken en verankeren. In de periode die daarop volgde werden de meeste van deze geassocieerde landen soevereine staten. Omdat zij als gevolg hiervan destijds de status van LGO verloren werd een nieuwe associatie per verdrag geregeld. Dit gebeurde achtereenvolgens in de gesloten Conventies van Yaoundé (1963-1975)1 en van Lomé (1975-2000)2. De zes lidstaten van de EEG, enerzijds, en de 18 leden van de Geassocieerde Afrikaanse Staten en Madagaskar (GASM), anderzijds, sloten in 1963 de Conventie van Yaoundé af in Kameroen ter bevordering van de onderlinge handel en samenwerking. De negen lidstaten van de EEG, enerzijds, en de toenmalige 46 ACS-landen, anderzijds, sloten in 1975 de Conventie van Lomé af in de Republiek Togo. In dit verdrag besloten de partijen tot een handelsregeling, een regeling ter consolidatie van de exportopbrengsten van grondstoffen uit de ACS-landen, en een regeling inzake financiële en technische samenwerking.
De speciale relatie tussen de EU en de ACS-landen werd verstevigd na de oprichting van de EU in 1993 en richtte zich met name op economische samenwerking, ontwikkelingssamenwerking en het bevorderen van mensenrechten en democratie. De relatie werd verder geformaliseerd toen de partijen de op 23 juni 2000 te Cotonou tot stand gekomen Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten, anderzijds (Trb. 2001, 57), ook wel bekend als de Overeenkomst van Cotonou, sloten.3 Deze partnerschapsovereenkomst verving eerdergenoemde Conventies en had tot doel om bij te dragen aan armoedebestrijding, de geleidelijke integratie van de ACS-landen in de wereldeconomie en het ondersteunen van duurzame economische, culturele en sociale ontwikkeling van deze partnerlanden. De Cotonou-overeenkomst zou oorspronkelijk op 28 februari 2020 aflopen maar werd zes keer verlengd, laatstelijk tot eind december 2023.
1.2 Geschiedenis en totstandkoming van de partnerschapsovereenkomst
In de Cotonou-overeenkomst werd bepaald dat uiterlijk 1 september 2018 onderhandelingen moesten worden gestart over een vervolg. De Raad en de vertegenwoordigers van de EU-lidstaten hebben de Europese Commissie (hierna: Commissie) en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid daarom in juni 2018 gemachtigd om de onderhandelingen met de ACS-landen over een nieuwe partnerschapsovereenkomst te openen.4 De onderhandelingen zijn vervolgens in september 2018 gestart. De hoofdonderhandelaars bereikten op 3 december 2020 een politiek akkoord over een nieuwe partnerschapsovereenkomst en op 15 april 2021 werd de tekst door de onderhandelaars geparafeerd.5 Het ontbrak echter tot 18 juli 2023 aan de vereiste unanimiteit in de Raad voor vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening en (gedeeltelijke) voorlopige toepassing van het verdrag. Nadat en marge van de EU-CELAC top van 17 en 18 juli 2023 een akkoord werd bereikt met de laatste EU-lidstaat die nog niet kon instemmen, heeft de Raad het besluit uiteindelijk tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli 2023 formeel vastgesteld. De EU-lidstaten hebben de overeenkomst op 15 en 20 september 2023 respectievelijk in Brussel ondertekend.6 Nederland heeft de overeenkomst op 20 september 2023 ondertekend. De vertegenwoordiger(s) van de ACS-groep en de EU hebben de overeenkomst op 15 november 2023 te Apia, Samoa ondertekend, waarop de Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de leden van de Organisatie van Staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan, anderzijds (ook bekend als: de Overeenkomst van Samoa7), tot stand is gekomen.
1.3 Doel en inhoud van de partnerschapsovereenkomst
De partnerschapsovereenkomst (hierna: de Samoa-overeenkomst of de overeenkomst) biedt een versterkt politiek partnerschap tussen de EU en de ACS-landen8 gebaseerd op gedeelde waarden, belangen en uitdagingen. Het betreft een brede overeenkomst gericht op het aangaan van internationale uitdagingen waarvoor versterkte samenwerking tussen de EU en de ACS-landen van belang is, waaronder op de terreinen mensenrechten, klimaat, vrede en veiligheid, gendergelijkheid, migratie en mobiliteit en duurzame ontwikkeling. De overeenkomst reflecteert de historische en nauwe relatie tussen de EU en de ACS-landen en geeft uiting aan de gedeelde wens om de relatie te versterken en verbreden.
De Samoa-overeenkomst bestaat uit een juridisch bindend overkoepelend verdrag (Foundation), waarin gedeelde waarden en principes worden vastgelegd als gemeenschappelijke basis voor de relatie met de drie regio’s (Afrika, Caraïben en Stille Oceaan), en daarnaast drie juridisch bindende regionale protocollen bij het verdrag. Daarmee is in de overeenkomst meer aandacht gekomen voor een regio-specifieke benadering. De Verenigde Naties Agenda 2030 (Duurzame Ontwikkelingsdoelen), de Europese Consensus voor Ontwikkeling van juni 2017 en de EU Global Strategy staan centraal in het partnerschap. De regionale protocollen zullen de bestaande regionale strategieën met de regio’s (Joint Africa-EU Strategy, de Joint Caribbean EU Partnership Strategy en de Strategy with the Pacific Islands) vervangen. Het verdrag biedt een juridisch raamwerk voor politieke dialogen tussen de EU en de ACP-landen (artikel 8 dialogen), economische partnerschapsakkoorden (EPA’s), en investeringen van de Europese Investeringsbank.
De ‘essentiële elementen’, mensenrechten, inclusief gendergelijkheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en het non-discriminatie principe
De overeenkomst is gestoeld op de volgende essentiële elementen: mensenrechten, democratische principes, rechtsstaat en non-proliferatie van massavernietigingswapens. Deze elementen vormen het fundament waarop de overeenkomst gebouwd is. De Samoa-overeenkomst biedt, ingevolge artikel 101, onder meer de mogelijkheid om passende en proportionele maatregelen te nemen bij niet-naleving van de essentiële beginselen uit het verdrag.
Zowel de Foundation als de drie regionale protocollen bevatten belangrijke afspraken op het gebied van mensenrechten, democratie en rechtsstaat, onder andere gericht op gendergelijkheid, non-discriminatie en goed bestuur. Zo bevestigen partijen hun intentie om het op 17 juli 1998 te Rome tot stand gekomen Statuut van Rome (Trb. 1999, 13) inzake het Internationaal Strafhof (ICC) te ratificeren en te implementeren en wordt expliciet verwezen naar het belang van het effectief functioneren van het ICC waarbij partijen hun inzet benadrukken om medewerking met het hof te verlenen. De partijen zullen tevens zorgen voor de uitvoering en handhaving van wetgeving die vrouwen en meisjes beschermt tegen alle vormen van geweld, met inbegrip van seksueel en gendergerelateerd geweld, seksuele uitbuiting en seksueel misbruik en mensenhandel. De partijen spreken verder af dat het genderperspectief systematisch wordt geïntegreerd in alle beleidsdomeinen en programma’s.
De Samoa-vereenkomst gaat specifiek in op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) met verwijzing naar de Beijing Declaration and Platform for Action, het Programme of Action of the International Conference on Population and Development en regionale verklaringen zoals het Maputo Actieplan (2016-2030), de Montevideo Consensus on Population and Development en de Asian and Pacific Ministerial Declaration on Population and Development. De overeenkomst benadrukt onder andere het belang van keuzevrijheid en zelfbeschikking, universele toegang tot kwalitatieve en betaalbare informatie en voorlichting over seksualiteit en reproductie, en het bieden van seksuele en reproductieve gezondheidszorg. Ook is het non-discriminatiebeginsel opgenomen in artikel 9, tweede lid, van de Samoa-overeenkomst.
Migratie en mobiliteit
Op het gebied van migratie en mobiliteit zal de Samoa-overeenkomst, in lijn met het door de Commissie op 23 september 2020 gepresenteerde Asiel- en Migratiepact inzetten op brede partnerschappen om migratiesamenwerking te verbeteren. Onder Titel VI, artikel 62, wordt aangegeven dat de overeenkomst gebaseerd is op een alomvattende, coherente, pragmatische en gebalanceerde benadering. Onder de genoemde titel volgen zes hoofdstukken die betrekking hebben op diverse aspecten van de migratiesamenwerking, van legale migratie, tot de aanpak van irreguliere migratie, en bescherming en asiel. Verbeterde samenwerking op terugkeer en overname van irreguliere migranten is een cruciaal element van de overeenkomst, waarover in aanvulling een annex met operationele uitwerking is opgenomen. In deze annex worden concrete afspraken gemaakt over onder andere geldige reisdocumenten en maximale reactietermijnen bij verzoeken tot terugkeer en overname van irreguliere migranten. De Samoa-overeenkomst biedt daarnaast, zoals hierboven en bij de toelichting van artikel 101 aangegeven, de mogelijkheid om passende en proportionele maatregelen te nemen bij niet-naleving van de essentiële beginselen uit het verdrag, waaronder op het gebied van migratie. Hierdoor is deze overeenkomst ook een aanvulling op het gebied van migratiesamenwerking tussen de EU en de ACS-landen.
Klimaat, duurzame ontwikkeling en handel
In de overeenkomst zijn passages opgenomen over versterkte samenwerking op het gebied van klimaat en duurzame ontwikkeling waarbij de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (hierna: SDG’s) en de op 12 december 2015 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst van Parijs (Trb. 2016, 94; hierna: Overeenkomst van Parijs) leidend zijn. Het verdrag gaat onder andere in op de gevaren en negatieve gevolgen van klimaatverandering en verbindt partijen aan de inzet op klimaatactie gericht op adaptatie en mitigatie.
De Samoa-overeenkomst richt zich daarnaast onder meer op het creëren van eerlijke banen en het versterken van de positie van gemarginaliseerde groepen, vrouwen en jongeren. Het nieuwe verdrag benoemt een aantal prioriteitssectoren voor samenwerking, waarin kansen liggen voor waarde toevoeging en het creëren van fatsoenlijk werk. Naast samenwerking op het gebied van duurzame agrarische producten, is er aandacht voor de verdere ontwikkeling van dienstensectoren als duurzaam toerisme, duurzame energie, ICT en transport. Digitalisering van economieën is tevens een aandachtsgebied binnen de overeenkomst.
Handel wordt in de overeenkomst genoemd als middel om de ACS-landen verder te integreren in (sub-)regionale en mondiale waardenketens en om duurzame groei en ontwikkeling te bevorderen. Tevens stelt de tekst van de overeenkomst dat de realisatie van de African Continental Free Trade Agreement (AfCFTA) daaraan positief kan bijdragen. EPA’s blijven echter leidend in de handelsrelaties tussen de EU en de ACS-landen.
Institutionele structuur, betrokkenheid derde landen en einddatum
De Samoa-overeenkomst laat een modernisering zien op het gebied van de institutionele structuur. Deze beweegt mee met de meer regionale benadering, waarbij het gewicht minder op de EU-ACS structuren ligt, waarbij alle regio’s tegelijkertijd werden benaderd, en meer op de relatie tussen de EU en de drie afzonderlijke regio’s Afrika, de Cariben en de Stille Oceaan. Zo worden regionale bijeenkomsten voorzien op ministerieel niveau en tussen parlementsleden uit de desbetreffende regio’s en vertegenwoordigers van het Europees Parlement. Verder wordt onder het Regionaal Protocol Afrika regelmatig verwezen naar bestaande structuren onder de Afrikaanse Unie (AU). De partijen bij de overeenkomst stellen tevens gezamenlijke instellingen op het niveau van de OACPS-leden en de EU in, waaronder de OACPS-EU-Raad van Ministers, het OACPS-EU-Comité op het niveau van ambassadeurs of hoge ambtenaren (OACPS-EU-Alsoc) en de Paritaire Parlementaire Vergadering OACPS-EU.
De overeenkomst legt vast dat actieve betrokkenheid van belanghebbenden, zoals het maatschappelijk middenveld, lokale autoriteiten en de private sector, voorzien is bij het verdrag. Hiertoe worden, waar relevant, mechanismen opgezet om deze betrokkenheid te bevorderen. De overeenkomst gaat ook in op de mogelijkheden voor niet-ACS-landen om betrokken te worden bij het verdrag. Zo kunnen niet-ACS landen partij worden bij het verdrag en wordt de mogelijkheid voor Afrikaanse landen die niet tot de ACS-landen behoren om betrokken te worden met het oog op regionale en continentale uitdagingen expliciet benoemd. Daarnaast kunnen derde landen en organisaties die de waarden en beginselen die aan de overeenkomst ten grondslag liggen onderschrijven en een toegevoegde waarde hebben bij het bevorderen van de specifieke doelstellingen en prioriteiten van het partnerschap de status van waarnemer (observer status) krijgen bij de opgezette instituties. Derde landen, LGO als Aruba, Curaçao en Sint Maarten of organisaties met waarnemersstatus kunnen niet deelnemen aan de stemming of besluitvorming in de door de overeenkomst of protocollen opgezette instituties, maar worden, in tegenstelling tot bij de Cotonou-overeenkomst, wel betrokken bij de besluitvorming hieromtrent doordat zij in staat worden gesteld om deel te nemen aan de vergaderingen van deze instituties. In de overeenkomst wordt verder apart ingegaan op de status van de LGO en Outermost Regions (OR) waarmee de banden versterkt zullen worden en wordt verder gespecificeerd welke LGO en OR een waarnemersstatus krijgen in de regionale instituties.
De Samoa-overeenkomst kent een bepaling inzake de geldigheidsduur (artikel 99). De overeenkomst zal in eerste instantie voor twintig jaar van toepassing zijn nadat deze in werking is getreden. Drie jaar voor deze datum zal een dialoog gestart worden over het vervolg of de afloop van het verdrag.
1.4 Beoordeling van de partnerschapsovereenkomst
De regering ondersteunt de doelstellingen van de Samoa-overeenkomst.9 De overeenkomst zal het partnerschap tussen de EU en de ACS-landen versterken en de politieke en sectorale samenwerking intensiveren. De regering oordeelt dat de aandacht voor regionalisering, waarbij de inzet van de EU is toegespitst op specifieke regionale behoeften en uitdagingen, positief is. De context in het Caribisch gebied verschilt immers aanzienlijk van de context in Afrika en de landen in de Stille Oceaan. De regering beoordeelt het verdrag per saldo in lijn met de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten en SRGR.
De regering beoordeelt de bepalingen op het gebied van migratie en mobiliteit positief en in lijn met de Nederlandse inzet. De regering acht de verbeterde samenwerking op terugkeer en overname van irreguliere migranten een cruciaal onderdeel van de overeenkomst, waarover een Annex met operationele samenwerking is opgenomen in lijn met de motie van het lid Becker van 22 februari 2018.10 Tevens beoordeelt de regering de mogelijkheden onder de nieuwe overeenkomst om passende, proportionele maatregelen te nemen bij, onder andere, niet-naleving van de essentiële beginselen uit het verdrag, inclusief op het gebied van migratie, in lijn met de motie van het lid Weverling van 2 december 202011, als positief. Dit is een belangrijke aanvulling op het gebied van migratiesamenwerking tussen de EU en de ACS-landen. Ook acht de regering de geïntensiveerde inzet op versterking van monitorings- en implementatiemechanismen van belang, met name waar het gaat om het systematisch niet nakomen van (terugkeer-)afspraken.
De institutionele structuur is echter niet zodanig verlicht als de regering gewenst had en zoals beschreven in de inzet in het BNC-fiche over het EU-onderhandelingsmandaat.12 Tegelijkertijd is de verschuiving naar de regionale protocollen in lijn met de Nederlandse wens goed zichtbaar en zijn veel institutionele structuren vrijblijvend en afhankelijk van de wensen van de partijen. De betrokkenheid van derde landen en organisaties bij de overeenkomst beoordeelt de regering niet als optimaal. De manier waarop derde landen partij kunnen worden en de betrokkenheid van Noord-Afrikaanse landen had wat Nederland betreft explicieter gekund. Daar staat tegenover dat de betrokkenheid van LGO bij de overeenkomst, zoals hiervoor is behandeld, middels de waarnemersstatus expliciet in de overeenkomst is opgenomen. Naar het oordeel van de regering is dit een belangrijke en nuttige aanvulling ten opzichte van de Cotonou-overeenkomst.
1.5 Aard van de partnerschapsovereenkomst
De Samoa-overeenkomst heeft een gemengd karakter. Naast de Unie worden daarom de EU-lidstaten partij bij de overeenkomst. De EU heeft enkel die bevoegdheden die door de EU-lidstaten aan de EU zijn overgedragen in het op 13 december 2007 te Lissabon tot stand gekomen Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Trb. 2008, 11). De artikelen 2 tot en met 6 van het op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (Trb. 1957, 91; hierna: VWEU) bakenen de EU-bevoegdheden af.
De overeenkomst omvat een breed scala aan onderwerpen. Zo bevat de overeenkomst onderwerpen die tot de exclusieve bevoegdheid van de EU behoren, zoals handel (zie artikel 3 VWEU). Een exclusieve bevoegdheid houdt in dat in het betreffende gebied enkel de EU regel- stellend mag optreden. EU-lidstaten mogen enkel regels stellen als die bevoegdheid aan hen is toegekend door de EU of ter implementatie van EU-regels. Het gaat in deze met name om bepalingen in de artikelen 49 tot en met 53 (handelssamenwerking).13
De overeenkomst bevat ook bepalingen op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB). Voor het GBVB (artikel 2, vierde lid, VWEU) geldt dat de EU-lidstaten bevoegd zijn om extern naast de Unie op te treden. Voor zover de EU een positie heeft ingenomen, dienen de EU-lidstaten deze te respecteren. Het gaat dan met name om de bepalingen in deel II titel I (mensenrechten, democratie en goed bestuur), deel II titel II (vrede en veiligheid) en deel III (mondiale allianties en internationale samenwerking).14
De overeenkomst bevat bovendien onderwerpen die onder de gedeelde bevoegdheid van de EU en de EU-lidstaten vallen (zie artikel 4 VWEU). Bij gedeelde bevoegdheden kunnen zowel de Unie als de EU-lidstaten regel-stellend optreden. Artikel 2, tweede lid, VWEU schrijft echter voor dat de EU-lidstaten hun bevoegdheid slechts kunnen uitoefenen voor zover de Unie haar bevoegdheid nog niet heeft uitgeoefend. Het gaat in de onderhavige overeenkomst bijvoorbeeld om bepalingen in deel II titel V (milieuduurzaamheid en klimaatverandering) en titel VI (migratiemobiliteit).15 Hierbij dient echter wel aangetekend te worden dat telkens wanneer de Unie interne EU-wetgeving vaststelt op basis van een gedeelde bevoegdheid, de Unie op grond van artikel 3, tweede lid, VWEU, onder andere exclusief bevoegd wordt om internationale overeenkomsten te sluiten op deze terreinen wanneer deze overeenkomsten die interne EU-wetgeving kunnen aantasten of de strekking daarvan kunnen wijzigen. De omvang en de uitoefening van EU-bevoegdheden is dus geen statisch gegeven, maar van rechtswege voortdurend in ontwikkeling.
Daarnaast bevat de overeenkomst bepalingen op gebieden die niet tot de hierboven genoemde bevoegdheden van de Unie behoren. Het gaat dan bijvoorbeeld om parallelle bevoegdheden die de EU-lidstaten en de EU gelijktijdig kunnen uitoefenen (zie artikel 4, derde en vierde lid, VWEU). In dit verband kan o.a. gewezen worden op artikelen 9 (ruimte- en geo-spatiale technologie), 46 (wetenschap, technologie en innovatie) en 82 (internationale ontwikkelingssamenwerking).16
Voorts bevat de overeenkomst ondersteunende, coördinerende of aanvullende bevoegdheden in de zin van artikel 6 VWEU. Het gaat dan bijvoorbeeld om bepalingen in artikel 30 (onderwijs) en artikel 39 (cultureel erfgoed en de creatieve sector).17
1.6 Voorlopige toepassing
Artikel 98(4) van de overeenkomst bepaalt dat de EU en de ACS-landen de overeenkomst op voorlopige basis geheel of gedeeltelijk kunnen toepassen. Het besluit van de Raad tot ondertekening en voorlopige toepassing van de overeenkomst (8371/23) bepaalt welk deel van de overeenkomst voorlopig wordt toegepast.
De voorlopige toepassing betreft een voorlopige toepassing door de EU en kan daarom enkel op die onderdelen van de overeenkomst zien die onder de EU-bevoegdheden vallen. Het karakter van een EU-bevoegdheid (exclusief, gedeeld, parallel, ondersteunend, GBVB) is daarbij niet beslissend. De voorlopige toepassing geeft geen indicatie welke bepalingen van de overeenkomst onder de exclusieve EU-bevoegdheden vallen. In Raadsbesluit 8371/23 wordt het precieze karakter van de desbetreffende bevoegdheden van de EU in het midden gelaten.
Met ingang van 1 januari 2024 wordt de overeenkomst door de EU voorlopig toegepast, met uitzondering van de volgende onderdelen:
(a) In het Algemene Deel:
Artikel 12(4) en (6), voor zover het gaat om de inning van belastinginkomsten;
Artikel 17(4), de laatste zin, voor zover het gaat om militaire uitgaven;
Artikel 22(2), de derde zin;
Artikel 29(2);
Artikel 32(1), punt (b), en artikel 32(2), de laatste zin;
Artikel 64(1), de laatste zin;
Artikel 67(2);
Artikel 85(1), de eerste zin, en artikel 85(4);
(b) in het Regionaal Protocol Afrika:
Artikel 9(1), de laatste zin;
Artikel 58(5), de eerste zin;
Artikel 67(2), de laatste zin, en artikel 67(4), de laatste zin;
Artikel 68(4), voor zover het gaat om penitentiaire systemen;
Artikel 72(1), voor zover het gaat om beheer van overheidsschuld;
Artikel 76(2);
(c) in het Regionaal Protocol Caribisch Gebied:
Artikel 33(4);
Artikel 34(2);
Artikel 35, voor zover het gaat om beheer van overheidsschuld;
Artikel 36(3), de eerste zin;
Artikel 51(5), de eerste zin;
(d) in het Regionaal Protocol Stille Oceaan:
Artikel 18;
Artikel 26(4), voor zover het gaat om een toename in routes en de frequentie van luchtdiensten;
Artikel 40(3), voor zover het gaat om penitentiaire systemen;
Artikel 41(1), voor zover het gaat om beheer van overheidsschuld.
Overig:
Bepalingen met betrekking tot buitenlandse investeringen worden niet voorlopig toegepast, voor zover ze betrekking hebben op portfolio-investeringen of enige andere vorm van niet-directe investeringen.
Deel V van het algemene deel van de overeenkomst wordt voorlopig toegepast voor zover de bepalingen van dat deel beperkt zijn tot het doel om de voorlopige toepassing van de overeenkomst zoals gedefinieerd in dit artikel te verzekeren.
1.7 Financiële gevolgen
Onder de Samoa-overeenkomst bestaat geen directe koppeling meer tussen het verdrag en het EU-financieringsinstrumentarium. Onder de Cotonou-overeenkomst was het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) specifiek gereserveerd voor de ACS-landen. De relatie met de ACS-landen wordt onder het huidige Meerjarig Financieel Kader 2021-2027 (MFK) gefinancierd uit het brede externe financieringsinstrument voor het Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI),18 zonder directe koppeling met de Samoa-overeenkomst.
2. Artikelsgewijze toelichting
Het algemene deel van de Samoa-overeenkomst bevat 104 artikelen. Het Regionaal Protocol Afrika bevat 79 artikelen. Het Regionaal Protocol Caribisch Gebied bevat 51 artikelen. Het Regionaal Protocol Stille Oceaan bevat 52 artikelen. Hieronder volgt thematisch een toelichting met betrekking tot de betreffende artikelen.
Algemeen Deel
Deel I – Algemene bepalingen (artikelen 1 t/m 7)
De doelstellingen van de overeenkomst zijn volgens artikel 1 het tot stand brengen van een versterkt politiek partnerschap tussen de EU en de ACS-landen, bijdragen aan de verwezenlijking van de SDG’s en de Overeenkomst van Parijs, mensenrechten, rechtsstaat en democratie bevorderen, bedreigingen voor vrede en veiligheid aanpakken, menselijke en sociale ontwikkeling bevorderen, investeringen en handel bevorderen, het klimaat en milieu beschermen, en een evenwichtige aanpak van migratie in de praktijk brengen. In artikel 2 worden de algemene beginselen waarop de overeenkomst berust beschreven, waaronder gedeelde verantwoordelijkheid, solidariteit, wederkerigheid, respect, soevereine gelijkheid, en verantwoordingsplicht, daarbij rekening houdend met de verschillende behoeften van de partnerlanden. De partijen zullen volgens artikel 3 regelmatig een partnerschapsdialoog houden met het oog op de doeltreffende uitvoering van de overeenkomst. Daarbij wordt expliciet gestreefd naar beleidscoherentie conform artikel 4. In artikel 5 erkennen de partijen de verschillende actoren die een rol vervullen bij de uitvoering van de overeenkomst, inclusief nationale regeringen, parlementen, lokale autoriteiten, internationale organisaties en overige belanghebbenden. Artikel 6 onderschrijft het juridisch bindende karakter van de overeenkomst, inclusief de regionale protocollen. Artikel 7 omschrijft de horizontale thema’s als basis voor actie op alle samenwerkingsgebieden: mensenrechten, democratie, gendergelijkheid, vrede en veiligheid, milieubescherming, de strijd tegen klimaatverandering, cultuur en jongerenzaken.
Deel II – Strategische prioriteiten
Titel I – Mensenrechten, democratie en goed bestuur in mensgerichte en op rechten gebaseerde samenlevingen (artikelen 8 t/m 15)
De artikelen 8 tot en met 15 benadrukken de inzet van de partijen om mensenrechten, fundamentele vrijheden en democratische beginselen te bevorderen en beschermen overeenkomstig de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en internationaal recht, waaronder het internationaal humanitair recht. Ook herbevestigen de partijen het belang van het versterken van de rechtsstaat en goed bestuur. Daarnaast onderschrijven de partijen het belang van gendergelijkheid als motor voor duurzame ontwikkeling, inclusief het bestrijden van seksueel en gender gerelateerd geweld en discriminatie. De partijen verbinden zich ertoe te zorgen voor inclusieve en pluralistische samenlevingen en goed en openbaar bestuur. In artikel 14 en 15 onderschrijven de partijen het belang van goed functionerende statistische systemen en de bescherming van persoonsgegevens.
Titel II – Vrede en veiligheid (artikelen 16 t/m 26)
De artikelen 16 tot en met 26 zien op vrede en veiligheid. De partijen streven een brede en geïntegreerde aanpak van conflicten en crises na, met inbegrip van situaties van instabiliteit (artikel 17). Daarbij is specifiek aandacht voor de onderliggende oorzaken van conflicten en preventie (specifiek ten aanzien van het beheer van grondstoffen), inclusieve bemiddeling, crisisbeheersing, vredeshandhaving en overgangsjustitie. De partijen spreken tevens af samen te werken om de proliferatie van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor tegen te gaan (artikel 18). Ook komen de partijen overeen samen op te treden tegen alle ernstige misdrijven die de internationale gemeenschap aangaan, inclusief het verlenen van volledige medewerking aan nationale, regionale en internationale strafrechtelijke mechanismen waaronder het ICC (artikel 19). De partijen worden daarbij aangemoedigd het Statuut van Rome te ratificeren en uit te voeren en spreken af nieuwe of toenemende bedreigingen voor de veiligheid, waaronder terrorisme en de financiering daarvan, gewelddadig extremisme, en georganiseerde misdaad te bestrijden (artikel 20 en 21). Verder komen de partijen overeen de maritieme veiligheid te versterken, in overeenstemming met het op 10 december 1982 te Montego Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83; hierna: UNCLOS) (artikel 22). Voorts zullen de partijen de strijd tegen de illegale handel, accumulatie en ongecontroleerde verspreiding van handvuurwapens, lichte wapens en andere conventionele wapens en de munitie daarvoor opvoeren, in lijn met het op 24 december 2014 te New York tot stand gekomen Wapenhandelsverdrag (Trb. 2013, 143) en bepaalde resoluties van de Verenigde Naties (artikel 23). Tevens streven de partijen ernaar een geïntegreerde aanpak te hanteren ter voorkoming en bestrijding van illegale handel in drugs en psychoactieve stoffen (artikel 24). Tot slot wordt afgesproken de samenwerking op het gebied van cyberbeveiliging, cybercriminaliteit en rechtshandhaving te verstevigen (artikel 25 en 26).
Titel III – Menselijke en sociale ontwikkeling (artikelen 27 t/m 39)
De partijen herbevestigen hun vastberadenheid om samen te werken aan duurzame ontwikkeling, de uitbanning van armoede, het wegwerken van ongelijkheden en het bevorderen van sociale cohesie. De partijen komen overeen samen te werken om ervoor te zorgen dat iedereen over de nodige middelen beschikt om een waardig leven te leiden met een adequate levensstandaard, onder meer via passende sociale beschermingsstelsels en sociale diensten. Zij besteden daarbij bijzondere aandacht aan vrouwen en meisjes, jongeren, kinderen en de meest kwetsbare en kansarme personen. Tot slot komen de partijen overeen samen te werken om de problemen en kansen van de snelle bevolkingsgroei aan te pakken (artikel 27).
Hoofdstuk 1 – Toegang tot sociale diensten
Artikelen 28 tot en met 31 gaan achtereenvolgens in op de toegang tot sociale diensten. Zo streven de partijen er conform artikel 28 naar dat iedereen gelijke toegang krijgt tot kwaliteitsvol onderwijs op alle niveaus, daarbij rekening houdend met het bestaan van genderkloven. Daarbij gaat bijzondere aandacht uit naar investeringen in wetenschap, technologie, ingenieurswetenschap en wiskunde. Ook spreken de partijen af hun inspanningen te intensiveren om ervoor te zorgen dat iedereen beschikt over de kennis, vaardigheden en capaciteiten om een betere levenskwaliteit te genieten, ten volle deel te nemen aan de samenleving, bij te dragen aan het economische en sociale welzijn van de gemeenschap en een actief aandeel in het democratische en culturele leven te kunnen verwerven. Verder bevorderen de partijen veilige scholen en goed functionerende onderwijsstelsels die over toereikende middelen beschikken. Voorts zullen de partijen samenwerken om de wederzijdse erkenning van kwalificaties in te stellen en de mobiliteit van studenten, personeel en academici tussen de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan onderling en tussen deze landen en de EU te vergemakkelijken.
In artikel 29 wordt uiteengezet dat de partijen zich tevens zullen inzetten voor de bescherming en bevordering van het hoogst haalbare niveau van lichamelijke en geestelijke gezondheid voor iedereen via het versterken van de nationale gezondheidszorgstelsels, onder meer door te voorzien in financieringsregelingen en middelen voor gezondheid, operationele infrastructuur, geschoolde gezondheidswerkers en passende technologieën en digitale instrumenten. De partijen bevorderen universele toegang tot hoogwaardige diensten voor gezondheidszorg en veilige en betaalbare geneesmiddelen. Daarnaast zullen de partijen samenwerken om overdraagbare ziekten en andere grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid te voorkomen en aan te pakken en werken de partijen samen bij de aanpak van mondiale gezondheidscrises. Tot slot ondersteunen de partijen universele toegang tot voorzieningen en diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid, onder meer in het kader van gezinsplanning, voorlichting en onderwijs, en de integratie van reproductieve gezondheid in nationale programma’s.
In artikel 30 wordt beschreven hoe de partijen voedselzekerheid en betere voeding kunnen waarborgen, onder meer via het bevorderen van bestendige bronnen van levensonderhoud en veilige toegang tot land, water en andere hulpbronnen. Ook wordt afgesproken dat partijen de waardeketens van de voedselproductie aanpassen aan de klimaatverandering en variabiliteit. Verder streven de partijen ernaar iedereen toegang te bieden tot betaalbare, veilige, toereikende en voedzame voeding, de capaciteit voor gediversifieerde voedselproductie te vergroten en ondervoeding en hongersnood te voorkomen.
In artikel 31 wordt afgesproken dat de partijen de universele toegang tot drinkwater, sanitaire voorzieningen, huisvesting en energievoorziening bevorderen. Daarbij gaat bijzondere aandacht uit naar de behoeften van vrouwen en meisjes en kwetsbare groepen, zoals gehandicapten en inheemse bevolking.
Hoofdstuk 2 – Ongelijkheid en sociale cohesie
Artikelen 32 en 33 gaan in op ongelijkheid en sociale cohesie. In artikel 32 wordt beschreven hoe de partijen ernaar zullen streven sociale cohesie te versterken, in het bijzonder voor personen die zich in een kwetsbare of gemarginaliseerde situatie bevinden. De partijen spreken af in te zetten op inclusief economisch beleid, een rechtvaardig fiscaal en loonbeleid, doeltreffend sociaal beleid, en werkgelegenheidsbeleid dat zich richt op productieve werkgelegenheid en waardig werk voor iedereen. Ook verbinden de partijen zich ertoe universele nationale stelsels voor sociale bescherming op te zetten. Verder bevorderen de partijen de rechten van personen met een handicap, onder meer door het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verenigde Naties Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169) te ondertekenen, te ratificeren en uit te voeren.
In artikel 33 bevestigen de partijen hun streven naar waardig werk voor alle vrouwen en mannen, jongeren en personen met een handicap. Daartoe bevorderen zij de Agenda voor waardig werk als uiteengezet in de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) uit 2008. In die context herbevestigen de partijen hun verplichtingen als IAO-leden en hun verbintenissen in het kader van de Verklaring van de IAO, onder andere inzake de vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen, de afschaffing van dwangarbeid, het beëindigen van moderne slavernij en mensenhandel, de uitbanning van kinderarbeid, gelijke beloning en non-discriminatie. Tot slot committeren de partijen zich eraan een veilige en gezonde werkomgeving voor alle werknemers, zowel in de formele als in de informele economie, te bewerkstelligen.
Hoofdstuk 3 – Bevolking en ontwikkeling
Artikelen 34 tot en met 36 gaan in op bevolking en ontwikkeling. In artikel 34 erkennen de partijen de impact die bevolkingsgroei en demografische verschuivingen kunnen hebben op ontwikkeling en economische vooruitgang en wordt afgesproken samen te werken om de problemen zoveel mogelijk terug te dringen en de kansen optimaal te benutten. De partijen zullen demografische trends en prognoses integreren in hun beleidsmaatregelen en inclusieve en duurzame verstedelijking bevorderen door middel van doeltreffend stedelijk bestuur en doeltreffende stadsplanning. In artikel 35 komen de partijen overeen de actieve participatie van jongeren in de samenleving te bevorderen en de rechten en behoeften van meisjes en jongens te erkennen en vervullen. Artikel 36 beschrijft welke maatregelen de partijen zullen nemen om gendergelijkheid en de volledige emancipatie van vrouwen te borgen, onder meer door ervoor te zorgen dat vrouwen op gelijke voet recht hebben op economische en financiële middelen, toegang tot en eigendom van land en natuurlijke hulpbronnen, erfenissen en andere vormen van eigendom. Ook zullen de partijen maatregelen treffen om de deelname van vrouwen aan het politieke leven te vergroten. Tevens bevorderen de partijen de erkenning van onbetaalde zorg en huishoudelijk werk. Verder zetten de partijen zich in voor de uitvoering van de verklaring en het actieprogramma van Beijing en het actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling, inclusief ten aanzien van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Tot slot zullen de partijen passende maatregelen nemen ter bevordering van menstruele gezondheid en hygiëne voor vrouwen en meisjes.
Hoofdstuk 4 – Cultuur
Artikelen 37 tot en met 39 gaan in op cultuur als essentieel onderdeel van duurzame ontwikkeling. De partijen verbinden zich er overeenkomstig artikel 37 toe in beleid een cultureel perspectief te integreren door rekening te houden met culturele kenmerking en lokale en inheemse kennissystemen. Partijen zullen de bijdrage van culturele actoren versterken en verbinden zij zich er in artikel 38 toe de culturele rechten en vrijheid van artistieke expressie te beschermen en in stand te houden. De partijen zullen het wederzijds begrip en de kennis van hun respectieve culturen versterken, met inachtneming van diversiteit, universele waarden en mensenrechten, onder meer via bevordering van interculturele dialoog. Daarnaast erkennen de partijen dat cultuur een cruciale rol speelt bij het bewaren van vrede en nationale cohesie. Zij zullen daartoe de rol van cultuur bij het bereiken van duurzaam herstel en duurzame wederopbouw na crises serieus nemen. Verder streven de partijen ernaar materiaal en immaterieel cultureel erfgoed te beschermen, in overeenstemming met internationale normen en verdragen. Daarnaast zullen ze cultureel ondernemerschap ondersteunen en maatregelen nemen om de illegale invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen te voorkomen (artikel 39).
Titel IV – Inclusieve duurzame economische groei en ontwikkeling (artikelen 40 t/m 53)
In artikelen 40 tot en met 53 wordt beschreven hoe de partijen zullen streven naar inclusieve duurzame economische groei en ontwikkeling, rekening houdend met hun respectieve ontwikkelingsniveaus. Zo zullen de partijen maatregelen nemen om fatsoenlijke banen voor iedereen te creëren, de overgang naar emissiearme en hulpbron efficiënte economieën te ondersteunen en de sociaaleconomische emancipatie van gemarginaliseerde groepen, vrouwen en jongeren te ondersteunen. Ook ondersteunen de partijen de ontwikkeling van de private sector, versterken de partijen hun handel, werken ze samen op het gebied van wetenschap, technologie, en innovatie en onderzoek en verbeteren ze de productie- en regelgevingscapaciteit. De partijen spreken af de dialoog tussen de overheid en de private sector te bevorderen en zorgen voor eerbiediging en bescherming van mensenrechten en fundamentele arbeidsnormen (artikel 40).
Hoofdstuk 1 – Investeringen
Artikel 41 en 42 beschrijven hoe de partijen duurzame en verantwoorde investeringen zullen mobiliseren, en dergelijke investeringen zullen bevorderen en beschermen. Daartoe zullen ze een gunstig investeringsklimaat scheppen, onder meer via de nodige economische en institutionele hervormingen en beleidsmaatregelen en de vaststelling van gezonde financiële systemen. Daarbij wordt specifiek ingezet op het vergroten van toegang tot financiering door middel van technische bijstand, subsidies, garanties en innovatieve financiële instrumenten. Ook houden ze rekening met de noodzaak om tekortkomingen van de markt te verhelpen, eventueel via additionele investeringen. De partijen komen overeen het regelgevingsklimaat en de kwaliteit en beschikbaarheid van financiële en niet-financiële diensten te verbeteren. De partijen spreken tevens af praktijken op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap en verantwoorde bedrijfsvoering te bevorderen. In artikel 42 wordt uiteengezet dat partijen investeringen zullen bevorderen door middel van wetgeving en beleidsmaatregelen die regelgevende en administratieve belemmeringen verminderen, transparantie vergroten en schadelijke concurrentie voorkomen. Verder zullen de partijen samenwerken om de toepassing van digitale instrumenten voor het faciliteren van investeringen te bevorderen, en spreken de partijen af zich in te zetten voor rechtszekerheid en adequate bescherming voor gedane investeringen. In dat verband bevestigen zij het belang om internationale investeringsovereenkomsten te sluiten. Tot slot versterken de partijen de capaciteit van openbare en private instellingen om investeringen te bevorderen en investeringsgerelateerde geschillen te kunnen behandelen.
Hoofdstuk 2 – Economische groei, diversificatie en industrialisering
Artikelen 43 tot en met 45 gaan in op inclusieve en duurzame groei (artikel 43), economische transformatie en industrialisering (artikel 44), en de ontwikkeling van de private sector (artikel 45). De partijen komen in artikel 43 overeen zich in te zetten voor werkgelegenheid en waardig werk voor iedereen. Zij besteden daarin bijzondere aandacht aan lokale micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en het formaliseren van de informele economie. De partijen zetten zich in voor de overgang naar een emissiearme en hulpbronefficiënte economie, inclusief goed beheer van verstedelijking. Ook zullen de partijen de sociale inclusie en emancipatie van met name vrouwen, jongeren en de meest kwetsbare groepen ondersteunen, onder meer via de eerbiediging van de IAO arbeids- en sociale normen en met inachtneming van de mogelijkheden tot een eerlijke rechtsgang. In artikel 44 wordt beschreven hoe wordt ingezet op economische transformatie, waaronder industrialisering. Daarbij is onder meer aandacht voor diversificatie, het verbeteren van de productiviteit en het concurrentievermogen, technologische innovatie, efficiënte kapitaalmarkten en financiële systemen, digitalisering, gezond begrotings- en monetair beleid, technisch en beroepsonderwijs en onderzoek, en efficiënte en duurzame infrastructuur. Daarbij worden een aantal prioritaire sector benoemd: landbouw en agro-industrie, veeteelt en leder, de blauwe economie, visserij, mijnbouw en winningsindustrieën, de culturele en creatieve sector, duurzaam toerisme, duurzame energie, ICT en vervoer. Verder wordt afgesproken regelmatig ervaringen uit te wisselen over praktijken in de landbouwsector. In artikel 45 komen de partijen overeen in te zetten op het vergroten van ondernemerschap en concurrentievermogen van ondernemingen, met bijzondere aandacht voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, de informele sector en de positie van jongeren en vrouwen. Dit wordt onder meer bereikt door regelmatige dialoog tussen de openbare en private sector, maatregelen ten behoeve van financiële inclusie en de inzet van publiek-private partnerschappen.
Hoofdstuk 3 – Wetenschap, technologie, innovatie en onderzoek
Artikelen 46 tot en met 48 gaan achtereenvolgens in op wetenschap, technologie en innovatie, onderzoek en ontwikkeling, en ICT en de digitale economie. De partijen erkennen de rol van wetenschap, technologie en innovatie voor kennisuitbreiding en duurzame ontwikkeling (artikel 46). Ze werken toe naar de ontwikkeling van kennismaatschappijen. Ze verkennen nieuwe financieringsmogelijkheden, mits de intellectuele-eigendomsrechten op passende wijze worden beschermd, en bevorderen inheemse, traditionele en lokale kennis. De partijen stimuleren investeringen in nieuwe (schone) technologieën en hernieuwbare energie, en waarborgen cyberbeveiliging en bescherming van persoonsgegevens. De effecten van disruptieve technologie, waaronder kunstmatige intelligentie, worden tevens in acht genomen. Ook spreken de partijen af samen te werken in civiele ruimteactiviteiten. In artikel 47 wordt het belang van onderzoek en ontwikkeling beschreven. Daartoe spreken partijen af in te zetten op kennisoverdracht, en partnerschappen tussen bedrijfsleven, de academische wereld en de publieke- en private sector met als doel gemeenschappelijke uitdagingen gezamenlijk aan te pakken. Artikel 48 onderschrijft de intentie om de digitale kloof te verkleinen, bijvoorbeeld door toegang tot ICT, e-handel en e-banking, en digitalisering te bevorderen.
Hoofdstuk 4 – Handelssamenwerking
Artikelen 49 tot en met 53 gaan in op de handelssamenwerking tussen de EU en de ACS-leden. Artikel 49 stipuleert dat sociale en economische ontwikkeling en milieubescherming onderling afhankelijk zijn en elkaar versterken. Partijen herbevestigen de inzet om de integratie van duurzame ontwikkelingen in hun handelsbetrekkingen te versterken om duurzame groei te versterken en de mondiale SDG-doelen te verwezenlijken. In artikel 50 bouwen de partijen voort op de verwezenlijking van de Cotonou-overeenkomst in de context van hun handelsbetrekkingen en onderstrepen het belang van handel door de af te spreken de handelsstromen te intensiveren en diversifiëren. De handelssamenwerking wordt overeengekomen in overeenstemming met het op de regels gebaseerde multilaterale handelsstelsel en afgestemd op de verplichtingen die partijen zijn aangegaan in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
Partijen zijn het er in artikel 51 over eens dat de handel in diensten een krachtige motor is voor de groei en ontwikkeling van hun economieën en verbinden zich ertoe daarin samen te werken en de bestaande samenwerking te versterken. Daarbij wordt samengewerkt om belemmeringen voor handel in diensten aan te pakken om de markttoegang te vergemakkelijken en handel te bevorderen. Voorts erkennen partijen in artikel 52 het toenemende belang van niet-tarifaire maatregelen in de handel naarmate tarifaire belemmeringen wegvallen. In dat kader erkennen partijen de noodzaak voor samenwerking om handel tussen de EU en OACPS-leden en tussen OACPS-leden onderling te vergemakkelijken. Ook spreken partijen af samen te werken op het gebied van normering en certificering van goederen, herbevestigen het recht van elk partij om sanitaire en fytosanitaire maatregelen vast te stellen of handhaven en herbevestigen het belang van, in lijn met artikel 7 van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie19, de bescherming en handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten. Daarnaast spreken partijen af de samenwerking te intensiveren voor transparante internationale grondstoffenmarkten en erkennen het belang van transparante overheidsopdrachten voor economische ontwikkeling en industrialisering.
Tot slot erkennen partijen het belang van het verlagen van de handelskosten om inclusieve en duurzame groei in hun economieën te bewerkstelligen en spreken af daarop samen te werken.
Titel V – Milieuduurzaamheid en klimaatverandering (artikelen 54 t/m 61)
Artikelen 54 tot en met 61 gaan achtereenvolgens in op milieuduurzaamheid en klimaatverandering. Artikel 54 gaat in op de ernstige gevolgen die milieuaantasting, niet-duurzaam gebruik van hulpbronnen en klimaatverandering kunnen hebben. In dat verband bevestigen de partijen de noodzaak van een hoog niveau van milieubescherming, een doeltreffende instandhouding en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, inclusief biologische diversiteit en ambitieuze maatregelen om de negatieve gevolgen van klimaatverandering te beperken. Ook spreken de partijen af milieuduurzaamheid, de strijd tegen klimaatverandering en het streven naar ecologisch duurzame groei te integreren in alle beleidsmaatregelen en investeringen. De partijen zullen internationale samenwerking op deze terreinen bevorderen en de multilaterale milieuovereenkomsten waarbij zij partij zijn daadwerkelijk uitvoeren. Hierbij is speciale aandacht voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen en landen.
Hoofdstuk 1 – Milieuduurzaamheid
Artikel 55 gaat in op het streven van de partijen om het milieu te beschermen. Zo zullen de partijen maatregelen bevorderen op het gebied van biodiversiteit, natuurlijke ecosystemen, luchtkwaliteit, waterkwaliteit, waterschaarste en droogte, afvalbeheer, industriële verontreiniging en chemische stoffen. De partijen ondersteunen het duurzame beheer van natuurlijke hulpbronnen en bevorderen ze maatregelen om een einde te maken aan de handel in beschermde dier- en plantensoorten en/of illegale producten. De partijen spreken af biodiversiteitsbelangen mee te nemen in alle relevante instrumenten en strategieën en de governance van beschermde gebieden te verbeteren. De partijen bevorderen de instandhouding en het herstel van alle ecosystemen, met inbegrip van bossen. Verder zetten de partijen zich in voor de bestrijding van woestijnvorming, bodemdegradatie en droogte. Tevens wordt afgesproken dat partijen zich in zullen zetten voor gelijke toegang tot en verdeling van voordelen van het gebruik van genetische rijkdommen. Tot slot zullen de partijen de kringloopeconomie en duurzame consumptie- en productiepraktijken stimuleren.
Hoofdstuk 2 – Oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen
In artikel 56 wordt beschreven hoe de partijen oceaan governance zullen versterken en wordt UNCLOS als basis voor nationale, regionale en wereldwijde maatregelen en samenwerking in de mariene en maritieme sectoren herbevestigd. Ook zal duurzaam visserijbeheer worden bevorderd, onder meer door illegale visserij te bestrijden en samen te werken met regionale visserijorganisaties. Partijen zetten zich in voor de duurzame ontwikkeling van een blauwe economie, met afdoende aandacht voor sociale rechtvaardigheid en de bescherming van mariene ecosystemen. De partijen zullen verder regelmatig dialoog voeren over alle aspecten van oceaan governance, inclusief over de stijging van de zeespiegel, diepzeemijnbouw, visserij en verontreiniging van de zee.
Hoofdstuk 3 – Klimaatverandering
De partijen bevestigen in artikel 57 hun toezegging om klimaatverandering te voorkomen, de gevolgen ervan aan te pakken, en op internationaal, regionaal, interregionaal en nationaal niveau samen te werken. Ook zeggen de partijen toe het op 9 mei 1992 te New York tot stand gekomen Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (Trb. 1992, 189) en de Overeenkomst van Parijs effectief uit te voeren. De partijen verbinden zich ertoe de algemene doelstelling te verwezenlijken om de stijging van de gemiddelde temperatuur wereldwijd ruim onder de 2 graden Celsius te houden ten opzichte van het pre-industriële niveau en ernaar te streven de temperatuurstijging te beperken tot 1.5 graden Celsius. In artikel 58 komen de partijen overeen klimaatmaatregelen te nemen om adaptatie en mitigatie aan te pakken en te zorgen voor uitvoeringsmiddelen daarvoor, zich richtend op de meest kwetsbare landen, waaronder de kleine eilandstaten, laaggelegen kuststaten en de minst ontwikkelde landen. Verder komen de partijen overeen hun nationaal bepaalde bijdragen uit te voeren en langetermijnstrategieën te formuleren om de in de Overeenkomst van Parijs opgenomen temperatuurdoelstelling te bereiken. Tevens zullen ze zich inzetten voor de planning en uitvoering van nationale adaptatieplannen. Tot slot erkennen de partijen in 59 de bedreiging die klimaatverandering en milieuaantasting vormen voor vrede en veiligheid en ontwikkelen strategieën hiertoe.
Hoofstuk 4 – Natuurrampen
Artikelen 60 en 61 gaan in op de mogelijke gevolgen en mitigatie van natuurrampen, inclusief tsunami’s, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, cyclonen, orkanen, overstromingen en droogte. Zo spreken de partijen af maatregelen te nemen in het kader van rampenbestendigheid en rampenrisicovermindering. Dit wordt gedaan middels een geïntegreerde multirisicobenadering. Artikel 61 beschrijft welke acties prioritair zijn bij rampenrespons, onder meer doeltreffende communicatiestrategieën, noodhulp en rehabilitatie. Daarbij dient afdoende koppeling te zijn tussen humanitaire verplichting op korte termijn en duurzaam herstel op langere termijn.
Titel VI – Migratie en mobiliteit (artikelen 62 t/m 76)
Artikelen 62 tot en met 76 beschrijven de samenwerking tussen de partijen op migratie en mobiliteit.
Hoofdstuk 1 – Legale migratie en mobiliteit
Artikel 62 onderstreept een brede, pragmatische en evenwichtige benadering van migratie en mobiliteit. In artikel 63 streven de partijen ernaar, rekening houdend met de nationale prioriteiten en behoeften de vruchten te plukken van veilige ordentelijke en reguliere migratie en mobiliteit. In dat kader beschouwen partijen circulaire migratie als een middel om groei en ontwikkeling in de landen van herkomst en bestemming te bevorderen. Daartoe nemen zij regelingen voor circulaire migratie in overweging en voeren zij de rechtskaders uit voor het faciliteren van de terugkeerprocedures van onderdanen van een lidstaat van de EU of van een OACPS-lid die legaal verblijven op, respectievelijk, het grondgebied van de OACPS-leden of het grondgebied van de EU-lidstaten en verbeteren die waar nodig. Aansluitend benadrukt artikel 64 de voortzetting van inspanningen voor de vaststelling van een effectief integratiebeleid voor personen die legaal op hun grondgebied verblijven.
Hoofdstuk 2 – Migratie en ontwikkeling
Artikelen 65 en 66 markeren dat goed beheerde migratie een bron van welvaart, innovatie en duurzame ontwikkeling kan zijn en onderstrepen het belang van bijdragen aan ontwikkeling, ook via de betekenisvolle rol van de diaspora, van de landen van herkomst. In artikel 67 streven partijen overdrachten van overmakingen te bevorderen met als doel productieve binnenlandse investeringen te bevorderen. Artikel 68 erkent het belang van Zuid-Zuid migratie, markeert risico’s en kansen en bevestigt ondersteuning van beleid en acties ter bevordering van socio-economische ontwikkelingen in landen van herkomst, doorvoer en bestemming ter mitigatie van de risico’s. Tot slot spreken partijen in artikel 69 af rekening houden met het verband tussen migratie/ontheemding en klimaatverandering en maatregelen te nemen voor mitigatie, adaptatie en om in de behoeften van ontheemden te voorzien.
Hoofdstuk 3 – Irreguliere migratie
In artikel 70 erkennen partijen de toegenomen risico’s voor migranten om mensenrechtenschendingen te ervaren, slachtoffer te worden van mensenhandel en misbruik en de negatieve gevolgen van irreguliere migratie voor landen van herkomst doorreis en bestemming. In dat kader spreken partijen af maatregelen te nemen, bevestigen hun vastberadenheid om de onderliggende oorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding aan te pakken en adequaat op te reageren. Tot slot spreken partijen in artikelen 71 en 72 af gezamenlijke inspanningen te intensiveren tegen migrantensmokkel-gerelateerde grensoverschrijdende criminaliteit en mensenhandel en committeren in artikel 73 tot het bevorderen en ondersteunen van geïntegreerd grensbeheer.
Hoofdstuk 4 – Terugkeer, overname en re-integratie
In artikel 74 herbevestigen de partijen het recht illegaal verblijvende migranten terug te sturen en de wettelijke verplichting van elk EU-lidstaat en OACP-lid hun eigen onderdanen die illegaal verblijven op grondgebied van OACP-leden of EU-lidstaten over te nemen zonder voorwaarden of andere formaliteiten dan het in bijlage I uiteengezette proces. Ook komen partijen overeen middels regelmatige partnerschapsdialogen toezicht te houden op de uitvoering van deze verplichtingen. In artikel 75 spreken partijen af manieren te onderzoeken om samen te werken ter bevordering van vrijwillige terugkeer en duurzame re-integratie van vrijwillig teruggekeerde personen.
Artikel 76 verbindt de partijen de bescherming en waardigheid van vluchtelingen en andere ontheemden in overeenstemming met het internationaal recht (inclusief inzake de mensenrechten en het humanitair recht) te versterken.
Deel III – Mondiale allianties en internationale samenwerking (artikelen 77 t/m 80)
De partijen bevestigen in artikel 77 het belang van internationale samenwerking ten behoeve van de instandhouding en versterking van het multilaterale systeem. In artikel 78 wordt uiteengezet hoe de partijen zich zullen inzetten voor de op regels gebaseerde wereldorde, onder meer door middel van de ratificatie en toetreding tot internationale verdragen en overeenkomsten, de hervorming en modernisering van multilaterale instellingen en het verdiepen van de multistakeholderbenadering van multilateralisme. Ook zullen de partijen ernaar streven gezamenlijke resoluties en verklaringen aan te nemen op basis van gemeenschappelijke belangen, wederzijds respect en gelijkheid. Verder zullen de partijen operationele regelingen vaststellen voor doeltreffende samenwerking en coördinatie op internationaal niveau, onder andere middels ministeriele bijeenkomsten tussen de EU en de ACS-leden (artikel 79). Tot slot worden in artikel 80 de gebieden voor internationale actie beschreven overeenkomstig deel II van de overeenkomst.
Deel IV – Middelen voor samenwerking en uitvoering (artikelen 81 t/m 85)
Artikelen 81 tot en met 85 gaan in op de middelen voor samenwerking en uitvoering onder gesloten overeenkomst. In artikel 81 komen de partijen overeen zowel financiële als niet-financiële middelen te mobiliseren om deze overeenkomst te implementeren in overeenstemming met het beginsel “leaving no one behind”. In dat kader erkennen zij het belang van de financiering van ontwikkeling die essentieel is om de Agenda 2030 en de Overeenkomst van Parijs uit te voeren. Partijen komen overeen dat de middelen voor samenwerking gediversifieerd dienen te zijn en de beginselen inzake doeltreffende ontwikkelingshulp gerespecteerd dienen te worden. In artikel 82 herbevestigt de EU haar politieke wil om de middelen voor ontwikkelingssamenwerking te verhogen met het oog op de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling. Voorts komen de partijen overeen dat bij de toewijzing van middelen prioriteit gegeven moet worden aan de meest behoeftige landen. De EU mobiliseert daarbij middelen voor de ondersteuning van programma’s in staten in Afrika, het Caribisch gebied en het gebied van de Stille Oceaan waarbij deze samenwerking verschillende vormen kan aannemen (bijvoorbeeld technische samenwerking, capaciteitsopbouw of driehoeksregelingen) en kan worden verleend via verschillende soorten financiering en procedures (bijvoorbeeld begrotingssteun, begrotingsgaranties en blendingsverrichtingen). Daarnaast verbinden de EU en de verder gevorderde ACS-leden zich ertoe nieuwe vormen van samenwerking te ontwikkelen, waaronder innovatieve financiële instrumenten en cofinanciering en komen de partijen overeen onder welke criteria begrotingssteun verleend kan worden (zie artikel 82, zevende lid). Ook spreken de partijen af de voorspelbaarheid en veiligheid van de middelenstromen te bevorderen en de programmering te baseren op een vroegtijdige en inclusieve dialoog tussen de EU, de ACS-leden en overige stakeholders. Daarnaast wordt afgesproken dat er de mogelijkheid bestaat voor een evaluatie van het beheer en de impact van de financiële middelen om de doeltreffendheid van de programmering te verbeteren. In artikel 83 herbevestigen de ACS-leden dat zij zich zullen inzetten voor de mobilisatie van binnenlandse middelen, onder meer via het genereren van meer binnenlandse private stromen en handel. De ACS-leden zullen streven naar het verbeteren van de inning van inkomsten door middel van gemoderniseerde belastingstelsels, een beter belastingbeleid, efficiëntere belastinginning en een versterkte en hervormde belastingadministratie. In dat kader zullen de ACS-leden streven de belastinggrondslag te verbreden en zich te blijven inspannen om de informele sector in de formele economie te integreren. In die context spreken de partijen af hun inspanning op het gebied van de bestrijding van illegale geldstromen op te voeren en samen te werken voor de terugvordering van verloren activa en kapitaal. Verder bevorderen partijen maatregelen om schadelijke belastingpraktijken aan te pakken en spreken ze af samen te werken in internationale fora op het gebied van belastingaangelegenheden. In artikel 84 spreken de partijen af beleid te ontwikkelen en versterken om duurzame en verantwoorde investeringen te mobiliseren, de private sector aan te moedigen om als partner aan het ontwikkelingsproces deel te nemen en te investeren in duurzame ontwikkeling. Hiervoor streven de partijen ernaar gebruik te maken van een combinatie van subsidies en leningen en van garanties als hefbomen om private financiering aan te trekken. Voorts zetten de partijen zich in voor goedkope, snelle en veilige geldovermakingen. In artikel 85 committeren de partijen zich ertoe schulden op lange termijn houdbaar te maken door middel van effectief schuldbeheer en schuldstrategieën. Tot slot komen de partijen overeen waar passend een bijdrage te leveren aan internationaal goedgekeurde initiatieven inzake schuldverlichting om de rente-aflossingslast van de ACS-leden te verlichten.
Deel V – Institutioneel kader (artikelen 86 t/m 95)
De partijen besluiten conform artikel 86 tot de oprichting van de
volgende gezamenlijke instellingen: de OACPS-EU-Raad van Ministers, het
OACPS-EU-Comité op het niveau van ambassadeurs of hoge ambtenaren
(OACPS-EU-Alsoc) en de Paritaire Parlementaire Vergadering OACPS-EU. De
partijen kunnen tevens bijeenkomen op het niveau van staatshoofden en
regeringsleiders op basis van een onderling overeengekomen kalender en
agenda (artikel 87). Hieronder volgt een toelichting inzake de vorm en
taken van de gezamenlijke instellingen.
OACPS-EU-Raad van Ministers (artikel 88)
De OACPS-EU-Raad van Ministers bestaat uit een vertegenwoordiger van elk
OACPS-lid op ministerieel niveau, enerzijds, en vertegenwoordigers van
de EU en van haar lidstaten op ministerieel niveau, anderzijds (eerste
lid). De raad wordt voorgezeten door een voorzitter die door de
OACPS-leden is benoemd, enerzijds, en een voorzitter die door de EU is
benoemd, anderzijds. Deze raad komt in beginsel om de drie jaar bijeen
(tweede lid) en kan comités en werkgroepen oprichten om specifieke
kwesties doeltreffender en efficiënter te behandelen, zoals kwesties op
het gebied van handel en ontwikkelingsfinanciering (derde lid). Deze
raad heeft als taken om (vierde lid): a) strategische politieke sturing
te geven; b) toezicht te houden op de effectieve en consistente
uitvoering van het verdrag; c) beleidsrichtsnoeren vast te stellen en
besluiten te nemen om uitvoering te geven aan specifieke aspecten die
nodig zijn voor de uitvoering van de bepalingen van het verdrag, en; d)
gemeenschappelijke standpunten vast te stellen en overeenstemming te
bereiken over gezamenlijke acties inzake internationale samenwerking, en
de coördinatie in internationale organisaties en fora te
vergemakkelijken. De OACPS-EU-Raad van Ministers neemt in onderlinge
overeenstemming bindende besluiten voor alle partijen of doet
aanbevelingen inzake zijn taken (vijfde lid).
OACPS-EU-Comité op het niveau van ambassadeurs of hoge ambtenaren (artikel 89)
Dit Comité bestaat uit een vertegenwoordiger van elk OACPS-lid op het
niveau van ambassadeurs of hoge ambtenaren en de secretaris-generaal van
de OACPS, ambtshalve, enerzijds, en vertegenwoordigers van de EU en van
haar lidstaten op het niveau van ambassadeurs of hoge ambtenaren,
anderzijds (eerste lid). Het comité bereidt de bijeenkomsten van de
OACPS-EU-Raad van Ministers voor en staat deze bij in de vervulling van
zijn taken, en het voert alle opdrachten uit waarmee het door de
OACPS-EU-Raad van Ministers is belast (tweede lid).
Paritaire Parlementaire Vergadering OACPS-EU (artikel 90)
Deze vergadering is een raadgevend lichaam en bestaat uit elk lid van de drie Regionale Parlementaire Vergaderingen (eerste lid). Het lichaam komt eenmaal per jaar bijeen en wordt gezamenlijk voorgezeten door een lid van het Europees Parlement en een parlementslid van de OACPS-leden, die volgens hun respectieve procedures worden benoemd. Dit lichaam heeft de volgende taken (tweede lid): a) resoluties aannemen en aanbevelingen doen met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst, en; b) democratische processen bevorderen, de samenwerking tussen parlementen stimuleren en het begrip tussen de volkeren van de OACPS-leden en die van de EU bevorderen.
De partijen bij de regionale protocollen stellen ook Regionale Raden van Ministers (artikel 92), Regionale Gemengde Comités (artikel 93) en Regionale Parlementaire Vergaderingen (artikel 94) in als gezamenlijke instellingen voor elk van de regionale protocollen. Ook kunnen de partijen bij elk regionaal protocol besluiten bijeen te komen op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders (artikel 91).
Artikel 95 onderkent verder het belang van betrokkenheid van belanghebbenden bij de uitvoering van de overeenkomst, onder meer middels gestructureerd overleg.
Deel VI – Slotbepalingen (artikelen 96 t/m 104)
De overeenkomst bevat gebruikelijke bepalingen omtrent de
territoriale toepassing (artikel 96), andere overeenkomsten of
regelingen (artikel 97), de inwerkingtreding en voorlopige toepassing
(artikel 98), geldigheidsduur en herziening (artikel 99), opzegging
(artikel 100), geschillenbeslechting en nakoming van verplichtingen
(artikel 101), toetreding (artikel 102), waarnemersstatus (artikel 103)
en de authentieke teksten van de overeenkomst (artikel 104). Artikelen
99 en 101 zullen hieronder nader toegelicht worden.
Geldigheidsduur en herziening (artikel 99)
Tussentijdse wijzigingen van de overeenkomst zijn mogelijk conform de gebruikelijke interne verdragswijzigingsprocedures van partijen. Voor de EU betekent dit dat de procedure, zoals neergelegd in artikel 218 VWEU, moet worden gevolgd. Voor Nederland betekent dit dat het parlement de wijziging van de overeenkomst moet goedkeuren. In aanvulling daarop bepaalt artikel 99 dat de partijen bij het verdrag uiterlijk zes maanden voorafgaand aan de desbetreffende bijeenkomst van de OACPS-EU-Raad van Ministers voorstellen tot wijziging van de overeenkomst (tweede lid) indienen bij de OACPS-EU-Raad van Ministers. De wijzigingen dienen dan te worden goedgekeurd door de OACPS-EU-Raad van Ministers en treden met inachtneming van artikel 98 in werking.
Wat betreft de bijlagen bij de overeenkomst, kunnen partijen uiterlijk zes maanden voorafgaand aan de bijeenkomst van de OACPS-EU-Raad van Ministers voorstellen tot wijziging van de bijlagen bij de overeenkomst indienen bij de OACPS-EU-Raad van Ministers (artikel 99, vierde lid). De wijzigingen dienen vervolgens te worden goedgekeurd door de OACPS-EU-Raad van Ministers, alvorens zij in werking kunnen treden.
De regionale protocollen bij de overeenkomst kunnen via voorstellen tot wijzigingen uiterlijk 120 dagen voorafgaand aan de bijeenkomst van de respectieve Regionale Raad van Ministers door de respectieve partijen worden ingediend bij de respectieve Regionale Raad van Ministers en bij de OACPS-EU-Raad van Ministers (artikel 99, vijfde lid). Wijzigingen worden door de respectieve Regionale Raad van Ministers aangenomen en onmiddellijk ter kennis gebracht van de OACPS-EU-Raad van Ministers, die binnen 120 dagen na de datum van kennisgeving zijn goedkeuring kan verlenen, onder meer door middel van een schriftelijke procedure of delegatie van bevoegdheden aan het Alsoc. De OACPS-EU-Raad van Ministers kan weigeren zijn goedkeuring te hechten aan een wijziging die niet in overeenstemming met deze overeenkomst wordt geacht, en stelt de betrokken Regionale Raad van Ministers in kennis van de redenen voor de weigering. Het ontbreken van een weigering van goedkeuring binnen 120 dagen na de datum van kennisgeving wordt beschouwd als goedkeuring. Het gewijzigde Regionale Protocol treedt gelijk in werking op de eerste dag van de tweede maand na de datum van goedkeuring.
Geschillenbeslechting en nakoming van verplichtingen (artikel 101)
In het bijzonder spreken partijen in artikel 101 af om alle algemene en bijzondere maatregelen te treffen die vereist zijn om aan de verplichtingen uit het verdrag te voldoen. Zij spreken onder het eerste lid af meningsverschillen en geschillen over de toepassing van het verdrag, en vragen over de uitlegging daarvan, overeenkomstig artikel 101 op te lossen. In het tweede lid van artikel 101 spreken zij, onverminderd leden 3 tot en met 9 en artikel 74, vierde lid, af dat elke vraag die ziet op de interpretatie van het verdrag kan worden opgelost door middel van overleg in de OACPS-EU-Raad van Ministers of, met instemming van de partijen, door een speciaal subcomité of een ander passend mechanisme dat verslag uitbrengt aan de OACPS-EU-Raad van Ministers. Partijen spreken in dat verband af de relevante informatie de voor onderzoek benodigde informatie te verstrekken. Onder het vierde lid spreken partijen verder af onderlinge meningsverschillen binnen het kader van de partnerschapsdialoog te behandelen, om zo overleg, als bedoeld in het vijfde en zesde lid, te voorkomen.
Indien dit overleg dus geen vruchten afwerpt, kunnen partijen van het vijfde en zesde lid van dit artikel gebruik maken. Ingevolge het vijfde lid van artikel 101 kan een partij (“kennisgevende Partij”), indien zij van oordeel is dat sprake is van het nalaten van enige verplichting onder het verdrag door een andere partij (“betrokken Partij”), de desbetreffende partij daarvan in kennis stellen met het oog op het vinden van een wederzijds aanvaardbare oplossing. Hierbij verstrekt de kennisgevende partij alle relevante informatie die nodig is voor een onderzoek en dient het onderzoek binnen 90 dagen na de kennisgeving plaats te vinden. Bij het ontbreken van een oplossing binnen dit tijdskader treden partijen in gestructureerd en systematisch overleg. Wanneer binnen 120 dagen na de eerste kennisgeving de partijen er nog steeds niet uit zijn, kan de kennisgevende partij maatregelen nemen die evenredig zijn aan de niet-nakoming van de specifieke verplichting.
Bij een door een verdragspartij vermeende schending door een andere partij van essentiële elementen van de overeenkomst, zoals bedoeld in artikelen 9 en 18 van de overeenkomst, of bij gevallen van corruptie (artikel 12), stelt de kennisgevende partij – onverminderd het vijfde lid en ingevolge het zesde lid - de betrokken partij daarvan in kennis en verstrekt zij alle relevante informatie die vereist is voor een onderzoek, om binnen 60 dagen na de kennisgeving een gezamenlijke oplossing te vinden. Bij instemming van partijen, en bij het ontbreken van een oplossing, wordt een Bijzonder Gemengd Comité betrokken. Dit comité bestaat uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van de EU en de OACPS-leden en verleent advies over de nakoming van verplichtingen en verleent in voorkomend geval bijstand, zodat de betrokken Partij de nodige maatregelen neemt om aan de verplichtingen uit het verdrag te voldoen. De betrokken Partij blijft daarbij als enige verantwoordelijk voor de naleving van haar verdragsverplichtingen. Bij het ontbreken van een aanvaardbare oplossing binnen 90 dagen na de oorspronkelijke kennisgeving kan de kennisgevende partij “passende maatregelen” nemen.
In het geval een van de partijen van oordeel is dat sprake is van een bijzonder ernstige en flagrante schending door een partij van de in artikel 9 en 18 bedoelde essentiële elementen, ook wel gekenmerkt als “bijzonder dringende gevallen” 20, kan een kennisgevende partij – ingevolge het zevende lid - met onmiddellijke ingang passende maatregelen nemen, zonder voorafgaand overleg.
De passende maatregelen, die worden genoemd in het zesde en zevende
lid, dienen, ingevolge het achtste lid, te worden genomen met de
volledige inachtneming van internationaal recht en dienen in verhouding
te staan tot de geschonden verplichting van het verdrag. Hierbij wordt
voorrang gegeven aan maatregelen die de overeenkomst het minst verstoren
en hieronder kunnen in elk geval de volledige of gedeeltelijke
opschorting gerekend worden. Na het nemen van de maatregelen, kan op
verzoek van een van de partijen overleg worden gepleegd om de situatie
grondig te onderzoeken en oplossingen te vinden die de intrekking van
maatregelen mogelijk maken. De partijen komen daarnaast overeen dat het
overleg moet plaatsvinden op het niveau en in de vorm die het gunstigst
worden geacht om tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen
(negende lid). Hoewel de aard van de passende maatregelen op voorhand
niet in te vullen valt, zou het, in het (uiterste) geval een dergelijke
situatie zich voordoet, denkbaar kunnen zijn dat, bijvoorbeeld,
opschorting van steun door de EU, zoals bijvoorbeeld onder de
Cotonou-overeenkomst in 2016 bij Burundi na overlegprocedures heeft
plaatsgevonden21, of opschorting van samenwerking
met een bepaalde verdragspartij en het daarbij aangaan van een
versterkte politieke dialoog met een evaluatietraject22,
tot de mogelijkheden behoren.
Ten slotte merkt de regering op dat de geschillenregeling in artikel 101
van de onderhavige overeenkomst verschilt met die van artikel 98 van de
Overeenkomst van Cotonou. In de Overeenkomst van Cotonou (artikel 98)
bestond namelijk de mogelijkheid tot arbitrage tussen partijen, in het
geval de Raad van Ministers bij dat verdrag niet tot een oplossing voor
het geschil kon komen. In de Samoa-overeenkomst is gekozen voor een
gedetailleerde geschilbeslechtingprocedure. In dat kader merkt de
regering ook op dat de Europese Commissie werkt aan een voorstel voor de
nadere uitwerking van artikel 101. Het voorstel van de Europese
Commissie hieromtrent zal, naar verwachting, in 2026 aan de Raad ter
besluitvorming worden voorgelegd. De regering zal pas na besluitvorming
in de Raad zijn standpunt omtrent de invulling van dit artikel namens
Nederland kunnen innemen. Desalniettemin neemt de regering zich voor om
bij de invulling van dit artikel in te zetten op de gelijkwaardige
relatie tussen de verdragspartijen en hecht de regering hierbij aan
proportionaliteit van de maatregelen en eerbiediging van het
internationaal recht.
Het Regionaal Protocol Afrika
Deel I – Samenwerkingskader (artikelen 1 t/m 6)
Hoofdstuk 1 – Aard en toepassingsgebied
Artikel 1 stipuleert dat in dit regionaal protocol onder “partijen” de gebonden partijen conform artikel 6 van het algemene deel wordt verstaan met bijbehorende verantwoordelijkheden op nationaal, regionaal en internationaal niveau. In artikel 2 markeren de partijen specifieke maatregelen te nemen in de deel 2 gespecifieerde strategische prioriteit en komen overeen met wederzijdse instemming andere actieterreinen en samenwerkingsgebieden aan te kunnen gaan. In artikel 3 komen partijen overeen strategische banden tussen Afrika en de EU te bevorderen en regionale en continentale integratie in Afrika te ondersteunen. Ondersteuning van continentale integratie in Afrika geschied in lijn met de doelstellingen van de Agenda 2063 van de AU, de uitvoering van het Verdrag tot oprichting van de Afrikaanse Economische Gemeenschap23, de Overeenkomst tot oprichting van de Afrikaanse Continentale Vrijhandelsruimte24, de Afrikaanse vredes- en veiligheidsarchitectuur (APSA) en de Afrikaanse beschermingsarchitectuur (AGA). Tot slot komen partijen overeen zorg te dragen voor samenhang en complementariteit tussen dit protocol en het partnerschap tussen beide continenten (topontmoetingen van de AU en de EU en bijbehorende slotdocumenten) en de bevordering van regionale samenwerking met de LGO.
Hoofdstuk 2 – Actoren en Processen
In Artikel 4 worden de institutionele bepalingen vastgelegd. Bij dit protocol worden opgericht: a) de Raad van Ministers Afrika-EU, b) het Gemengd Comité Afrika-EU en c) de Parlementaire Vergadering Afrika-EU. In de samenwerking wordt rekening gehouden met de strategische en politieke sturing van de topontmoetingen tussen de AU en de EU. Verder wordt afgesproken, overeenkomstig artikel 5, derde lid, en artikel 99, vijfde lid, van het algemene deel van deze overeenkomst, respectievelijk mechanismen op te zetten voor raadpleging van belanghebbenden en uitvoering en monitoring.
Deel II – Belangrijke samenwerkingsgebieden
Titel I – Inclusieve duurzame economische groei en ontwikkeling (artikelen 7 t/m 29)
In Titel I zetten partijen zich in voor de bevordering van a) inclusieve duurzame economische groei en ontwikkeling met nadruk op structurele economische transformatie en diversificatie; b) investeringen in een ondernemersklimaat dat bevorderlijk is voor grote investeringsstromen en private sector ontwikkeling; c) bijdragen aan klimaatmitigatie en adaptatie; d) een inzet op sleutelsectoren die bijdragen aan regionale en mondiale integratie van waardenketens met hoge toegevoegde waarde; en e) inclusie van vrouwen en jongeren (artikel 7).
Hoofdstuk 1 – Economische transformatie
In Artikel 8 spreken partijen af het economisch bestuur te verbeteren ten einde ruimte te creëren voor investeringsgroei, werkgelegenheid, private sector ontwikkeling en ter bestendiging van de opvangcapaciteit van economische schokken. In artikel 9 versterken de partijen het menselijk kapitaal en vaardigheden om aan de huidige en toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt te voldoen en arbeidsproductiviteit te verhogen. Daarbij wordt door middel van partnerschappen met de private sector vraag-gestuurde onderwijsstelsels bevorderd.
Voorts spreken partijen af: om nationale en regionale regelgevingskaders te verbeteren voor het ondernemings- en investeringsklimaat (artikel 10); om de ontwikkeling van duurzame en veerkrachtige (digitale) infrastructuren te ondersteunen (artikel 11); om de samenwerking te versterken op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten (artikel 12); om samen te werken om duurzame en verantwoorde investeringen uit binnenlandse en buitenlandse bronnen te ontsluiten en maatschappelijk verantwoord ondernemerschap te bevorderen (artikel 13); middels innovatie en technologische ontwikkeling inclusieve en duurzame industrialisering in Afrika te bevorderen (artikel 14); om de private sector te ontwikkelen als aanjager van duurzame ontwikkeling (artikel 15); in overeenstemming met de bepalingen van de WTO en voortbouwend op de EPA’s handelssamenwerking te bevorderen, en de uitvoering van de Afrikaanse continentale vrijhandelszone te ondersteunen (artikel 16).
Hoofdstuk 2 – Belangrijke sectoren
In Artikelen 17 tot en met 26 spreken de partijen af samen te werken of de samenwerking te intensiveren in de volgende belangrijke sectoren: landbouw (artikel 17), veestapel en leder (artikel 18), de blauwe economie en visserij (artikel 19), winningsindustrieën en verwerking (artikel 20), de maakindustrie (artikel 21), diensten (artikel 22), vervoer (artikel 23), duurzame energie (artikel 24), ICT en de digitale economie (artikel 25), en toerisme (artikel 26).
Hoofdstuk 3 – Wetenschap, technologische ontwikkeling, onderzoek en innovatie
In hoofdstuk 3 spreken de partijen af de samenwerking te versterken op het gebied van wetenschap en technologie tot wederzijds voordeel, met als doel sociale en economische ontwikkeling te bevorderen (artikel 27). Daartoe is overeengekomen middelen vrij te maken voor onderzoeks- en innovatieactiviteiten (artikel 28) en de potentiële voordelen van ruimte- en geo-spatiale technologie te benutten (artikel 29).
Titel II – Menselijke en sociale ontwikkeling (artikelen 30 t/m 42)
In titel II streven partijen ernaar armoede in al haar vormen uiterlijk in 2030 uit te bannen, ongelijkheid te bestrijden, en gendergelijkheid te verwezenlijken (artikel 30).
Hoofdstuk 1 – Menselijke ontwikkeling
In respectievelijk artikelen 31 en 32 streven partijen naar universele, inclusieve en billijke toegang tot kwaliteitsonderwijs en gezondheidszorg op alle niveaus. Artikel 33 markeert het streven naar universele toegang tot een moderne leefbare woonomgeving met hoogwaardige (sanitaire) basisvoorzieningen. In Artikel 34 committeren partijen zich tot het verbeteren van voedselzekerheid en betere voeding ten einde hongersnoden en andere voedselcrises uit te bannen, onder meer door aan te sturen op sterke coördinatie tussen humanitaire hulp en duurzame ontwikkelingssamenwerking.
Hoofdstuk 2 – Ongelijkheid en sociale cohesie
In artikel 35 spreken partijen af beleid en stelsels ter bestrijding van armoede en ongelijkheid te ontwikkelen, bevorderen en uit te voeren. Daarbij ondersteunen de partijen de ontwikkeling van beleid gericht op het scheppen van volledige, productieve en waardige werkgelegenheid (artikel 36). Ook binden de partijen zich aan de doeltreffende uitvoering van het Verenigde Naties Verdrag inzake de rechten en personen met een handicap (artikel 37). Tot slot heeft artikel 38 betrekking tot cultuur, sport en interpersoonlijke contacten en binden partijen zich tot het ondersteunen, ontwikkelen en verspreiden ervan.
Hoofdstuk 3 – Bevolking en ontwikkeling
In hoofdstuk 3 erkennen de partijen de noodzaak om kansen en obstakels van demografische veranderingen voor toekomstige generaties te beheren (artikel 39). In dat kader versterken partijen in artikel 40 de samenwerking op gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen. Om dat te bereiken zetten partijen zich in voor de volledige en doeltreffende uitvoering van de Verklaring en Actieprogramma van Beijing en het Actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling en de resultaten van de toetsingsconferenties daarvan. Voorst spreken partijen af ondernemerschap bij jongeren te ondersteunen en verbinden zich ertoe zorg te dragen voor duurzame werkgelegenheid voor, en inclusie van, jongeren (artikel 41). Tot slot spreken partijen in artikel 42 af duurzame stedelijke groei en evenwichtige territoriale ontwikkeling van plattelandseconomieën en -gemeenschappen te bevorderen.
Titel III – Milieu, beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatverandering (artikelen 43 t/m 53)
De artikelen 43 tot en met 53 hebben betrekking tot de afspraken over het klimaat en het milieu. Deze titel begint met artikel 43 waarin is opgenomen dat de partijen ambitieuze maatregelen nemen om de klimaatverandering te matigen en zich eraan aan te passen, de kwaliteit van het milieu te beschermen en te verbeteren, te streven naar duurzaam gebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen, klimaatveerkracht op te bouwen en de aantasting van het milieu om te buigen.
Hoofdstuk 1 – Milieuduurzaamheid en beheer van natuurlijke hulpbronnen
In hoofdstuk 1 spreken de partijen af om a) samen te werken aan de instandhouding, bescherming en herstel van biodiversiteit en ecosystemen (artikel 44); b) te streven naar een circulaire economie door het voorkomen of beperken van de productie van afval bij de bron en ontwerp (artikel 45); c) om oceaan governance te versterken in overeenstemming met UNCLOS (artikel 46); d) samen te werken aan duurzaam landbeheer en het voorkomen van bodemdegradatie (artikel 47); e) duurzaam bosbeheer te bevorderen (artikel 48); f) het behoud ter plaatse van de belangrijkste Afrikaanse landschappen en de daarin in het wild levende dieren te ondersteunen (artikel 49); en f) geïntegreerd beheer van de watervoorraden te bevorderen (artikel 50).
Hoofdstuk 2 – Klimaatverandering en natuurrampen
In Hoofdstuk twee, artikel 51, streven partijen omvattende en inclusieve activiteiten te ontplooien om daarmee de volledige uitvoering van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de in het kader van dat Raamverdrag de Overeenkomst van Parijs te versnellen en multilaterale maatregelen tegen klimaatverandering te ondersteunen. In dat kader spreken partijen af in lijn met het Protocol van Montreal25 een ambitieuze uitfasering van fluorkoolwaterstoffen te bevorderen.
In artikel 52 spreken partijen af droogte en woestijnvorming te bestrijden door, onder andere, een versnelling van de vooruitgang naar de uitvoering van het op 14 oktober 1994 te Parijs tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming in de landen die te kampen hebben met ernstige droogte en/of woestijnvorming, in het bijzonder in Afrika (Trb. 1995, 41) en het Great Green Wall-initiatief. Artikel 53 markeert afspraken over de weerbaarheid ten aanzien van natuurrampen en integrale rampenbeheersing, overeenkomstig het kader van Sendai voor rampen-risicovermindering 2015-2030.
Titel IV – Vrede en veiligheid (artikelen 54 t/m 63)
In Titel IV spreken partijen af de handhaving van vrede en veiligheid in Afrika en Europa de samenwerking op alle niveaus te bevorderen (artikel 54). De bevordering wordt op regionaal en multilateraal niveau bewerkstelligd (artikel 55) en initiatieven en mechanismen ter voorkoming en vreedzame oplossing van conflicten en crises worden ondersteund (artikel 56). In artikel 57 spreken de partijen af samen te werken om terrorisme, gewelddadig extremisme en radicalisering te voorkomen en bestrijden. In dat kader werken de partijen samen aan de uitvoering van alle relevante resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en van internationale verdragen en instrumenten. Voorts maken partijen afspraken a) voor de bestrijding van alle vormen van georganiseerde misdaad (artikel 58); b) om wetgeving en maatregelen te ontwikkelen en uit te voeren in het kader van cyberbeveiliging en tegen cybercriminaliteit (artikel 60); c) voor de versteking van een evenwichtige, geïntegreerde en empirisch onderbouwde aanpak van hun drugsbeleid (artikel 61); d) op alle niveaus initiatieven te ontplooien ter bevordering van maritieme veiligheid (artikel 62); en e) samenwerking te versterken inzake rechtshandhaving (artikel 63).
Titel V – Mensenrechten, democratie en goed bestuur (artikelen 64 t/m 72)
In Titel V maken partijen afspraken aangaande mensenrechten, democratie en goed bestuur (artikel 64). In artikel 65 committeren partijen zich eraan zorg te dragen voor de vaststelling en uitvoering van wetgeving die bijdraagt tot de bescherming, bevordering en verwezenlijking van mensenrechten. Artikel 66 waarborgt de gelijkheid voor de wet en gelijke toegang tot de rechter, met bescherming en ten bate van iedereen. In dat kader zorgen partijen ervoor dat het genderperspectief systematisch wordt geïntegreerd in alle beleidsdomeinen en programma’s ten einde de volwaardige participatie en rechten van vrouwen en meisjes te bewerkstelligen. In artikel 67 spreken partijen af de universele waarden en beginselen van de democratie te bevorderen en versterken. Daartoe spreken partijen af samen te werken bij de consolidering van de rechtsstaat en de versterking van instellingen op alle niveaus op het gebied van rechtsbedeling (artikel 68) en inspanningen om goed bestuur te consolideren te ondersteunen (artikel 69).
Voorts werken partijen aan capaciteitsopbouw bij overheidsdiensten voor het ontwerpen en uitvoeren van beleid, de verlening van onpartijdige openbare dienstverlening en het promoten van het Afrikaans Handvest inzake statistiek. Daarbij waarborgen partijen een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens (artikel 70). In artikel 71 maken partijen afspraken omtrent corruptiebestrijding via de uitvoering en bevordering van relevante internationale normen en instrumenten, waaronder het op 31 oktober 2003 te New York tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie. Tot slot spreken partijen in artikel 72 af goed financieel bestuur te bevorderen.
Titel VI – Migratie en mobiliteit (artikelen 73 t/m 79)
Titel VI omvat afspraken over migratie en mobiliteit. Partijen kiezen ervoor samen te werken aan een brede en evenwichtige aanpak van migratie met erkenning van de verwevenheid van Afrikaanse en Europese belangen inzake migratie (artikel 73). Artikel 74 markeert, in het kader van legale migratie en mobiliteit, het streven naar de overdracht en uitwisseling van kennis te verbeteren en bezoeken voor zakelijke en investeringsdoelen te vergemakkelijken. Ook wordt het belang van intra-Afrikaanse mobiliteit door de partijen erkend en afgesproken intra-Afrikaanse samenwerking daarop verder te ondersteunen (artikel 75). In artikel 76 spreken de partijen samen te werken voor de stimulering en ondersteuning van betrokkenheid van de diaspora door hun investeringen en bedrijfsactiviteiten te bevorderen als middel om lokale ontwikkeling en ondernemerschap in landen van herkomst. Tot slot maken partijen afspraken over a) irreguliere migratie, mensensmokkel en mensenhandel (artikel 77); b) terugkeer, overname en re-integratie (artikel 78); en c) bescherming en asiel (artikel 79).
Het Regionaal Protocol Caribisch Gebied
Hoofdstuk 1 – Aard en toepassingsgebied
Artikel 1 stipuleert dat in dit regionaal protocol onder “partijen”
de gebonden partijen conform artikel 6 van het algemene deel wordt
verstaan met bijbehorende verantwoordelijkheden op nationaal, regionaal
en internationaal niveau. De partijen zijn overeengekomen dat dit
protocol in aanvulling op het algemene deel wordt uitgevoerd op basis
van de beginselen van wederzijds respect en verantwoordingsplicht,
gelijkheid en gedeelde verantwoordelijkheid. In artikel 2 worden de
strategische prioriteiten van het protocol uiteengezet. Daarbij besteden
de partijen bijzondere aandacht aan Haïti, om de structurele zwakheden
van het land aan te pakken en tegelijkertijd de consolidatie van zijn
instellingen te ondersteunen, het bestuur te verbeteren en armoede en
sociale ongelijkheid aldaar terug te dringen. In artikel 3 bevestigen de
partijen opnieuw hun gehechtheid aan multilateralisme. In artikel 4
komen de partijen overeen dat zij de regionale integratie en
samenwerking in het Caribisch gebied zullen bevorderen.
Hoofdstuk 2 – Actoren en processen
Artikel 5 omschrijft de bij dit protocol opgerichte instellingen. Deze zijn achtereenvolgens de Raad van Ministers Caribisch gebied–EU, het Gemengd Comité Caribisch gebied–EU, en de Parlementaire Vergadering Caribisch gebied-EU. De partijen kunnen daarnaast besluiten om op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders bijeen te komen. Artikel 7 legt vast dat de partijen overleg- en dialoogmechanismen moeten instellen met belanghebbenden voor de uitvoering van dit protocol. In artikel 8 staat beschreven dat de partijen hun verplichtingen op het meest geschikte niveau moeten nakomen.
Deel II – Belangrijke samenwerkingsgebieden
Titel I – Inclusieve duurzame economische groei en
ontwikkeling (artikelen 9 t/m 24)
Hoofdstuk 1 – Algemeen Economisch kader
Artikel 10 regelt dat de verdragspartijen de macro-economische en
financiële stabiliteit versterken, en komen overeen dat zij regionale
economische integratie en samenwerking in het Caribisch gebied steunen.
Daarbij is specifiek aandacht voor energie, vervoer, water en sanitaire
voorzieningen en digitale connectiviteit. Artikel 11 stelt dat de
partijen zich ertoe verbinden publieke en private investeringen te
stimuleren. Artikel 12 schrijft voor dat de partijen de ontwikkeling van
de private sector en duurzame industrialisering ondersteunen. Artikel 13
heeft als doelstelling om regionale integratie en samenwerkingsprocessen
in het Caribisch gebied te versterken, onder meer door versterkte
handelsfacilitering en harmonisatie van de regelgeving.
Hoofdstuk 2 – Prioritaire economische sectoren
De artikelen 14 tot en met 24 hebben betrekking op prioritaire economische sectoren. De partijen streven naar het versterken van de regelgevings- en productiecapaciteit van belangrijke sub-sectoren in de dienstverlening. De partijen besteden hierbij bijzondere aandacht aan professionele diensten, diensten op het gebied van gegevensverwerking, de recreatieve sector, de culturele en de creatieve sector, sport en onderwijs, en financiële, communicatie-, audiovisuele, vervoers-, milieu- en toeristische diensten (artikel 14). Daarbij is ook specifiek aandacht voor de ontwikkeling van duurzame en innovatieve blauwe economieën. De partijen komen overeen om samen de ontwikkeling van duurzame visserij te bevorderen (artikel 15). De partijen werken ook samen om duurzame landbouwproductie en -productiviteit te verhogen en te diversifiëren met het oog op het vergroten van de voedselzekerheid en voeding. Verder zetten de partijen zich in voor eerlijke en niet-discriminerende toegang tot duurzame winning van, en handel in, mineralen en grondstoffen (artikel 17). In artikel 18 spreken de partijen af de energiezekerheid te versterken.
De partijen spreken in artikel 19 af om digitale infrastructuur op een veerkrachtige en duurzame manier te verbeteren. Ook verbeteren de partijen de toegang tot open, betaalbare, veilige en betrouwbare breedbandconnectiviteit. Ook werken de partijen samen om toerisme te bevorderen (artikel 20). Artikel 21 gaat in op de samenwerking op het gebied van wetenschap, onderzoek, innovatie en technologische ontwikkelingen. Hierbij komen de partijen tevens overeen om samen te werken op het gebied van civiele ruimtevaartactiviteiten. Artikel 22 stelt dat de culturele en creatieve sector als aanjager van duurzame sociale en economische ontwikkeling en fatsoenlijke banen geldt. In artikel 23 regelt de bevordering van de maakindustrie om meer toegevoegde waarde tot stand te brengen, met name bij de uitvoer van hoogtechnologische producten. Artikel 24 stipuleert de noodzaak van een op regels gebaseerde internationale zakelijke en financiële dienstsector in het Caribisch gebied.
Titel II – Milieuduurzaamheid, klimaatverandering en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen (artikelen 25 t/m 30)
De artikelen 25 tot en met 30 gaan over klimaat. In artikel 25 erkennen de partijen de existentiële bedreiging voor de getroffen landen en de gevolgen voor de bestaansmiddelen die het lange-termijnkarakter van de uitdagingen op het gebied van klimaat en milieuduurzaamheid vormen. De partijen zullen ambitieuze maatregelen nemen om klimaatverandering te matigen, de kwaliteit van het milieu te beschermen en te streven naar duurzaam gebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen. De partijen zullen streven naar Zuid-Zuid- en trilaterale samenwerking. In artikel 26 wordt geformuleerd dat de partijen omvattende en inclusieve activiteiten zullen ontplooien om daarmee de volledige uitvoering van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de in het kader van dat Raamverdrag aangenomen Overeenkomst van Parijs te versnellen en multilaterale maatregelen tegen klimaatverandering te ondersteunen. Artikel 27 heeft betrekking op biodiversiteit, ecosystemen en natuurlijke hulpbronnen. Artikel 28 heeft gevolglijk betrekking op bepalingen omtrent bossen. Complementair aan de UNCLOS, heeft artikel 29 betrekking op oceaan governance. Titel II eindigt met afspraken over de weerbaarheid ten aanzien van natuurrampen en integrale rampenbeheersing.
Titel III – Mensenrechten, goed bestuur, vrede en veiligheid (artikelen 31 t/m 40)
Artikel 31 stelt dat de partijen zullen samenwerken op het gebied van
veiligheid om vreedzame en veerkrachtige samenlevingen tot stand te
brengen. In de artikelen 32 t/m 35 wordt respectievelijk ingegaan op
afspraken rondom mensenrechten (artikel 32), de rechtstaat en justitie
(artikel 33), goed bestuur (artikel 34), overheidsfinanciën en goed
financieel bestuur (artikel 35).
In artikel 36 komen de partijen overeen te streven naar een
geïntegreerde aanpak die gericht is op het voorkomen en verminderen van
criminaliteitsrisico’s en het bevorderen van initiatieven op het gebied
van verzoening, rehabilitatie en re-integratie. In artikel 37 is de
aanpak van georganiseerde misdaad centraal geregeld en in artikel 38
respectievelijk de aanpak van illegale drugs. Samenwerking op het gebied
van rechtshandhaving en geïntegreerd grensbeheer is geregeld in artikel
39. Artikel 40 heeft betrekking op de veiligheid en beveiliging van de
zee- en luchtvaart.
Titel IV – Menselijke ontwikkeling, sociale cohesie en
mobiliteit (artikelen 41 t/m 51)
Titel IV omvat de artikelen 41 tot 51, waarin uiting wordt gegeven aan
bepalingen omtrent menselijke ontwikkeling, sociale cohesie en
mobiliteit. In artikel 41 is bepaald dat de partijen vastbesloten zijn
armoede in alle vormen uit te bannen voor 2030, ongelijkheid
doeltreffend aan te pakken, gendergelijkheid te bewerkstelligen en de
positie van vrouwen en jongeren te versterken. Artikel 42 heeft
betrekking op onderwijs. Artikel 43 bevat bepalingen over
gezondheidszorg. In artikel 44 zijn de partijen overeengekomen dat zij
de universele toegang tot fatsoenlijke, veilige en betaalbare
huisvesting ondersteunen, met bijzondere nadruk op kwetsbare en
gemarginaliseerde personen. Artikel 45 gaat respectievelijk over
duurzame stedelijke en plattelandsontwikkeling, met bijzondere aandacht
voor transparante en gereguleerde landaankoop en eigendomsrechten,
duurzame stedelijke mobiliteit en slimme en veilige steden. De partijen
zijn in artikel 46 overeengekomen dat iedereen toegang dient te hebben
tot voldoende, betaalbare, veilige en voedzame levensmiddelen, om een
einde te maken aan alle vormen van ondervoeding en voedselcrises te
voorkomen. Artikel 47 heeft betrekking op gelijkheid, sociale
bescherming en waardig werk. Artikel 48 gaat in het bijzonder in op
gendergelijkheid en versterking van de positie van vrouwen en meisjes,
met inachtneming van alle relevante internationale overeenkomsten. De
partijen zullen tevens gericht beleid ontwikkelen ter versterking van de
positie van jongeren en faciliteren hun betrokkenheid bij het politieke,
sociale, maatschappelijke en economische leven (artikel 49). Daarbij
bevorderen de partijen sport en lichamelijke opvoeding als motor voor
duurzame ontwikkeling, gezondheid en welzijn, sociale inclusie,
non-discriminatie en bevordering van de mensenrechten (artikel
50).
In artikel 51 erkennen de partijen de bijdrage van legaal verblijvende
migranten en hun diaspora aan het economische, sociale, politieke en
culturele leven van hun gastlanden en stipuleren de overweging
regelingen voor circulaire migratie te ontwikkelen en implementeren.
Het Regionaal Protocol Stille Oceaan
Deel I – Samenwerkingskader
Hoofdstuk 1 aard en toepassing
Artikel 1 stipuleert dat in dit protocol onder “partijen” de gebonden
partijen conform artikel 6 van het algemene deel wordt verstaan. De
partijen zijn overeengekomen dat dit protocol in aanvulling op het
algemene deel wordt uitgevoerd met het oog op de bevordering van
gedeelde waarden, gemeenschappelijke belangen, verantwoordelijkheden en
verplichtingen. De partijen streven er daarbij naar om door middel van
partnerschapsdialogen strategische coalities af te sluiten voor een
aantal mondiale kwesties, onder andere inzake klimaatverandering, oceaan
governance, biodiversiteit, inclusieve en duurzame economische
ontwikkeling, mensenrechten en kwesties in verband met vrede en
veiligheid (artikel 2).
In artikel 3 herbevestigen de partijen opnieuw het brede en omvattende
karakter van dit protocol. De strategische prioriteiten in dit protocol
zijn het versterken van politieke partnerschappen, het verdiepen en
verduurzamen van economische activiteiten, het nastreven en verbeteren
van de ecologische duurzaamheid en klimaatveerkracht, het opbouwen van
inclusieve, vreedzame en veilige samenlevingen en het investeren in
menselijke en sociale ontwikkeling.
De partijen ondersteunen in artikel 4 het proces van regionale
integratie en samenwerking in de Stille Oceaan. In aanvulling zullen de
partijen Zuid-Zuid- en driehoek-samenwerking bevorderen.
Hoofdstuk 2 actoren en processen
Artikel 5 zet de verschillende gezamenlijke instellingen van dit
protocol uiteen. Deze zijn als volgt: a) de Raad van Ministers Stille
Oceaan-EU; b) het Gemengd Comité Stille Oceaan-EU; c) de Parlementaire
Vergadering Stille Oceaan-EU. De partijen kunnen daarbij besluiten te
vergaderen op het niveau van de staatshoofden of regeringsleiders. Ook
komen de partijen overeen de banden aan te halen tussen de met de LGO en
de OACPS-leden in de Stille Oceaan (artikel 6). Artikel 7 schrijft voor
dat de partijen overleg- en dialoogmechanismen instellen met alle
relevante belanghebbenden om hen op de hoogte te houden van, en input te
verzamelen voor, de doeltreffende uitvoering van dit protocol.
Artikel 8 stelt dat de partijen hun verbintenissen uitvoeren op het
meest geschikte niveau, in overeenstemming met hun respectieve
strategische en beleidskaders. De partijen monitoren dit protocol om
ervoor te zorgen dat de acties en maatregelen doeltreffend en doelmatig
worden uitgevoerd. De partijen kunnen het protocol aanpassen aan
veranderende omstandigheden en het toepassingsgebied van de samenwerking
uitbreiden, overeenkomstig de procedure van artikel 99, vijfde lid, van
het algemene deel van deze overeenkomst.
Deel II – Belangrijke samenwerkingsgebieden
Titel I – Milieuduurzaamheid en klimaatverandering (artikelen
9 t/m 13)
De artikelen 9 tot en met 12 hebben betrekking op
milieuduurzaamheid en klimaatverandering. In artikel 9 worden de
verschillende bedreigingen uiteengezet en spreken de partijen af ernaar
te streven klimaatveerkracht op te bouwen en de aantasting van het
milieu om te buigen. Artikel 10 gaat in op de internationale
klimaatafspraken. In dat verband komen de partijen overeen bij te dragen
aan een mondiale emissiereductie en bevestigen zij opnieuw hun
doelstelling om tegen 2050 klimaatneutraliteit te verwezenlijken. De
partijen zullen de ontwikkeling van langetermijnstrategieën die erop
gericht zijn biodiversiteit in de nationale en regionale kaders in de
Stille Oceaan standaardiseren en de besluitvorming met informatie
ondersteunen (artikel 11). In artikel 12 staan bepalingen opgenomen voor
wat betreft de weerbaarheid ten aanzien van rampen.
Titel II – Inclusieve en duurzame economische ontwikkeling
(artikelen 13 t/m 28)
Afspraken met betrekking tot inclusieve en duurzame economische
ontwikkelingen staan opgenomen in de artikelen 13 tot en met 28. In
artikel 13 komen de partijen overeen geïntegreerde strategieën op te
zetten en hervormingen door te voeren teneinde veerkrachtige en
gediversifieerde economieën op te bouwen. In artikel 14 maken de
partijen afspraken om economische ontwikkeling te bevorderen. Dit
streven wordt prioritair bewerkstelligd door middel van diversificatie,
technologische vernieuwing en innovatie, en maatregelen voor de
verbetering van de macro-economische stabiliteit en de stabiliteit van
de financiële sector. Bepalingen over investeringen en de ontwikkeling
van de private sector komen aan bod in artikel 15 en 16. Artikel 17 gaat
in op de samenwerking op het gebied van wetenschap, technologie,
innovatie en onderzoek. Het belang van overmakingen als een belangrijke
bron voor inclusieve en duurzame ontwikkeling wordt erkend in artikel
18. In dat kader streven de partijen ernaar tegen 2030 de
transactiekosten bij overmakingen te verlagen tot minder dan 3% en
transactieroutes met kosten van meer dan 5% te elimineren.
Het tweede hoofdstuk betreft handelssamenwerking. In dit hoofdstuk komen handelsintegratie (artikel 19), handelscapaciteit (artikel 20) en diensten (artikel 21) aan bod. In het derde hoofdstuk worden de belangrijke sectoren behandeld. Dit zijn respectievelijk de blauwe economie (artikel 22), landbouw (artikel 23), toerisme (artikel 24), duurzame energie (artikel 25), connectiviteit (artikel 26), winningsindustrieën (artikel 27) en bosbouw (artikel 28).
Titel III – Oceanen, zeeën en visserij (artikelen 29 t/m
34)
Deze titel vangt aan met artikel 29 waarin de partijen de
essentiële rol van de oceanen voor het leven op aarde, duurzame
ontwikkeling en de inkomstenbronnen van bevolkingsgroepen erkennen. De
partijen komen in dit artikel overeen dat zij hun inspanningen opvoeren
om de oceanen en de zeeën te beschermen tegen de negatieve gevolgen van
verschillende vormen van druk.
Het eerste hoofdstuk onder deze titel heeft betrekking op oceaan
governance en wordt nader uitgewerkt in artikel 30 (duurzame
oceanen) en artikel 31 (biodiversiteit van gebieden voorbij de grenzen
van de nationale rechtsmacht). In artikel 32 spreken de partijen onder
meer af om samen te werken om de instandhouding en het duurzame beheer
en gebruik van visbestanden te garanderen. Ook zullen de partijen
beleidsmaatregelen uitvoeren om producten uit illegale, ongemelde en
ongereglementeerde visserij uit handelsstromen te weren (artikel
33).
Ook komen de partijen overeen de nodige maatregelen te nemen om bepaalde vormen van visserijsubsidies die bijdragen tot overcapaciteit en overbevissing te verbieden erkennen de partijen dat een passende en doeltreffende speciale en gedifferentieerde behandeling van de ontwikkelingslanden en minst ontwikkelde landen in de Stille Oceaan integraal deel moet uitmaken van de onderhandelingen over visserijsubsidies van de WTO (artikel 34).
Titel IV – Veiligheid, mensenrechten, democratie en goed bestuur (artikelen 35 t/m 41)
De partijen werken samen aan het opbouwen van een vreedzame en
veerkrachtige maatschappij, het bevorderen en behartigen van
mensenrechten, en het versterken van democratische beginselen en goed
bestuur. Ze zetten tevens stappen inzake goed belastingbeheer, de strijd
tegen corruptie, fraude en witwassen. Partijen pakken nieuwe of zich
uitbreidende bedreigingen voor de veiligheid aan, waaronder terrorisme,
bedreigingen voor de cyberveiligheid en alle vormen van
grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, met name in verband met
maritieme veiligheid, cybermisdaad, menselijke veiligheid en
milieuveiligheid. Zij streven ernaar om, waar het passend is
overeenkomstig bestaande internationale verplichtingen, de werkzaamheden
van mensenrechtenmechanismen in relevante kwesties te faciliteren, onder
meer die van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de
Mensenrechten (artikel 35). De partijen zullen tevens samenwerken om
vrede, veiligheid en recht te garanderen door de bescherming,
bevordering en behartiging van de mensenrechten, goed bestuur,
versterkte menselijke veiligheid, milieuveiligheid, conflictpreventie en
vredesopbouw (artikel 36). In artikel 37 zijn bepalingen opgenomen om
georganiseerde misdaad te bestrijden.
De partijen komen overeen alle mensenrechten, ongeacht of het
burgerrechten, politieke, economische, sociale of culturele rechten
betreft, te eerbiedigen, te beschermen, te behartigen en te bevorderen
(artikel 38). De partijen komen verder overeen dat zij alle vormen van
racisme, discriminatie en gendergebaseerde discriminatie aanpakken, ook
als deze tot uiting komt in gendergerelateerd geweld, mensenhandel,
specifiek van vrouwen en meisjes met het oog op seksuele uitbuiting,
haatuitingen en haatmisdrijven, alsmede van vreemdelingenhaat en daarmee
verband houdende onverdraagzaamheid. In artikel 39 staan bepalingen over
de waarborging van democratie en goed bestuur. De partijen houden in dat
kader onder andere democratische processen en instellingen in stand
overeenkomstig internationaal erkende beginselen en nationale wettelijke
kaders. In artikel 40 is bepaald dat de partijen de wet eerbiedigen en
samenwerken aan het bevorderen van de rechtsstaat. Artikel 41 gaat in op
goed financieel bestuur.
Titel V – Menselijke en sociale ontwikkeling (artikelen 42 t/m 52)
In artikel 42 is opgenomen dat de partijen vastbesloten zijn om armoede in al haar vormen tegen 2030 uit te roeien, de menselijke en sociale ontwikkeling te stimuleren, ongelijkheid doeltreffend te bestrijden, gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen en jongeren te bevorderen, ervoor te zorgen dat elkeen de noodzakelijke middelen heeft om een waardig leven te leiden, de voorwaarden te scheppen voor de doeltreffende participatie van mensen aan het democratische leven en hun actieve bijdrage tot duurzame economische groei. Zij bevorderen voorts cultuur en sport als motoren voor duurzame menselijke en sociale ontwikkeling en inclusieve economische groei. Artikel 43 t/m 52 gaan achtereenvolgens over onderwijs (artikel 43), gezondheid (artikel 44), water en sanitaire voorzieningen (artikel 45), huisvesting (artikel 46), voedselzekerheid en betere voeding (artikel 47), sociale bescherming (artikel 48), gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen en meisjes (artikel 49), jongeren (artikel 50), personen met een handicap (artikel 51), cultuur, sport en interpersoonlijke contacten (artikel 52).
3. Bijlagen
Bijlage I: Terugkeer- en overnameprocedures
In artikelen 1 t/m 5 beschrijven partijen de terugkeer- en overnameprocedures. De definities die gebruikt worden in de bijlage staan opgenomen in artikel 1. De terugkeer en overname van personen die niet in het bezit zijn van een geldig reisdocument is vervolgens geregeld in artikel 2. De vervoersmiddelen voor terugkeer staan vervolgens gestipuleerd in artikel 3. De terugkeer van niet begeleide minderjarigen komt aan bod in artikel 4. En tot slot worden in artikel 5 de bilaterale overeenkomsten en regelingen behandeld.
Bijlage II: Operaties van de Europese Investeringsbank
Artikelen 1 t/m 4 gaan achtereenvolgens in op de rechtspersoonlijkheid en status van de Europese Investeringsbank (artikel 1), de regeling voor banken en de financiële sector (artikel 2), afspraken over valuta (artikel 3) en de erkenning van arresten van rechtbanken (artikel 4).
4. Een ieder verbindende bepalingen
Naar het oordeel van de regering bevat het verdrag geen een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan rechtssubjecten rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen.
5. Koninkrijkspositie
Evenals de eerdere samenwerkingsverdragen van de EU met derde landen zal het onderhavige verdrag voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor het Europese deel van Nederland kunnen gelden. Dit vloeit voort uit artikel 52, tweede lid van het op 7 februari 1992 te Maastricht tot stand gekomen Verdrag betreffende de Europese Unie (Trb. 1992, 74; hierna: ‘VEU’) jo. Artikel 355 VWEU en de omstandigheid dat deze verdragen alleen voor Europees Nederland zijn bekrachtigd. De overeenkomst zal derhalve niet kunnen gelden (ook wel: ‘medegelden’) voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten (hierna: ‘de CAS-landen’), en evenmin voor Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (hierna: ‘de BES-eilanden’). De CAS-landen en de BES-eilanden genieten – ingevolge artikelen 52 VEU en 355, tweede lid, VWEU jo. Besluit 2021/1764 van de Raad van 5 oktober 202126 – wel de status van Landen en Gebieden Overzee (hierna: ‘LGO’).
Wegens de status die de CAS-landen genieten als LGO en de rol van
waarnemer in de instellingen van het Regionaal Protocol Caribisch Gebied
die artikel 6, tweede lid, van dat protocol aan LGO in het Caribisch
gebied toebedeelt, zijn de regeringen van Aruba, Curaçao en Sint
Maarten, samen met de Nederlandse regering, van mening dat het
onderhavige verdrag hun Landen ‘anderszins raakt’ in de zin van artikel
11, derde lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden
(hierna: ‘het Statuut’) en artikel 2, derde lid, van de Rijkswet
goedkeuring en bekendmaking verdragen. Dit betekent dat, alhoewel het
verdrag niet voor de CAS-landen kan medegelden, zij wel door de werking
van het verdrag anderszins in hun belangen worden geraakt (artikel 11,
derde lid, van het Statuut).
Bij het oordeel dat de CAS-landen door dit verdrag anderszins worden
geraakt staat de strekking van artikel 6, eerste lid, van het Regionaal
Protocol Caribisch Gebied, centraal. In dat artikel spreken
verdragspartijen namelijk af om de ‘nauwe historische, economische,
culturele en persoonlijke banden’ tussen de OACPS-leden in de Cariben en
de LGO en ultraperifere gebieden van de EU te versterken en processen
voor regionale integratie en economische samenwerking te faciliteren.
Deze wens tot versterking van deze banden wordt eveneens in het protocol
uitgedragen door de bepalingen die zijn gewijd aan het bevorderen van de
handelssamenwerking binnen het ruimere Caribische gebied, met inbegrip
van de LGO en andere gebieden, als middel om inclusieve en duurzame
ontwikkeling te bevorderen (artikel 13, derde lid, van het Regionaal
Protocol Caribisch Gebied), alsook de bepaling die ziet op het
bevorderen van mobiliteit en verblijven van korte duur, waarbij rekening
wordt gehouden met de specifieke situatie van de LGO, met erkenning van
hun fysieke nabijheid en hun economische en culturele banden en andere
samenwerkingsgebieden (artikel 51, tweede lid, van het Regionaal
Protocol Caribisch Gebied). Het Regionaal Protocol Caribisch Gebied is
daarmee in lijn met de doelstelling van het LGO-associatieregime van
artikel 198 VWEU en Besluit 2021/1764 van de Raad van 5 oktober 2021, te
weten het strategisch partnerschap tussen de EU en haar LGO te
vernieuwen en te versterken op basis van de drie pijlers politiek,
handel en samenwerking. Dit maakt dan ook dat de regering van oordeel is
dat de BES-eilanden, op diezelfde gronden, ook in hun belangen worden
geraakt, aangezien zij, evenals de CAS-landen, de status van LGO
genieten en daarmee ook de eerdergenoemde rol van waarnemer op zich
kunnen nemen.
Alhoewel deze waarnemersstatus geen stemrecht of initiatiefrecht aan de
CAS-landen en BES-eilanden toebedeelt, en het Protocol ook daarmee dus
geen gewichtige gevolgen voor de belangen van de CAS-landen (en
BES-eilanden) met zich meebrengt omdat er geen formele rol in de
besluitvorming van de instituties onder dit protocol aan hen wordt
toebedeeld, stelt het in beginsel de vertegenwoordigers van de LGO wel
in staat om op uitnodiging te spreken tijdens vergaderingen van de
instellingen bij dit protocol, te weten de Raad van Ministers Caribisch
gebied–EU, het Gemengd Comité Caribisch gebied–EU en de Parlementaire
Vergadering Caribisch gebied-EU. Dit staat onder meer beschreven in
artikel 88, tweede lid, van de Samoa-overeenkomst, artikel 7, tweede
lid, onder c, van het reglement van orde van de OACPS-EU-Raad van
Ministers en artikel 8, tweede lid, van het reglement van orde van de
Raad van Ministers Caribisch gebied–EU, artikel 8, tweede lid, van het
reglement van orde van het Gemengd Comité Caribisch gebied–EU en artikel
7, tweede lid, onder c, van het reglement van orde van het
OACPS-EU-Comité op het niveau van ambassadeurs of hoge ambtenaren
(OACPS-EU-Alsoc).27 Wat betreft bevoegdheden28 is het aannemelijk dat waarnemers
niet mogen stemmen tijdens vergaderingen van de onder dit protocol
opgerichte instanties. Verder mogen zij naar alle waarschijnlijkheid
evenmin het woord voeren tijdens deze vergaderingen, tenzij zij daartoe
worden uitgenodigd door een van de (co-)voorzitter(s) van een van de
relevante instellingen onder dit protocol. Daarenboven mogen zij
waarschijnlijk wel niet-vertrouwelijke informatie en documenten van het
Secretariaat ontvangen ten behoeve van deze vergaderingen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
De op 20 juli 1969 te Yaoundé tot stand gekomen Handelsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Geassocieerde Afrikaanse Staten en Madagaskar.↩︎
De op 28 februari 1975 te Lomé tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de leden van de organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, anderzijds (Trb. 1975, 110). Deze overeenkomst staat ook bekend als de “ASC-EEG-overeenkomst van Lomé”.↩︎
Bij de ondertekening van de Cotonou-overeenkomst bestond de ACS uit 77 lidstaten. Later traden Cuba (2000) en Oost-Timor (2003) toe tot de ACS-groep.↩︎
Zie BNC-fiche: Aanbeveling onderhandelingsmandaat voor een toekomstig partnerschap tussen de EU en de ACS-landen (Post-Cotonou) d.d. 24 januari 2018 (Kamerstukken II 2017/2018, 22112, nr. 2469).↩︎
Zie Kabinetsappreciatie Post-Cotonou-verdrag d.d. 2 juni 2021 (Kamerstukken II 2020/2021, 22112, nr. 3136).↩︎
De Ministerraad stemde op 9 juni 2023 in met de sluiting van de Samoa-overeenkomst namens Nederland.↩︎
In de onderhandelingsfase droeg de Samoa-overeenkomst nog de naam: Post-Cotonou-verdrag of Post-Cotonou-overeenkomst. Bij besluit van 13 oktober 2023 van het ASC-EU Comité van Ambassadeurs is besloten om Overeenkomst van Samoa (“Samoa Agreement”) als (informele) naam aan de overeenkomst toe te kennen.↩︎
De Samoa-overeenkomst zal voor dezelfde ACS-landen gelden als de landen waarvoor de Cotonou-overeenkomst gold, met uitzondering van enkele landen. De procedure voor de toetreding van Zuid-Sudan tot de ACS-landen is namelijk nog niet afgerond. Het verdrag zal derhalve vanaf toetreding voor Zuid-Soedan van kracht worden. Daarnaast heeft Zuid-Afrika besloten de ACS-landen per 2 september 2022 te verlaten en zal daarom niet deelnemen aan het nieuwe verdrag. Op 10 december 2022 werden de Maldiven volwaardig lid van de ACS-landen, waardoor het verdrag ook voor de Maldiven zal gelden.↩︎
Zie Kabinetsappreciatie Post-Cotonou verdrag d.d. 2 juni 2021 (Kamerstukken II 2020/2021, 22112, nr. 3136).↩︎
Kamerstukken II 2017/2018, 21 501-04, nr. 208.↩︎
Kamerstukken II 2020/2021, 35570-17, nr. 15.↩︎
Zie BNC-fiche: Aanbeveling onderhandelingsmandaat voor een toekomstig partnerschap tussen de EU en de ACS-landen (Post-Cotonou) d.d. 24 januari 2018 (Kamerstukken II 2017/2018, 22112, nr. 2469).↩︎
Voor de regionale protocollen kan in dit verband worden gewezen op bepalingen in bijvoorbeeld artikel 16 (handelssamenwerking) van het Regionaal Protocol Afrika, artikel 13 (handelssamenwerking) van het Regionaal Protocol Caribisch gebied en artikel 19 (handelsintegratie) van het Regionaal Protocol Stille Oceaan.↩︎
Voor de regionale protocollen gaat het met name om bepalingen in deel II titel IV (vrede en veiligheid) en titel V (mensenrechten, democratie en goed bestuur) van het Regionaal Protocol Afrika, bepalingen in deel II titel III (mensenrechten, goed bestuur, vrede en veiligheid) van het Regionaal Protocol Caribisch Gebied, en bepalingen in deel II titel IV (veiligheid, mensenrechten, democratie en goed bestuur) van het Regionaal Protocol Stille Oceaan.↩︎
Voor de regionale protocollen kan in dit verband worden gewezen op bepalingen in deel II titel III (milieu, beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatverandering) en titel VI (migratie en mobiliteit) van het Regionaal Protocol Afrika, bepalingen in deel II titel II (milieuduurzaamheid, klimaatverandering en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen) en in artikel 51 (migratie, mobiliteit en ontwikkeling) van het Regionaal Protocol Caribisch gebied en bepalingen in deel II titel I (milieuduurzaamheid en klimaatverandering) van het Regionaal Protocol Caribisch gebied.↩︎
Voor de regionale protocollen gaat het dan bijvoorbeeld om bepalingen in artikel 27 (wetenschap en technologische ontwikkeling) en artikel 29 (ruimte- en geo-spatiale technologie) van het Regionaal Protocol Afrika, bepalingen in artikel 21 (onderzoek, innovatie en technologie) van het Regionaal Protocol Caribisch gebied en bepalingen in artikel 17 (wetenschap, technologie, innovatie en onderzoek) van het Regionaal Protocol Stille Oceaan.↩︎
Voor de regionale protocollen kan in dit verband bijvoorbeeld worden gewezen op bepalingen in artikel 26 (toerisme) en artikel 31 (onderwijs) van het Regionaal Protocol Afrika, artikel 20 (toerisme) en artikel 22 (culturele en creatieve sector) van het Regionaal Protocol Caribisch gebied en artikel 43 (onderwijs) en artikel 52 (cultuur, sport en interpersoonlijke contacten) van het Regionaal Protocol Stille Oceaan.↩︎
Zie Kabinetsappreciatie Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) d.d. 26 april 2021 (Kamerstukken II 2020/2021, 22112, nr. 3101).↩︎
De op 15 april 1994 te Marrakesh tot stand gekomen Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (Trb. 1994, 235).↩︎
Een denkbaar voorbeeld van een ernstige schending zou een schending van de mensenrechten en fundamentele vrijheden door een verdragspartij kunnen betreffen die daarmee een inbreuk vormt op de essentiële elementen van het verdrag. Deze situatie speelde ook bij de Cotonou-overeenkomst. Zie in dat verband voetnoot 22.↩︎
Besluit (EU) 2016/934 van de Raad van 14 maart 2016 betreffende de afsluiting van het overleg met de Republiek Burundi krachtens artikel 96 van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (PbEU 2016, L 73/90).↩︎
In 2004 is de samenwerking tussen de EU en Togo opgeschort geweest na de in artikel 96 van de Cotonou-overeenkomst bedoelde overlegprocedure omdat er naar het oordeel van de EU in Togo destijds sprake was van “een democratische tekort en de schending van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden” . Tijdens dit overleg zijn destijds afspraken gemaakt met de Togolese overheid aangaande democratie en mensenrechten. De destijds door Togo genomen acties hieromtrent werden door de EU niet voldoende bevonden, waarna onder dat verdrag “gepaste maatregelen” werden genomen. Dit betrof, onder meer, een versterkte politieke dialoog en een evaluatietraject. Zie in dat kader: Besluit 2004/793/EG van de Raad van 15 november 2004 houdende afsluiting van het overleg met de Republiek Togo krachtens artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou (PbEU 2004, L 349/17) en Brief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken; Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie (Kamerstukken II 2004/2005, 22 112, nr. 339).↩︎
Het op 3 juni 1991 te Abuja tot stand gekomen Verdrag inzake de oprichting van de Afrikaanse Economische Gemeenschap.↩︎
De op 21 maart 2018 te Kigali tot stand gekomen Overeenkomst tot oprichting van de Afrikaanse Continentale Vrijhandelsruimte.↩︎
Het op 16 september 1987 te Montreal tot stand gekomen Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (Trb. 1988, 11).↩︎
Besluit (EU) 2021/1764 van de Raad van 5 oktober 2021 inzake de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie enerzijds en Groenland en het Koninkrijk Denemarken anderzijds (Besluit betreffende de LGO-associatie, met inbegrip van Groenland) (PbEU 2021, L 355/6).↩︎
De proceduregels (Rules of Procedure) van de bij dit verdrag betrokken instellingen zullen, na besluitvorming in de Raad, te zijner tijd worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.↩︎
Zie in het kader van de bevoegdheden van de waarnemers bijvoorbeeld artikel 7, vierde lid, van het reglement van orde van het OACPS-EU-Comité op het niveau van ambassadeurs of hoge ambtenaren (OACPS-EU-Alsoc).↩︎