Pakket Belastingplan 2026 (eerste termijn Regering plus tweede termijn Kamer en Regering) (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D47403, datum: 2025-11-19, bijgewerkt: 2025-11-20 10:07, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-11-19 11:00: Pakket Belastingplan 2026 (eerste termijn Regering plus tweede termijn Kamer en regering) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, Pakket Belastingplan 2026 (eerste termijn regering plus tweede termijn Kamer en regering)
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Financiën heeft op 19 november 2025 overleg gevoerd met de heer Heijnen, staatssecretaris Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane, over:
de brief van de staatssecretaris Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane d.d. 17 september 2025 inzake aanbieding pakket Belastingplan 2026 (36812, nr. 6);
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2026) (36812);
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2026) (36813);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met differentiatie van het tarief van de vliegbelasting (Wet differentiatie vliegbelasting) (36815);
het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enkele andere wetten in verband met het stroomlijnen van het fiscale inzagerecht (Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht) (36816);
het wetsvoorstel Tweede wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de in december 2023, juni 2024 en januari 2025 internationaal overeengekomen administratieve richtsnoeren en een aantal overige technische wijzigingen (Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024) (36817);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2025/872 van de Raad van 14 april 2025 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting) (36818);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de nadere operationalisering van het mechanisme voor een koolstofcorrectie aan de grens (36819).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,
Tony van Dijck
De griffier van de vaste commissie voor Financiën,
Weeber
Voorzitter: Bushoff
Griffier: Lips
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Bushoff, Inge van Dijk, Van Eijk, Grinwis, Oosterhuis, Stoffer, Stultiens, Vermeer en Vlottes,
en de heer Heijnen, staatssecretaris Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane.
Aanvang 11.00 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen, allemaal. Ik heropen het wetgevingsoverleg over het
Belastingplan 2026. Afgelopen maandag hebben alle commissieleden hun
vragen kunnen stellen aan de regering en aan elkaar over de zeven
ingediende wetsvoorstellen. Gisteren heeft de staatssecretaris ook nog
een brief gestuurd en gepoogd daarin in ieder geval gedeeltelijk
antwoord te geven op de gestelde vragen. We gaan vandaag mondeling
verder van gedachten wisselen. Ik heet de staatssecretaris dan ook van
harte welkom. Natuurlijk heet ik ook zijn ondersteuning, de
woordvoerders, de mensen op de tribune en de mensen die het eventueel
thuis volgen van harte welkom.
We beginnen zo dadelijk met de eerste termijn van de kant van de
regering, gevolgd door de tweede termijn van de Kamer en de regering,
uiteraard als er bij de Kamer nog veel behoefte is aan een tweede
termijn. Morgen gaan we namelijk ook weer verder. De commissie heeft ook
besloten om moties over de wetsvoorstellen tijdens de tweede termijn van
de plenaire behandeling te doen. Dat wil zeggen: volgende week
dinsdagmiddag. Normaal gesproken heb je tijdens een wetgevingsoverleg
een gelegenheid om in de tweede termijn moties in te dienen, maar er is
al besloten dat we dat volgende week dinsdag doen. De stemmingen over
het Belastingplan vinden vervolgens plaats op donderdag 27 november. Als
laatste moet ik nog even melden dat het lid Hoogeveen heeft laten weten
vandaag niet bij het overleg te kunnen zijn vanwege parallelle
verplichtingen bij een debat bij de commissie voor Buitenlandse Handel.
Hij zal morgen weer bij ons zijn.
Ik stel voor dat we beginnen met zes interrupties. We hebben best even
de tijd, dus we gaan kijken hoe het gaat. Probeer de interrupties altijd
kort en bondig te houden. Ik zie al gelijk …
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik zou graag de Grinwisverdubbelaar willen inzetten.
De voorzitter:
Twaalf, hoor ik al. Dat kan natuurlijk. Het hangt wel een beetje af van
hoe lang of hoe kort de interrupties zijn. Twaalf interrupties die
minutenlang duren, vind ik wel heel veel. Als het kort en bondig kan —
de heer Grinwis staat natuurlijk bekend om de heel korte en bondige
interrupties — kunnen we de Grinwisverdubbelaar misschien
inzetten.
Dat gezegd hebbende ga ik nog heel eventjes de leden links van mij
voorstellen, voordat ik het woord geef aan staatssecretaris Heijnen.
Allereerst zit links van mij natuurlijk de griffier, maar daarnaast
zitten als leden van de commissie: de heer Vlottes, de heer Oosterhuis,
mevrouw Wendy van Eijk, mevrouw Inge van Dijk, de heer Grinwis, de heer
Stoffer, de heer Vermeer en de heer Stultiens. Dat gezegd hebbende geef
ik nu eerst het woord aan de staatssecretaris, maar niet voordat ik heb
gezegd dat ik op een logisch moment uiteraard ook nog even ga schorsen
voor een lunchpauze. Dat doe ik aan het eind van een van de
blokken.
Staatssecretaris Heijnen:
Dank u wel, voorzitter. Lunch is uiteraard ook belangrijk. Het is goed
om hier vandaag te zijn om met uw leden van de commissie het debat te
voeren over het Belastingplan 2026. Toen ik twee jaar geleden mijn
maidenspeech hield in de Eerste Kamer bij de behandeling van het
Belastingplan 2024, had ik in ieder geval niet gedacht dat ik hier
vandaag zou zitten.
Zoals inmiddels bekend kom ik uit Limburg. Ik ben van het Limburgse
platteland. Ik ging naar Tilburg voor mijn studie fiscale economie en
naar Eindhoven voor mijn werk, maar ik ben altijd in Limburg blijven
wonen. Nu zit ik hier in de Tweede Kamer als staatssecretaris van
Financiën. Ik vind het dan ook een grote eer om als 33ste
staatssecretaris van Financiën mijn bijdrage te mogen leveren, samen met
u, aan goede wetgeving voor ons land.
Het is een grote eer, maar ook een grote verantwoordelijkheid. Iedereen
heeft namelijk te maken met belastingen. Ik zeg weleens: iedereen heeft
een mening over voetbal, maar iedereen heeft ook een mening over
belastingen. Ons leven begint al met een aangifte, weliswaar bij de
burgerlijke stand. Maar als we boodschappen doen, betalen we
bijvoorbeeld btw. Als we op onszelf gaan wonen, hebben we te maken met
WOZ. Als we autorijden, hebben we te maken met autobelasting en
accijnzen. En tot slot, als we overlijden, is er erfbelasting. Zoals
Benjamin Franklin, Amerikaans staatsman, ooit zei: niets in het leven is
zeker, behalve de dood en belastingen. Zelf voeg ik daar nog een derde
zekerheid aan toe, namelijk: na Prinsjesdag behandelen we het pakket
Belastingplan.
Ik wil eerst even kort ingaan op de hervorming van ons belasting- en
toeslagenstelsel. Verschillende leden vroegen daarnaar, onder anderen de
heer Grinwis. Hij stelde mij een aantal concrete vragen. Ik begin met de
gebruikelijke, zou ik haast zeggen, disclaimer: we zijn als kabinet
demissionair en we vinden het …
De voorzitter:
Er is al een snelle interruptie van de heer Grinwis, die er toch twaalf
heeft.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nou, ik heb een vraag, een tip, om een beetje grip op deze dag te
krijgen. Kan de staatssecretaris aangeven welke thema's hij vandaag zal
behandelen, voordat hij dit prachtige thema verder gaat uitdiepen?
De voorzitter:
Eerst dus eventjes de praktische indeling van de blokken.
Staatssecretaris Heijnen:
Zeker. Ik was bezig met mijn introductie. In die introductie wilde ik
aangeven dat ik vervolgens inga op inkomensbeleid, box 3, klimaat en
energie, overige maatregelen Belastingplan, schenken en erven,
wetsvoorstel Stroomlijning fiscaal inzagerecht, wetsvoorstel
Differentiatie vliegbelasting en nog een aantal varia.
Dan ga ik verder waar ik was gebleven: de herziening van ons
belastingen- en toeslagenstelsel. Ik gaf al aan dat wij het als
demissionair kabinet passend vinden om ons op dit punt bescheiden op te
stellen. Dit proces zal meerdere kabinetten beslaan en vraagt dus om een
breed draagvlak, maar als u mij vraagt naar mijn persoonlijke visie, ben
ik uiteraard wel bereid om die met u te delen.
Laat ik beginnen met de opmerking dat ik van mening ben dat we, als we
over een herziening praten, zouden moeten praten over een integrale
herziening van ons belastingstelsel, waarbij we een aantal strategische
keuzes zouden moeten maken. Belastingheffing kan dienen om
overheidsuitgaven te financieren, inkomens te herverdelen, economisch
gedrag te sturen of de economie te stabiliseren. Dat zijn, denk ik, een
aantal doelen die je aan belastingheffing zou kunnen toekennen. Zelf
denk ik — maar dat is mijn mening — dat de budgettaire functie heel
belangrijk is. Ik ben wat minder van de instrumentele functie van
belastingheffing.
Vervolgens, als je met elkaar van gedachten hebt gewisseld en
prioriteiten hebt vastgesteld voor de verschillende doelen, moet je een
aantal andere keuzes maken. We hebben directe en indirecte belastingen.
Er is heel veel discussie over de vraag of je de indirecte belastingen
niet moet verhogen, in plaats van de directe belastingen. Daar moet je
keuzes in maken. Dat geldt ook voor de verdeling tussen de lasten op
arbeid en vermogen. Ook daarin moet je keuzes maken, een strategische
keuze aan het begin van een integrale herziening van het
belastingstelsel.
Vervolgens ga je weer een stap verder en dan kom je op de diverse
belastingmiddelen uit, zoals de inkomstenheffing. Daarin moet je ook
keuzes maken, bijvoorbeeld ten aanzien van het boxenstelsel. Is het
boxenstelsel nog wel van deze tijd of moeten we misschien terug naar het
systeem van de Wet op de inkomstenbelasting 1964? Dat was trouwens een
mooi jaar. Maar mijn overtuiging is dat elke hervorming moet beginnen
met het formuleren van een heldere en integrale visie, waarbij je stap
voor stap toewerkt naar een stip op de horizon. In die zin kan ik me
volledig vinden in een recent blog van de Nederlandse Orde van
Belastingadviseurs, waarin zij aangaven: zet in op een toekomstbestendig
belastingstelsel en pak dat integraal aan. Daar kan ik mij volledig in
vinden. Het moet integraal, vanuit een strategische visie, maar je
begint, denk ik, van onderop, op het moment dat je die keuzes hebt
gemaakt. Het lijkt mij logisch om dan te beginnen bij box 1. Daar is
heel veel over te doen, met de toeslagen en de heffingskortingen. Daar
zijn de problemen ook het grootst.
Dan kom ik op een van de vragen van de heer Grinwis. Over de toeslagen
hebben we al vaak van gedachten gewisseld; althans, daarover heeft u
vaak van gedachten gewisseld met mijn ambtsvoorgangers. Bij de toeslagen
zou het, denk ik, niet onlogisch zijn om te beginnen met de
kindertoeslagen. We hebben de kinderbijslag; die werkt redelijk goed, of
eigenlijk heel goed. De kinderopvangtoeslag wordt al hervormd. Dan
houden we het kindgebonden budget over. Ik zou me kunnen voorstellen dat
een volgend kabinet eens kijkt naar een integrale oplossing voor
kindregelingen, om ze zo maar eens te noemen. Daarbij moet je, denk ik,
de afweging maken in hoeverre die dan inkomensafhankelijk moeten zijn.
Ik zou me ook nog kunnen voorstellen dat je voor een combinatie kiest,
waarbij je een bepaald basisbedrag kiest met daarbij een extra stukje
uitkering dat afhankelijk is van het inkomen. Maar de
inkomensafhankelijkheid is bij die toeslagen steeds het lastige. Als je
ze inkomensonafhankelijk maakt, krijg je een budgettair probleem, omdat
de toelage, zoals dat dan heet, veel minder gericht is.
Het lijkt mij dus logisch om met de kindertoeslagen te beginnen. Een
volgende stap zou kunnen zijn om ook eens goed te bekijken of je de
zorgtoeslag op een of andere manier zou kunnen hervormen. Dan heb je het
over de toeslagen, maar vervolgens heb je nog de heffingskortingen. Daar
is ook heel veel over te zeggen. Ook daar zou je dan vervolgens bij de
herziening van box 1 meteen naar moeten kijken, want door die toeslagen
en heffingskortingen is het systeem in ieder geval veel minder
transparant voor de belastingplichtigen die belasting moeten
betalen.
Ik weet niet of ik de vraag van de heer Grinwis zo naar genoegen heb
beantwoord, maar dat is mijn visie op hoe een toekomstige herziening
eruit zou kunnen zien.
De voorzitter:
Ik zie in ieder geval de hand van de heer Vermeer omhooggaan en daarna
ook die van mevrouw Inge van Dijk, maar eerst is de heer Vermeer.
De heer Vermeer (BBB):
Dank aan de staatssecretaris voor zijn toelichting hierop. Deelt hij ook
de mening dat als je het echt goed wil aanpakken, gezien de onderlinge
samenhang tussen al die toeslagen en belastingen, je eigenlijk zou
moeten werken vanuit wat wij weleens "de nucleaire optie" genoemd
hebben, dus gewoon even alles aan de kant schuiven en dan zeggen: hoe ga
je dit systeem inrichten? De staatssecretaris stelt nu voor om te gaan
sleutelen aan onderdelen. Dat is juist wat we steeds doen en waardoor we
steeds dieper het drijfzand in gelopen zijn.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik denk dat je een integrale, algehele herziening zou moeten willen. Ik
ben een beetje bang dat je niet veel verder komt op het moment dat je
voor de nucleaire optie kiest zoals de heer Vermeer die aangeeft. Je
zult ergens moeten beginnen, maar steeds vanuit een integrale visie en
vanuit het totaal bezien. Maar je zult ergens moeten beginnen.
De voorzitter:
Ik zag eerst de hand van mevrouw Van Dijk.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dit haakt eigenlijk aan bij: je zult ergens moeten beginnen. Waar ik me
heel veel zorgen over maak — die zorgen heb ik al een aantal jaren en
die worden eigenlijk Belastingplan op Belastingplan groter — is dat elk
Belastingplan weer een verdringing is van überhaupt een stip op de
horizon om te kunnen vernieuwen. Ik vraag me af of het nou verstandig is
hoe we dit met elkaar doen als we echt serieus de wens hebben om te gaan
vernieuwen. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris daarnaar
kijkt.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik deel de zorgen van mevrouw Van Dijk, maar we hebben nu eenmaal te
maken met de bestaande situatie. We zullen een aantal aanpassingen
moeten doorvoeren. Ik vind het heel jammer dat het niet een van de
onderwerpen is die nu op de formatietafel liggen, want ik denk dat de
herziening van het belastingstelsel daar als zesde thema ook behandeld
zou moeten worden. Ik herken en deel de zorgen van mevrouw Van Dijk,
maar ik denk wel dat we vanuit een bestaande situatie naar een
toekomstige situatie moeten gaan en dat we dat stap voor stap zullen
moeten doen zolang we het eindbeeld maar in zicht houden.
De voorzitter:
En een vervolgvraag?
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik deel namelijk niet de mening van de staatssecretaris. We zullen nu
dingen moeten doen, want dat bepalen we volgens mij met elkaar. Ik pel
mijn vraag wat verder af. Waarom maakt ook dit kabinet de keuze om het
weer meer complex te maken in plaats van te zeggen: dat gaan we nu eens
even niet doen, want we hebben de wens om te vernieuwen; ook al hebben
we die visie hier nog niet liggen, we snappen heel goed dat we
ICT-technisch ruimte zullen moeten gaan creëren, dus we blijven iets
meer op onze handen zitten?
Staatssecretaris Heijnen:
Dat vind ik een lastige vraag, want ik weet niet of het nu meer complex
wordt. Maar vanuit deze bestaande situatie is het op dit moment
moeilijk, denk ik. Inderdaad, u bepaalt zelf wat we gaan doen, maar ik
denk dat we met dit Belastingplan toch een aantal goede stappen zetten.
Er moeten meer stappen volgen; dat ben ik volledig met mevrouw Van Dijk
eens. Maar ik denk wel dat dit Belastingplan op dit moment een goede
stap voorwaarts is.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank aan de staatssecretaris voor het antwoord. Interessant dat hij het
kindgebonden budget ...
De voorzitter:
Eén moment, de microfoon van de staatssecretaris moet even uit, anders
ziet de kijker niet wie er spreekt.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Interessant dat de staatssecretaris het kindgebondenbudget als eerste
aanwijst om aan te pakken, en niet de zorgtoeslag of de huurtoeslag. De
huurtoeslag is de afgelopen jaren natuurlijk al verbeterd, dus dat zou
een reden kunnen zijn. In de tussentijd maken wij politici in generieke
zin het ieder jaar ingewikkelder, vooral gedreven door
koopkrachtfetisjisme. Je zag het net: de heer Klaver heeft die
buffelboete geproblematiseerd. Daar kun je verschillend tegenaan kijken.
Feit is dat we nu voor 734 miljoen de arbeidskorting verder oppompen,
wat de verschillen in ons belastingstelsel groter maakt, wat grote
deeltijdbanen of voltijdbanen onaantrekkelijker maakt en we een stap
verder weg komen van herziening. Dat is door een heel groot deel van de
Kamer gesteund — niet door mijn fractie en ook niet door de SGP, maar
verder volgens mij door alle fracties. Dat vind ik contrair aan de brede
wens die we in globale zin altijd uitspreken, namelijk dat we een
herziening willen. Wat is er nou voor nodig dat het geen vogel in de
lucht blijft en we rapport op rapport stapelen, vanaf de commissie-Van
Weeghel — dat was al in 2010 — tot nu, maar we daadwerkelijk iets gaan
doen? Wat is daarvoor nodig volgens de staatssecretaris? Moeten we dan
inderdaad niet alleen een mooie frase in een coalitieakkoord
opschrijven, maar ook de eerste toeslag die we gaan aanpakken, de eerste
heffingskorting die we gaan aanpakken? Dan moet je dat gewoon concreet
maken, volgens mij ook in de tabel. Hoe kijkt de staatssecretaris
daartegenaan? Zoals we nu werken, maken we het alleen maar
complexer.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik ben het met de heer Grinwis eens. Mijn advies aan een volgend
kabinet, als ik dat zou mogen geven, is daarom: vanuit die heldere,
integrale visie concrete afspraken maken bij de formatie over
maatregelen op korte, middellange en lange termijn. Maar concrete
afspraken maken. Ook in het hoofdlijnenakkoord was het niet concreet
genoeg. Je ziet dat er daardoor vervolgens te weinig gebeurt.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik ga terug naar het pakket Belastingplan 2026. Ik heb met veel
belangstelling geluisterd naar het debat dat afgelopen maandag in uw
Kamer gevoerd is. De leden hebben heel veel vragen gesteld in het eerste
wetgevingsoverleg. Daar ben ik voor een groot deel schriftelijk op
ingegaan in mijn brief van gisteren. Er zijn ook vragen die ik vandaag
zal beantwoorden. Ik doe dat graag aan de hand van de indeling die ik
net met u heb gedeeld. Ik wil afsluiten met een opmerking over de
amendementen.
Dan begin ik met het kopje inkomensbeleid en kom ik bij een vraag van de
heer Hoogeveen, die helaas niet aanwezig is, over de risico's van het
beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor. Is dat een uitzonderlijke
maatregel of kan dit in de toekomst opnieuw worden gebruikt? Zoals
bekend worden veel bedragen en fiscale wetgeving jaarlijks geïndexeerd
om de belastingheffing in reële termen ongeveer gelijk te houden. Het
beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor is een lastenverzwaring,
omdat het belastingstelsel dan minder meegroeit met de inflatie. Het
demissionaire kabinet vindt dan ook dat wat betreft het beperkt
toepassen van de tabelcorrectiefactor terughoudendheid is geboden om te
voorkomen dat de inkomstenheffing steeds verder uit de pas loopt met de
inflatie. Daarnaast, en dat vinden wij ook wel een aandachtspunt, zijn
de effecten voor de belastingplichtigen, voor de burgers minder
transparant omdat deze aanpassing een groot aantal bedragen raakt en
deze niet zichtbaar verlaagt, maar minder verhoogt. Dit neemt niet weg
dat wij van mening zijn dat er weloverwogen, met goede redenen, een
dergelijke keuze gemaakt moet kunnen worden. Maar we zien het dan wel
als een uitzondering, en liever doen we het niet.
Een tweede vraag van de heer Hoogeveen: "Het kabinet past dit jaar
slechts de helft van de automatische inflatiecorrectie toe. Wat is het
effect op de marginale druk en voor welke inkomensgroepen stijgt de
marginale druk het meest?" Ik heb al toegelicht — dat hoef ik niet nog
een keer te doen, zeker niet in deze commissie — wat dat betekent. Maar
bij een toename van het inkomen komen mensen eerder in een hoger
marginaal tarief terecht dan wanneer de tabelcorrectiefactor volledig
wordt toegepast. Dit speelt met name bij inkomens rond de schijfgrenzen,
bij de inkomstenbelasting en bij de opbouw- en afbouwtrajecten van de
heffingskortingen. Als je alle belastingmaatregelen voor 2026 meerekent,
dan geldt voor de verschillende inkomensgroepen dat de verandering in de
marginale druk per saldo beperkt is.
Dan ga ik naar vragen van de heer Stultiens en de heer Vermeer. "Hoe
gaat u in de toekomst voorkomen dat lage inkomens erop achteruitgaan
door de indexatie van de arbeidskorting?" De heer Vermeer vroeg: vindt
de staatssecretaris ook dat er een pas op de plaats moet worden gemaakt
voor inkomensafhankelijke regelingen, zodat het stelsel niet nog
complexer wordt gemaakt? We hadden het er net al even kort over. Het kan
in de toekomst blijven voorkomen dat deeltijdwerkers met een laag
inkomen bij het uitblijven van een loonstijging wat meer
inkomstenheffing moeten gaan betalen, zeg ik tegen de heer Stultiens.
Dit zijn echter wel heel specifieke situaties.
Het kabinet is er geen voorstander van om beleid te maken voor bepaalde
groepen mensen of individuele gevallen. Als je de inkomensgrenzen voor
de arbeidskorting met de inflatie mee laat stijgen in plaats van met de
loonontwikkeling, dan leidt dit op termijn tot een lastenverzwaring voor
werkenden. Middeninkomens zullen er dan op termijn fors minder op
vooruitgaan. Als de inkomensgrenzen met de inflatie meestijgen, betekent
dit ook dat er in tijden van plotselinge en onverwachte inflatie een
flinke achteruitgang plaatsvindt in de arbeidsinkomens voor de mensen
met de laagste inkomens. De lonen stijgen in een dergelijke situatie
namelijk vertraagd mee met de inflatie. De loonstijging loopt altijd
even achter op de inflatiestijging. Het kabinet is overigens — ik gaf
het al aan — samen met de sprekers van mening dat het stelsel te complex
is voor burgers. Maar het is niet meer aan dit demissionaire kabinet om
een hervorming in gang te zetten.
Ook vraagt de heer Vermeer naar de complexiteit van het stelsel, onder
andere in relatie tot heffingskortingen en inkomensafhankelijke
regelingen. Ik ben het volledig met hem eens dat het toevoegen van een
nieuwe inkomensafhankelijke regeling het stelsel complexer maakt. Dat
doet het kabinet dan ook niet. Heffingskortingen en een verhoging of
verlaging daarvan maken voor de bestaande, te grote complexiteit van het
stelsel geen groot verschil.
De voorzitter:
De heer Stultiens heeft hier nog een vraag over, dus we gaan eerst even
naar de heer Stultiens.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Het is jammer dat de heer Grinwis net weg is, want hij begon er ook
over, maar de buffelboete is natuurlijk wel degelijk een probleem. Het
ging om mensen die werken in de thuiszorg, in de schoonmaak of in de
Bijenkorf. Die hebben de laatste jaren allemaal gezegd: we zien opeens
een hogere belasting dan vorig jaar op ons loonstrookje. Dat is raar als
we met elkaar zeggen: werken moet lonen. Nu is het opgelost voor de
afgelopen twee jaar dankzij de Kamer. Dat is heel fijn. Ik snap ook dat
de staatssecretaris zegt: ik ga nu geen hele grote stelselwijzigingen
doorvoeren. Maar wat kan hij dan wel toezeggen zodat we de komende jaren
niet opnieuw elke keer deze discussie krijgen? Wat gaan we doen om te
voorkomen dat deze groepen mensen met een klein inkomen niet meer
belasting gaan betalen dan het jaar ervoor?
Staatssecretaris Heijnen:
Dat is een terechte vraag van de heer Stultiens. Er was, denk ik, wel
sprake van een bijzondere samenloop van diverse omstandigheden waardoor
dit aan de orde was. Als je kijkt naar de koopkracht, dan zie je dat de
groepen die de heer Stultiens noemt er per saldo op vooruitgingen. Ik
kan hem echter toezeggen dat, zolang het kabinet er nog zit, we dit
nauwlettend in de gaten zullen houden en daarop zullen acteren op het
moment dat dat nodig is.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan ga ik naar een aantal vragen van mevrouw Van Dijk, de heer Stoffer
en de heer Grinwis. Die gaan over de arbeidskorting en de doelmatigheid
daarvan voor het stimuleren van arbeidsparticipatie en over de evaluatie
die gedaan is. De leden vragen ook naar de verhoging van het budget van
de arbeidskorting in de derde nota van wijziging op het Belastingplan.
De evaluatie van de heffingskorting en de tariefstructuur zijn mij
uiteraard bekend. Uit deze evaluatie blijkt dat de arbeidskorting als
gerichte inkomensondersteuning voor werkenden doeltreffend is. Het
blijkt inderdaad lastiger om na te gaan of en in hoeverre de
arbeidskorting de afgelopen jaren heeft bijgedragen aan de stijging van
het arbeidsaanbod. Ik heb het dan dus over doelmatigheid. Er is sprake
van een op- en afbouwtraject. Voor lagere inkomens geldt dat de
arbeidskorting stijgt als ze meer gaan verdienen. In de opbouwfase is er
dus een prikkel om meer te gaan werken. Het kabinet is, zoals bekend,
van mening dat meer werken moet lonen en wil dat de koopkracht van
werkenden en uitkeringsgerechtigden dichter bij elkaar blijft. Dat is
ook in het Belastingplan 2026 het geval. Daarom zat in het Belastingplan
zoals aangeboden aan de Kamer op Prinsjesdag een beperkte verhoging van
de arbeidskorting. Door de derde nota van wijziging is daar nu geen
sprake meer van. De hoogte van de arbeidskorting wordt dus alleen
beperkt geïndexeerd per 2026. Wel worden met de nota van wijziging de
inkomensgrenzen van de arbeidskorting aangepast.
Deeltijdwerkers die op jaarbasis minder dan het minimumloon verdienen —
de heer Stultiens vroeg daarnaar — krijgen meer recht op arbeidskorting
in 2026 ten opzichte van de situatie waarin de inkomensgrenzen
uitsluitend op basis van het wettelijke minimumloon zouden zijn
geïndexeerd.
De motie op basis waarvan deze nota van wijziging is ingediend — de heer
Grinwis had het erover — is met een brede Kamermeerderheid aangenomen.
Het kabinet heeft daar dan ook uitvoering aan gegeven.
Om specifiek werkenden te bereiken, zeg ik in antwoord op de vraag van
mevrouw Van Dijk, is de arbeidskorting ook een van de weinige
instrumenten die ingezet kunnen worden in de fiscaliteit.
De voorzitter:
Ik zag eerst de heer Stultiens.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Die motie was inderdaad een compromis tussen meerdere partijen bij de
Financiële Beschouwingen. Als het aan mijn partij had gelegen hadden we
het alleen maar gedekt uit het toptarief. Het werd een mix van een
derde, een derde en een derde: het lage tarief, de arbeidskorting zelf
en het toptarief. Die motie is netjes uitgevoerd. Maar er was wel een
tegenvaller, namelijk het bedrag na 2030. Dat is eigenlijk een
onverwachtse budgettaire tegenvaller. Ik begrijp niet waarom het kabinet
ervoor heeft gekozen om die tegenvaller volledig te dekken in het tarief
van de eerste schijf, terwijl juist de geest van de motie van de Kamer
was: verspreid dat dan ook netjes over deze drie groepen. Kan hij daarop
reflecteren?
Staatssecretaris Heijnen:
Daar hebben we naar gekeken. De extra dekking die nodig was, was op het
moment van het bespreken van die motie niet bekend. We hebben met name
vanwege de eenvoud daarvoor gekozen. De keuze is uiteindelijk vanwege de
eenvoud zo geweest.
De voorzitter:
Een vervolgvraag.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Maar dan blijft de vraag staan of het niet net zo eenvoudig is om te
zeggen: voor een derde dek je het uit het tarief van de eerste schijf en
opnieuw voor een stukje uit het toptarief, die grens? Dat doen we
namelijk toch voor de komende jaren, dus ik zou denken: qua uitvoering
is het even moeilijk om dat ook na 2030 te doen. Ik vind het wel meer
passen bij de geest van de motie om het ook daar netjes te spreiden, in
plaats van het alleen bij het eerste tarief te houden.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat zou kunnen. Dat is, denk ik, aan een volgend kabinet, ook in het
kader van de hele herziening van het belasting- en toeslagenstelsel. We
hebben daar niet voor gekozen, maar we kunnen daar zeker nog een keer
naar kijken.
De voorzitter:
Dan nog mevrouw Van Dijk.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik had nog een vraag gesteld over ons voorstel over die arbeidskorting
naar het aantal uren. Nu wordt meer verdienen in principe gestimuleerd,
maar niet per definitie meer werken. Ik weet dat het moeilijk is in de
uitvoering, maar ik ben benieuwd naar het conceptueel denken hierover en
hoe de staatssecretaris daarnaar kijkt.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik weet niet of mevrouw Van Dijk mijn bijdrage van tevoren heeft
ingezien, maar daar kom ik nu op.
De voorzitter:
Gaat u daar nu op antwoorden of komt u daarop terug? Oké, u gaat eerst
antwoord geven. O nee, mevrouw Van Eijk heeft op dit punt nog een
specifieke vraag. Dan gaan we eerst even naar de vraag van mevrouw Van
Eijk.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ja, naar aanleiding van de interruptie van de heer Stultiens en het
antwoord van de staatssecretaris over de dekking die gekozen is voor die
tegenvaller. Onderdeel van de motie was ook een evenwichtig
koopkrachtbeeld. Nu weet ik niet of die bedragen zo veel impact hebben
dat dat dan verschuift. Misschien kan de staatssecretaris daar nog op
reageren, dus de situatie dat er gekozen zou zijn voor de dekking die
initieel ook in de motie stond.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik ga eerst even kort in op de vraag van mevrouw Van Eijk, met het
verzoek of ik daar in tweede termijn mag terugkomen.
Dan nu de vraag van mevrouw Van Dijk. Het kabinet deelt de wens van
mevrouw Van Dijk om mensen die in deeltijd werken te stimuleren om meer
uren te werken, om de krapte op de arbeidsmarkt te verminderen. Het
kabinet is echter geen voorstander van een arbeidskorting op basis van
gewerkte uren om dit doel te behalen, omdat een dergelijk voorstel wat
ons betreft veel problemen kent. Het is ongericht, juridisch onzeker,
niet goed handhaafbaar voor de Belastingdienst en complex voor burgers.
Binnen de fiscaliteit zou een algehele herziening van de belastingen en
toeslagen uitkomst kunnen bieden door de marginale druk verder te
verminderen, zodat werken meer loont. Dat is de reactie op de
vraag.
Misschien kan ik daar nog wat aan toevoegen. Ik zie mevrouw Van Dijk
enigszins … Ik proef een vervolgvraag zonder dat ze die
uitspreekt.
De voorzitter:
Dan ga ik eerst even naar de heer Oosterhuis.
De heer Oosterhuis (D66):
Misschien moet ik die vervolgvraag dan maar stellen. Ik ben eigenlijk
best wel gecharmeerd van het idee van mevrouw Inge van Dijk. Misschien
kan de staatssecretaris in de tweede termijn iets meer zeggen over waar
dan die problemen zitten, ook de juridische problemen. Bijvoorbeeld ten
aanzien van het minimumloon zijn we een aantal jaar geleden naar een
minimumloon per uur gegaan. Ik zou me ook kunnen voorstellen dat er wel
wat aanknopingspunten zijn om toch ook naar een arbeidskorting per
gewerkt uur te kijken. Misschien kan de staatssecretaris daar in de
tweede termijn nog iets meer over zeggen.
Staatssecretaris Heijnen:
Zal ik proberen om dat nu al te doen?
De heer Oosterhuis (D66):
Dat mag ook.
Staatssecretaris Heijnen:
Arbeidskorting naar gewerkte uren is juridisch onzeker, omdat er een
onderscheid ontstaat op basis van arbeidsduur. Het zou niet zo moeten
zijn, maar indirect kan dat ook leiden tot een ongelijke behandeling
tussen mannen en vrouwen. Dit onderscheid is alleen gerechtvaardigd als
er een hele goede reden voor is. Daarnaast, zeg ik in antwoord op de
vragen, zijn de uitvoeringslasten en administratieve lasten van dit
voorstel heel hoog, omdat gewerkte uren door de Belastingdienst niet
goed te controleren zijn. Er is namelijk geen contra-informatie
beschikbaar. Tot slot denken wij dat de complexiteit en de onzekerheid
voor burgers toenemen. Het aantal gewerkte uren wordt dan een extra
factor die invloed heeft op hoeveel iemand netto overhoudt.
De voorzitter:
Er is toch nog een vervolgvraag.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Zou u in willen gaan op de ongelijke behandeling tussen mannen en
vrouwen? Wat bedoelt u daarmee?
Staatssecretaris Heijnen:
Zeker. Wat ik daarmee bedoel is dat je op dit moment ziet dat veel
vrouwen — ook mannen, maar meer vrouwen — in deeltijd werken, dus minder
uren werken en dus wellicht minder arbeidskorting ontvangen.
De voorzitter:
De heer Oosterhuis neemt het weer over.
De heer Oosterhuis (D66):
Ik ben wel benieuwd waarom dat wel een probleem is bij een
arbeidskorting per uur, terwijl dat niet een probleem zou zijn bij een
arbeidskorting per euro salaris. Daarvoor geldt toch hetzelfde, dat
vrouwen met een deeltijdbaan in de regel wat minder verdienen dan mannen
met een fulltimebaan? Ook nu hebben we dan dat onderscheid in de
arbeidskorting.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat klopt, maar de hoogte van het inkomen kan voldoende zijn om de
arbeidskorting volledig te ontvangen, ook bij minder gewerkte uren — dat
hangt af van de baan die ingevuld wordt — terwijl dat bij gewerkte uren
dan gelijk effect heeft.
Dan ga ik naar een vraag van de heer Stultiens. Hij vraagt waarom het
kabinet ervoor gekozen heeft de extra structurele kosten van de
compensatie — we hebben 'm net behandeld — van de buffelboete te laten
neerslaan in het tarief eerste schijf. Ik had dat al aangegeven, maar
nogmaals: daar is voor gekozen om de dekking zo goed mogelijk aan te
laten sluiten bij de budgettaire derving. Zoals toegezegd zal ik daar in
de tweede termijn nog op terugkomen.
Dat waren mijn antwoorden op de vragen over inkomensbeleid. Als u het
goedvindt, ga ik nu over naar de vragen over box 3. Er zijn veel vragen
gesteld over de maatregelen in box 3, namelijk over de verhoging van het
forfait en de verlaging van het heffingsvrije vermogen. Zoals bekend is
er een flinke dekkingsopgave in box 3 van ruim 2 miljard: 2,55 miljard.
Dat komt vooral doordat de invoering van het nieuwe stelsel een jaar is
uitgesteld. Het kabinet vindt het, net als de Kamer, denk ik, belangrijk
dat deze derving conform de begrotingsregels wordt gedekt. Zo wordt de
rekening niet doorgeschoven. Daarom heeft het kabinet een voorstel
gedaan voor dekking binnen hetzelfde domein in box 3. Ik zal bij de
beantwoording van de vragen nader ingaan op de feitelijke onderbouwing
hiervan. Tegelijkertijd begrijp ik de bezwaren die worden genoemd tegen
deze maatregelen wel heel goed. Als er vanuit uw Kamer voorstellen zijn
voor amendementen met een alternatieve dekking, dan zal het kabinet daar
welwillend naar kijken.
Dan kom ik bij de concrete vragen. Ik begin met de vragen van mevrouw
Van Dijk en de heer Vermeer. Zij vragen zich af of de ramingen voor de
hersteloperatie box 3 nog up-to-date zijn en of de verhoging van het
forfait echt wel nodig is. De heer Vermeer, dacht ik, vroeg: wat zijn de
gevolgen van de recente verkoopgolven van huurwoningen op de geraamde
opbrengst van box 3? Kan de raming worden vergeleken met de realisatie
van de tot nu ingediende tegenbewijzen? De raming is vastgesteld bij het
indienen van het wetsvoorstel Wet tegenbewijsregeling en is door het CPB
positief beoordeeld op redelijkheid en neutraliteit. De rendementen in
de toekomst zijn echter nog onbekend. Er zijn, zoals bekend, diverse
ontwikkelingen die daar invloed op hebben. De raming geeft, wat ons
betreft, de beste inschatting van deze effecten, ook op dit moment.
Mochten realisaties lager of hoger uitvallen, dan heeft dit geen effect
op het inkomenskader, zoals ook bekend is. Eventuele mee- of
tegenvallers lopen in het saldo.
Dan concreet over het aantal tegenbewijzen die inmiddels zijn ingediend:
dat zijn er tot op heden ruim 300.000. De Belastingdienst is onlangs
begonnen met het stapsgewijs behandelen van de tegenbewijzen, maar er is
op dit moment nog geen zicht op het bedrag dat wordt teruggevraagd of
zal worden uitgekeerd. We hopen daar begin volgend jaar op terug te
kunnen komen.
Dan een vraag over het forfait van de heer …
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dit is wel een punt dat voor velen van ons in de Kamer echt een dingetje
is. We hebben hier in de eerdere behandeling continu op gehamerd. Het
zijn er al 300.000 en er zijn echt al een aantal tegenbewijzen
behandeld. Er zal toch wel een eerste gevoel zijn? Wat zien jullie? Wat
zijn de signalen? U kunt de Kamer toch wel een beeld geven van wat
jullie op dit moment zien?
Staatssecretaris Heijnen:
Dat is een bekende vraag, want die heb ik ook gesteld toen ik een aantal
weken geleden begon. Ik heb toen een discussie gehad met de collega's
van analyse en zij gaven aan dat ze op dit moment geen indicatie hebben
dat het bedrag veel te hoog zou zijn. Sterker nog: de eerste signalen
uit 2025 geven hun niet de indruk dat er een bijstelling zou moeten
plaatsvinden. Ik heb er echt — dat moet u geloven — op doorgedrukt, maar
op dit moment kan ik daar helaas niet meer over zeggen.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik ben zelf even kwijt welke jaren nu aan het binnenkomen zijn. Dat gaat
natuurlijk gefaseerd. Je krijgt een uitnodiging om dat formulier te
kunnen invullen. Ik snap dat je het hebt over … Dan moet ik natuurlijk
wel het goede voorbeeld nemen, waarvan we met ons allen weten dat daar
waarschijnlijk heel veel tegenbewijzen op gaan komen. Er zijn natuurlijk
jaren geweest waarin de rendementen laag waren, zeer laag zelfs, maar de
vastgoedprijzen wel doorstegen. Dat zou het jaar zijn waarin de hoogste
bedragen, zal ik maar zeggen, aan tegenbewijzen ingediend zouden kunnen
worden. Welke jaren betreft dit en klopt dat dan met dat beeld?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik herken de vraag. Mevrouw Van Eijk zal wellicht doelen op het slechte
beursjaar 2022, waarbij er minder met tegenbewijs zal worden gedaan. Ik
heb begrepen dat de oudere jaren als eerste binnenkomen. Het
precisieoverzicht moet ik op dit moment nog schuldig blijven. Ik zou
willen vragen of ik daar in de tweede termijn op mag terugkomen.
Dan ga ik naar een vraag van de heer Stoffer. Hij geeft aan dat het
forfait altijd berekend werd op basis van feitelijke informatie en hij
vroeg zich af of het forfaitaire rendementspercentage verder kan stijgen
als er weer geld nodig is. Dat was, heel kort, uw vraag, denk ik. Er is
nog steeds sprake van een feitelijke onderbouwing van het forfait dat
gebaseerd is op een meerjarig gemiddeld rendement op onroerende zaken,
aandelen en obligaties. Voor onroerende zaken is tot nu toe aangenomen
dat de ontwikkeling van de huizenprijzen een goed beeld geeft van het
totale rendement. Zoals bekend, wordt er op dit moment bij het berekenen
van het forfait geen rekening gehouden met huurinkomsten en voordelen
door eigen gebruik. Ook dat soort inkomsten horen volgens de uitspraak
van de Hoge Raad wel thuis in box 3 en horen dus meegenomen te worden.
Hiermee wordt ook een budgettaire dekking geleverd voor de derving die
is ontstaan in box 3. Maar het antwoord op de vraag van de heer Stoffer
is: het forfait is, wat ons betreft, geen knop waar zomaar aan gedraaid
kan worden. Een verdere verhoging is niet mogelijk, omdat de
onderbouwing daarvoor ontbreekt.
De heer Stoffer (SGP):
We komen hier wellicht plenair nog op terug, maar gaat de
staatssecretaris nog specifiek in op pachtcontracten? Want daarbij kun
je überhaupt niet meer dan 2% halen, wat natuurlijk totaal niet in
relatie staat tot die 7,78%. Komt dat antwoord nog? Of gaat hij daar nu
naar aanleiding van mijn vraag op in?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik had dat niet voorbereid. Ik wil daar best op ingaan. Mijn eerste
reactie is: als het werkelijk rendement lager is dan het forfaitair
rendement, kan er natuurlijk via de Wet tegenbewijsregeling box 3 om een
verlaging van de aanslag worden gevraagd. Is dat wat de heer Stoffer
bedoelt?
De heer Stoffer (SGP):
Dat zou natuurlijk een route kunnen zijn, maar wel een wat omslachtige.
Maar bij pachtcontracten is helder dat je wettelijk gezien niet meer
rendement haalt dan 2%. Dat zou dus kunnen via deze omslachtige route.
Maar als nu wordt gezegd door de staatssecretaris dat je dat in alle
gevallen terugkrijgt … Dat vermengt zich wellicht met andere zaken die
je hebt. Stel dat iemand agrarische grond heeft en pachtcontracten
uitzet en ook wat aanlevert enzovoorts. Met dat deel wat je aan
agrarische grond hebt, sta je natuurlijk altijd achter. Ik kan me niet
voorstellen dat een BBB-staatssecretaris de landbouw daar niet in
tegemoet zou willen komen. Ik zou dus eigenlijk graag zien dat daar een
uitzondering voor gemaakt wordt, of dat daarnaar gekeken wordt. Hier zit
wel een stuk onrechtvaardigheid in. Ik denk ook: met betrekking tot de
landbouw en voedselzekerheid moeten we dit zo niet laten bestaan. Ik
snap goed dat het zou kunnen. Als je alleen maar landbouwgrond hebt, zou
het goed kunnen komen met zo'n tegenbewijsregeling. Maar als je ook nog
iets anders hebt in box 3, zoals een vakantiehuis of wat aandelen, dan
wordt dat bij elkaar opgeteld en zakt dat weg. Dat zorgt er natuurlijk
voor dat landbouwgronden gewoon totaal oninteressant worden. Als we niet
uitkijken, gaat dat niet goed. Daar maak ik me grote zorgen over.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik dank de heer Stoffer voor de toelichting. U zegt eigenlijk: ik had
het alleen over pachtgronden, maar het werkelijk rendement moet over het
totaal berekend worden. Dat is eigenlijk wat u zegt. Het kan best zo
zijn dat op de andere vermogensbestanddelen dusdanig hoge rendementen
worden gerekend dat er de facto geen rekening wordt gehouden met een
lager rendement op pachtgrond. Ik denk dat dat de vraag is van de heer
Stoffer. Op dit moment is daar helaas niet in voorzien. Wij denken dat
het heel bewerkelijk en lastig uitvoerbaar wordt om daar specifiek een
uitzondering of een bepaling voor op te nemen.
De voorzitter:
Ik zie wat geknik, maar ik zie geen handen de lucht in gaan. U kunt
verdergaan met uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan kom ik bij een vraag van de heer Vlottes. Hij vroeg mij of de
verhoging van het forfait voor overige bezittingen stand zal houden bij
de rechter. Laat ik aangeven: het kabinet ziet geen risico op schending
van het eigendomsrecht. Met de voorgestelde aanpassing komt het huidige
rendementsbegrip in box 3 beter tot uitdrukking in de berekeningswijze
van het forfait. Dit volgt ook uit de jurisprudentie van de Hoge Raad.
Die heeft geoordeeld dat ook huurinkomsten en voordelen als gevolg van
eigen gebruik tot het rendementsbegrip in box 3 horen.
Belastingplichtigen met een lager werkelijk rendement kunnen tegenbewijs
leveren. Zij betalen dan alleen belasting over het lagere werkelijk
rendement. Met andere woorden: wij zijn van mening dat die verhoging zal
standhouden bij de rechter.
De heer Vlottes vroeg ook of invoering van kostenaftrek in de
tegenbewijsregeling verzachtend had kunnen werken. Bij de behandeling
van de Wet tegenbewijsregeling box 3 is aangegeven dat het toevoegen van
kosten zal zorgen voor een budgettaire derving in 2026 en 2027 van
cumulatief 1,1 miljard. Daarnaast zou dit zorgen voor vertraging bij het
bieden van rechtsherstel en voor verdere vertraging na 1 januari 2028
van de inwerkingtreding van de Wet werkelijk rendement box 3. Dat zou
weer tot een aanvullende budgettaire derving leiden. Bij de behandeling
van de Wet tegenbewijsregeling box 3 is door uw Kamer een amendement om
kostenaftrek in te voeren verworpen. Ik begrijp echter heel goed dat
belastingplichtigen in box 3, met name de belastingplichtigen met
vastgoed, het ontbreken van de kostenaftrek als klemmend ervaren. Wij
streven er daarom ook naar om zo snel mogelijk, per 1 januari 2028, het
nieuwe stelsel box 3 in te voeren, waarin die kostenaftrek wel mogelijk
is.
Dan vraagt de heer Vlottes naar de inschatting dat het aantal
tegenbewijzen met 40% zal stijgen, als gevolg van het verhogen van het
forfait, en of hierdoor de invoering van het nieuwe stelsel per 2028 in
gevaar komt. Hij vraagt ook of het mogelijk is om de herijking van de
uitvoeringstoets van de tegenbewijsregeling naar voren te halen. Ook
mevrouw Van Dijk vraagt wat de gevolgen zijn van die ingeschatte
tegenbewijzenstijging van 40% voor de invoering van het nieuwe stelsel.
Een hoger aantal tegenbewijzen onder de Wet tegenbewijsregeling box 3
leidt er niet toe dat de Wet werkelijk rendement box 3 later kan worden
ingevoerd. Daar hebben we rekening mee gehouden. Invoering van de wet
per 1 januari 2028 is mogelijk, indien het wetsvoorstel uiterlijk 15
maart 2026 is aangenomen door uw Kamer. Verder is het uiteraard van
belang dat er niet tot ingrijpende wijzigingen van het wetsvoorstel
wordt besloten die de invoering zouden kunnen vertragen, en dat er geen
andere prioriteiten worden gesteld die additionele IV-capaciteit van de
Belastingdienst vragen.
Er werd gevraagd naar de herijking van de uitvoeringstoets Wet
tegenbewijsregeling. Die staat gepland in het eerste kwartaal van 2026,
omdat dat het eerste moment is dat er relevante gegevens zijn voor deze
herijking. Het eerder uitvoeren van de herijking, waar ook naar werd
gevraagd, zorgt er niet voor dat risico's eerder in beeld kunnen worden
gebracht. Wat ons betreft leidt het eerder laten plaatsvinden van deze
herijking tot onbetrouwbare resultaten.
Dan kom ik op het idee van de heer Grinwis — hij is er nu helaas niet —
om de verlaging van het heffingsvrij vermogen en de verhoging van het
forfait …
De voorzitter:
Voordat u naar dat idee gaat, is er nog een vraag van de heer
Vlottes.
De heer Vlottes (PVV):
Wellicht dat de staatssecretaris het vergeten is, maar ik had ook nog
gevraagd waar die 40% op gebaseerd is, wat voor gevolgen het heeft als
het bijvoorbeeld 45% of 50% zou zijn, en wat voor gevolgen dat dan heeft
voor de IV-capaciteit.
Staatssecretaris Heijnen:
Die 40% is een inschatting op basis van de ervaring en de kennis vanuit
de gegevens van de Belastingdienst. We gaan ervan uit dat het 40% is.
Het kan meer of minder worden, maar dat zou geen gevolgen moeten hebben.
We gaan er niet van uit dat het 60% wordt. Maar 45% of een lichte
verhoging zou geen gevolgen moeten hebben voor de invoering.
Dan ga ik verder met de vraag van de heer Grinwis, die voorstelde om de
verlaging van het heffingsvrij vermogen en de verhoging van het forfait
terug te draaien. Dit zou dan gedekt worden door een versnelde afbouw
van de wet-Hillen, waarmee alternatieve dekking zou kunnen worden
voorzien. Het voorstel in box 3 zou, zoals bekend, leiden tot een
budgettaire derving van ruim 1,2 miljard jaar per jaar, voor '26 en '27.
Het versneld afbouwen van de wet-Hillen levert in deze beide jaren niet
genoeg op om deze derving volledig te dekken. Het volledig afbouwen van
de wet-Hillen per 2026 is voor de Belastingdienst ook niet uitvoerbaar.
We zouden wel per 2026 het aftrekpercentage kunnen verlagen naar
bijvoorbeeld 3,33%. Dat is de laatste stap in het volledige afbouwpad.
Dat levert 636 miljoen op in 2026 en 664 miljoen in 2027. Het verlagen
van het aftrekpercentage naar 3,33% betreft namelijk alleen een
parameterwijziging, die de Belastingdienst kan uitvoeren.
Dan wellicht een opmerking ten overvloede. De budgettaire opbrengst van
de afschaffing van de wet-Hillen loopt door tot 2047, maar volgens de
begrotingsregels zou het voorstel om dat heffingsvrije vermogen te
verhogen en met 1,78% te verlagen binnen hetzelfde jaar gedekt moeten
worden. In die zin is er geen sprake van een goede, verantwoorde
dekking.
De heer Vermeer (BBB):
Die bedragen klinken natuurlijk heel abstract, want dat zijn bedragen
voor de begroting. Kan in de tweede termijn of ergens schriftelijk
vandaag de impact op verschillende huishoudens gegeven worden?
Staatssecretaris Heijnen:
Misschien kan ik daar al een begin mee maken. Het versneld afbouwen van
de wet-Hillen raakt met name huisbezitters die hun hypotheek bijna
hebben afgelost; misschien doelt de heer Vermeer daarop. Over het
algemeen zijn dat vaak de ouderen. Mensen die hun hypotheek nagenoeg
hebben afgelost, worden natuurlijk extra, onevenredig hard geraakt door
het versnellen van die afbouw.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van de heer Vermeer.
De heer Vermeer (BBB):
Dit gaat over de groep die het betreft. Ik wil dan graag iets horen over
hoeveel het die huishoudens per maand kost.
Staatssecretaris Heijnen:
Helder. Daar kom ik op terug.
Dan heb ik, voor zover ik ...
De voorzitter:
Ik zag nog een hand van mevrouw Van Eijk? Of niet meer?
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ja. Die bedragen en die percentages komen nu best wel snel voorbij, en
dat is nou net het stuk informatie dat ik graag had gezien in de brief
die we gisteravond hebben gekregen. Wellicht komt het nog terug bij de
schriftelijke appreciatie van de amendementen, want dit is wel
informatie die relevant is voor ons, ook om die gewoon even vast te
kunnen pakken. En die komt nu gewoon voorbij, dus misschien kan er
daarin nog gefaciliteerd worden.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat zullen wij doen, uiteraard.
Dan ga ik, met uw goedvinden, voorzitter, naar de het blokje klimaat en
energie. Ik wilde beginnen met de pseudo-eindheffing voor fossiele
auto's. Daar is afgelopen maandag ook uitgebreid bij stilgestaan. Laat
ik met een korte introductie beginnen en daarna op de diverse vragen van
uw leden ingaan. Ik denk, en daar zijn we het met z'n allen over eens,
dat we voor de grote opgave staan om het wagenpark te verduurzamen. Dat
is niet alleen goed voor het klimaat, maar vermindert ook de
afhankelijkheid van fossiele brandstoffen uit andere delen van de
wereld. Het is ook zo dat een groot deel van de nieuwe personenauto's in
de zakelijke markt wordt verkocht. Het versnellen van het aantal
zakelijke elektrische auto's is daarom, zo denken wij, een goede manier
om het wagenpark te verduurzamen, ook omdat de huidige leaseauto's
uiteindelijk als tweedehandsauto's bij particulieren terechtkomen, ook
in Nederland. Ik wil er toch nog een keer op wijzen dat het momenteel
voor de werkgever even duur is, of misschien zelfs goedkoper, om een
zakelijke elektrische leaseauto aan te bieden in plaats van een fossiele
auto. Het kabinet stelt daarom via een pseudo-eindheffing een norm — dus
geen belastingheffing, maar een norm — waarmee werkgevers vanaf 2027 in
principe alleen nog elektrische auto's voor privédoeleinden ter
beschikking stellen aan werknemers. Zoals ik al zei, er zijn hierover
heel veel vragen gesteld. Die wil ik in blokjes beantwoorden, en wel
langs de volgende blokjes: alternatieven voor de pseudo-eindheffing,
handelingsperspectief voor werkgevers, uitwijkmogelijkheden,
administratieve lasten en de mogelijkheden voor flankerend beleid.
Ik begin met de alternatieve beleidsopties. Mevrouw Van Dijk en de heer
Hoogeveen vroegen daarnaar: zijn er echt geen eenvoudigere
alternatieven? En hoe kijk ik naar het doortrekken van de
bijtellingskorting voor elektrische auto's of bijvoorbeeld een subsidie
op de aanschaf van elektrische auto's? De heer Hoogeveen vroeg ook nog
of er is overwogen om de transitie op een minder dwingende manier te
stimuleren, bijvoorbeeld via positieve prikkels in plaats van een
sanctie. Om extra CO2-reductie te realiseren, wil het kabinet
de ingroei van emissievrije personenauto's op de zakelijke markt
versnellen. Er zijn geen eenvoudigere alternatieven. Ik verwijs ook naar
de alternatieven die worden genoemd in de nota naar aanleiding van het
verslag. Wij hebben die onderzocht, maar wij kwamen tot de conclusie dat
dit het beste en meest eenvoudige alternatief is. Het is in ieder geval
de meest effectieve manier om de ingroei van emissievrije personenauto's
te versnellen. Het klopt: in de laatste jaren heeft in het beleid
hiervoor de nadruk gelegen op subsidies, bijvoorbeeld via een korting in
de bijtelling. Het kabinet kiest nu primair voor minder vrijblijvend
beleid, ook omdat de prijzen van elektrische personenauto's inmiddels
zijn gedaald. Dat wil niet zeggen dat ik de vraag om een nieuwe
bijtellingskorting niet begrijp. Ook de heer Grinwis, nu niet aanwezig,
heeft hiernaar gevraagd. Ik kom hier onder het kopje flankerend beleid
op terug.
De heer Vlottes vroeg mij het volgende. Het opnemen van een lager
bijtellingspercentage is vanuit budgettaire redenen niet gedaan. Dat
klopt; het kost geld. Maar de reden voor de pseudo-eindheffing was dus
niet budgettair. Wat is het dan? Is het een budgettaire regel of niet?
Heb ik de vraag zo een beetje goed begrepen? De pseudo-eindheffing wordt
inderdaad niet om budgettaire redenen voorgesteld, maar om ervoor te
zorgen dat het zakelijke wagenpark zo snel mogelijk elektrisch wordt.
Voor flankerend beleid, zoals een nieuwe korting in de bijtelling, is
echter wél budgettaire dekking nodig. Ik heb in het wetgevingsoverleg
partijen gehoord die nadachten over flankerend beleid. Ook op dit punt
staat het kabinet open voor suggesties, mits uiteraard netjes
gedekt.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Het gaat hier in het debat vaak over budgettaire dekking. Dat snap ik.
Maar er is natuurlijk ook gewoon sprake van klimaatdekking. We hebben
namelijk doelen met elkaar afgesproken. Die worden nu niet of nauwelijks
gehaald. Als partijen hier plannen indienen die ons verder van de doelen
brengen, zou ik verwachten dat je als partij ook moet aangeven hoe je de
klimaatdoelen of de elektrischeautodoelen dan gaat halen. Deelt de
staatssecretaris de opvatting dat een dekking breder is dan alleen een
budgettaire dekking en ook moet gaan over het halen van
klimaatdoelen?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik denk dat het belangrijk is dat de klimaatdoelen gehaald worden; dat
ben ik met de heer Stultiens eens. Dat moet wel gebeuren binnen de reële
mogelijkheden. U heeft het over flankerend beleid dat ertoe zou moeten
leiden dat er wellicht nog meer elektrisch gereden wordt, en ik zie
daarin wel een parallel met de budgettaire dekking. Als flankerend
beleid er namelijk toe zou leiden dat er uiteindelijk nog meer
elektrisch wordt gereden, denk ik dat dat ook ten gunste komt van de
klimaatdoelen.
Dan ga ik door met een vraag van de heer Stultiens. Ook mevrouw Van Dijk
vroeg daarnaar.
De voorzitter:
Op dit punt had mevrouw Van Dijk ook nog een vraag.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik zit toch nog even te kauwen op die alternatieven. Het is namelijk ook
een beetje mijn missie om te vereenvoudigen, zal ik maar zeggen. Ik heb
wel zitten denken. Het doel is CO2-uitstoot te verminderen.
De staatssecretaris geeft aan: elektrisch rijden is in principe al
goedkoper. Dus eigenlijk, heel plat: een ondernemer zou wel gek zijn als
hij een andere keuze maakt. Als je nou zou kiezen voor flankerend beleid
plus bijvoorbeeld in 2030 of 2031 een verbod, zouden dan de
CO2-doelen dichterbij komen of verder weg raken? Volgens mij
heb je dan een simpel alternatief.
Staatssecretaris Heijnen:
Alweer: ik wilde daar net op ingaan. Dat was namelijk een van uw vragen
van afgelopen maandag. Dat was ook een vraag van de heer Stultiens:
waarom niet simpelweg een verbod, al dan niet gecombineerd met andere
maatregelen? Wij hebben ook gekeken naar een wettelijk verbod, maar dat
bleek naar onze inschatting niet mogelijk vanwege regels over de
Europese interne markt. Dat is met name de reden waarom wij denken dat
een verbod juridisch niet houdbaar zal zijn, even los van de vraag of je
het zou moeten willen.
Dan ga ik naar een vraag van de heer Hoogeveen. Zou het het overwegen
waard zijn om hybride- of plug-inhybrideauto's mee te nemen in de
uitzondering? Is hier onderzoek naar gedaan? Zoals gezegd: het doel van
de pseudo-eindheffing is om het halen van de klimaatdoelen dichterbij te
brengen en ons minder afhankelijk te maken van fossiele brandstoffen. De
pseudo-eindheffing zorgt er bovendien voor dat er straks betaalbare
tweedehands elektrische auto's zijn, omdat de huidige leaseauto's
uiteindelijk als tweedehandsauto terechtkomen bij particulieren. In de
praktijk zijn de voordelen van een plug-inhybrideauto beperkt en sterk
afhankelijk van hoe de auto wordt gebruikt. We verwijzen daarbij ook
naar een onderzoek van onder andere TNO. Het kabinet heeft er daarom
bewust voor gekozen om alleen volledig elektrische auto's buiten de
pseudo-eindheffing te houden.
Dan ga ik naar een volgende vraag van de heer Hoogeveen: waarom is
ervoor gekozen om de heffing bij de werkgever te leggen, terwijl de
feitelijke keuze in veel gevallen bij de werknemer ligt? Hoe effectief
acht de staatssecretaris deze maatregel dan nog? Ook hierin kiest het
kabinet bewust voor het opleggen van een heffing aan de werkgever. De
werkgever kan namelijk in eerste instantie bepalen welke personenauto's
hij ter beschikking stelt aan zijn werknemers voor privégebruik. De
werknemer kan vervolgens kiezen uit de opties die de werkgever biedt.
Dat is dus de reden.
Dan ga ik naar een vraag van de heer Stoffer. De komende jaren kost de
maatregel zo'n 700 miljoen euro en structureel 43 miljoen euro. De heer
Stoffer vroeg mij of die honderden miljoenen niet op een efficiëntere
manier zijn in te zetten, bijvoorbeeld door werkgevers financieel te
stimuleren en te helpen hun wagenpark te elektrificeren, in plaats van
hun een extra belasting op te leggen. Om de overstap naar een volledig
emissievrij wagenpark te maken vinden wij het belangrijk dat het beleid
minder vrijblijvend wordt. Een verbod vinden wij te ver gaan, maar een
pseudo-eindheffing vinden wij een goed alternatief.
Nieuwe elektrische auto's kunnen bovendien qua functionaliteit inmiddels
concurreren met vergelijkbare fossiele auto's, terwijl dit een aantal
jaren geleden zeker nog niet het geval was. Het kabinet vindt het daarom
nu tijd om een norm te stellen voor werkgevers. De pseudo-eindheffing
zelf levert geld op omdat het kabinet verwacht dat een klein deel van de
werkgevers de fossiele auto zal blijven aanbieden.
Aanvullend: voor 2026 is het ook belangrijk voor het EMU-saldo, want we
zitten daar al dicht tegen de 3% en de ingeboekte opbrengst, het
anticiperende effect in 2026, is circa 200 miljoen. Door de extra
ingroei van de elektrische auto in het wagenpark neemt, zoals bekend,
ook de grondslagerosie in de brandstofaccijnzen en de bpm toe. Per saldo
leidt de maatregel daardoor tot een structurele derving. Wij denken
echter dat een subsidiemaatregel veel duurder zou zijn, omdat die dan
boven op de grondslagerosie komt, omdat de overheid een extra subsidie
zou moeten geven en daar geen extra inkomsten tegenover staan. Het
kabinet is dan ook van mening dat de norm die het kabinet met deze
maatregel stelt, de meest efficiënte manier is om elektrificatie van het
wagenpark te stimuleren.
Dan kom ik bij een vraag van de heer Vlottes. Hij geeft aan ...
De voorzitter:
Voor die tijd ga ik nog even naar de heer Stoffer.
De heer Stoffer (SGP):
Ik begrijp dat de staatssecretaris wat positiever is over het
eindresultaat dat hij verwacht dan ik. Ik had nog een paar extra vragen.
Eén. Ziet de staatssecretaris ook dat hierdoor best een administratieve
last bij werkgevers komt te liggen, vooral bij de kleinere? Ik had
gevraagd hoe die worden ondersteund.
Twee. Ziet hij ook het risico dat werkgevers gaan denken: ik ga dit
allemaal niet doen; die werknemer schaft zelf maar een auto aan en ik
zorg wel voor een goede reiskostenvergoeding, dan zijn we er veel
makkelijker vanaf? Als je niet uitkijkt, krijg je daarmee straks het
effect dat mensen vervuilendere auto's kopen dan de elektrische auto's
waarvan de staatssecretaris denkt dat ze er gaan komen.
Daarnaast heb ik nog een aanvullende vraag. Die zat niet in mijn
bijdrage, maar kwam naar boven naar aanleiding van een antwoord op een
vraag van een van de collega's. De staatssecretaris zegt dat
tweedehandsauto's in Nederland achterblijven en terechtkomen op de
private markt. Over het algemeen zijn die auto's nogal duur in
verhouding tot een auto die op fossiele brandstof rijdt. Het effect in
de afgelopen jaren is steeds geweest dat alles altijd weglekt naar de
landen om ons heen, die een stimuleringsmaatregel hebben om mensen aan
zo'n tweedehands elektrische auto te helpen. In Nederland hebben we die
nu niet echt. Zou de staatssecretaris wellicht kunnen ingaan op die drie
dingen?
Staatssecretaris Heijnen:
Zeker. Ik wilde daar later op ingaan, onder het kopje dat ik daarvoor
heb genoemd. Als de heer Stoffer het goedvindt, wil ik de vraag even
parkeren en er later op terugkomen.
Dan ga ik naar een vraag van de heer Vlottes: "Het doel lijkt de
middelen te heiligen. De pseudo-eindheffing gaat ten koste van
werknemers en werkgevers. Is het een idee om de pseudo-eindheffing
simpelweg niet in te voeren en alvast een begin te maken met de
vereenvoudiging van het belastingstelsel?" Ik zei het al, voor een
werkgever is het even duur of zelfs goedkoper om een elektrische
zakelijke leaseauto aan te bieden in plaats van een fossiele auto. Ik
deel de analyse van de heer Vlottes dan ook niet. Tegelijkertijd zijn op
dit moment veel nieuwe zakelijke leaseauto's nog niet elektrisch. Zonder
pseudo-eindheffing wordt verwacht dat gemiddeld 83% van alle nieuwe
zakelijke auto's volledig elektrisch zal zijn in 2030 en met
pseudo-eindheffing wordt verwacht dat dit gemiddelde stijgt naar 95%.
Dat is met name de reden waarom het kabinet besloten heeft om de norm te
stellen dat per 2027 alle nieuwe, voor privégebruik ter beschikking
gestelde auto's volledig elektrisch moeten zijn.
Uitwijkmogelijkheden: een van de vragen van de heer Stoffer, maar
mevrouw Van Dijk, de heer Oosterhuis, de heer Grinwis en de heer Vlottes
vroegen er ook naar. Hoe effectief is de maatregel? De heer Stoffer gaf
het net aan: het wordt aantrekkelijker om een mobiliteitsbudget te geven
waarmee de werknemer vervolgens zelf een goedkopere fossiele auto
aanschaft, of een onbelaste reiskostenvergoeding en een minder zuinige
tweedehandsauto. Het kabinet heeft uitwijkopties en de hieraan
gerelateerde gevolgen nader in kaart laten brengen. Uit een
kwantitatieve analyse blijkt in ieder geval dat het voor een werkgever
veel duurder is om via een mobiliteitsbudget, gecombineerd met een
onbelaste reiskostenvergoeding, de werknemer een soortgelijke nieuwe
auto privé te laten aanschaffen. Voor de werkgever is het wel goedkoper
om een onbelaste reiskostenvergoeding te verstrekken dan een zakelijke
leaseauto ter beschikking te stellen. De werknemer daarentegen is met
een onbelaste reiskostenvergoeding veel duurder uit als hij of zij zelf
een nieuwe vergelijkbare auto zou moeten kopen. Vanwege deze
kostenverschillen acht het kabinet het niet plausibel dat dergelijke
uitwijkeffecten op grote schaal gaan plaatsvinden.
De heer Stoffer (SGP):
De staatssecretaris gaf straks aan waar hij vandaan komt, namelijk uit
Limburg. Volgens mij hij kent hij dus gewone mensen. Hij weet net zo
goed als ik en ook de heer Vermeer — wij komen uit Uddel en Elspeet —
wat mensen gaan doen: die kopen gewoon een mooie auto van tien jaar oud,
op diesel, en gaan daarmee rijden. Dat wordt het effect. Die gaan echt
niet alsnog voor die nieuwe elektrische auto, die gewoon heel veel kost.
Laten we heel reëel zijn: de theorie klinkt mooi, maar de praktijk gaat
gewoon anders zijn. Ziet de staatssecretaris dat ook in?
Staatssecretaris Heijnen:
Het klopt dat ik uit Limburg kom. Maar we zien dat toch anders. De heer
Stoffer geeft al aan dat een werknemer ervoor zou kunnen kiezen een
oudere tweedehandsauto aan te schaffen. Het gaat dan inderdaad om een
auto die ongeveer tien jaar oud is. Dat zou kunnen, maar qua
functionaliteit is die absoluut niet vergelijkbaar met een nieuwe
zakelijke leaseauto. Een nieuwe zakelijke leaseauto wordt bovendien vaak
ingezet als onderdeel van aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden. Hoewel deze
uitwijkmogelijkheid een risico is, verwacht het kabinet niet dat deze
uitwijkmogelijkheid op grote schaal benut zal worden.
De voorzitter:
Ik ga eerst even naar de heer Stoffer. Daarna heeft de heer Vermeer hier
ook nog een vraag over.
De heer Stoffer (SGP):
Als je gewoon je nuchtere verstand gebruikt, dan klinkt het allemaal
mooi, maar straks zal het anders blijken te zijn; daar durf ik echt wel
wat op te zetten. De een koopt een auto van tien jaar oud, de ander een
auto van vijf jaar oud. In theorie klinkt het allemaal mooi, maar het
gaat gewoon niet werken. Ik geef het maar mee. Ik zou zeggen: kabinet,
gebruik het nuchtere verstand, kijk eens naar wat gewone mensen in het
land gaan doen; die gewone mensen gaan gewoon een auto kopen waarvan ze
denken "dit past me een beetje". En qua functionaliteit? Nou, doe mij
maar een BMW van tien jaar oud in plaats van heel veel nieuw spul dat nu
de markt op komt, want dat rijdt beter dan al dat nieuwe spul. Ik denk
echt dat het een hele andere toer opgaat, dat mensen auto's gaan
importeren vanuit Duitsland. Je haalt daar de mooiste dingen, het rijdt
geweldig en vaak heeft het ook nog meer emotionele waarde. Dit gaat
gebeuren. Ik geef het maar mee aan het kabinet. Ik zou zeggen:
heroverweeg het nog eens.
De voorzitter:
Na dit emotionele betoog over de BMW nu naar de heer Vermeer. Even
kijken wat voor emobetoog hij gaat houden over een bepaald
automerk.
De heer Vermeer (BBB):
Ik ben ook net overgeschakeld van lease en private lease naar eigen
autobezit. Ik heb zelfs een extra argument. Dat is dat die nieuwe auto's
bij 1 kilometer snelheidsoverschrijding zo irritant beginnen te piepen
dat je dat voor elke rit weer moet herstellen. Ik heb dus gezocht naar
een auto die dat nog niet heeft. Zo zal ik voorlopig ook blijven rijden;
wel elektrisch in dit geval.
Maar het proces dat de heer Stoffer hier net al beschreef, gaat er
gewoon toe leiden dat mensen in plaats van in een nieuwe leaseauto met
de nieuwste technologie en laag brandstofverbruik, ook bij benzine en
diesel, gaan rijden in een oudere benzine- of dieselauto, die ook nog
zorgt voor minder CO2-reductie. Dus als dat al een doel zou
zijn, dan gaat hier een averechts effect plaatsvinden, is mijn idee. We
hebben dat hier al eerder in diverse debatten aan de orde gehad. Ik hoop
toch echt dat er meer geïnvesteerd wordt in gedragspsychologen en dat er
meer getest wordt op dit soort uitwijkeffecten. Want ook hier weer geldt
dat mensen er op een gegeven moment in hun hoofd en gevoelsmatig gewoon
helemaal klaar mee zijn. Dan gaan ze niet meer rekenen en dan nemen ze
gewoon hun maatregelen. Voor sommige gebieden zoals tabak kun je dat
staven met de laffercurve, die hier gisteren ook weer aan de orde
geweest is, en dat soort dingen. Maar wij schieten op dit moment zo ver
door dat mensen niet eens meer gaan rekenen en er gewoon klaar mee zijn.
Ik zou dus nadrukkelijk aan de staatssecretaris willen verzoeken om
minder optimistisch te zijn over beperkt uitwijkgedrag.
De voorzitter:
Dan gaan we naar de staatssecretaris. Zo brengt het Belastingplan toch
ook nog wat inzicht in het persoonlijk leven van de Kamerleden, in de
snelheid die de heer Vermeer altijd aanhoudt op de wegen en in de
voorkeuren van de heer Stoffer. Maar nu eerst de staatssecretaris
nog.
Staatssecretaris Heijnen:
Naar de omvang van de uitwijk hebben diverse bureaus gekeken. Daar
baseren we ons op. Het kan natuurlijk in individuele gevallen voorkomen
dat er andere keuzes worden gemaakt, zoals de heer Vermeer
aangeeft.
Misschien ook als tip voor de heer Vermeer: die piepjes kun je
uitzetten, hoor; dan moet je naar de instellingen.
De voorzitter:
Nu gaat het komen.
De heer Vermeer (BBB):
Ja, dat is een beetje uitlokking. Die piepjes kan je uitzetten, maar die
moet je dan elke rit weer vooraf uitzetten, want anders heb je dikke
kans dat je binnen een paar honderd meter al de eerste piep hoort.
De voorzitter:
Ja, staatssecretaris …
Staatssecretaris Heijnen:
Maar ze kunnen uitgezet worden!
De voorzitter:
Oké.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nu is de verleiding groot om allemaal persoonlijke ontboezemingen te
doen over hoe mooi het is om een diesel te hebben die meer dan 1.000
kilometer vooruit kan en waar je geen omkijken naar hebt, ook van andere
merken dan de heer Stoffer noemt.
De voorzitter:
En u woont in Den Haag, meneer Grinwis?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nee, nee! Het is hoe dan ook een serieus punt dat we de gedragsreactie
niet helemaal kunnen inschatten. Ik zie ook het risico dat de heren
Stoffer en Vermeer schetsen; dat heb ik ook in mijn eerste termijn
genoemd. Het kan best tot een andere verhouding leiden. "Wij geven u als
medewerker dan wel een onbelaste reiskostenvergoeding en dan spelen we
misschien wel iets met het brutoloon." Dan krijg je andere gedragingen
en die zitten niet allemaal in dat Revnextmodel en andere modellen die
inschattingen hiervan proberen te maken. Feit is wel dat er de komende
jaren steeds meer betaalbare elektrische modellen op de markt komen. Dat
gaat ook tot een gedragsreactie leiden. Maar wat dan mij frappeert, is
dat er geen flankerend beleid meer in het Belastingplan zit. Er is wel
een pseudo-eindheffing, maar datgene waaraan wel is gewerkt op het
ministerie, is uiteindelijk niet in het Belastingplan geland. Dat snap
ik niet. Dan ben je wel de straf aan het aankondigen, maar het
alternatief, dat elektrisch rijden een beetje aantrekkelijk moet houden,
heb je er gewoon niet in zitten. Sterker, ik heb in mijn eerste termijn
ook betoogd dat 22% bijtelling voor een elektrische auto met gemiddeld
genomen een hogere cataloguswaarde, de facto het zwaarder belasten van
elektrisch rijden is ten opzichte van een fossiele auto in de
bijtelling. Ik ben bezig, met behulp van uw geweldige
amendementenservice, om daar een mooi amendement van te maken. Maar
vindt de staatssecretaris dat zelf ook niet een gemiste kans?
Staatssecretaris Heijnen:
De heer Grinwis heeft die vraag inderdaad gesteld in de eerste termijn.
Daar kom ik nog expliciet op terug. We staan uiteraard open voor
suggesties van de Kamer. Ik hoor de heer Grinwis zeggen: "Ik zie wel de
stok, maar ik mis de wortel; zou er ook niet een stukje wortel bij
moeten zitten?" Daar kom ik nog op terug. De heer Grinwis kennende, zal
zijn amendement netjes gedekt zijn, dus daar staan wij welwillend
tegenover.
De heer Oosterhuis vroeg: hoe wordt de pseudo-eindheffing gehandhaafd?
Ik kan aangeven dat dit via reguliere controles door de Belastingdienst
gaat gebeuren, waaronder, maar niet uitsluitend, via bedrijfsgesprekken
en boekenonderzoeken.
Dan het kopje handelingsperspectief. De heren Hoogeveen en Vermeer en
mevrouw Van Dijk vroegen daarnaar. De heer Hoogeveen zei dat veel
bedrijven simpelweg niet in staat zijn om een volledig elektrisch
wagenpark te faciliteren. De heer Vermeer vroeg mij hoe ik aankijk tegen
netcongestie. Mevrouw Van Dijk vroeg: worden de randvoorwaarden
voldoende meegenomen in de besluitvorming en stellen we realistische
eisen aan werkgevers om het door ons gewenste doel te behalen? Wat
gebeurt er als een werkgever aan een langer contract vastzit? Wordt hij
dan geconfronteerd met de pseudo-eindheffing, zonder dat hij
mogelijkheden heeft om daarop te anticiperen? Ik denk dat ik dan de
vragen over het handelingsperspectief heb samengevat.
Zoals aangegeven — dat is een herhaling van zetten — geldt voor de
pseudo-eindheffing een ruime overgangstermijn, die pas vervalt voor
bestaande contracten vanaf 17 september 2030, waardoor bestaande
contracten nog vijf jaar zijn vrijgesteld. Daarbij komt dat de meeste
leasecontracten voor Prinsjesdag al zijn afgesloten. Wij verwachten dan
ook dat bestaande contracten die langer lopen dan vijf jaar allemaal
buiten de pseudo-eindheffing blijven.
Wat de netcongestie betreft verwacht het kabinet dat er de komende jaren
voldoende laadpunten zijn voor het groeiende aantal elektrische auto's.
Met meer dan 1 miljoen laadpunten behoort het laadnetwerk in Nederland
tot de beste van Europa.
Daarnaast wordt de actieradius van nieuwe elektrische auto's steeds
groter. De heer Grinwis had het er al over, ook over zijn diesel. De
noodzaak tot vaak laden neemt daardoor af. Ook het aantal snelladers
groeit gestaag door. Nu zijn dat er al ruim 6.000. Deze trends
verminderen de noodzaak tot vaak laden, zeker als je wat dichter bij je
werk woont. Hierdoor kunnen meer auto's gebruikmaken van het bestaande
netwerk. Ten slotte worden de meest gebruikte parkeerlaadpunten in
Nederland middels bestaande kleinverbruikersaansluitingen gerealiseerd.
Ook het PBL geeft in de KEV 2024 en 2025 aan dat de problematiek van
netcongestie voor de ingroei van elektrische personenauto's beperkt is.
Wij verwachten dan ook dat hierdoor het aantal elektrische auto's in de
zakelijke markt snel toeneemt, maar wel op zo'n manier dat werkgevers
voldoende handelingsperspectief hebben.
Dan ga ik naar het kopje administratieve lasten. De heer Oosterhuis en
mevrouw van Eijk vroegen daarnaar. Kan de staatssecretaris bevestigen
dat een werkgever die uitsluitend elektrische auto's ter beschikking
stelt, geen administratieve lasten heeft? Erkent hij dat de
pseudo-eindheffing de nalevingskosten voor werkgevers aanzienlijk
verhoogt?
Er zijn geen extra administratieve lasten als werkgevers zich aan de
gestelde norm houden en alleen nog elektrische personenauto's aanbieden
aan hun werknemers. Het kabinet is daarnaast juist voornemens om de
regeldruk voor kleinere ondernemers, voor het mkb, te verlagen. De
verplichting om te rapporteren over CO2-uitstoot uit
werkgebonden reizen wil het kabinet namelijk pas laten gelden voor
werkgevers met 250 of meer werknemers in plaats van 100
werknemers.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dat is volgens mij niet echt een antwoord op de vraag die gesteld is.
Natuurlijk, wij snappen dat er geen extra administratieve lasten zijn op
het moment dat een ondernemer doet wat het kabinet graag ziet. Het gaat
om de gevallen waarin ondernemers om waarschijnlijk voor hen hele goede
redenen een andere keuze maken.
Staatssecretaris Heijnen:
Wij denken dus dat die groep zeer beperkt zal zijn. En ja, dat leidt tot
de pseudo-eindheffing, maar wij zijn van mening dat de extra
administratieve lasten daarvan in de loonheffing beperkt zijn. Wij
denken dus dat het beperkt is.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik volg het betoog dat de administratieve lasten beperkt zijn en dat je
op jaarbasis je aangifte loonheffingen kan doen, en anders regel je het
in. Volgens mij is dat dus inderdaad niet zo ingewikkeld. Het gaat met
name om de werking van de regeling, de verschillende definities en de
verschillende aanvangstijdstippen. Het gaat er ook om dat er gewoon heel
veel dingen uit elkaar gaan lopen wat betreft het afdragen van de
eindheffing via de loonbelasting en de loonheffingen enerzijds en het
verwerken, het administreren, van de fiscale bijtelling voor het
privégebruik van de auto anderzijds. Ik ben op zoek naar het antwoord op
de vraag hoe dat dan eenvoudiger kan, zodat iedereen begrijpt dat die
regels op elkaar aansluiten op het moment dat je een fossiele auto ter
beschikking stelt voor privégebruik.
Staatssecretaris Heijnen:
Eigenlijk vraagt mevrouw Van Eijk of ik ruimte zie om de
pseudo-eindheffing toe te passen — dat kan ik me herinneren — vanaf de
maand na registratie, net zoals de bijtelling. Allereerst gaat de
bijtelling niet uit van het moment van registratie maar van de eerste
dag van het gebruik door de werknemer. Hier sluit het voorstel dan dus
niet op aan. Door pas de maand na het eerste gebruik te heffen, vallen
fossiele auto's buiten de heffing. Dat geldt bijvoorbeeld voor een auto
die voor drie weken wordt geleased. Dat vind ik ongewenst en dat werkt
misbruik in de hand. Tot slot denken wij dat het geen
administratievelastenverlichting is en dat het alleen maar nieuwe
complexiteit en vragen oproept. De pseudo-eindheffing wordt namelijk in
de kern niet pro rata maar per maand toegepast, terwijl de bijtelling
wel pro rata wordt toegepast.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Maar het gaat er juist om dat we dat allemaal verschillend behandelen en
benaderen en dat daar wat meer consistentie in zou kunnen komen door het
juist wel gelijk te trekken. Eerlijk gezegd lijkt mij de situatie in het
voorbeeld dat de staatssecretaris nu geeft, namelijk dat er een keer
iemand voor drie weken een auto ter beschikking gesteld krijgt en dat we
ook dat laatste stukje nog moeten heffen, niet de bedoeling en niet het
doel van de regeling zoals die nu geïntroduceerd wordt. Graag een
reactie van de staatssecretaris daarop.
Staatssecretaris Heijnen:
Wij zien toch grote verschillen tussen de pseudo-eindheffing en de
bijtelling, waardoor de administratieve last niet wordt verlicht als de
periodes waarover de heffingen verschuldigd zijn, worden
gelijkgetrokken. Ik benoem een paar punten. Allereerst zal voor veel
nulemissieauto's bijtelling gelden. Voor deze auto's geldt de
pseudo-eindheffing niet. Verder kan het ook zo zijn dat de
pseudo-eindheffing verschuldigd is en de bijtelling niet. Dit speelt als
er voor de bijtelling geen sprake is van privégebruik en voor de
pseudo-eindheffing, woon-werk, wel, bijvoorbeeld omdat het
woon-werkverkeer als privéverkeer wordt gezien. Tot slot is de werkgever
de belastingplichtige bij de pseudo-eindheffing en de werknemer bij de
bijtelling.
Dan kom ik bij een vraag van de heer Grinwis. We hadden het daar net al
even kort over. Hij vroeg hoe ik sta tegenover een nieuwe korting in de
bijtelling voor elektrische auto's, met de dekking via geleidelijke
versobering van de youngtimerregeling. Ik begrijp de vraag van de heer
Grinwis trouwens goed. Zoals de heer Grinwis al aangaf, ligt de
cataloguswaarde van elektrische auto's, zelfs in de kleinere segmenten,
voorlopig nog hoger dan die van een vergelijkbare fossiele auto. Dit
leidt tot hogere bijtellingslasten als een werkgever de gestelde norm
volgt en kiest voor een elektrische auto voor zijn werknemer. Ik heb
daarom veel sympathie voor het voorstel van de heer Grinwis om te kijken
naar de mogelijkheden om de bijtellingskorting voor elektrische auto's
te verlengen. Ik hoef niet tegen de heer Grinwis te zeggen dat dit
uiteraard wel netjes gedekt moet zijn. Ik geef hierbij in overweging dat
het ook mogelijk is om alleen in 2026 de bijtellingskorting door te
trekken, waarbij de ontwikkeling van het bijtellingspercentage voor
elektrische voertuigen na 2026 wellicht in groter verband, bij een brede
herziening van de autobelastingen, kan worden bekeken.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank voor het antwoord, dank voor de suggestie en dank voor de
welwillende houding. Dat waardeer ik zeer. Ik heb een soort
fullswingversie uitgevraagd bij de amendementenservice van Financiën om
inzicht te krijgen in wat het financieel zou betekenen. Dat is op dit
moment voor ons aan deze kant van de tafel lastig in te schatten. Ik kan
altijd nog terugvallen op "alleen voor '26", maar dat heeft ook wel wat
nadelen, omdat zeker het aanschaffen en het voorbereiden van de aankoop
van een nieuwe auto, of dat nou zakelijk of privé is, wel met
verwachtingenmanagement te maken heeft, niet alleen voor het volgende
jaar, maar ook voor de jaren erna. Dus idealiter zou ik het wat langer
willen doen, maar als ik budgettair in de knel kom … Uiteindelijk moet
het rondlopen. De dekking moet ook redelijk zijn, want een al te abrupte
ingreep in de youngtimerregeling nu, half november, voor '26 is ook niet
redelijk. Dus ik ga welwillend kijken naar de suggestie van de
staatssecretaris, maar ik ben benieuwd hoe het complete plaatje
eruitziet in een grotere uitvraag. Ik hoop dat het amendement snel aan
deze kant van de tafel verschijnt.
Staatssecretaris Heijnen:
Zeker. Ik kan wel aangeven dat het verhogen van de leeftijdsgrens van de
youngtimerregeling van 15 naar 25 jaar ongeveer 53 miljoen oplevert,
maar het totale financiële plaatje zal via de amendementenservice naar u
toe komen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank u wel.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan een vraag van mevrouw Van Eijk. Wat is de bedoeling van de
pseudo-eindheffing? Is deze proportioneel van toepassing als een
werknemer slechts deels in Nederland belasting moet betalen over het
loon, de salary split? Het is uiteraard zo — dat spreekt voor zich — dat
als een werkgever belastinginhoudingsplichtig is voor de loonheffing, de
pseudo-eindheffing van toepassing kan zijn. Dan is de vervolgvraag of
sprake is van mede voor het privégebruik ter beschikking stellen van een
fossiele personenauto aan een of meer werknemers. Als dat binnen een
kalendermaand het geval is, zou over die volledige kalendermaand
pseudo-eindheffing verschuldigd zijn. Het is dus niet relevant of deze
werknemers over een deel van het loon of over het volledige loon
loonbelasting verschuldigd zijn in Nederland.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik ben het aan het verwerken. Dat betekent dus dat als er sprake is van
een ter beschikking gestelde fossiele auto die privé wordt gebruikt, je
als werkgever de eindheffing voor het volle bedrag voor het volle jaar
verschuldigd bent. Dat staat dus los van het feit over welk deel van je
inkomen je in Nederland belasting betaalt.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat klopt.
Dan kom ik op een vraag van de heren Stultiens en Oosterhuis: hoe gaan
we de klimaatdoelen in de industrie halen als de CO2-heffing
industrie verder wordt versoberd? De heer Oosterhuis geeft aan dat het
afschaffen van die CO2-heffing leidt tot versnipperd beleid,
terwijl stabiel beleid nodig is om de industrie te verduurzamen. Hij
vraagt welke alternatieve maatregelen ik zie om de doelen wel te halen.
We hebben trouwens de pseudo-eindtijd van u gehad, voorzitter. Ik weet
niet of er nog vragen open zijn blijven staan, maar ik ben hiermee aan
een nieuw subkopje begonnen. Het kabinet heeft de CO2-heffing
voor ETS1- en lachgasinstallaties binnen de grenzen van het Herstel- en
Veerkrachtplan maximaal verlaagd om de concurrentiepositie van deze
bedrijven te verstevigen. Na deze verlaging geeft het kabinet invulling
aan de aangenomen motie van het lid Van Dijk, om de
CO2-heffing zo snel mogelijk af te schaffen. Volledig
afschaffen van de CO2-heffing is niet mogelijk, omdat deze
maatregel onderdeel is van de hervorming van het HVP. Dit zou een
terugdraai betekenen van een van de twee mijlpalen in het HVP, wat een
financiële tegenvaller voor Nederland zou betekenen van maximaal 1,2
miljard, zijnde 600 miljoen per mijlpaal. Deze financiële tegenvaller is
niet gedekt. Zoals de heer Stultiens en ook de heer Oosterhuis hebben
aangegeven, geeft verlaging van de CO2-heffing in algemene
zin een negatieve prikkel om te verduurzamen en op de voorspelbaarheid
van de overheid. Hier hoort wel een kanttekening bij, namelijk dat in de
praktijk een aantal bedrijven wel willen, maar niet kunnen verduurzamen
omdat de randvoorwaarden en het handelingsperspectief onvoldoende op
orde zijn. Daarom heeft het kabinet ook een overlegtafel
CO2-heffing industrie ingesteld, met vertegenwoordigers van
onder andere het Rijk, industriële bedrijven en groene ngo's. Deze
overlegtafel heeft als opdracht meegekregen om voor het middellange- en
langetermijnbeleid voor de industrie te adviseren welke maatregelen als
alternatief voor de CO2-heffing industrie kunnen dienen,
waarmee de klimaatdoelen worden geborgd. Deze overlegtafel komt begin
volgende maand, begin december, met een rapport. Ik kan hier nu niet op
vooruitlopen. Besluitvorming is in beginsel aan een volgend
kabinet.
De voorzitter:
Eerst de heer Oosterhuis en daarna de heer Stultiens.
De heer Oosterhuis (D66):
De staatssecretaris gaf net bij de pseudo-eindheffing aan dat hij het
belangrijk vindt dat de klimaatdoelen worden gehaald binnen de reële
mogelijkheden. Daar is het kabinetsbeleid de afgelopen jaren niet op
gericht geweest. Voordat het afgelopen kabinet begon, waren de
klimaatdoelen voor 2030 in zicht. Inmiddels zijn ze dat niet meer,
doordat er allerlei beleid is teruggedraaid, waaronder nu ook de
CO2-heffing. Dat is gebeurd naar aanleiding van een motie van
deze Kamer, maar dat neemt niet weg dat we een Klimaatwet hebben, waar
de regering aan is gehouden, om 55% CO2-reductie in 2030 te
bereiken. Waarom heeft het kabinet het dan toch verantwoord gevonden,
ook met het oog op die wettelijke verplichting, om de
CO2-heffing nu te schrappen zonder alternatief?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik begrijp de vraag van de heer Oosterhuis. Wij denken als kabinet dat
de omstandigheden inmiddels gewijzigd zijn. Met name de netcongestie is
een probleem, zeker voor deze industriële bedrijven. De minister van KGG
zal hier tijdens de termijn van het kabinet in het plenaire debat ook
verder op ingaan, want dit is uiteraard in nauw overleg met haar tot
stand gekomen. Wij vonden het op dit moment belangrijk dat de bedrijven
die getroffen zouden worden voldoende handelingsperspectief hebben,
alvorens dit soort maatregelen te treffen.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van de heer Oosterhuis.
De heer Oosterhuis (D66):
Heel kort, voorzitter. Ik snap dat deze staatssecretaris niet over het
klimaatbeleid gaat en zeker niet in deze twee maanden. Ik zal hier bij
de plenaire behandeling, als de minister van KGG ook aanwezig is, nog op
terugkomen.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Mijn vraag/oproep sluit aan bij die van de heer Oosterhuis. Ik begrijp
het niet goed. Elk jaar opnieuw vragen we als Kamer of we de
klimaatdoelen nog steeds gaan halen. Dan zegt het kabinet altijd: ja,
die gaan we nog steeds halen; dat blijft de wet, dat blijft het beleid.
Elke keer wordt er te weinig geleverd. Als nu de analyse is dat er te
weinig handelingsperspectief is of dat we niet te veel de stok maar meer
de wortel moeten doen, waarom wordt dat dan niet gelijk geregeld? We
weten nu dat de doelen niet gehaald worden. Sterker nog, we gaan er nog
verder van afraken. Ondertussen hebben we volgend jaar qua klimaatbeleid
weer een verloren jaar op belastinggebied, want we gaan nu niks regelen.
Hoe gaat het kabinet dan ooit nog het doel van 2030 halen?
Staatssecretaris Heijnen:
Dan moet ik toch verwijzen naar de minister van KGG. Sorry daarvoor,
maar ik vind dit echt een vraag op haar terrein. Ik zal ervoor zorgen
dat die vraag tijdens de plenaire behandeling uitgebreid aan de orde
komt. Ik neem aan dat de heer Stultiens die vraag dan ook aan haar zal
stellen.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dat zeg ik bij dezen toe.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan een volgende vraag van de heer Oosterhuis. Het afschaffen van de
CO2-heffing industrie leidt tot een bezuiniging van 275
miljoen op het Klimaatfonds. Welke projecten worden hierdoor geraakt? De
opbrengst van de CO2-heffing industrie zou inderdaad worden
teruggesluisd naar het Klimaatfonds. Deze opbrengst komt nu te
vervallen. Dat betekent een derving van 274 miljoen aan reeds ingeboekte
inkomsten voor de jaren 2026 tot en met 2028. Deze derving is opgevangen
binnen het perceel Verduurzaming industrie en innovatie mkb in het
Klimaatfonds door dit om te buigen bij de Nationale Investeringsregeling
Klimaatprojecten Industrie. De middelen waren nog niet bestemd voor
specifieke projecten, maar het klopt wel dat er hierdoor minder
subsidies voor verduurzaming van de bedrijven overblijven.
Dan een aantal vragen van de heren Stultiens, Grinwis, Stoffer,
Oosterhuis en Vermeer. Klopt het dat de circulaire doelstellingen nog
steeds niet worden gehaald? Kan het kabinet onderbouwen hoe de
afvalmaatregelen bijdragen aan het stimuleren van recycling? De heer
Grinwis vraagt ook of de keuze voor het afvalmaatregelenpakket logisch,
goed en zorgvuldig is, gezien het risico op export. Waarom is er niet
een evenwichtiger voorstel gedaan? Daarnaast vraagt de heer Stoffer of
het afvalmaatregelenpakket helpt bij het verbeteren van het
vestigingsklimaat. Tot slot vraagt de heer Oosterhuis hoe het kabinet de
negatieve effecten van het maatregelenpakket heeft meegewogen. Ook de
heer Vermeer vroeg daarnaar in het kader van Aramis.
Het kabinet heeft gekeken met welke maatregelen binnen het circulaire
domein per 2028 de budgettaire taakstelling van 567 miljoen kan worden
ingevuld als alternatief voor de polymerenheffing. Hiertoe is in het
voorjaar de plastictafel in het leven geroepen. Helaas heeft deze tafel
geen unaniem gedragen alternatief voorgesteld voor de plasticheffing.
Het kabinet heeft daarom besloten tot deze technische invulling bij de
afvalsector, omdat er op het moment van besluitvorming geen alternatief
bekend was dat de benodigde budgettaire taakstelling binnen het domein
van de circulaire economie kon realiseren, dat tegelijkertijd een
verdere CO2-reductie zou ondersteunen en waarvan bekend was
dat het uitvoerbaar zou zijn. Met het voorgestelde pakket wordt het
verbranden van afval duurder. Dit kan een prikkel vormen richting
gemeenten en bedrijven om hun afvalscheiding te verbeteren.
Het duurder maken van verbranding kan recyclen financieel relatief
aantrekkelijker maken, maar tegelijkertijd erkent het kabinet dat het
huidige pakket met deze maatvoering een negatief effect kan hebben op
recyclingactiviteiten, doordat het verbranden van het recyclingresidu
ook duurder wordt. Daarnaast erkent het kabinet het risico op export van
Nederlands afval als afvalverbrandingsinstallaties niet tijdig kunnen
overstappen op CCS en de investeringsonzekerheid die het met zich
meebrengt voor investeringen in CCS.
Zoals gezegd betreft het merendeel van de afvalmaatregelen een
technische invulling. Aan de Werkgroep afvalsector is gevraagd om naar
een mogelijke alternatieve invulling te kijken om de beoogde opbrengst
te realiseren, waarbij ook de circulaire economie meer wordt bevorderd
en het pakket in gelijke mate bijdraagt aan CO2-reductie.
Nederland zet zich nog steeds in om in 2050 volledig circulair te
zijn.
De heer Oosterhuis (D66):
Ik vind dit heel ingewikkeld. We hadden eerst die polymerenheffing. Die
is het niet geworden; die is geschrapt; die heffing vond het kabinet
toch geen goed idee. De plastictafel is niet tot een alternatief
gekomen, iets met kalkoenen en kerst, denk ik. Nu zitten we met deze
afvalstoffenbelasting. Ik merk aan de antwoorden van de staatssecretaris
dat we dat misschien ook niet een heel goed idee vinden, ook het kabinet
niet. Nu is er de Werkgroep afvalsector. Kan de staatssecretaris hier
iets meer over vertellen? Wie zijn dat dan? Zal die niet leiden tot
dezelfde conclusie als die van de plastictafel omdat deze werkgroep er
ook niet uit zal komen? Of is die Werkgroep afvalsector wél iets binnen
het kabinet en wordt er ook binnen het kabinet nu nog nagedacht over
alternatieven?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik wilde hier later in mijn beantwoording op ingaan samen met een aantal
andere vragen die daarover gesteld zijn. Als u het mij toestaat, wil ik
deze vraag nu even parkeren.
De voorzitter:
Weet u ongeveer wanneer u daaraan toe bent? Dan kunnen de leden daar
rekening mee houden en niet zo meteen om de zoveel tijd de vraag
herhalen.
Staatssecretaris Heijnen:
Zeker. Ik denk over een minuut of tien.
De voorzitter:
Dan gaan we eens kijken of dat nog voor de lunchpauze zal zijn of
daarna. Ik ga eerst even naar de heer Grinwis. Heeft u op dit punt nog
een aanvullende vraag, of wacht u ook even af waar de staatssecretaris
later mee gaat komen?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik hoor het wel of de staatssecretaris mijn vraag over tien minuten
beantwoordt of nu. Ik vind deze gang van zaken zachtjes gezegd
opmerkelijk. We hebben de afgelopen jaren heel veel ervaring gehad met
technische oplossingen, placeholders en weet ik wat allemaal. En in the
end — dat is vaak het eind van het liedje — komt de politiek er niet uit
en blijkt de technische oplossing toch de politieke oplossing te zijn
geweest. Dan hebben we nu min of meer de afvalbranche opgezadeld met:
gaan jullie maar praten. Maar er hangt wel een gigantisch zwaard van
Damocles boven hun hoofd. Ik vind het dus zachtjes gezegd opmerkelijk,
maar als ik gewoon eerlijk zeg wat ik ervan vind: eigenlijk niet netjes.
Nou zitten we met een soort demissionair kabinet dat dit nog op stel en
sprong probeert op te lossen, want ja, die 567 miljoen is ingeboekt,
structureel. Maar eigenlijk moet het veel zorgvuldiger gebeuren in een
volgend kabinet, zou ik zeggen. Ik weet niet hoe de staatssecretaris dat
ziet. Als je hieraan vasthoudt, als deze technische oplossing het wordt,
zou je dan niet op z'n minst binnen de SDE++, dus aan de uitgavenkant
voldoende stimuleringsgeld opzij moeten zetten om de afvalbranche te
helpen dan inderdaad CCS te gaan toepassen? Als je dat namelijk niet
doet, dan zijn al die ideeën over CCS ook weer vogels in de lucht, want
dan gaat er gewoon afval geëxporteerd worden. Dat dreigt nu namelijk te
gaan gebeuren. Dus ik vind de hele gang van zaken niet netjes. Er is ook
geen rond verhaal, want je hebt wel een lastenverzwaring boven deze
sector gehangen, maar eigenlijk geen alternatief om eraan te ontsnappen
via bijvoorbeeld SDE++-geld.
Staatssecretaris Heijnen:
Het klopt inderdaad wat de heer Grinwis aangeeft: er is nog geen
alternatief. Wij gaan ervan uit dat de Werkgroep afvalsector met
alternatieven komt. Wij hopen dat in december te horen. Aan de andere
kant vinden wij dat ook wel een maatregel die heel goed op de
formatietafel thuishoort en waar een nieuw kabinet concrete keuzes in
kan maken.
De voorzitter:
U vervolgt nog even uw betoog en daarna is de heer Stultiens, of de heer
Grinwis als die nog een opmerking heeft via de microfoon.
Staatssecretaris Heijnen:
Voorzitter, nog even voor de duur: ik heb nog een aantal vragen op het
gebied van de afvalstoffenheffing. Daarna ga ik over naar de
energiebelasting. Wellicht is dat een geschikt moment om te schorsen
voor de lunch.
De voorzitter:
Oké, maar dan ga ik eerst nog even naar de heer Stultiens, want die
heeft ook nog een vraag.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Die sluit aan bij mijn twee voorgangers, dus de vraag is even of die nu
beantwoord wordt of over tien minuten. Wat hier raar aan is, is dat de
coalitie eerst van plan was om een plasticheffing in te voeren, een
polymerenheffing. Maar toen was de industrie kritisch en dus ging het
plan van tafel. Als alternatief werd gezegd: dan gaan we naar de
afvalverwerking. Opnieuw is de industrie kritisch, maar we laten het wel
gewoon staan: zoek het maar uit met elkaar; vind maar een alternatief.
Dat vind ik gek. Als het doel oorspronkelijk een plasticheffing was,
waarom wordt er dan niet gezegd: we gaan het als placeholder eerlijk
spreiden over de hele keten, ook over producenten die onnodig plastic
toevoegen, in plaats van dat alleen maar helemaal achteraan de keten bij
afval te plaatsen? Want ja, ik snap wel dat de rest van de keten denkt:
nou, we leunen achterover; zoek het maar uit bij die
afvalverwerkingsinstallaties. Dat vind ik scheef. Kunnen we het niet
veel beter nu al spreiden, ook budgettair en qua doelen? Want dan wordt
de kans dat er een eerlijke oplossing komt ook groter.
Staatssecretaris Heijnen:
Misschien eerst even ingaand op de polymerenheffing. De heer Stultiens
vroeg afgelopen maandag ook of die niet beter is voor de circulaire
economie en voor het klimaat. Het korte antwoord is nee. Uit
onafhankelijk onderzoek van Trinomics blijkt dat een hoge
polymerenheffing naar verwachting tot grote weglekeffecten leidt, wat
niet het geval is bij die afvalstoffenbelasting. Dat leidt er dan toe
dat productie zich verplaatst zonder de gewenste effecten op de
circulaire economie of het klimaat. Tegelijkertijd laat datzelfde
onderzoek zien dat een lagere heffing een zeer beperkte milieu-impact
heeft en dat is de reden waarom wij niet voor die polymerenheffing
hebben gekozen.
Dan ga ik verder en probeer ik dat te combineren met de vragen van de
heer Oosterhuis. Wat betekent technische dekking? Het heeft ook al
effecten in de echte wereld, gaf de heer Oosterhuis afgelopen maandag
aan. Welke alternatieven worden er overwogen? Ik hoop ook de vraag van
de heer Stultiens te beantwoorden: zou dat niet in de hele keten moeten?
Met het maatregelenpakket heeft het kabinet een voorstel gedaan om de
budgettaire taakstelling in het circulaire domein in te vullen. Het
kabinet heeft dit pakket in het Belastingplan van dit jaar gezet om de
begroting netjes achter te laten voor een volgend kabinet.
De voorzitter:
Ik hoorde al wat, dus eerst even mevrouw Van Dijk, via de microfoon
graag.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Kan de staatssecretaris dan uitleggen waarom dit een definitie van
"netjes" is?
Staatssecretaris Heijnen:
Misschien was het zorgvuldiger geweest om te zeggen: gedekt achter te
laten.
De voorzitter:
Oké. De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Tegelijkertijd erkent het kabinet de mogelijke gevolgen voor recycling
en het risico op meer export van afval. Daarvoor is de Werkgroep
afvalsector in het leven geroepen; die is gevraagd om met alternatieven
te komen. Deze alternatieven zullen bij de Voorjaarsnota 2026 worden
gewogen. Ook kunnen in de formatie alternatieven worden gewogen ter
dekking van het budgettaire gat dat is ontstaan door het vervallen van
de plastic-heffing. De besluitvorming daarover kan worden meegenomen in
het Belastingplan 2027. Dat is nog op tijd voordat de maatregelen per
2028 ingaan. Daarnaast heeft het kabinet de oproep van de afvalsector om
meer investeringszekerheid te bieden duidelijk gehoord. Daarom is er met
de sector een intentieverklaring opgesteld.
De heer Oosterhuis vraagt welke alternatieven het kabinet zelf in
overweging neemt: ligt dat nu volledig bij de werkgroep of neemt het
kabinet of de staatssecretaris zelf nog maatregelen? Mevrouw Van Dijk
vraagt hoeveel van de dekkingsopgave uiteindelijk bij de afvalsector
wordt neergelegd en voor welk deel het kabinet zelf circulaire
oplossingen gaat zoeken. De heer Stultiens vroeg maandag, en nu weer,
waarom er niet breder in de keten wordt gekeken: waarom wordt er niet
breder gekeken dan alleen afvalverbrandingsinstallaties? De heer Stoffer
en mevrouw Van Dijk vroegen nog waarom het kabinet niet de uitkomsten
van de werkgroep en de besluitvorming in het voorjaar afwacht en pas
daarna maatregelen in wetgeving vastlegt. Daarnaast vroeg de heer
Stoffer — die vraag beluisterde ik ook bij de heer Oosterhuis — of ik
een update van de laatste gesprekken met de werkgroep kan geven.
Zoals ik al zei, is er onlangs een intentieverklaring over
investeringszekerheid door het kabinet opgesteld. Hiervoor is de sector
via de werkgroep uitgebreid geconsulteerd. Deze intentieverklaring is
met uw Kamer gedeeld. De werkgroep werkt op dit moment met ambtelijke
ondersteuning aan alternatieven voor deze technische dekking. In het
kader van de afvalwerkgroep denkt het kabinet na over alternatieven. De
werkgroep komt eind dit jaar met zijn eindadvies, dat het kabinet zal
meewegen in het voorjaar. Hier kan ik inhoudelijk helaas niet op
vooruitlopen, zeg ik tegen de heer Oosterhuis, maar in het voorjaar zal
het kabinet alle opties wegen en een definitief besluit nemen.
Tot slot heeft het kabinet ervoor gekozen om de afvalmaatregelen als
totaalpakket in het Belastingplan op te nemen. Zo wordt er in ieder
geval voor gezorgd dat alle maatregelen in wetgeving worden omgezet en
voorkomen we dat een volgend kabinet met een budgettair tekort wordt
geconfronteerd.
Dat waren mijn antwoorden.
De voorzitter:
Dat waren uw antwoorden, maar er zijn uiteraard nog vragen, in ieder
geval eentje van de heer Grinwis.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik zit goed te luisteren naar wat de staatssecretaris zegt. Eigenlijk
zegt hij: wij leveren ons afval af bij het volgende kabinet. Dat is wat
hier gezegd wordt. Ondertussen hangt er dus een zwaard van Damocles van
567 miljoen structureel boven de afvalsector. Die tafel komt in december
met een eerste voorstel, maar wij moeten hier volgende week donderdag al
stemmen over de technische invulling. Daar zit ik wel mee in mijn maag.
Kan er, voordat wij gaan stemmen en het liefst voordat wij het debat
plenair afronden, informatie gegeven worden over de huidige stand van
zaken en denken van de afvalsectortafel? Dan kunnen wij daar een beetje
gevoel bij krijgen. Aan welke richtingen denken zij, ook budgettair
vertaald? Anders zit ik er toch wel een beetje mee in mijn maag. Is het
reëel en redelijk om in te stemmen met dit onderdeel van het
Belastingplan, terwijl we er echt geen zicht op hebben hoe het
inhoudelijk gaat landen? Er is wel een procedure: het moet besproken
worden bij de Voorjaarsnota en het volgende Belastingplan. Maar de
staatssecretaris weet ook dat een procedure nog geen inhoudelijke
oplossing is. Ik ben dus op zoek naar meer zorgvuldigheid met betrekking
tot onze stem volgende week donderdag.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik snap de vraag van de heer Grinwis. Die vraag leeft volgens mij bij
meerdere leden, dus wij zullen nadere informatie verstrekken over wat
wij op dit moment aan het onderzoeken zijn. Ik weet niet zeker of er al
budgettaire overzichten bij kunnen worden verstrekt, maar wij zullen
nadere informatie verstrekken.
De voorzitter:
In ieder geval voor de stemmingen.
Staatssecretaris Heijnen:
Ja.
De voorzitter:
Oké. De heer Stultiens heeft ook nog een vraag.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik doe nog één laatste poging op ditzelfde punt. Is de staatssecretaris
het met ons eens dat we het breder in de keten moeten hebben dan alleen
maar bij het eindproduct? Liggen ook die opties de komende weken op
tafel? Gaan we ook voor een deel naar producenten kijken en voor een
deel misschien naar supermarkten die onnodig plastics toevoegen? Er zijn
heel veel plekken in de keten waar het kan. Nu ligt het alleen bij het
eindproduct en dat vind ik kwetsbaar. Ligt de optie om wat breder te
kijken op tafel?
Staatssecretaris Heijnen:
Wij zullen dat meenemen in de nadere informatie die we verstrekken. U
vraagt naar mijn mening, meneer Stultiens. Ik denk dat het belangrijk is
om bij de alternatieven die onderzocht worden zeker ook rekening te
houden met de eventuele weglek naar het buitenland.
De voorzitter:
Oké. Dan mag u uw betoog vervolgen.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik kom nu bij het kopje energiebelasting. Ik heb afvalstoffenheffing en
afvalstoffenbelasting afgerond.
De voorzitter:
Er is in ieder geval nog één vraag, bij mevrouw Van Dijk.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik heb eigenlijk de vraag wat het kabinet zelf gaat doen. Ik ben ook een
beetje op zoek naar de verhouding tussen wat bij de sector neer wordt
gelegd en dat waarvan het kabinet vindt dat het zelf ook een
verantwoordelijkheid heeft om mee te denken en mee te helpen.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik heb de vraag goed gehoord. Wij zullen daar bij het verstrekken van de
informatie op ingaan.
De voorzitter:
Dan zou ik, om een beetje de vaart erin te houden — die zit er overigens
redelijk goed in — willen voorstellen om nog even verder te gaan en dan
hierna te schorsen voor de lunchpauze. Ik zie iedereen nog zitten, dus
mensen zijn nog niet weggerend omdat ze heel erg veel honger hebben. Dan
gaan we in ieder geval nog één blokje doen. Dat is energie, als ik het
goed heb meeschreven. Ja? Oké. Gaat u verder, staatssecretaris.
Staatssecretaris Heijnen:
Dank je wel, voorzitter. Een vraag van mevrouw Van Eijk. De aangenomen
motie-Van Hijum roept op om de belastingvermindering in de
energiebelasting toe te spitsen op huishoudens en de VVD kijkt uit naar
de uitwerking hiervan. Mevrouw Van Eijk vraagt daarbij naar het effect
voor het mkb en hoe wij als kabinet oog blijven houden voor het mkb, dat
nog altijd kampt met hoge energiekosten. Het kabinet werkt wetgeving uit
naar aanleiding van de aangenomen motie-Van Hijum. Als de
belastingvermindering alleen nog aan huishoudens wordt gegeven,
ontvangen alle bedrijven, inclusief het mkb, die vermindering niet meer.
Hierdoor nemen de energiekosten voor het mkb toe met ongeveer €500 per
jaar. Het kabinet helpt daarnaast het mkb om energiekosten te verlagen
door ondersteuning van verduurzaming. We zetten hierbij in op een breed
scala aan instrumenten, zoals de ISDE, de EIA, de versnelde
klimaatinvesteringen in de industrie en het ontzorgingsprogramma.
Daarnaast zet het kabinet erop in om deze ondersteuning aan ondernemers
simpeler en overzichtelijker te maken. Ook hierover heeft de minister
van KGG uw Kamer in mei geïnformeerd.
De heer Oosterhuis vraagt waarom het kabinet bij de brandstofaccijnzen
heeft gekozen voor verlenging van het tijdelijk verlaagde tarief en niet
voor een meer structurele of geleidelijke verhoging van de accijns. De
tijdelijke verlenging van de accijnsverlaging is puur bedoeld om een
lastenstijging voor 2026 te voorkomen. Een keuze voor de langere
termijn, inclusief een eventueel afbouwpad, is aan een volgend,
missionair kabinet.
De voorzitter:
Er is een vraag van de heer Oosterhuis.
De heer Oosterhuis (D66):
Dank, voorzitter. Deze keuze laat de staatssecretaris aan een volgend
kabinet. Hij laat niet alleen de keuze voor een afbouwpad aan een
volgend kabinet, maar hij zadelt het dan ook op met de lastenstijging
die dan in 2027 komt. Dus het lijkt heel netjes om dit aan een volgend
kabinet te laten, maar tegelijkertijd komt de dekking van de
accijnsverlaging in 2026 wel uit de portemonnee van dat volgende
kabinet. Die komt namelijk uit de CBAM-heffing en uit de motie-Idsinga.
Dat zijn allemaal structurele bedragen. Trakteren op kosten van een
ander: hoe kijkt de staatssecretaris daarnaar?
Staatssecretaris Heijnen:
Het klopt. De dekking die de heer Oosterhuis aangeeft, klopt. Ik denk
dat ik wel mag aangeven dat de verlenging van de accijnsverlaging ook
een brede wens van de Kamer was, die uiteindelijk gedekt moet worden. We
hebben zo goed mogelijk naar een dekking daarvoor gezocht en die hebben
we gevonden. Dat is wat ik daarop kan zeggen.
De voorzitter:
Eerst nog even een vervolgvraag van de heer Oosterhuis.
De heer Oosterhuis (D66):
Ja, dan stel ik toch de vervolgvraag waarom er dan voor is gekozen om
het nu allemaal in één jaar te stoppen in plaats van die
accijnsverlaging over meerdere jaren uit te smeren, zodat er een
geleidelijk afbouwpad komt. Dat zou toch veel logischer zijn?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik weet niet of dat logischer is. Kijk, wij hebben met name gekeken naar
de tarieven aan de pomp, en die zijn hoog, zeker als je ze vergelijkt
met die in ons omringende landen. Vandaar dat wij ervoor gekozen hebben
om die tariefverlaging te continueren. We hadden ervoor kunnen kiezen om
dat geleidelijk te doen. Dat zou dan op dezelfde manier gedekt zijn,
denk ik, maar we hebben er bewust voor gekozen om de verlaging in 2026
in stand te laten.
De voorzitter:
Nu gaan we naar de heer Grinwis.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
De staatssecretaris gaat hier natuurlijk veel te gemakkelijk omheen, en
dat weet hij zelf ook wel. Toen ik even weg was, kreeg ik namelijk het
verwijt dat ik het idee had ingebracht om de tariefverhoging in box 3 en
de verlaging van het heffingsvrije vermogen terug te schroeven en om als
dekkingsmogelijkheid daarvoor te kijken naar het versnellen van de
afbouw van de wet-Hillen. Ja, er is inderdaad een mismatch tussen
wanneer die opbrengsten dan komen — die zitten dan meer aan het eind van
de jaren dertig — en wanneer de rekening moet worden betaald voor het
niet laten doorgaan van die verhoging in box 3. Maar dat is toch geen
reëel tegenargument van een kabinet dat zelf het Klarna-kabinet in
optima forma is door in 2026 een cadeau van 1,9 miljard weg te geven dat
pas in 2032 of 2033 is afbetaald? Daarmee neemt het toch zelf op
groteske wijze afstand van de eigen begrotingsprincipes en
begrotingsregels? En als ik als Kamerlid vervolgens kom met een idee om
box 3 anders op te lossen dan de manier waarop het kabinet dat doet en
waarmee in mijn ogen heel veel mensen onrecht wordt aangedaan, dan krijg
ik dat wél als tegenargument tegengeworpen. Het is op z'n minst niet
consistent. De vraag van collega Oosterhuis of het qua dekking en zo
niet zorgvuldiger had gemoeten met die brandstofaccijns, blijft volgens
mij recht overend staan. Ik ben heel benieuwd naar een wat grondigere en
iets minder makkelijke reactie van de staatssecretaris.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik kan me die opmerking van de heer Grinwis goed voorstellen hoor, en ik
ben het eigenlijk ook wel met hem eens. Laat ik maar gewoon heel eerlijk
zijn. Het principe van de dekking van box 3 en het principe van deze
dekking zijn in feite hetzelfde; dat ben ik volledig met hem eens. Ja.
In die zin had ik dus …
De voorzitter:
Er worden nu dingen buiten de microfoon geroepen, maar we gaan even
afwachten wat de appreciatie wordt. Wellicht wordt dit debatje dan weer
voortgezet, maar voor nu vervolgt u uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan een vraag van de heer Stultiens. Het grootste deel van de
belastingkorting door de accijnsverlaging landt bij de rijkste
huishoudens, zegt hij. Waarom is er niet gekozen voor een meer gerichte
maatregel? Nou ja, het kabinet wil met de accijnsverlaging gericht de
lasten voor de autorijders verlagen. Het klopt inderdaad dat een
relatief groot deel van de accijnsverlaging naar middeninkomens en hoge
inkomens gaat, omdat deze huishoudens simpelweg vaker een auto hebben,
waarmee ze ook meer rijden. Er zijn echter ook veel huishoudens met een
lager inkomen die relatief veel kilometers maken en waarvoor het
openbaar vervoer geen optie is. Denk aan verplegers die in de
nachtdienst van een regionaal ziekenhuis werken en aangewezen zijn op de
auto. Een gerichtere maatregel om de brandstofkosten te verlagen was
niet voorhanden, zo zeg ik tegen de heer Stultiens. Algemene
koopkrachtmaatregelen zijn wat ons betreft evenmin geschikt, omdat niet
elk huishouden een fossiele auto heeft of evenveel gebruikmaakt van de
auto.
Dan een vraag van mevrouw Van Eijk. Zij vraagt mij of ik erken dat
verdere nationale koppen op ETS, in welke vorm dan ook, schadelijk zijn
voor ons verdienvermogen en dat Nederland zich in Brussel moet richten
op één eerlijk Europees systeem in plaats van eigen aanvullende
heffingen. Ze vraagt ook hoe het kabinet ervoor zorgt dat de industrie
daadwerkelijk ruimte krijgt om te investeren, nu energiekosten,
netwerkkosten en fiscale lasten nog steeds stapelen. Verder vraagt ze of
we bereid zijn om in samenhang te kijken naar het totale pakket aan
lasten dat op de industrie drukt. Het klopt: onze Nederlandse industrie
opereert in een internationale markt. Ik deel daarom het belang van een
sterk Europees beprijzingssysteem, inclusief een sterke koolstofheffing
aan de grens, om goedkope, vervuilende producten van buiten Europa te
weren. Dat is ook de reden dat dit kabinet de keuze heeft gemaakt om de
nationale CO2-heffing voor ETS1 en lachgasinstallaties
maximaal te verlagen. Tegelijkertijd ligt er, zoals bekend, ook een
grote opgave om de afgesproken klimaatdoelen te halen. Daarom is, zoals
reeds aangegeven, aan de Overlegtafel CO2-heffing gevraagd om
met alternatieve beleidsopties te komen. Maar hierbij moet worden
gekeken — mevrouw Van Eijk gaf dat ook aan — naar het totaal van alle
lasten en subsidies voor de Nederlandse industrie, dus ook naar
netwerkkosten, subsidies voor verduurzaming en andere zaken.
Voorzitter. Dan ben ik toegekomen aan mijn kopje overige maatregelen
Belastingplan. Het is natuurlijk aan u — u bent voorzitter — maar
wellicht is dit een geschikt moment om te gaan lunchen.
De voorzitter:
Het lijkt mij een hele goede suggestie om nu een lunchpauze in te
lassen. Ik stel voor om voor een halfuur te schorsen. We zijn hier dus
om 13.30 uur weer terug voor het vervolg. Ik schors de vergadering voor
nu.
De vergadering wordt van 13.00 uur tot 13.34 uur geschorst.
De voorzitter:
Welkom terug allemaal. Ik heropen het wetgevingsoverleg over het
Belastingplan. Maandag is al de start geweest met de zijde van de Kamer.
Nu zijn we bezig met de eerste termijn van de zijde van de regering.
Vandaag gaan we ook nog verder met de tweede termijn van de zijde van de
Kamer en de tweede termijn van de zijde van de regering.
Ik wijs er ook op dat morgen natuurlijk de plenaire behandeling wordt
voortgezet. Voor de lunchpauze ging het al even over tafel dat de
minister van Klimaat en Groene Groei morgen ook aanwezig zou zijn om de
beantwoording te doen. Dat is niet zo. Die is namelijk bij de COP in
Brazilië. Zij zal dinsdag de beantwoording namens de regering doen op de
punten waarvan de staatssecretaris aangaf dat die antwoorden van de
minister van KGG komen. Dat dus alvast voor uw eigen administratie, om
daar rekening mee te houden en zodat er geen verkeerde verwachtingen
worden gewekt over welke antwoorden u morgen krijgt.
Daarnaast nog het korte verzoek, zoals altijd van de Griffie plenair,
om, voor degenen die het betreft, zich, als het kan, nog in te
schrijven. Een indicatieve spreektijd kan soms prettig zijn, zodat ook
de collega's een beetje kunnen inschatten waar ze rekening mee moeten
houden wat betreft de lengte van het debat.
Dat gezegd hebbende, heb ik volgens mij bijna alle huishoudelijke
mededelingen gedaan. Ik wil er nog eentje doen, namelijk dat we rond
kwart voor drie heel even schorsen voor een stemming en een regeling van
werkzaamheden. We gaan daarna zo snel mogelijk weer door met dit debat.
U kunt die korte schorsing eventueel ook gebruiken voor nog een kop
koffie. Dan gaan we nu snel verder. Dan is het woord aan
staatssecretaris Heijnen.
Staatssecretaris Heijnen:
Dank u wel, voorzitter. Ik ben gekomen bij de overige maatregelen van
het Belastingplan. Ik begin met een vraag van de heer Stultiens over de
versobering van de ETK-regeling. Zijn vraag was of na de onderbouwing de
overige kosten wel konden blijven bestaan binnen de ETK-regeling. Zoals
bekend gaat de loonbelasting uit van de gedachte dat kosten die een
werknemer maakt om zijn werk te kunnen doen, zakelijke kosten zijn die
onbelast vergoed kunnen worden. De extra kosten die een inkomende
werknemer maakt omdat hij in Nederland gaat werken, zijn dus ook
zakelijke kosten. Voor de extra kosten voor levensonderhoud wordt de
inkomende werknemer al gecompenseerd door het hogere Nederlandse loon.
Telefoonkosten acht het kabinet niet meer nodig als ETK, omdat daarvoor
tegenwoordig gratis alternatieven bestaan. Overige kosten zijn wel
kosten die een inkomende werknemer maakt.
Ik wil er ook nog op wijzen dat de expatregeling, de 30%-regeling, een
forfaitaire variant is van de ETK-regeling. De ETK heeft daarmee ook een
functie en is nodig voor de juridische houdbaarheid van de
expatregeling.
Dan vraagt mevrouw Van Eijk naar het opzeggen van de convenanten tussen
werkgeversvertegenwoordigingen en de Belastingdienst in verband met de
wijziging van de ETK. De Belastingdienst heeft, zoals bekend,
convenanten over toepassing van de ETK-regeling gesloten met de
uitzendbranche en de land- en tuinbouwsector. Deze convenanten zien op
drie kostensoorten: huisvesting, reiskosten en kosten van
levensonderhoud. De versobering raakt de convenanten dus alleen op de
kosten van levensonderhoud. Voor het overige blijven de convenanten
relevant. De Belastingdienst treedt in overleg met de brancheorganisatie
over het actualiseren of beëindigen van een convenant bij elke relevante
wijziging in wet- en regelgeving, zoals ook bij deze versobering. Dit
gebeurt uiteraard uiterst zorgvuldig.
Trouwens, één van de twee genoemde convenanten heeft een looptijd tot
het einde van dit kalenderjaar; dat is met de LTO, de land- en
tuinbouwsector. Die loopt namelijk af eind dit jaar.
Tot slot. Deze convenanten worden altijd afgesloten onder voorbehoud van
wijzigingen in wet- en regelgeving en zijn daarmee in zoverre niet
oneerlijker of onvoorspelbaarder dan voor ieder ander die niet onder de
toepassing van een convenant valt.
Ik ga naar de lucratiefbelangregeling. Mevrouw Van Eijk vraagt of ik
erken dat de voorgestelde multipliermaatregel Nederland minder
aantrekkelijk maakt voor investeerders en talent. "Waarom wachten we
niet op het advies-Wennink voordat we een dergelijke grote stap zetten?"
Ik begin toch met te zeggen dat het kabinet met de multipliermaatregel
uitvoering geeft aan beide moties-Idsinga, naar de wens van een ruime
meerderheid van de Tweede Kamer, zij het in de vorige samenstelling van
de Kamer. Als de huidige samenstelling van de Kamer in meerderheid de
wens heeft om deze maatregelen op dit moment nog niet in te voeren en de
derving die daaruit ontstaat te voorzien van een dekking, dan zal het
kabinet dat uiteraard wel willen bekijken.
De voorzitter:
Volgens mij is eerst de vraag: is dit het? Als dat zo is, zijn er ook
nog vervolgvragen. Ik stel die vraag dus eerst eventjes aan de
staatssecretaris.
Staatssecretaris Heijnen:
Misschien kunnen vervolgvragen gesteld worden. Dan kan ik die gelijk
meenemen.
De voorzitter:
Dat is ook een optie. We gaan kijken of dat de meest handige route is.
We gaan in ieder geval een aantal vragen langs. Mevrouw Van Dijk heeft
een vraag.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Nou ja, het gaat me er eigenlijk om dat iedere keer de motie-Idsinga als
argument wordt gebruikt, terwijl we ook zien dat de uitvoering redelijk
dramatisch is. We zien heel vaak dat moties met een brede meerderheid
worden aangenomen, dan lastig uitvoerbaar blijken en vervolgens naast
zich neer worden gelegd. Ik vind dus het wel ingewikkeld dat iedere keer
het antwoord begint met: wij geven gehoor aan de motie-Idsinga. Ik merk
dat dat mij ook een beetje irriteert.
Staatssecretaris Heijnen:
Waarvan nota.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik wacht gewoon op de beantwoording van mijn vragen. Ik ga er dus van
uit dat die nog gaan komen. Zo niet, dan ga ik de vragen die ik in de
eerste inbreng heb gesteld, gewoon herhalen.
De voorzitter:
Dat lijkt mij helder. Dat is een bekend en beproefd recept, zullen we
maar zeggen. Dat weet de staatssecretaris denk ik ook. We gaan dus
afwachten of dat zorgt voor de beantwoording van de vragen. U vervolgt
uw betoog, staatssecretaris.
Staatssecretaris Heijnen:
Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat de voorgestelde maatregel
investeerders ontmoedigt om te investeren in Nederlandse ondernemingen
of talent ontmoedigt om zich beschikbaar te stellen aan Nederlandse
ondernemingen. Volgens het kabinet is het beperkt verhogen van de
belastingdruk in box 2 van maximaal 31% tot maximaal 36% geen al te
grote stap.
De noodzaak en de vormgeving van de lucratiefbelangregeling, inclusief
de voorgestelde multipliermaatregel, zullen worden geëvalueerd in het
jaar na de invoering van het nieuwe box 3-stelsel, vanwege de
inhoudelijke samenhang daarmee. Als dat wenselijk is, kan het
advies-Wennink over het aanzienlijk versterken van het Nederlandse
investeringsklimaat en toekomstig verdienvermogen hierbij uiteraard
worden meegewogen.
Mevrouw Van Eijk vroeg verder of ik erken dat de multipliermaatregel kan
zorgen voor een verdere verstoring van het globaal evenwicht als het
gaat om de belastingdruk voor verschillende belastingplichtigen. Zoals
bekend bij een reguliere directeur-grootaandeelhouder streeft het
kabinet ernaar dat de gecombineerde heffing van box 2 en
vennootschapsbelasting in globaal evenwicht is met de belastingheffing
bij een ondernemer voor de ib in box 1. De multipliermaatregel leidt
ertoe dat de effectieve belastingdruk voor voordelen uit lucratief
belang maximaal 36% in box 2 bedraagt, terwijl de gecombineerde
belastingdruk voor een reguliere directeur-grootaandeelhouder in 2026
maximaal 48,8% bedraagt, voor een ib-ondernemer maximaal 44,7% en, tot
slot, voor een werknemer 49,5%. Er is dus wat het kabinet betreft geen
sprake van een verstoring van het globaal evenwicht tussen verschillende
belastingplichtigen.
Dan geeft mevrouw Van Eijk aan dat de multipliermaatregel management- en
aandelenplannen onaantrekkelijker maakt, wat precies het
tegenovergestelde is van wat nodig is voor groeiende bedrijven en het
aantrekken van schaarse specialisten. "Hoe zie de staatssecretaris dat.
Staat dat niet haaks op de eigen ambities voor werknemersparticipaties?"
Met deze beperkte verhoging van de belastingdruk houdt het kabinet nog
steeds rekening met het hybride karakter van voordelen uit
beloningsstructuren die onder het bereik van de lucratiefbelangregeling
vallen, alsmede met de belastingdruk in het buitenland over dergelijke
voordelen. Zoals ik al zei: we hebben geen aanwijzingen dat de
voorgestelde maatregelen het aantrekken van schaarse specialisten voor
groeiende ondernemingen lastiger maken.
Het is mogelijk dat aandelenopties zowel onder het bereik van de huidige
lucratiefbelangregeling vallen als onder het bereik van de aangekondigde
maatregelen voor aandelenopties in start-ups en scale-ups. Het eventueel
voorkomen van samenloop tussen de maatregelen voor
werknemersparticipaties en de lucratiefbelangregeling wordt nader bezien
bij de verdere uitwerking van deze maatregelen voor aandelenopties in
start-ups en scale-upss Ik kan aangeven dat ik op dit moment samen met
de minister van Economische Zaken werk aan een wetsvoorstel, dat wordt
aangeboden ter consultatie, voor de fiscaal voordelige regeling voor
werknemersopties die kunnen worden toegekend aan werknemers van
start-ups en scale-ups. Dat wordt dus op korte termijn vervolgd. Deze
nieuwe fiscale regeling zal voorzien in een grondslagversmalling voor
het bepalen van het fiscaal voordeel dat uit dergelijke opties wordt
genoten en in uitstel van belastingheffing tot het moment van verkoop
van de aandelen zolang de werkgever nog kwalificeert als een start-up of
scale-up. De beoogde inwerkingtredingsdatum van de nieuwe regeling is 1
januari 2027.
Dan vraagt mevrouw Van Eijk waarom het advies uit het eigen
onderzoeksrapport van Financiën wordt genegeerd: niet wijzigen voor het
nieuwe box 3-stelsel. En ben ik bereid om de invoeringsdatum uit te
stellen? Ik ben heel voorzichtig en ik ga niet verwijzen naar de
moties-Idsinga. In lijn met de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport
is er in reacties op de internetconsultatie voor gepleit om bij een
voorgenomen wijziging eerst de invoering van het nieuwe box 3-stelsel af
te wachten. Het uitstellen van een invoeringsdatum zoals nu wordt
gevraagd, is — ik zeg het toch — niet in lijn met de aangenomen
moties-Idsinga en leidt bovendien tot een dekkingsopgave. Als de Kamer
in de huidige samenstelling in meerderheid deze wens heeft, dan zal het
kabinet dit, zoals gezegd, welwillend bekijken.
Dan een vraag van de heer Hoogeveen over lucratief belang …
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik heb het idee dat mijn vragen zijn beantwoord, dus ik pak 'm nu maar.
Ik heb moeite met het feit dat de staatssecretaris het omdraait. Een
aantal leden van deze Kamer bepleitten: zorg er nu voor dat je in
samenhang al die regelingen beoordeelt en wacht op de invoering van het
nieuwe box 3-stelsel voordat je een dergelijke maatregel er weer
overheen gooit. Nu kun je zeggen: we voeren eerst box 3 in en dan kijken
we wel of er iets misloopt. Of: we voeren eerst werknemersparticipaties
in en we kijken dan wel of dat handig is. Dan heb ik liever dat we in de
volle breedte kijken naar dit type regelingen, die op de een of andere
manier overlap hebben, elkaar beïnvloeden en misschien zelfs tegen
elkaar in werken, nog los van het feit dat je ons investeringsklimaat
graag aantrekkelijk wilt houden. Dat pleit gewoon voor uitstel. Als die
hele motie-Idsinga er niet was geweest, had het er waarschijnlijk niet
gelegen. Het kabinet had nadrukkelijk al wel onderzoek gedaan naar
lucratief belang en naar verbetermogelijkheden. Als je dat allemaal bij
elkaar zet, is de staatssecretaris het dan met mij eens dat het, gezien
al die ontwikkelingen, verstandig zou zijn om te wachten op het advies
van Wennink en om al die ontwikkelingen bij elkaar te pakken? Dan nemen
we in één keer de goede maatregelen, nog los van het feit dat dit qua
handhaving en toezicht natuurlijk een drama is, ook in de
uitvoering.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik vind de suggestie van mevrouw Van Eijk een hele goede. Ik kan me
voorstellen dat we wachten. Echter, wij voeren de wens van de Kamer uit
— en dan zeg ik het toch — met de moties-Idsinga. Ik snap dat mevrouw
Van Eijk zegt dat ze daar liever mee wil wachten, maar destijds was een
meerderheid van de Kamer voor het invoeren van deze
lucratiefbelangmaatregel. Ik ben benieuwd hoe dat nu is. Als een
meerderheid van de Kamer daar nu mee wil wachten totdat de nieuwe
aandelenoptieregeling er is en totdat het advies van Wennink er is, dan
kunnen wij ons daar zeer goed in vinden.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Als een van de mede-indieners van de moties-Idsinga wil ik hier graag
een andere invalshoek noemen. De eerste motie vroeg eigenlijk het
volgende. Je hebt private-equitymanagers die forse bonussen krijgen. Dat
is normaal gesproken inkomen uit werk, dus waarom zou je die niet in box
1 belasten? Dat was eigenlijk wat de motie ooit vroeg. Die was
onuitvoerbaar. Er kwam dus een rapport met opties, met varianten. De
tweede motie-Idsinga vroeg toen: doe dan de uitvoerbare variant, die
vandaag voorligt. Kan de staatssecretaris bevestigen dat de optie die er
nu ligt wel uitvoerbaar is? Alleen, de capaciteit voor de handhaving is
pas twintig jaar later klaar, maar laten we nu niet doen alsof er een
onuitvoerbare motie in de wet gegoten is. Dat is volgens mij niet het
geval.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik kan dat bevestigen. Hij is uitvoerbaar, maar de handhaafbaarheid kan
op dit moment nog niet worden ondersteund met behulp van IV-systemen.
Dat kan pas over een aantal jaar.
De voorzitter:
Oké. U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan haak ik in op de vraag van de heer Stultiens over de signalen die
opgevangen zouden zijn om structuren aan te passen op de tariefverhoging
als de multiplier wordt ontlopen. Hij vraagt wat wij gaan doen om deze
nieuwe structuren op te sporen en zo snel mogelijk te dichten. Bij een
hogere belastingdruk dan het tarief in box 3, zal sprake zijn van
diverse gedragseffecten, zoals herstructurering en het mogelijk
verplaatsen van investeringen naar het buitenland, waardoor de
budgettaire opbrengst naar verwachting lager zal uitvallen. Om die reden
kiest het kabinet ervoor om voor de belastingdruk op voordelen uit een
middellijk gehouden lucratief belang te laten aansluiten bij het
maximale belastingtarief in box 3. De heer Stultiens had het hierbij al
over twee moties. Het kabinet zet zich altijd in — dat is logisch — om
ongewenste structuren te voorkomen. Zo wordt in het Belastingplan 2026
ook een maatregel voorgesteld om een ongewenste structuur in de
lucratiefbelangregeling te kunnen tegengaan. Die is bij de nota van
wijziging, toen wij doorkregen dat er toch nog een mogelijkheid was,
verder aangescherpt.
Dan ga ik naar de verbruiksbelasting. Die zit ook in de overige fiscale
maatregelen. Ik heb een vraag van de heer Stoffer: de opbrengst van de
aanpassing van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken komt ten
goede aan de algemene middelen; waarom is er niet voor gekozen om het
tarief te verlagen? In het hoofdlijnenakkoord is een taakstelling
fiscale regelingen en constructies afgesproken. De aanpassing van de
verbruiksbelasting ziet op het tegengaan van een omzeilingsconstructie,
namelijk de omzeiling van verbruiksbelasting door het toevoegen van een
vleugje zuivel. De opbrengst van die maatregel, 41 miljoen vanaf 2027,
is daarom gebruikt voor de invulling van een deel van die
taakstelling.
Dan de vragen van de heren Vermeer en Stoffer over de
verbruiksbelasting. Zij vragen of ik bereid ben vruchten- en
groentesappen uit te zonderen van de verbruiksbelasting op alcoholvrije
dranken en of ik kan toezeggen de verbruiksbelasting om te zetten naar
een suikerbelasting op basis van toegevoegde suikers. Laat ik beginnen
met te zeggen dat ik het heel belangrijk vind dat er eindelijk
duidelijkheid komt voor de sector. De discussie over de vormgeving van
de verbruiksbelasting duurt al veel te lang. Dit leidt tot onzekerheid
voor een sector waarin ondernemers hard werken aan producten die van
Nederlandse bodem komen. Maar dat betekent wel dat er eerst keuzes
moeten worden gemaakt over de vormgeving. Dat geldt zowel voor het
uitzonderen van sappen als voor de omzetting naar een nieuw
systeem.
Ten eerste over het tarief: als dranken zoals sappen van de belasting
worden uitgezonderd, zullen de tarieven van dranken die nog wel worden
belast, moeten stijgen, of er moet een alternatieve dekking worden
gevonden. Ten tweede geldt dat als het tarief voor frisdranken stijgt,
bier lager zou worden belast dan frisdrank. Ook daarover moet een keuze
worden gemaakt. Daarnaast zijn er uitvoeringsvraagstukken en
gezondheidsoverwegingen, en geldt dat het creëren van nieuwe
uitzonderingen binnen het stelsel zou kunnen leiden tot onrechtmatige
staatssteun. Ik mag u dan ook verwijzen — dat heb ik ook al gedaan —
naar de brief van mijn ambtsvoorganger met de inmiddels zeven
scenario's. In het eerste wetgevingsoverleg, afgelopen maandag, hebben
we daar ook over gesproken. De heren Stoffer en Vermeer gaven aan een
voorkeur te hebben voor variant 5 en de heer Grinwis gaf aan meer in
variant 4 of 4b te zien. Er zullen keuzes gemaakt moeten worden, maar
dat kan.
De voorzitter:
Dat roept toch nog een reactie op bij de heer Grinwis.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik heb gezegd dat ik variant 5 begrijp, maar dat ik wel het nadeel zie
van het steeds verder opgaan in die varianten, omdat de grondslag
daardoor steeds smaller wordt en de tarieven steeds hoger. Daarmee wordt
de verstoring ook steeds groter. Dat heb je bij variant 4 in iets
mindere mate, maar dat heb je daar natuurlijk ook wel bij. Ik denk dat
variant 1 tot en met 3 niet passen binnen de uitgangspunten die wij als
Kamer hebben meegegeven. Vanaf variant 4a kun je als kabinet en Kamer
serieus van gedachte wisselen met elkaar. Maar hoe zit de
staatssecretaris hier zelf in? De staatssecretaris kan bij ons de bal
leggen om een keuze te maken — ik schets het nadeel en het voordeel van
de verschillende varianten — maar wat geeft hij mee aan advies? Hij
heeft als senator, een andere rol, een beetje in de richting van variant
5 gepleit, maar nu zitten we echt met de vraag hoe we het gaan doen. Dan
kunnen we niet meer zomaar spelen met alleen maar partijpolitieke
voorkeuren, maar moeten we het echt goed inrichten.
Staatssecretaris Heijnen:
De heer Grinwis wijst terecht op mijn positie als senator. Ik denk, als
u het mij en het kabinet vraagt, dat wij variant 5 wel een goede variant
vinden of in ieder geval een variant waarbij vruchten- en groentesappen
worden uitgezonderd van de verbruiksbelasting. Wij vinden het lastig,
zeg ik heel eerlijk, dat als je dat onverkort zo doorvoert, bier
goedkoper wordt dan frisdrank. Dat is niet zozeer omdat ik dat
persoonlijk lastig vind, maar ik denk dat er een verkeerd signaal van
uitgaat.
De voorzitter:
Ik wilde u helpen, maar ik laat u nog even verder spreken. U mag uw
betoog vervolgen.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat was eigenlijk het einde van mijn betoog. Dus ik pleit voor variant
4a of 4b of variant 5, met een lichte voorkeur voor 5. Daarbij denk ik
dat het een verkeerd signaal is als bier goedkoper zou worden dan
frisdrank.
De voorzitter:
Laten we kijken wie het daarmee eens is of niet. Eerst geef ik het woord
aan mevrouw Van Eijk.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik heb wel een vraag. Variant 5 gaat nadrukkelijk over die toegevoegde
suikers. We hebben in vorige debatten heel veel discussie gehad over de
uitvoerbaarheid en wat de douane wel en niet kan. Is dat dan
opgelost?
Staatssecretaris Heijnen:
Goede vraag. Dat wil ik niet zeggen. Misschien dat het dan niet precies
variant 5 is, maar het ging mij erom met name vruchten- en groentesappen
uit te zonderen. Ik weet niet of dat precies variant 5 is, maar daar kan
de heer Vermeer meer over vertellen.
De voorzitter:
De heer Vermeer heeft het woord.
De heer Vermeer (BBB):
Ik wil, voordat er een verkeerd beeld ontstaat, wel even zeggen dat dit
natuurlijk niet betekent dat bier goedkoper wordt dan frisdrank, maar
dat het gaat om de belasting daarvan. We moeten dus niet in de richting
van consumenten doen alsof bier goedkoper wordt dan frisdrank, want dat
is hierbij helemaal niet aan de orde.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat klopt. Dat is heel terecht opgemerkt, maar over het algemeen geeft
het wel dat signaal af. Ervan uitgaande dat er niet een extra
prijsverhoging komt, zou het uiteindelijk in de prijs verdisconteerd
kunnen worden.
Dan ga ik naar een vraag van mevrouw Van Dijk over de
uitwijkingsmogelijkheid van het toevoegen van een vleugje zuivel: had
het kabinet die verwacht bij het tot stand komen van de
verbruiksbelasting? Ten tijde van de introductie van de
verbruiksbelasting was niet de insteek — dat moge duidelijk zijn — dat
dranken met alleen een vleugje zuivel ook van die verbruiksbelasting
zouden zijn uitgezonderd. Het risico op die omzeilingsroute lijkt
toentertijd niet te zijn voorzien. Zoals we weten, gebeurde het helaas
wel. Met de voorgestelde maatregel wordt het in ieder geval voor de
toekomst verder voorkomen.
Voorzitter. Dan ga ik met uw goedvinden naar het blokje schenken en
erven. Dan ga ik door met de vraag van de heer Stultiens of ik papieren
schenkingen onwenselijk vind als deze louter en alleen worden gebruikt
om belasting te ontwijken. Hij vroeg ook of ik bereid ben om opties in
kaart te brengen om dit tegen te gaan. Het korte antwoord is: ja, ik
vind dit onwenselijk; ik ben bereid om opties in kaart te brengen om dit
tegen te gaan. Maar ik geef wel alvast mee dat het waarschijnlijk niet
mogelijk zal zijn om een onderscheid te maken tussen papieren
schenkingen met enkel en alleen een fiscaal motief en papieren
schenkingen die ook om andere redenen worden gedaan. Dat zal dan dus
alles of niets zijn. Ter toelichting zeg ik nog dat ik ernaar streef om
deze opties de eerste helft van volgend jaar aan uw Kamer te
sturen.
Voorzitter. Dan gaan we naar de BOR. Mevrouw Van Eijk en de heer Stoffer
vragen of ik kan toezeggen dat de versobering van de BOR uit het vorige
Belastingplan ook echt definitief van de baan is. De heer Stoffer vraagt
mij ook of ik me wil blijven inzetten voor alternatieven om hetzelfde te
bereiken als met het amendement was beoogd. Mevrouw Van Eijk vraagt mij
ook of ik bekend ben met het stimuleringsbeleid van de Europese
Commissie om familiebedrijven met bedrijfsopvolging te faciliteren en of
ik dit beleid actief steun. Ik kan de vraag van mevrouw Van Eijk en de
heer Stoffer bevestigend beantwoorden: de beperking van de BOR tot
reguliere aandelen met een belang van ten minste 5% is van de baan. Er
zijn geen plannen om die maatregel weer voor te stellen en dat betekent
ook dat de lidmaatschapsrechten in coöperaties de bedrijven nog steeds
kwalificeren voor de BOR. Daarbij is het zo dat de familiebedrijven
vooral gebaat zijn bij rust op het gebied van de BOR. Bedrijven hebben
dan duidelijkheid en in dit verband wil ik wel bezien of deze
amendementen beter zouden kunnen worden verwijderd uit de wet door
middel van een wetgevingsprocedure.
Dan kom ik bij de vraag van de heer Stoffer of er geen andere
alternatieven zijn. Ik begrijp die vervolgvraag heel goed — hij was
immers ook een van de indieners van het amendement — maar ik zie binnen
de BOR op dit moment geen ruimte voor alternatieven die niet tot
problemen zouden leiden die vergelijkbaar zijn met de problemen waar het
amendement toe leidt. Ik kan me voorstellen dat een alternatief ook
ingrijpend zou kunnen zijn voor de bestaande BOR en bestaande
familiebedrijven die daar gebruik van maken.
Tot slot kom ik bij de vraag van mevrouw Van Eijk. Ja, ik ben bekend met
het stimuleringsbeleid van de Europese Commissie en ik zal dit beleid
ook actief ondersteunen om te zorgen voor een aantrekkelijk klimaat voor
familiebedrijven. De Europese Commissie beveelt de lidstaten ook aan om
ervoor te zorgen dat de erfbelasting bij bedrijfsopvolging in ieder
geval niet tot liquiditeitsproblemen leidt.
De heer Vermeer (BBB):
Ik wil nog even een check doen met betrekking tot die accijnzen op bier
en frisdrank. Volgens mijn informatie is de totale accijns op bier €38
per hectoliter en zou frisdrank met dat voorstel op €30 per hectoliter
komen. Dan is dus iedereen die bang is dat bier niet zwaar genoeg belast
wordt ten opzichte van frisdrank nog steeds gerustgesteld. Klopt
dat?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik vertrouw de cijfers van de heer Vermeer volledig, maar staat u mij
toe om daar in de tweede termijn op terug te komen.
De voorzitter:
Er is volgens mij ook nog een vraag van mevrouw Van Eijk.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
De staatssecretaris deed zojuist de suggestie om met een wetsvoorstel de
amendementen uit de wet te verwijderen. Dat kan toch ook met een nota
van wijziging op het huidige Belastingplan, vraag ik aan de
staatssecretaris. Dan is het een kwestie van opgeruimd staat netjes. Dat
zeggen ze dan toch, geloof ik? Ja.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat zou kunnen, zeg ik tegen mevrouw Van Eijk, maar het zou wel erg last
minute zijn en ik weet niet zeker of we dat voor elkaar krijgen, als ik
heel eerlijk ben. Misschien kan het bij de Fiscale verzamelwet, hoor ik
net, begin volgend jaar.
De voorzitter:
Voordat er buiten de microfoon allerlei suggesties heen en weer gaan,
gaat u uw betoog vervolgen. Wellicht kunnen de mensen die hier belang
bij hebben — ik weet niet of dat iedereen is — daarover dan achteraf met
de staatssecretaris van gedachten wisselen. Of mensen moeten er nog een
interruptie aan willen wijden, dat mag natuurlijk ook.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan het blokje wetsvoorstel Inzagerecht fiscaal dossier. Ik begin met de
vragen van de heren Oosterhuis en Stultiens. Zij vragen of ik het
wenselijk vind dat bezwaar en beroep mogelijk worden als
belastingplichtigen vermoeden dat niet alle relevante stukken zijn
vrijgegeven. Ik ben het met beide heren eens dat burgers en bedrijven de
mogelijkheid moeten hebben om ter discussie te stellen of alle relevante
stukken op het portaal zijn geplaatst. Ook onder het huidige
wetsvoorstel blijft dit dus mogelijk en de rechtsbescherming blijft dus
gewaarborgd. Onder het huidige wetsvoorstel is er geen zelfstandige
rechtsingang tegen een beslissing op een verzoek tot inzage. Die
beslissing wordt immers niet genomen, omdat toegang tot de stukken wordt
verleend via een portaal. Belastingplichtigen hebben op grond van dit
wetsvoorstel via de belastingaanslag al een rechtsingang naar de
beschikking waar de stukken betrekking op hebben. Als een
belastingplichtige vermoedt dat zijn dossier onvolledig is, kan hij dat
standpunt in een bezwaar tegen de belastingaanslag of beschikking
innemen. Als hij het niet eens is met de beslissing, staat er, zoals
bekend, een rechtsingang bij de rechter open. Voordeel daarvan is,
vinden wij, dat er niet twee afzonderlijke procedures naast elkaar
kunnen gaan lopen, namelijk de procedure tegen de vaststelling van het
dossier en de procedure tegen de aanslag.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Waar mijn fractie zich zorgen om maakt, is dat het eigenlijk voor de
mensen thuis nu te moeilijk wordt. Het is namelijk alles of niks: of je
moet tegen je hele aanslag in beroep of bezwaar gaan — dat is best een
grote stap — of je moet er gewoon op vertrouwen dat je alles van de
stukken gezien hebt. Is er geen middenweg mogelijk? Ik hoor graag hoe
dit uitvoerbaar kan, waardoor je ook gewoon kan zeggen: "Hé, ik heb het
gevoel dat bepaalde stukken niet worden gedeeld. Ik wil graag weten
welke dat zijn. Ik heb recht op inzage in mijn dossier." Is er geen
tussenweg mogelijk, vraag ik de staatssecretaris.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat is eigenlijk een variant op de vraag die de heer Stultiens afgelopen
maandag stelde en waar ook de heer Oosterhuis naar vroeg: is er een
uitvoerbare variant denkbaar waarin bezwaar en beroep wel mogelijk is?
We hebben daarnaar gekeken, ook naar aanleiding van de vraag van beide
heren. Op dit moment zien wij die uitvoerbare variant niet. Van de
variant van het fiscaal inzagerecht waarin bezwaar en beroep mogelijk
is, is op voorhand duidelijk dat daar substantieel extra capaciteit voor
nodig is. De precieze impact zou bij de verdere uitwerking moeten worden
meegenomen. De uitvoerbaarheid is ook van meerdere aspecten afhankelijk,
waaronder het feit dat een variant met bezwaar en beroep
misbruikgevoelig is. Daarmee is, zeg ik heel eerlijk, de uitvoerbaarheid
van een variant op dit moment niet te overzien. Dit staat nog los van de
capaciteit om het dossier samen te stellen. Vanwege prioritering van
capaciteit binnen de Belastingdienst en de Douane, krapte op de
arbeidsmarkt en budgettaire gevolgen, heeft het kabinet daarom de
afweging gemaakt om een zelfstandige bezwaar- en beroepsprocedure geen
onderdeel te laten uitmaken van het voorliggende wetsvoorstel. Verder is
met het wetsvoorstel zo veel mogelijk aangesloten bij het inzagerecht
dat wordt geïntroduceerd met de Wet versterking waarborgfunctie Awb. Ook
daar staat geen extra bezwaar- en beroepsmogelijkheid open.
De voorzitter:
Een vervolgvraag.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ja, één vervolgvraag. Mocht het ons als Kamerleden lukken om iets te
vinden wat uitvoerbaar is, is er dan wel politieke ruimte om te kijken
naar oplossingen? Kijk, wat betreft de capaciteit: we willen allemaal
niet onnodig veel ambtenaren hierop zetten. Ik denk alleen: hoeveel
mensen gaan daadwerkelijk in beroep of bezwaar hiertegen? Ik denk: best
weinig mensen. Ja, we moeten voorkomen dat het een soort verdienmodel
wordt voor bedrijven. Dat willen we allemaal niet. Volgens mij wordt dat
breed gedeeld. Maar mocht het lukken om iets te bedenken met elkaar — ik
weet dat ook het CDA heel erg aan het nadenken is — is er dan politieke
ruimte om te kijken naar een amendement op deze wet? Want wij zijn bang
dat we nu te ver doorslaan in het beperken van het oorspronkelijke idee
van de heer Omtzigt.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik snap de vraag. Een risico dat wij wel voorzien, is dat er mogelijk
misbruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar en beroep in te
stellen en dat er heel veel bezwaar- en beroepschriften ingediend gaan
worden, wellicht via de bekende no-cure-no-paybureaus, waardoor de
uitvoering van de Belastingdienst verder vastloopt. Dus wij zien geen
alternatieven, maar als de heer Stultiens en mevrouw Van Dijk
mogelijkheden zien, houden wij ons aanbevolen voor een idee.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Met de ozb hebben we bijvoorbeeld ingegrepen in het verdienvermodel.
Daar zou je hier ook aan kunnen denken, om te zorgen dat er geen
verdienmodel kan ontstaan als we wel iets mogelijk zouden maken
hierin.
Staatssecretaris Heijnen:
Ja, dat kan. Verzoeken kunnen geautomatiseerd worden opgesteld met AI,
waardoor een veelvoud aan verzoeken, bezwaren en beroepen kunnen worden
ingediend, ook zonder no-cure-no-paybureaus. Als niet tijdig op een
verzoek wordt beslist, moet een dwangsom worden betaald. Een gegrond
bezwaar of beroep levert daarnaast wel een proceskostenvergoeding op en
mogelijk ook een vergoeding voor het niet tijdig behandelen van dat
bezwaar of beroep. Misschien kunnen we voorkomen dat die
no-cure-no-paybureaus ontstaan. Echter, we kunnen, denk ik, niet
voorkomen dat de hoeveelheid bezwaar- en beroepschriften ontzettend gaat
stijgen.
De voorzitter:
Ik zag een soort schijnbeweging bij de heer Oosterhuis, maar ik weet
niet zeker of hij een vraag heeft. Nee, hij reikt ergens anders heen.
Oké, gaat u dan verder, meneer de staatssecretaris; vervolgt u uw
betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik kom aan bij de vraag …
De voorzitter:
Toch nog een vraag, in dit geval van de heer Vlottes.
De heer Vlottes (PVV):
Ik zat er nog even over door te denken. Is het probleem dan de
IV-capaciteit? Of is het probleem alleen de termijn waarbinnen
gereageerd zou moeten worden op de beslissing op het bezwaar? Want dan
zou je die termijn bijvoorbeeld kunnen verruimen. Ik zit gewoon even na
te denken.
Staatssecretaris Heijnen:
Een goede vraag van de heer Vlottes. Ik denk dat beide een probleem
kunnen opleveren. Het kan zo zijn dat de Belastingdienst het niet aankan
vanwege het gebrek aan personeel en IV-capaciteit, en het kan zijn dat
we daardoor niet tijdig binnen de termijn kunnen reageren, waardoor er
dwangsommen moeten worden betaald.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Zoals ik al zei: een vraag van de heer Oosterhuis. Hij vroeg of ik erken
dat het inzagerecht volgens het amendement-Omtzigt bedoeld is voor
situaties waarin er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer is,
bijvoorbeeld als pas jaren later blijkt dat iemand onterecht is
behandeld. Het inzagerecht op grond van het wetsvoorstel ontstaat op het
moment dat er een aanslag is opgelegd, of er een voor bezwaar vatbare
beschikking is genomen.
Een eventueel bezwaar tegen de inhoud van het dossier loopt dan ook
samen met de bezwaartermijn van dat besluit over die beschikking. De
stukken blijven echter veel langer op de portal beschikbaar, namelijk
tot het moment dat deze moeten worden vernietigd op basis van de
Archiefwet. Belastingplichtigen die na jaren vermoeden dat ze onterecht
zijn behandeld, hebben nog wel toegang tot die stukken. In sommige
situaties is het ook na afloop van de bezwaartermijn mogelijk om in
bezwaar en beroep te gaan. Voor de inkomstenbelasting kan diegene een
verzoek doen voor ambtshalve vermindering. Daarna gaat een nieuwe
bezwaartermijn lopen, waarbij ook kan worden gesteld dat het dossier
niet compleet is. Ik hecht er wel aan om ook aan te geven dat de
discussie over het fiscaal dossier over het algemeen zal ontstaan op het
moment dat er onenigheid is over een aanslag of een voor bezwaar vatbare
beschikking.
Dan vroeg de heer Oosterhuis wat het kabinet doet om de
informatiehuishouding op orde te krijgen, zodat openheid de norm wordt
in plaats van een risico. Het zal geen verrassing zijn: het kabinet
onderschrijft het belang van transparantie. Informatiehuishouding die op
orde is, is daarvoor essentieel. De Belastingdienst heeft het programma
Informatiehuishouding op orde ingericht in 2021. Hieruit zijn vijf
actielijnen gekomen, waarover u periodiek wordt geïnformeerd. Ook de
Douane werkt aan de hand van diverse programma's voortdurend aan de
versterking van de informatiehuishouding. De eerlijkheid gebiedt te
zeggen dat het programma ter uitvoering van het fiscaal inzagerecht ook
bijdraagt aan het verder op orde brengen van de informatiehuishouding.
Het heeft dus de aandacht en we werken eraan, maar er moeten nog wel de
nodige dingen gebeuren.
Dan de vraag van mevrouw Van Eijk of ik kan bevestigen dat de
inkomstenbelasting niet al per 31 december 2025 onder het inzagerecht
wordt gebracht, zolang dit leidt tot tijdelijke noodoplossingen en
verdringing bij grote IT-vernieuwingen, en of er dan wellicht ook wordt
gedacht aan het nieuwe box 3-stelsel. Dat kan ik bevestigen. Er is
gekozen voor een ingroeimodel, waarbij de inzageprocessen en
IV-voorzieningen stapsgewijs worden gerealiseerd en beschikbaar kunnen
worden gesteld. Het ingroeimodel houdt in dat de verplichting om inzage
te verlenen pas ontstaat als er een koninklijk besluit wordt geslagen
voor de desbetreffende rijksbelasting. Met een uitvoeringstoets zullen
per rijksbelasting de kosten en de impact op de uitvoering worden
bepaald. Daarmee blijft tot 2032 de flexibiliteit bestaan om zo nodig
andere IT-vernieuwingen te prioriteren boven het inzagerecht. Ik zal uw
Kamer uiteraard meenemen in de tussentijdse stappen.
Dan vroeg mevrouw Van Eijk of ik erken dat een halve, noodgedwongen of
tijdelijke implementatie van artikel 66a leidt tot meer risico's, minder
rechtszekerheid en uiteindelijk vertraging, en of ik bereid ben
expliciet de pauzeknop in te drukken totdat de informatiehuishouding
daadwerkelijk op orde is. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven, houdt
het ingroeimodel in dat de verplichting tot het verlenen van inzage per
rijksbelasting pas ontstaat als een koninklijk besluit wordt geslagen.
Daarmee is er, denken wij, de waarborg dat de verplichting pas ontstaat
op het moment dat uit de uitvoeringstoets blijkt dat het inzagerecht
voor een specifieke rijksbelasting uitvoerbaar is. Daarnaast vindt er in
2030 ook een herijking van de uitvoeringstoets plaats. Ik zal uw Kamer
uiteraard meenemen in de tussentijdse stappen die wij hierin zetten,
zoals ik al heb aangegeven.
Mevrouw Van Eijk vraagt wanneer de Kamer een concreet, realistisch
tijdpad richting volledige implementatie na 2030 ontvangt. Ik kan
aangeven dat het mijn plan is dat uw Kamer begin volgend jaar een
addendum op de uitvoeringstoets ontvangt. Daarmee wordt u verder
geïnformeerd. Het is uiteraard een continu proces. Op dit moment is het
voor ons, voor de Belastingdienst en de Douane, lastig om een concreet
tijdpad te geven. Het is eigenlijk work in progress, om het zo maar eens
te zeggen; het is een continu proces. We zullen u periodiek op de hoogte
houden van de stand van zaken en de vorderingen.
Mevrouw Van Dijk vraagt of er altijd handmatige verwerking zal moeten
plaatsvinden. Kan de uitvoering dat aan? Leidt het niet tot risico's? Of
neemt het de focus op modernisering weg? De Belastingdienst en de Douane
zullen zo veel mogelijk zoeken naar ondersteuning in ICT. Veel stukken
zullen automatisch kunnen worden ontsloten. Bij twee processen blijft
echter handmatig werk nodig. Het eerste proces betreft het arceren van
stukken om gewichtige redenen, dus het weglakken van stukken, en de
beoordeling of stukken al dan niet ontsloten kunnen worden. Dit houdt
dus in dat een inspecteur of behandelaar kijkt of om gewichtige redenen
informatie ontsloten kan worden of niet. In de toekomst kan dit mogelijk
met behulp van AI gebeuren, maar die techniek is nu nog lang niet goed
genoeg. Ik zeg het heel eerlijk: het is ook de vraag of en wanneer we de
verantwoordelijkheid voor geheimhouden of inzichtelijk maken verleggen
van de inspecteur naar de computer. Ik ben daar zelf altijd een beetje
huiverig voor. Hier blijft handmatig werk dus voorlopig aan de orde. Het
tweede proces betreft de ontsluiting van complexe dossiers die niet in
gestructureerde systemen van de Belastingdienst of de Douane zitten. Het
is ook niet de verwachting dat dit type dossiers altijd automatisch
ontsloten kan worden. Deze twee soorten handmatig werk zullen dus
inderdaad ook in de toekomst moeten worden verricht. Daar zullen extra
uitvoeringskosten mee gemoeid blijven.
Op de vraag van mevrouw Van Dijk over een eerste inschatting van het
implementatieplan ben ik al kort ingegaan, maar zij vroeg ook naar de
kosten. De totalekosteninzage is op dit moment helaas nog niet mogelijk.
De kosten voor de eerste stap van inzage fiscaal dossier bedroegen 24,6
miljoen. Die kostenpost is ook met u gedeeld. De Douane is momenteel aan
het onderzoeken hoe een pilot inzagerecht voor de Douane vorm kan
krijgen. Na de pilot kan een inschatting worden gemaakt van de kosten
voor de implementatie. De uiteindelijk te verwachten kosten zijn
uiteraard afhankelijk van veel factoren, maar zullen naar verwachting
toch wel een veelvoud zijn van de kosten voor de eerste stap. Voor de
dekking zal dus ook budgettaire besluitvorming moeten plaatsvinden. Om
een onderbouwde schatting te kunnen maken — want ik begrijp de vraag —
worden afhankelijkheden via een eerste uitwerking inzichtelijk gemaakt.
Ik noem dat "het addendum op de uitvoeringstoets". Hierom zullen ook de
kosten voor het eerste plateau, inkomensheffingen niet-winst, uitgewerkt
worden. Vervolgens worden met een uitvoeringstoets per rijksbelasting de
kosten ingeschat. Ik begrijp uw vraag, mevrouw Van Dijk, maar op dit
moment kan ik daar helaas niet meer over zeggen. Zodra er meer duidelijk
is over de kosten van de verdere, totale uitrol zal ik de Kamer hierover
informeren.
Dan vraagt mevrouw Van Dijk of ik een mogelijkheid zie om een
verzoekprocedure te hanteren totdat het portaal volledig gereed is. Dat
zou er in de praktijk toe leiden dat de Belastingdienst en de Douane
tijd en capaciteit moeten investeren in een tijdelijke verzoekprocedure.
De stukken zullen in die periode handmatig bij elkaar moeten worden
gezocht, naast de twee processen die ik noemde. Dat moet ook handmatig
gebeuren. Uit de uitvoeringstoetsen van de Belastingdienst en de Douane
blijkt dat dit helaas niet uitvoerbaar is. Daarnaast zou dat ten koste
kunnen gaan van de uitrol van het inzagerecht voor alle
rijksbelastingen. Burgers en bedrijven kunnen echter wel verzoeken om de
verstrekking van stukken die nog niet op het portaal staan. Tegen een
beslissing op zo'n verzoek staat op dit moment geen bezwaar of beroep
open.
Mevrouw Van Dijk vroeg ook hoe we ervoor zorgen dat minder digivaardigen
de mogelijkheid krijgen om een geprinte versie aan te vragen. Bij de
Belastingdienst wordt het proces om deze mensen te ondersteunen
momenteel uitgewerkt. Het is de bedoeling dat er in 2026 al
ondersteuning wordt geboden. Dit zal verlopen als een groeiproces,
uiteraard samen met de digitale uitrol. Wanneer de inzage in stukken van
een rijksbelasting bij koninklijk besluit wordt geformaliseerd, moet ook
de voorziening voor minder digivaardige burgers gereed zijn. De Douane
daarentegen streeft ernaar om het inzagerecht zo veel mogelijk digitaal
te realiseren. Dit sluit ook aan bij de doelgroep van de Douane, die
hoofdzakelijk bestaat uit ondernemers.
De voorzitter:
Een korte vraag van mevrouw Van Dijk.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Eigenlijk gaat het dus volledig parallel?
Staatssecretaris Heijnen:
Ja.
Dan ben ik bij het kopje vliegbelasting.
De voorzitter:
Er is eerst nog een vraag van mevrouw Van Eijk.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ja, ik heb nog twee vragen op dit punt. Het is fijn als de
staatssecretaris ons op de hoogte kan houden van ontwikkelingen op dit
dossier, want dit gaat natuurlijk jaren duren. We gaan daar stapjes in
maken. Kan hij toezeggen dat hij dit meeneemt in de
stand-van-zakenbrieven van de Belastingdienst? Dat lijkt me namelijk wel
een mooie plek om dat te doen; dan houden we de vinger aan de
pols.
Mijn tweede vraag betreft het slaan van het KB. Dat is in principe aan
het kabinet. Kan de Kamer op de een of andere manier meer aan de
voorkant worden betrokken, voordat zo'n belangrijk besluit wordt
genomen? Ik probeer wat meer grip te krijgen op het proces. Ik zou daar
graag een reactie van de staatssecretaris op willen.
Staatssecretaris Heijnen:
Op beide vragen kan ik met ja antwoorden. Ja, we zullen het meenemen in
de stand-van-zakenbrieven. En ja, we zullen de Kamer van tevoren
informeren wanneer wij een KB gaan slaan.
Dan ga ik nu in op de Wet differentiatie tarief vliegbelasting. Eerst
heb ik een korte intro en daarna wil ik ingaan op de diverse vragen die
zijn gesteld. Zoals bekend hebben we in Nederland sinds 2021 een
vliegbelasting met een vlak tarief. Dat betekent dat je op dit moment
voor een korte vlucht naar Parijs hetzelfde bedrag aan belasting per
passagier verschuldigd bent als voor een langeafstandsvlucht naar
bijvoorbeeld Tokio. Onderzoek laat echter zien dat de externe kosten van
langeafstandsvluchten, zoals klimaatschade, gezondheidseffecten en
geluidsoverlast, in vergelijking met de korte of kortere vluchten
slechts in lage of lagere mate zijn geïnternaliseerd. Met dit
wetsvoorstel zetten we, denk ik, een stap in de goede richting naar een
hogere mate van internalisering van de externe kosten. Dit doen we door
het tarief van de vliegbelasting te differentiëren naar afstand: hoe
verder de vlucht, hoe hoger de belasting.
Tegelijkertijd hecht ik eraan om te vermelden dat voor zo'n 80% van de
vluchten het tarief gelijk blijft aan het huidige tarief. Dit zijn
vooral de vluchten naar Europese bestemmingen. Het tarief voor de
overige 20% van de vluchten wordt per passagier verhoogd met
bijvoorbeeld €15 voor vluchten naar Turkije en met €40 voor vluchten
naar Amerika. Daarnaast wordt met dat voorstel een structurele
budgettaire opbrengst van 257 miljoen euro gerealiseerd, zoals
afgesproken in het hoofdlijnenakkoord.
Voorzitter. Dan wil ik naar de vragen gaan. Ik heb een vraag van de heer
Vlottes: wordt een gewone vakantie door de differentiatie in de
vliegbelasting niet onbetaalbaar? Hij vraagt of de vliegbelasting niet
dezelfde kant op kan gaan als de tabaksaccijns, dus dat deze alleen maar
geld kost in plaats van oplevert. Wij zijn van mening dat een gewone
vakantie door deze differentiatie niet onbetaalbaar wordt. Zoals ik al
zei, blijft de prijs van 80% van de vluchten binnen Europa namelijk
gelijk. Voor langere afstanden gaat het om een verhoging van circa €15
tot €40 per passagier ten opzichte van het huidige tarief. Wij vinden
een dergelijke verhoging redelijk om de externe kosten van vliegen beter
te internaliseren. Uit onderzoek komt trouwens naar voren dat het
uitwijken naar buitenlandse luchthavens naar verwachting beperkt is. De
maatregel genereert dan ook een stabiele en structurele budgettaire
opbrengst. Deze raming is ook door het CPB gecertificeerd, zoals te doen
gebruikelijk.
Mevrouw Van Dijk vroeg of het kabinet kan reflecteren op de hoogte van
de voorgestelde tarieven. Gaat Nederland niet uit de pas lopen, vroeg
zij. Zij stelde ook nog een aantal andere vragen over een vergelijking
met de verlaging van de vliegbelasting in Duitsland. Ik wilde die vragen
gezamenlijk beantwoorden. Voor vluchten binnen Europa geldt dat het
huidige tarief van de vliegbelasting in Nederland, €29,40, relatief hoog
is ten opzichte van de tarieven in de ons omringende landen. Het tarief
voor deze vluchten wijzigt echter niet en geldt ook na de invoering van
het gedifferentieerde tarief per 2027. Voor langere vluchten geldt dat
het huidige tarief van de vliegbelasting in Nederland lager ligt dan in
omliggende landen. Met de voorgenomen differentiatie gaat Nederland dus
gemiddeld genomen een meer progressief stelsel hanteren, waarbij
langere, vervuilendere vluchten zwaarder worden belast. Dit past bij
onze inzet om de luchtvaart eerlijker te beprijzen en tegelijkertijd een
stabiele budgettaire opbrengst te realiseren. Onze overtuiging is dat we
daarmee niet uit pas lopen. We kiezen juist voor een systematiek die
beter aansluit bij de externe kosten van de luchtvaart.
Daarop aansluitend vroeg mevrouw Van Dijk ook of ik bereid ben om te
onderzoeken waar de Duitse vliegbelasting uiteindelijk op uitkomt en wat
de mogelijke gevolgen daarvan zijn voor de Nederlandse luchthavens.
Waarom wordt deze analyse niet eerst uitgevoerd voordat wordt besloten
tot invoering per 2027? Zoals ik al zei, is de differentiatie van het
tarief afgesproken in het hoofdlijnenakkoord. Hiervoor is een
budgettaire opbrengst van 257 miljoen euro ingeboekt. Nou is het zo dat
belastingplichtigen en de Belastingdienst voldoende tijd nodig hebben om
de maatregel te implementeren, zodat uitvoering per 2027 mogelijk is en
ook de budgettaire opbrengst kan worden gehaald. Hiernaast verandert de
verlaging van de Duitse vliegbelasting naar ons idee ook niets aan onze
inschatting dat de uitwijkeffecten beperkt zullen zijn. Mag ik dat
illustreren? 80% van de vluchten die vertrekken van Duitse luchthavens
zijn korteafstandsvluchten. Voor dit soort vluchten wordt de Duitse
vliegbelasting naar verwachting met €3 verlaagd.
De voorzitter:
Dat is een mooi punt, vond ik, voor een interruptie van de heer
Vlottes.
De heer Vlottes (PVV):
Een heel stuk terug noemde de staatssecretaris het redelijk om de
externe kosten voor een gezin mee te nemen in de verhoging van €40 voor
langereafstandsvluchten. Ik vroeg me af waar de staatssecretaris dat op
baseert. Wat is redelijk? Tegen welke parameters is dat afgezet? Ik
vraag dit ook in relatie tot klimaat.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik bedoel: redelijk, met name afgezet tegen het klimaat. Wij vinden dit
een redelijke vergoeding voor de hogere externe kosten die nu eenmaal
gemoeid zijn met langere vluchten. Dat is redelijk ten opzichte van het
tarief voor kortere vluchten.
De voorzitter:
Een vervolgvraag.
De heer Vlottes (PVV):
Ja, oké, maar dat gaat dan vooral om kortere vluchten ten opzichte van
langere vluchten. Wat doet dat voor de externe kosten? Wat doet het
bijvoorbeeld voor klimaat? Wat doet dat voor vermindering op het gebied
van klimaat ten opzichte van de kortere vluchten? Ik begrijp de
verhouding tussen korte vluchten en langeafstandsvluchten, maar ik wil
dan meer het effect weten op de externe kosten. Ik noem dat
overkoepelend even "klimaat", zeg maar.
Staatssecretaris Heijnen:
Nou ja, langere vluchten hebben meer gevolgen voor het klimaat dan
andere zaken. Dat is het gevolg daarvan.
De voorzitter:
Nog een vervolgvraag? Ja, hoor, gaat uw gang.
De heer Vlottes (PVV):
Ja, dan zijn we er bijna. Wat maakt deze verhoging dan redelijk en wat
doet die dan voor het klimaat?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik zei al: redelijk ten opzichte van het tarief voor kortere vluchten.
Wat die verhoging doet voor het klimaat? We gaan ervan uit dat daarmee
een redelijke vergoeding … En we gaan ervan uit dat wellicht bepaald
gedrag wordt gestimuleerd. Het gaat erom dat het redelijk is ten
opzichte van de afstand; dat vinden wij belangrijk.
De heer Vlottes (PVV):
Nog één poging, voorzitter. Ja, maar wat doet dat dan voor het klimaat,
dus bijvoorbeeld in de reductie? Ik noem dan eventjes als voorbeeld de
pseudo-eindheffing; die werd heel mooi genoemd. Die haalt dan
mogelijkerwijs een reductie van tussen de 0,2 en 0,4 megaton. Wat doet
deze verhoging dan en wat maakt die dan redelijk?
Staatssecretaris Heijnen:
Op de vraag wat die precies doet voor het klimaat, moet ik het antwoord
schuldig blijven. Maar ik heb "redelijk" niet gezegd in het kader van
klimaat, maar in het kader van afstand; dat heb ik geprobeerd uit te
leggen. De heer Vlottes gaf aan dat te begrijpen, dus ja, dat is mijn
antwoord.
De heer Vlottes (PVV):
Excuus, voorzitter; dank u wel. Maar dan neem ik aan dat als de
staatssecretaris mij het antwoord schuldig blijft, ik daar nog een
antwoord op krijg, hetzij schriftelijk, hetzij later.
Staatssecretaris Heijnen:
Zeker. Daar komt nog een antwoord op.
De heer Vlottes (PVV):
En wanneer?
Staatssecretaris Heijnen:
In de tweede termijn, als de heer Vlottes daarmee kan leven.
De heer Vlottes (PVV):
Daar kan ik mee leven.
De voorzitter:
De cirkel is rond. Als hier geen verdere vragen over zijn, dan vervolgt
u dit betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Mevrouw Van Dijk vroeg waarom er niet gekozen wordt voor een
gecoördineerde Europese aanpak om het gelijk speelveld te waarborgen. Ik
snap die vraag. Het kabinet zet zich al jaren in voor een eerlijke
internationale beprijzing van de luchtvaart. Deze route kent echter
aanzienlijke drempels, zoals de Europese Energiebelastingrichtlijn, die
het belasten van kerosine nog steeds belemmert. Aanpassing van dit soort
kaders is op korte termijn helaas niet realistisch. Daarom acht het
kabinet het noodzakelijk om nu nationale maatregelen te treffen, zoals
de vliegbelasting en de nu voorgestelde aanpassing daarvan. In mijn
eigen woorden zeg ik tegen mevrouw Van Dijk: als we wachten op Europa,
wachten we nog lang.
Dan was er een vraag van de heer Stoffer over de ultraperifere
gebieden.
De voorzitter:
Voor die tijd is er nog even een vraag van D66.
De heer Oosterhuis (D66):
De staatssecretaris zei: als we op Europa wachten, duurt het lang. Ik
had ook de vraag gesteld wat het kabinet dan nu zelf doet om te kijken
of het in Europa wat sneller kan. We zijn natuurlijk zelf een onderdeel
van Europa. Misschien komt de staatssecretaris nog op die vraag, maar
anders hoor ik het graag nu.
Staatssecretaris Heijnen:
Nou, ik gaf al aan dat wij ons daar in Europees verband, bij de Ecofin
en andere organisaties, voor inzetten. Maar wij merken dat dat geen
gemakkelijk traject is en dat wij daarin vaak alleen staan.
Dan ga ik naar de vraag van …
De voorzitter:
Ik zag toch nog een vraag van de heer Stultiens op dit onderwerp.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Veel partijen zeggen vaak terecht: we trekken samen op in Europees
verband. De staatssecretaris geeft aan: we staan daarin soms alleen. Op
dit moment is in Brazilië de klimaattop bezig; uw collega is daar
aanwezig. Verschillende landen pleiten daar voor het belasten van
privéjets en voor het belasten van businessclasspassagiers. Onder andere
Frankrijk zegt het, Spanje zegt het en zelfs de heer Hoekstra zegt het,
een bekende naam hier. Nu is de grote vraag: waar blijft
Nederland?
Staatssecretaris Heijnen:
De vraag is bekend. De vraag is ook al vaker gesteld door de heer
Stultiens. We hebben daar op dit moment om diverse redenen niet voor
gekozen. Een van de redenen is uitvoeringstechnisch. Volgens mij hebben
we daar ook in eerdere Kamerbrieven een nadere toelichting op gegeven.
Uiteindelijk hebben we gekozen voor de differentiatie en niet voor
andere heffingen. Dat is dus het antwoord.
De voorzitter:
Er is nog een vervolgvraag van de heer Stultiens. Daarna is er nog een
van de heer Oosterhuis.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ja, op twee punten. Ten eerste is het raar dat eerst wordt gezegd dat we
samen op moeten trekken en dat Nederland, nu andere landen ons komen
vragen of we alsjeblieft mee willen doen, namelijk Spanje en Frankrijk,
en ook Wopke Hoekstra namens de Europese Commissie, niet zegt: wat een
goed initiatief, laten we samen optrekken. Dan de uitvoerbaarheid. We
hebben een amendement klaarliggen om privéjets te belasten met hetzelfde
tarief als in Frankrijk. Dat is heel redelijk. Dat is niet volgend jaar
al uitvoerbaar, maar per 2030. Ik hoop op een open houding van de
collega's hier, maar ook van de staatssecretaris, om ons te laten
aansluiten bij die bondgenoten in Europa.
Staatssecretaris Heijnen:
Zodra we het amendement ontvangen, zullen we daar uiteraard naar kijken.
We kijken er altijd met een open houding naar.
De heer Oosterhuis (D66):
Ik wil toch nog wel even door op het punt van de heer Stultiens over het
vooroplopen, want ik voel me na het antwoord op zijn vraag een beetje
met een kluitje in het riet gestuurd met mijn vraag. Ik hoorde de
staatssecretaris zeggen "wij willen wel, maar de rest wil niet", terwijl
Spanje en Frankrijk juist vooroplopen op de COP met het initiatief tegen
privéjets, waar Nederland dan weer niet aan meedoet. Dus wat is het
nu?
Staatssecretaris Heijnen:
Er zijn meer landen in Europa dan alleen Spanje en Frankrijk. Er zijn
ook heel veel landen die dit niet willen. Binnen de Europese Unie moet
er op dit soort zaken toch echt minimaal een gekwalificeerde meerderheid
worden gehaald en die hebben we nog niet weten te bereiken.
De heer Oosterhuis (D66):
Nee, dat begrijp ik. Maar dit is toch wel een iets ander beeld, want met
Spanje, Frankrijk en Nederland hebben we het niet over de kleine landen
binnen de Europese Unie. Een gekwalificeerde meerderheid is het
natuurlijk nog niet, maar het is wel een serieus bondgenootschap. Dan
vind ik eerlijk gezegd de uitvoerbaarheid niet het allersterkste
argument om ons nu niet bij een toch grootse oproep van Macron en de
Eurocommissaris aan te sluiten. Als wij zeggen dat we het nu nog niet
uit kunnen voeren, is dat niet het allersterkste argument om niet mee te
doen.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik kan me voorstellen dat de heer Oosterhuis dat zegt. Van de andere
kant: als ik de heer Stultiens goed heb begrepen, houdt hij nadrukkelijk
rekening met de uitvoerbaarheid door invoering pas vanaf 2030 voor te
stellen. Die problemen met de uitvoerbaarheid zijn er dus zeer
zeker.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Een korte aanvulling. Net ging het over een gekwalificeerde meerderheid,
maar die is natuurlijk niet nodig. Landen hebben het al ingevoerd.
Frankrijk heeft al een belasting voor privéjets. Het VK is inmiddels
geen lid meer van de Europese Unie, maar heeft ook zo'n belasting.
Wachten op Europa duurt soms te lang. Sommige stappen kun je al zetten.
Dan zou ik net als de heer Oosterhuis zeggen dat we die kans moeten
grijpen. Als Wopke Hoekstra het wil, moeten we als Nederland toch
denken: let's go!
Staatssecretaris Heijnen:
Ik dacht niet dat ik ooit nog van de heer Stultiens zou horen: als Wopke
Hoekstra het zegt, let's go! Dat vond ik wel een mooie opmerking. We
zien het amendement graag tegemoet.
Dan kom ik nu toe aan de vraag van de heer Stoffer over de UPG, de
ultraperifere gebieden. Meer concreet zijn dat de Azoren, Madeira en de
Canarische Eilanden. Hij vraagt waarom voor deze gebieden een
uitzondering wordt gemaakt voor het hoge tarief en of het dan niet
rechtvaardiger is om al dit soort gebieden gelijk te behandelen. We gaan
naar een systeem waarbij de afstand het tarief bepaalt. Voor de UPG's is
daarop één kleine aanpassing gedaan. Dat komt omdat zij binnen de EU een
bijzondere status hebben. We hebben de aanpassing gedaan voor UPG's die
binnen de 3.500 kilometer liggen. Waarom hebben we die afstand gekozen?
Dat is ongeveer de afstand tot de verst weg gelegen EU-lidstaat,
namelijk Cyprus. De UPG's die binnen dezelfde afstand vallen, vallen dus
binnen het lage tarief, net als de EU-lidstaten. De UPG's die verder weg
liggen dan 3.500 kilometer worden ingedeeld aan de hand van hun
werkelijke afstand tot Nederland. Wij denken dat er zo een mooie balans
is gevonden. Deze gebieden liggen weliswaar in de EU, maar voor de
verder weg gelegen gebieden geldt wel een hoger tarief. Dat is precies
wat wij met deze maatregel willen bereiken.
Dan ga ik naar Suriname en de heer Grinwis. Hij heeft aangekondigd een
amendement voor te bereiden om de vluchten naar Suriname onder het
laagste tarief te laten vallen. Hij heeft dat tijdens het
wetgevingsoverleg ook uitgebreid toegelicht. Ik wil daar alvast kort op
reageren. Allereerst wil ik aangeven dat het kabinet uiteraard de
historische banden tussen Nederland en Suriname onderkent. Dat staat
buiten twijfel. Wij denken echter dat een afzonderlijke indeling voor
Suriname afbreuk doet aan de gekozen systematiek van de heffing op basis
van afstand. Ik zie in het fiscaal recht echt geen aanknopingspunten om
het hebben van historische banden een gerechtvaardigd onderscheidend
criterium te laten zijn. Als Suriname wordt uitgezonderd op basis van
historische verbondenheid, zou dit dan ook niet voor andere landen met
vergelijkbare banden — Indonesië werd maandag al genoemd — moeten
gelden? Wij denken dat er daarmee een risico ontstaat dat andere landen
of luchtvaartmaatschappijen met een vergelijkbare positie of afstand
kunnen stellen dat zij ongelijk worden behandeld, zonder objectief
verdedigbare reden.
De voorzitter:
Dit amendement is al ingediend. Uit de inleiding van de appreciatie maak
ik op dat het waarschijnlijk ontraden wordt. Maar goed, die vraag mag de
heer Grinwis stellen. Hij heeft wellicht ook nog andere vragen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat klopt, voorzitter. Dank. U hebt dat adequaat samengevat. Het wordt
een ander oordeel dan bij dat over box 3; dat hoor ik al. Ik snap wat de
staatssecretaris zegt. We kunnen natuurlijk de andere kant opgaan: we
kunnen Indonesië toevoegen et cetera. Maar het karakter van de praktijk
... Laat ik het op een andere manier vragen. De praktische situatie is
dat er maar één directe vlucht is tussen het Europese continent en
Paramaribo, namelijk vanaf Amsterdam. Die wordt benut door de Surinaamse
gemeenschap in Nederland, die relatief groot is. Volgens mij gaat het om
370.000 mensen. Zij bezoeken vooral familie. Het gaat dus veel minder,
zoals bij Indonesië, ook bijvoorbeeld om toeristische doeleinden. Dit is
míjn vraag, meneer Vermeer; u hoeft het niet met mij eens te zijn. Dit
is mijn reactie in de microfoon op een reactie buiten de microfoon. Mijn
vraag is: is er écht geen objectiveerbaar criterium te bedenken waarom
dit stand zou kunnen houden? Want ik snap de precedentwerking. Ik snap
dat het allemaal misschien prematuur of lastig is. Ik snap dat objectief
de afstand groter is. Maar het is natuurlijk wel heel wrang dat de
vluchten naar de Cariben wél zijn uitgezonderd, omdat dat binnen het
Koninkrijk is. De prijzen zijn daar echter vaak goedkoper, omdat er meer
concurrentie is, dan de prijzen voor die ene vlucht naar Suriname, die
écht wordt gebruikt door een specifieke doelgroep met een specifiek
doel. Is daar niet een objectiveerbaar criterium uit te halen voor zo'n
uitzondering?
Staatssecretaris Heijnen:
De heer Grinwis geeft al aan dat Suriname verschilt van het Caribisch
deel van ons Koninkrijk. Dat klopt. Wij hebben geen objectieve
rechtvaardigingsgrond kunnen ontdekken. We hebben wel gekeken naar
andere landen die een vergelijkbare regering hebben en daar zie je dat
een uitzondering voor staten waarmee een EU-lidstaat historische banden
heeft, afwijkt van de internationale praktijk. Meer concreet: Frankrijk
en het Verenigd Koninkrijk doen dit ook niet.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dus we zouden echt iets innovatiefs doen, begrijp ik hieruit.
Staatssecretaris Heijnen:
Zo kennen we de heer Grinwis weer. Ja.
De voorzitter:
Ik kondig alvast aan dat we zo meteen heel even gaan schorsen voor de
stemmingen, want die beginnen zo en ik kan me zo voorstellen dat in
ieder geval een aantal mensen, zeker van de kleinere fracties, daarbij
willen zijn. Ik denk dat ik een vrij voorspellende gave had, want de
stemmingsbel gaat nu. Dus bij dezen schorsen we. Dat doen we in ieder
geval tot 15.00 uur. Dan zijn we hier denk ik sowieso wel weer terug. De
mensen die er niet bij hoeven te zijn, kunnen ook even koffiedrinken en
dan zijn we om 15.00 uur hier weer terug. Dan schors ik de vergadering
voor nu.
De vergadering wordt van 14.43 uur tot 15.23 uur geschorst.
De voorzitter:
Goedemiddag. We waren even onderbroken vanwege de stemmingen en omdat uw
voorzitter zelf nog iets bij de regeling van werkzaamheden aan het doen
was. We kunnen het WGO over het Belastingplan weer vervolgen.
Ondertussen is er volgens mij enigszins bijgekletst, zijn wellicht de
nodige sanitaire stops gemaakt en is er koffie bijgetankt. We kunnen dus
volgens mij in volle vaart verder met dit WGO. Daarvoor geef ik het
woord aan de staatssecretaris, die volgens mij bij het blokje overig was
aangekomen, als ik de administratie nog goed heb bijgehouden. Het woord
is aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Heijnen:
Dank, voorzitter. Uw administratie klopt: ik was inderdaad bij het kopje
overig aangekomen. Ik wilde beginnen met de vragen van een groot aantal
leden over de stelpost voor fiscale regelingen en de vraag waarom het
niet invullen van die stelpost bij de burgers terecht is gekomen en de
last op arbeid is verhoogd. Zowel de heer Oosterhuis als mevrouw Van
Dijk vragen waarom er niet meer wordt ingezet op fiscale
regelingen.
Voorzitter. De afgelopen jaren is er best wel veel gedaan. Daarom zijn
er geen constructies meer die op korte termijn kunnen worden aangepakt.
In dit Belastingplan zijn wel twee belastingconstructies aangepakt,
zoals u weet. De eerste betreft de verbruiksbelasting, met het "vleugje
zuivel". De tweede betreft het aanpassen van de erfbelasting bij
overlijden onder huwelijkse voorwaarden en de 50%. Er zijn ook wat
stappen gezet voor het inperken van negatief geëvalueerde regelingen. In
het Belastingplan is dat bijvoorbeeld het geleidelijk afbouwen van het
plafond in de leidingwaterbelasting, het schrappen van het enkele
kwarttarieven in de motorrijtuigenbelasting en het versoberen van de
ETK-regeling. Het resterende deel van de stelpost is inderdaad nog niet
ingevuld. In het hoofdlijnenakkoord is, zoals u weet, opgenomen dat,
voor zover deze maatregel niet wordt gerealiseerd, de noodremafspraak
voor de lasten in werking treedt.
Toch even het volgende. De tabelcorrectiefactor wordt voor in totaal
47,2% niet toegepast. Daarvan ziet een percentiel van 4,2 op de
stelposten en fiscale regelingen. De rest ziet op de dekking voor de btw
op cultuur, media en sport. Op het totaal valt dat dus heel erg mee:
ongeveer 90%. Maar het klopt dat de stelposten niet volledig ingevuld
zijn.
Dan ga ik … Ik twijfel even. Voorzitter, ik weet niet of mevrouw Van
Dijk nog terugkomt.
De voorzitter:
Die is nog heel even afwezig in verband met een afspraak, maar u kunt
denk ik eventueel de beantwoording alvast doen. Er zal ongetwijfeld
iemand meekijken.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik zal deze als laatste doen. Misschien dat ze dan terug is. Mocht dat
niet zo zijn, dan doe ik 'm als laatste.
De voorzitter:
Dat lijkt mij heel schappelijk. Dank u wel.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat gaat over de kansspelbelasting. Volgens mij is dat wel een
belangrijk punt voor haar.
Dan ga ik naar de vraag van de heer Stultiens, over de grondslag
leenstructuren in de Energie-investeringsaftrek en de
Milieu-investeringsaftrek. De vraag is waarom we deze structuren niet
tegengaan en of wij deze structuren een ongewenste vorm van
belastingontwijking vinden. Wetstechnisch is het mogelijk om het gebruik
van de EIA en MIA, zoals die in de volksmond heten, in specifieke
situaties te beperken. Hierdoor kunnen die regelingen in bepaalde
situaties niet meer worden toegepast of minder aantrekkelijk worden. Dit
kan er dan dus toe leiden dat er minder investeringen worden gedaan in
onder andere energiebesparende bedrijfsmiddelen. Vorig jaar is door de
partij van de heer Stultiens een amendement ingediend om specifieke
structuren waarbij de EIA en MIA wordt gebruikt, tegen te gaan. Het
amendement is toen niet aangenomen. Het ligt dan ook niet voor de hand
dat het kabinet op dit punt een maatregel voorstelt.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Korte vraag. Blijft het oordeel net als vorig jaar "oordeel Kamer"? Dan
gaan we herkansen om te proberen ervoor te zorgen dat de Kamer nu wel
het goede advies volgt.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik moet eerlijk bekennen dat ik niet wist dat het "oordeel Kamer" was,
maar als de heer Stultiens dat zegt, dan is dat zo. Ik zie niet in
waarom dat anders zou moeten zijn.
De heer Grinwis is er ook niet. Ik had een specifieke vraag van hem. Ik
weet niet of hij in dezelfde bespreking zit. Ik ga gewoon door met de
vraag van de heer Grinwis. Hij kan mijn antwoord dan terugkijken. Hij
refereert aan een motie die op de laatste dag voor het verkiezingsreces
is aangenomen die ziet op een vrijstelling van overdrachtsbelasting bij
een taakoverdracht tussen woningcorporaties. Zijn vraag is heel concreet
of ik deze motie ga uitvoeren en of ik dat met een nota van wijziging
bij dit Belastingplan ga regelen of in een volgend Belastingplan. Zoals
mijn collega, de minister van VRO, en ik eerder per Kamerbrief hebben
aangegeven, sluit het begrip "taak" niet helemaal aan bij de invulling
van de maatschappelijke taken van corporaties in het woningmarktbeleid
zoals vastgelegd in de Nationale Prestatieafspraken. Dit houdt in dat de
overdrachten tussen deze partijen in principe belast zijn met
overdrachtsbelasting en dat kan belemmerend werken voor de solidariteit
tussen woningcorporaties zoals vastgelegd in die Nationale
Prestatieafspraken. Daarom onderzoek ik op dit moment samen met VRO hoe
een eventuele vrijstelling beter kan aansluiten bij deze doelen. In
feite streven we daarmee het doel na waartoe de motie van de heer
Grinwis oproept. Er wordt dan tevens meteen gekeken naar eventuele
staatssteunaspecten van een vrijstelling. Dit onderzoek loopt nog en in
het eerste kwartaal van volgend jaar hopen en verwachten we voldoende
informatie te hebben om hierover een besluit te nemen, waarna we
uiteraard de Kamer zullen informeren. Daarmee heb ik impliciet al
aangegeven dat ik dit niet zou willen meenemen in het Belastingplan met
een nota van wijziging, maar als een afzonderlijk wetsvoorstel.
Dan een vraag van de heer Oosterhuis over de uitvoering. Hij geeft aan
dat de Belastingdienst, de Dienst Toeslagen en de Douane ook dit jaar
nog kampen met krapte en met grote uitdagingen. Dat klopt. Hoe kijkt de
staatssecretaris daarnaar? Maakt de staatssecretaris zich hier zorgen
over, ook naar de toekomst kijkend? Wat is de verwachte uitstroom en hoe
gaat de Belastingdienst dat oplossen? Hoe ga ik de uitvoering ontlasten?
Het klopt dat het beschikken over voldoende vakbekwaam en vitaal
personeel een van de belangrijkste continuïteitsrisico's blijft. Ondanks
alle uitdagingen weet de Belastingdienst nog steeds voldoende nieuwe
mensen aan zich te binden en op te leiden. Ook wordt blijvend
geïnvesteerd in het behoud en de ontwikkeling van medewerkers. Wel
vraagt nieuw beleid rondom bijvoorbeeld box 3 de komende jaren extra
personeel evenals het tijdig opleiden daarvan. Ondanks de instroom en de
focus blijft de personele bezetting van de Belastingdienst daarmee ook
in de toekomst onder druk staan. Maar om heel concreet de vraag te
beantwoorden: nee, ik maak me hier geen zorgen over, maar, ja, het heeft
wel onze blijvende aandacht en die aandacht is ook nodig om te zorgen
dat het niet zorgwekkend wordt.
Dan kom ik nu toch aan de kansspelbelasting. Ik kan er niks aan doen.
Mevrouw Van Dijk vroeg of tariefdifferentiatie in de kansspelbelasting
toch niet technisch mogelijk is, ook omdat dat bij de vliegbelasting wel
bleek te kunnen. Zij vroeg hoe ik dat zie, of het nu wel of niet kan. Ik
weet dat mevrouw Van Dijk de kansspelbelasting graag zou willen
differentiëren. Dat is een langgekoesterde wens die zij al een aantal
keren heeft uitgesproken. Het kabinet heeft aangegeven dat daar toch wel
behoorlijk wat haken en ogen aan zitten en daar ook geen voorstander van
te zijn. In het afgelopen jaar is, omdat uw Kamer daarom verzocht,
uitgebreid onderzoek gedaan naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van
tariefdifferentiatie binnen de kansspelbelasting. Dat was een vraag van
mevrouw Van Dijk. Onderdeel daarvan waren verschillende gesprekken met
de kansspelsector, de verslavingszorg en, zoals gevraagd, ook met de
goededoelensector. Op 15 mei dit jaar heb ik de uitkomsten van dat
onderzoek met uw Kamer gedeeld. de conclusie van het kabinet is en
blijft dat tariefdifferentiatie geen goed idee is en wel om de volgende
redenen: er zou een fiscale regeling toegevoegd worden die naar
verwachting niet doelmatig is, het belastingstelsel wordt daarmee
ingewikkelder in plaats van eenvoudiger, en differentiatie is niet in
lijn met het kansspelbeleid en leidt wat ons betreft ook tot
afbakeningsproblematiek, namelijk wat is een hoog risico en wat is een
laag risico? Ook is er mogelijk een risico op ongeoorloofde staatssteun
en, wat misschien ook wel belangrijk is: er is geen garantie dat
tariefdifferentiatie leidt tot hogere afdrachten voor goede doelen. Wij
zijn van mening dat dit doel beter op een andere manier nagestreefd kan
worden, bijvoorbeeld, als we dat zouden willen, door middel van een
subsidie. Onderdeel van het onderzoek was ook dat differentiatie een
structuuraanpassing in de IV is, waardoor het een aantal jaren duurt
voordat dat geautomatiseerd verwerkt kan worden. Handmatige verwerking
is bij de kansspelbelasting veel moeilijker dan bij de vliegbelasting.
Kort gezegd komt het erop neer dat er bij de kansspelbelasting veel meer
belastingplichtigen zijn en de materie ook complexer is. Dit neemt niet
weg dat wij de gevolgen voor goede doelen en sport goed in de gaten
houden. Zoals ook al eerder toegezegd wordt de verhoging gemonitord en
zal uw Kamer hierover in het tweede kwartaal van 2026 verder worden
geïnformeerd.
Voorzitter. Daarmee ben ik aan het einde gekomen van de vragen. Ik hoop
dat ik alle vragen van de leden beantwoord heb, behalve één.
De voorzitter:
Dat gaan we zien, maar in ieder geval die van de heer Stultiens niet.
Die heeft nog een vraag.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Van één weet ik het inderdaad zeker. Die gaat over de horizonbepaling
van de fiscale regeling. Dat is een motie van drie jaar geleden die is
aangenomen. Die zegt dat we ook bij bestaande fiscale regelingen een
horizonbepaling willen, zodat ze in principe eindigen, tenzij er een
argument is om ze te verlengen. Eigenlijk is die motie nog steeds niet
uitgevoerd en de vraag is: waarom niet?
Staatssecretaris Heijnen:
Dat is een hele goeie vraag. Mag ik daar in de tweede termijn op
terugkomen?
Voorzitter. Dan wil ik afsluiten. Dank voor het debat tot dusverre, zeg
ik aan de leden van de Kamer.
Ik zal nog één opmerking maken, over de amendementen. Ik heb begrepen
dat er inmiddels een dertiental amendementen op het Belastingplan is
ingediend. Het waren er vijftien, maar er zijn er twee ingetrokken.
Uiteraard staat het de Kamer vrij om dat te doen, ook in grote
hoeveelheid; dat is een belangrijk grondrecht. Maar ik wil nogmaals
benadrukken, ik denk ten overvloede, dat amendementen geen vrijblijvende
toevoegingen zijn en verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor de
samenleving en ook voor de uitvoering door de Belastingdienst. Dat is
ten overvloede; ik heb dat vaker gezegd.
Tot slot zou ik de Kamer willen vragen om amendementen zo vroeg als
mogelijk in te dienen en niet te wachten tot het laatste
belastingplandebat. Dat geeft ons wat meer mogelijkheden om daar goed
naar te kijken. De voorzitter gaf het al aan: in het plenaire debat zal
ik alle amendementen appreciëren. Woensdag 26 november zal ik nog de
welbekende appreciatiebrief met uw Kamer delen.
Voorzitter. Daarmee ben ik aan het einde van mijn eerste termijn
gekomen. We zouden wat ons betreft na een korte pauze naar de tweede
termijn kunnen.
De voorzitter:
Ik heb nog twee opmerkingen, allereerst een over de amendementen. De
oproep dat iedereen die amendementen zo snel mogelijk wil hebben, is
logisch. Nou weet ik ook dat mijn collega's daar in een vroegtijdig
stadium al heel hard aan werken en dat er vaak ook bij de ondersteuning
vanuit de Kamer of het ministerie aan gewerkt wordt. Dat kost ook tijd
en het duurt soms lang voordat de collega's aan mijn linkerzijde de
amendementen terugkrijgen en ze kunnen indienen. Soms zijn ze dus, voor
zover het werk door de collega's is gedaan, al ingediend bij de
ondersteuning, maar hebben ze die nog niet teruggekregen. Dat kan soms
voor enige vertraging zorgen. Ik weet toevallig, zoals net nog bij de
lunch is besproken, dat iedereen erom staat te springen dat ze zo snel
mogelijk hun eigen amendementen terugkrijgen om ze vervolgens ook
formeel in te kunnen dienen. Volgens mij is dat een gedeelde wens; dat
wilde ik even benadrukken. Dat is één.
Twee. Ik dacht dat het zinvol is als de brief met de appreciaties, waar
u van zei dat die ook nog komt, maandag al komt. Of heb ik dat verkeerd
begrepen?
Staatssecretaris Heijnen:
Wat betreft die twee punten: ik zal intern bij ons aangeven dat de
Kamerleden met smart zitten te wachten op de uitwerking van de
amendementen, dus dat gaat zeker tot enige spoed leiden. We kunnen
maandag alvast een appreciatie geven op de ingediende
amendementen.
De voorzitter:
Dat lijkt me hartstikke fijn voor iedereen, want dan kunnen we inderdaad
iets wat belangrijk is zo zorgvuldig mogelijk doen. Dat gezegd hebbende
kijk ik even of er nog punten of vragen zijn voordat we overgaan naar
een tweede termijn.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik heb één korte opmerking. Ik ben het zowel met de staatssecretaris als
met de voorzitter eens dat er hard gewerkt wordt. Het is logisch dat wij
de antwoorden afwachten om te bepalen wat we echt indienen of willen
aanpassen. De ambtenaren werken dus keihard, ónze ambtenaren ook, maar
het is ook logisch dat wij op basis van wat hier vandaag gezegd wordt,
kijken of we iets indienen. Voor een deel zal het dus helaas weer een
beetje lastminutewerk zijn, het liefst zo min mogelijk.
Staatssecretaris Heijnen:
Het is helder waar de bal ligt.
De voorzitter:
We werken er met z'n allen aan om het zo goed mogelijk te doen, met de
verschillende perspectieven die er zijn.
Dat gezegd hebbende zijn we volgens mij toegekomen aan de tweede termijn
van de Kamer. We hebben afgesproken dat moties niet vandaag worden
ingediend zoals dat wel gebruikelijk is bij een tweede termijn van een
wetgevingsoverleg, maar dat dat in de tweede termijn van het plenaire
debat gebeurt. Er is op dit moment dus geen mogelijkheid om moties in te
dienen, maar er is nog wel een mogelijkheid om eventueel een aantal
opmerkingen te plaatsen in de tweede termijn als die behoefte er
is.
Staatssecretaris Heijnen:
Wilde u gelijk beginnen? Sorry.
De voorzitter:
Ik wilde in ieder geval gelijk beginnen met de tweede termijn van de
Kamer, tenzij daar aan de zijde van de Kamer bezwaar tegen is. Ik heb er
best wel begrip voor dat we even schorsen voor de beantwoording van de
staatssecretaris, ook omdat ik weet dat hij nog zou terugkomen op een
aantal punten die in de eerste termijn zijn gemaakt. Het lijkt me
logisch dat we nu kijken welke vragen er nog leven aan de zijde van de
Kamer. Als dat ook nog wat uitzoekwerk vraagt, kan dat gelijk meegenomen
worden in de schorsing die we zullen hebben voordat we overgaan naar de
tweede termijn van de regering.
Staatssecretaris Heijnen:
Prima, voorzitter. Dank. Wijt deze vraag maar aan de onervarenheid van
de staatssecretaris.
De voorzitter:
We komen er samen uit. Ik kijk in ieder geval eventjes naar mijn
linkerzijde. We doen het volgens mij weer op volgorde van grootte, dus
we beginnen bij de heer Oosterhuis met de vraag of hij een tweede
termijn wil leveren.
De heer Oosterhuis (D66):
Dank, voorzitter. Dank ook aan de staatssecretaris voor de antwoorden.
Daarin was van de onervarenheid vrij weinig te merken, dus veel dank
voor wat waarschijnlijk zijn enige belastingplan als staatssecretaris
zal zijn.
Ik wil op een aantal onderwerpen terugkomen. Ik zal ook meteen de
inhoudelijke vragen stellen die ik anders morgen in mijn eerste termijn
zou stellen. Dan beperk ik mij morgen tot een mooie beschouwing in mijn
maidenspeech.
We hebben het gehad over de arbeidskorting per uur, het voorstel van
mevrouw Inge van Dijk. Zelf hebben wij vanuit D66 ook voorstellen voor
een urenvoordeel voor mensen die fulltime werken. Ik houd toch nog veel
vragen bij de argumentatie van de staatssecretaris of dat nu wel of niet
verstandig zou zijn. Die bewaar ik voor een volgend debat.
De pseudo-eindheffing. Ik geloof dat ik wat minder een petrolhead ben
dan de heer Stoffer met zijn voorliefde voor Duitse diesels van tien
jaar oud. Ik denk dat dit een verstandige maatregel is.
De heer Stoffer (SGP):
Een persoonlijk feit, voorzitter. Ik rijd sinds begin deze week in een
totaal elektrische auto. Maar die voorliefde is er nog steeds, hoor. Dat
klopt wel.
De voorzitter:
We kijken uit naar wat voor auto het volgende week wordt. Maar het is
terecht een persoonlijk feit, hoor.
De heer Oosterhuis (D66):
Een hele verstandige keuze van de heer Stoffer, denk ik. Ik kijk ook met
veel belangstelling uit naar het aangekondigde amendement van de heer
Grinwis om te kijken of er nog iets mogelijk is om het ook aan de
werknemerskant aantrekkelijker te maken.
Dan de CO2-heffing. Ik begrijp dat deze staatssecretaris daar
moeilijk op kon ingaan. Ik hoor dinsdag in het debat graag van de
minister van Klimaat en Groene Groei hoe deze afschaffing van de
CO2-heffing zich verhoudt tot de verplichtingen die we hebben
volgens de nationale Klimaatwet.
De afvalstoffenbelasting. Ik denk dat ik dat niet fraai vind: het proces
niet, de inhoud niet en wat er nu in het Belastingplan staat niet. Ik
heb de indruk dat de staatssecretaris dat eigenlijk wel met mij deelt.
Ik denk dat het goed is dat we de stand van zaken krijgen in de brief.
De budgettaire opbrengsten en het beoogde CO2-effect zijn
allemaal relevant om wel te handhaven, maar wat de manier waarop
betreft, zullen we er toch echt nog even goed naar moeten kijken hoe we
dat nu definitief gaan doen.
De accijnsverlaging. De staatssecretaris gaf volgens mij heel eerlijke
antwoorden op de vragen van collega Grinwis. Ik blijf het toch
ingewikkeld vinden, dit "verkiezingscadeau" voor de automobilist.
Tegelijkertijd zit de opvolger straks met weer een verhoging van de
benzineprijs, maar wordt de verlaging van de accijns wel wordt gedekt
met geld dat in dat jaar beschikbaar is. Ook daarover ligt er een
interessant amendement van Grinwis. Tegelijkertijd wil ik me erop
beraden of er iets van een geleidelijkere afbouw nodig zal zijn, maar
daar kom ik later nog op terug.
De vliegbelasting. Ik vind het echt jammer dat het kabinet zich niet
aansluit bij internationale initiatieven. Dat doet toch afbreuk aan de
teksten van het kabinet dat het hier wel degelijk het voortouw in neemt.
Ik denk dat dat niet het geval is, maar ik vestig mijn hoop op het
volgende kabinet.
Dan kom ik graag terug op twee antwoorden die ik in de schriftelijke
beantwoording kreeg. Allereerst het groen beleggen. Daar worden serieus
veel projecten geraakt. Ik las in de antwoorden dat het gaat om 950
projecten met een totaal van 1,2 miljard aan investeringen die jaarlijks
geraakt worden door het afschaffen van deze heffingskorting en
vrijstelling. Ik overweeg een amendement in te dienen om die
vrijstelling en heffingskorting weer in ere te herstellen.
Mijn laatste vraag gaat over de kansspelbelasting en de geplande
verhoging komend jaar na de verhoging van dit jaar. Ik blijf moeite
houden met het schriftelijke antwoord dat ik daarover heb gekregen. In
het coalitieakkoord is een verhoging van de opbrengsten geraamd door het
tarief te verhogen. Nu zien we dat de opbrengst omlaaggaat, met als
reden de verhoging van het tarief en de regelgeving. Maar die
regelgeving geldt volgens mij alleen voor de onlinemarkt, terwijl ook de
casino's en de gokhallen juist nu minder klandizie zien. Is het doel van
deze verhoging van de kansspelbelasting nou minder gokken? Dat zou ik
kunnen begrijpen — ik weet niet of ik het ermee eens ben — maar dat
levert dan niet meer op. Of is het doel een hogere opbrengst? Dat doel
bereiken we nu niet. De staatssecretaris geeft aan dat als we zouden
willen bevriezen, hij een dekking van 83 miljoen verwacht van de Kamer.
Tja. Gezien mijn hele worsteling ben ik daar niet toe bereid, maar ik
zou de staatssecretaris wel een gewetensvraag willen stellen, misschien
meer in het thema van de kansspelbelasting: durft hij er nu een fles
wijn op te zetten dat we die 83 miljoen volgend jaar gaan
binnenhalen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Mooie cliffhanger. Ik kijk even of de heer Vlottes een tweede termijn
wenst.
De heer Vlottes (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de
beantwoording tot zover. Ik wacht even de beantwoording af van wat er is
toegezegd over de vliegbelasting en over box 3.
Dank u wel.
De voorzitter:
Heel helder. Dan kijk ik naar mevrouw Van Eijk, VVD.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb nog een paar vragen en opmerkingen, met
dank voor de beantwoording in eerste termijn en voor de uitgebreide
antwoordbrief die wij gisteren hebben mogen ontvangen.
Ik heb nog één vraag over de pseudo-eindheffig. In internationaal
verband hebben we daarbij altijd te maken met verdragen. Hoe werkt deze
heffing onder de verschillende verdragen? Betekent dit niet dat die
heffing überhaupt niet kan worden geheven of dat die leidt tot dubbele
belasting? Daar krijg ik graag nog een reactie op.
Er is in de mondelinge termijn niet meer teruggekomen op een fonds voor
gemene rekening. Wel is daar vrij uitgebreid op ingegaan in de
schriftelijke beantwoording. Ik mis echter nog steeds de overtuiging
waarom het verruimen van het overgangsrecht nou zo erg zou zijn, terwijl
we daarmee toch een aantal praktische knelpunten die nu in de praktijk
leven zouden kunnen oplossen. Ik heb hier vorig jaar ook keihard voor
gestreden, en gelukkig maar, want dat heeft ongelukken voorkomen. Ik heb
nog steeds het onderbuikgevoel dat we nu weer iets doen wat niet
helemaal oké is. Dit terwijl het verruimen van het overgangsrecht toch
een heel gemakkelijke optie is en geen geld kost, maar er wel voor zorgt
dat we de praktijk even de tijd en de ruimte geven om te komen tot
gezamenlijke oplossingen, ook met het ministerie, want ik weet dat dat
overleg loopt.
Dan de Wet minimumbelasting. Ook daar is hier niet meer mondeling op
teruggekomen. Het bedrijfsleven geeft aan dat er serieuze knelpunten
zijn en dat deze wet ook ons concurrentievermogen aantast. Ik weet dat
er ontwikkelingen zijn in Europa. Deels zijn dat de goede
ontwikkelingen, maar deels misschien ook niet. Ik zou ervoor willen
pleiten dat we daar een win-win van proberen te maken, want er zijn
gewoon een aantal serieuze knelpunten waar ons bedrijfsleven tegen
aanloopt. Laten we gezamenlijk optrekken met de landen die onder andere
pleiten voor bijvoorbeeld een vereenvoudiging of het introduceren van
een hightech safe harbour. Er zijn allerlei manieren en ideeën die
binnen verschillende lidstaten leven om dit op een praktische manier
beter te maken voor ook ons bedrijfsleven zonder dat we het doel van de
minimumbelasting voorbijschieten.
Dan het punt van de Wbso. Daar is in de beantwoording op gereageerd.
Fijn om te lezen dat de staatssecretaris openstaat voor
verbetervoorstellen voor die Wbso. We lopen er wel tegen aan dat er dan
weer budgettaire dekking geleverd moet worden, terwijl we weten dat er
in ieder geval afgelopen jaar een serieus bedrag aan onderuitputting
was. Misschien wil de staatssecretaris in zijn tweede termijn hier nog
heel even op ingaan. Ik nodig hem uit om met ons mee te denken hoe we
twee instrumenten, namelijk het indexeren en de
verzilveringsproblematiek, toch een plek kunnen geven in dit
Belastingplan.
Dan de liquidatieverliesregeling. Ik voel toch ergens ruimte om het
binnen de liquidatieverliesregeling te kunnen oplossen, zij het dat het
technisch misschien complex is. Maar het is nou ook weer niet een
regeling die ieder jaar duizenden keren wordt toegepast volgens mij. We
moeten het dus ook even in proportie zien en bekijken wat het betekent
voor de capaciteit, ook wetende dat de teams die hier veel mee te maken
hebben, goed bezette teams zijn die uit kundige mensen bestaan. Ik zou
dus toch nog graag willen weten hoe dit dan wél kan slagen en werken in
de regeling zelf.
Dan de bijzondere invaliditeitsverhoging. Dank voor de zeer uitgebreide
schriftelijke beantwoording. Ik voel alle zorgen en risico's; die zie ik
ook. Ik heb begrepen dat er sprongcassatie is ingesteld. Die procedure
zou vrij snel aan de orde moeten zijn. Ik ga nog heel even nadenken over
de vraag of ik daar nu op door wil pakken of dat het toch verstandig is
om nog even — je weet trouwens nooit of het "even" is — die procedure af
te wachten.
Dan lees ik in de paragraaf over specifiek de uitvoering en de
beschikbaarheid van schaars IT-personeel — ik noem ze maar even: de
programmeurs op het gebied van Cool:Gen — dat er iets van een onderzoek
loopt over de manier waarop we die mensen maximaal beschikbaar kunnen
houden voor het werk waarvoor ze nodig zijn. Misschien kan de
staatssecretaris daar nog iets over zeggen, want daarover stond vrij
weinig in de brief.
Volgens mij is de Fiscale verzamelwet 2027 in consultatie of net uit
consultatie. Wellicht zit daar een haakje om die amendementen over de
bedrijfsopvolgingsregeling te verwerken, althans het verwijderen
daarvan. Dat is een uitnodiging aan de staatssecretaris om te bekijken
hoe we dat toch snel netjes op kunnen ruimen, zonder dat er een apart
wetsvoorstel voor nodig is.
Ik ben een van de mensen die nog wacht op de amendementen van de
amendementenservice. De heer Stultiens merkte terecht op dat ze soms nog
een keer op en neer moeten of dat we ze soms nog willen afstemmen met
collega's. Ik doe mijn stinkende best, maar ik sluit niet uit dat ze ook
bij mij pas volgende week erdoorheen gaan komen. Het is wat het is. Ik
denk niet dat ik er een verrassing in heb zitten. Ik ben, om heel
concreet te zijn, nog bezig met iets voor box 3, de
lucratiefbelangregeling en het overgangsrecht voor fonds voor gemene
rekening.
Dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dank kijk ik naar de heer Stultiens voor zijn tweede
termijn.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Morgen hebben we inderdaad ook nog genoeg spreektijd,
dus ik zal niet alles langslopen. Ik noem wel een paar highlights, in
mijn ogen, en dingen die ik graag beter zou willen zien.
Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat hij de komende
jaren, of in ieder geval zolang als hij er nog zit, nauwlettend in de
gaten houdt of er geen nieuwe buffelboetes ontstaan. Ik hoop dat zijn
opvolgers dat ook zullen doen. Voor mij is het belangrijk dat juist de
groep waarvoor wij allemaal hopen dat werken meer loont, niet ineens
meer belasting moet gaan betalen. Het is fijn dat daar goed op gelet
wordt. Ik hoor ook een kleine opening voor alternatieve dekkingen na
2030 voor de buffelboete. Maar dan moeten we wel met elkaar bekijken of
er iets te vinden is waar meer partijen achter staan. Daar gaan we nog
een poging toe doen, want wij vinden het nu niet evenwichtig met de
volledige dekking in dit eerste tarief.
Dan heb ik een blokje klimaat. Ik heb vernomen dat ik daarvoor voor een
deel moet zijn bij de collega die dinsdag aansluit, maar de
overkoepelende boodschap is dat zowel de klimaatdoelen als de
stikstofdoelen als de circulaire-economiedoelen als de
elektrischeautodoelen allemaal niet gehaald worden. En ja, er worden
stapjes gezet, maar er worden ook stapjes teruggezet door sommige
amendementen hier. De overkoepelende boodschap is wel dat we als land
niet genoeg doen om de doelen te halen. Dat vind GroenLinks-PvdA een
groot probleem; dat zal niemand verbazen. Ik hoop dat hierop stappen
worden gezet in de formatie.
Dan de afvalverwerkingsinstallaties. Inderdaad, een maand geleden heeft
mijn oud-collega Gabriëls een motie ingediend om het over de hele keten
te spreiden. Ik denk nog steeds dat dit een goed idee is. Ik overweeg de
motie opnieuw in te dienen, zodat die deze keer wel voldoende steun
haalt. Vorige keer was het een krappe minderheid namelijk. Ik denk
namelijk dat het nu onevenwichtig bij één doelgroep is gelegd — dat
hebben meer collega's gezegd — en volgens mij moeten we naar de hele
keten kijken als we een circulaire economie willen.
In de schriftelijke antwoorden is gereageerd op het punt over verhuld
vermogen. Dat is belastingontduiking, fraude. Ik ben blij dat de
staatssecretaris ook toezegt verder onderzoek te doen naar waar het geld
zit en naar hoe we hier meer van kunnen optakelen. Volgens mij vinden we
dit van links tot recht onwenselijk, namelijk.
Dan de privéjets. Het amendement is inmiddels ingediend. Wij vinden het
zowel qua klimaat als qua rechtvaardigheid logisch dat je de grote
vervuilers laat betalen, zeker als zo veel landen het al doen en de
Europese Commissie zegt: laten we eens kijken en laten we beginnen met
de grootste vervuilers. Dan hoort daarbij dat mensen in een privéjet hun
eerlijke deel gaan betalen. Ik hoop op steun van de collega's voor dit
amendement.
Erfbelasting, schenken op papier: ik ben blij met de toezegging dat de
opties in kaart worden gebracht om te kijken hoe je dit ongewenste
effect kunt tegengaan. We zullen daar met elkaar over doorpraten in het
nieuwe jaar.
Dan de twee laatste punten, allereerst de inzage in het fiscaal dossier.
Ik ben nog steeds met collega's hier aan het zoeken of we kunnen kijken
of het beter kan. Daarbij is de uitvoerbaarheid belangrijk: geen
onnodige fte en ook geen circus met een verdienmodel. Dat willen we
allemaal niet. Uiteindelijk heb je vanuit rechtsbescherming eigenlijk
het recht om te vragen om je dossier. We zoeken dus nog naar een
werkbaar amendement. Ik hoop dat dat de komende dagen gaat lukken.
Het echt laatste punt betreft de liquidatie van de verliesregeling, die
al door mevrouw Van Eijk werd genoemd. Wij denken dat het mogelijk is om
dit gat wél te dichten, want eigenlijk is dit een gat dat we met elkaar
niet willen. Het gaat om bedrijven die hier verliezen kunnen aftrekken
die ze ook al konden aftrekken in een ander land. Dit is een dubbele
aftrek die eigenlijk onwenselijk is. Ook de Belastingdienst vond dat,
maar we zijn helaas teruggefloten door de Hoge Raad. We volgen uiteraard
de rechter, maar dan is de vraag of we als wetgever voor de toekomst
niet moeten bekijken hoe we dit gat kunnen dichten. Als het lukt om dit
gat met elkaar te dichten, hoop ik dat we deze ongewenste constructie
kunnen voorkomen. Wij hebben daar ideeën over. We zijn druk aan het
schakelen met de ambtelijke ondersteuning om daar iets haalbaars van te
maken.
Verder zeg ik: allemaal tot morgen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Vermeer.
De heer Vermeer (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris en zijn team voor
de antwoorden en de inderdaad zeer uitgebreide schriftelijke
beantwoording van gisteren, die echt helpt en hier volgens mij
ontzettend veel tijd scheelt. Eén ding wil ik er nu nog uitpakken. Dat
betreft de antwoorden over het weglekeffect van de afvalstromen naar het
buitenland. Uit de antwoorden van de staatssecretaris maak ik op dat er
geen of zeer weinig rekening gehouden is met een absolute toename in
exportstromen van afval naar het buitenland. Dat is ons inziens zeer
onverstandig, want je moet daar een reductiefactor in meenemen, niet
alleen voor binnenlandse reductie maar ook voor de export. Nogmaals
graag een reactie van de staatssecretaris op de vraag of en hoe hij deze
raming gaat aanpassen. Ik snap dat er over ramingen en gedragseffecten
gediscussieerd wordt, maar ik pak dit voorbeeld er expliciet uit, omdat
uit de beantwoording duidelijk blijkt dat er soms gewoon geen rekening
gehouden lijkt te zijn met gedragseffecten.
Morgen ga ik graag verder met de inhoudelijke reactie op andere punten,
zoals de motorrijtuigenbelasting voor campers. Ik wil op dat punt meer
weten over de uitvoerbaarheid, want uit alle mails en correspondentie
die ik daarover gekregen heb van eigenaren van campers, maak ik op dat
er een tsunami van schorsingen gaat plaatsvinden door het hele jaar
heen. Ik zou graag van de staatssecretaris horen welke gevolgen dat zal
hebben voor de belasting bij de uitvoeringsorganisatie. Is daar rekening
mee gehouden, is dat goed geautomatiseerd en gaat dit niet tot hele
kosten en dervingen leiden? Want tot nu toe was het campertarief zodanig
dat de meeste mensen dat gewoon door lieten lopen, maar nu wordt het
voorgestelde tarief zo hoog dat ik verwacht dat mensen gewoon meerdere
keren per jaar gaan schorsen, want als je een halve maand schorst, kan
dat straks al uit. Ik denk dat we dan hele rare situaties gaan
krijgen.
Verder wil ik nog melden dat ik het amendement over de oldtimers op stuk
nr. 27 voor nu intrek. Ik hoop op dat punt nog wel met iets anders terug
te komen, maar ik trek het amendement voor de zekerheid maar even in,
want anders gaat het een eigen leven leiden.
De voorzitter :
Het amendement-Vermeer (stuk nr. 27) is ingetrokken.
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan … Volgens mijn lijstje aan de heer
Grinwis. Of is de heer Stoffer toch aan de beurt? Ai, dit is een hele
pijnlijke fout. Ik denk dat ik die nog goed moet maken bij de heer
Stoffer. Daar ga ik nog op broeden, maar ik geef het woord nu heel snel
aan de heer Stoffer voordat ik mijn eigen graf groter maak.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. De heer Grinwis en ik zitten gebroederlijk naast elkaar en
ik zal u vertellen dat ik grote vreugde had toen zijn collega Don Ceder
de ochtend na de verkiezingen toch binnenkwam. Wat dat betreft trekken
we altijd graag gebroederlijk op.
Voorzitter. Ik dank uiteraard de staatssecretaris en iedereen die
daarachter heeft gezeten voor de uitgebreide beantwoording. Voor mij
waren heel veel zaken al schriftelijk beantwoord. Heel fijn dat dat al
vooraf zo uitgebreid kon. Ook in de mondelinge beantwoording is
eigenlijk alles langsgekomen, dus wat dat betreft dank daarvoor.
Ik zou nog één punt op willen merken rond de afvalstoffenbelasting. Ik
was er net bij de beantwoording van dat punt niet bij, maar ik heb
eigenlijk een beetje dezelfde weergave zoals ik die zojuist vanuit D66
hoorde, namelijk dat we daar toch wat onvrede over hebben. Daarbij heb
ik ook de indruk dat dat niet alleen aan deze kant zo is, maar wellicht
aan de andere kant ook, dus het is goed om daar in een brief op terug te
komen. Ik zou daar nog één punt bij willen opmerken; eigenlijk is de
vraag of dat ook meegenomen zou kunnen worden. Ik heb in de eerste
termijn gevraagd om een Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden. Dat
is met name ook een wens vanuit de waterschappen. Ik zag in de
beantwoording dat er wel een gesprek geweest is, maar een gesprek is
natuurlijk wat anders dan een uitvoerbaarheidstoets. Mijn vraag is dus
eigenlijk of in de brief ook eens ingegaan zou kunnen worden op de vraag
of zo'n uitvoerbaarheidstoets ook een optie is. Dat hoeft wat mij
betreft niet nu, in deze termijn, terug te komen; in de brief is het wat
mij betreft uitstekend. Maar ik zou de vraag nog even willen benoemen
hier.
Voor de rest heb ik geen vragen en komt het morgen wel. Dank u
wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan komen we nu wel echt aan bij de heer Grinwis.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Ik kan de woorden van de heer Stoffer alleen
maar beamen.
Voorzitter. Heel veel dank aan de staatssecretaris en aan alle
ambtenaren die heel hard gewerkt hebben aan de schriftelijke
beantwoording — die was behulpzaam — maar ook aan de voorbereiding op
dit debat. Ook wordt er nog heel hard gewerkt aan amendementen en
beslisinformatie voor die amendementen, waarvoor heel hartelijk dank. Ik
ga zo meteen kauwen op wat informatie die we tijdens het debat hebben
ontvangen. Daar hoop ik dan een keuze in te maken en amendementen over
in te dienen. Of dat allemaal nog lukt voor of tijdens het debat van
morgen, weet ik niet. Dat wordt echt lastig, want we merken dat de
amendementenservice zo hard mogelijk werkt als hij maar kan, maar dat we
de behandeling van het Belastingplan door de verkiezingen natuurlijk wel
erg hebben ingedikt. Dat leidt ertoe dat wij waarschijnlijk niet tijdens
onze plenaire termijn alle amendementen hebben ingediend. Dat zou
eigenlijk voor de zorgvuldigheid wel prettig zijn, maar ja, het is zoals
het is. Dan moeten we volgende week dinsdag maar kijken of we er nog een
extra, korte termijn aan moeten wagen om dingen uit te kunnen
discussiëren inzake amendementen. Dat over het proces.
Dan de inhoud. Ik loop maar even mijn bijdrage in eerste termijn door.
Ik heb natuurlijk best wel een groot punt gemaakt over de nota van
wijziging en de arbeidskorting. Ik denk dat ik even de deur uit was toen
de staatssecretaris daarop inging. Ik vond de toon in de beantwoording
gisteren al beter dan in de nota naar aanleiding van het verslag. Daarin
werd eigenlijk gewoon gezegd: er is geen sprake van fiscale
discriminatie tussen mensen die kunnen werken en mensen die
arbeidsongeschikt zijn geraakt. Dat werd gelukkig in de schriftelijke
antwoorden al iets genuanceerd, want de verschillen zijn gewoon
gigantisch. Ik vind ze niet uitlegbaar. Nu hebben we het dan voor de
mensen die rond het minimumloon dan wel in een kleinere deeltijdbaan
zitten eventjes leuker gemaakt, maar voor de grote deeltijdbanen en voor
voltijdswerken hebben we het niet beter gemaakt met de verandering die
we hebben doorgevoerd. Ondertussen hebben we het stelsel hiermee niet
minder complex gemaakt. Je zou kunnen zeggen dat de arbeidskorting al
bestond, maar toch. Ik heb best wel problemen met die hele nota van
wijziging. Het amendement dat ik daarop had, wordt nog aangepast. De
staatssecretaris ontkende in eerste instantie dat er eigenlijk fiscale
discriminatie was. Kan de staatssecretaris daar toch nog iets over
zeggen? Ik vind het eigenlijk te ver gegaan. De verschillen zijn te
groot tussen mensen die dus wel recht hebben op arbeidskorting en mensen
die dat niet hebben, dan wel tussen de totale verschillen in
belastingdruk bij gelijke bruto-inkomens, individueel en zeker op
huishoudniveau.
Dan nog even over box 3. Daarover zijn we nog in afwachting van
verschillende amendementen die terugkomen. De grote vraag wordt niet of
we met elkaar eenparig kritiek hebben op box 3. De grote vraag wordt of
wij met elkaar tot overeenstemming kunnen komen over een dekking en of
daar dan vervolgens een meerderheid voor te organiseren is. Dat is mij
een lief ding waard. Ik vind de verhoging die nu wordt voorgesteld
uiteindelijk niet rechtvaardig. De ChristenUnie is misschien niet de
partij die het van oudsher opnam voor mensen in box 3, maar ik vind de
optelsom van alle belastingmaatregelen nu gewoon niet rechtvaardig. Ik
vind het ook te weinig integraal bekeken; dat heb ik in de eerste
termijn benoemd. Ik vind dat de gevolgen voor de interactie met de
woningmarkt en wat daarbij aan het gebeuren is qua uitponden, veel
zwaarder moeten meewegen bij de besluitvorming in het kabinet.
Ik vind in die zin ook het Belastingplan niet verantwoord in relatie tot
wat zich op de verhuurmarkt aan het voltrekken is. Daarin is box 3 mijns
inziens een belangrijker instrument dan "wat gaan plussen en minnen in
de Wet betaalbare huur". Het kabinet doet het nu andersom. Dat vind ik
niet zo verstandig.
Ik hoop dus echt dat we hier wat aan kunnen doen. Maar het komt erop aan
dat we iets in de dekking vinden waar we het met elkaar over eens kunnen
worden. Ik voel in ieder geval ruimte bij het kabinet om dit op te
lossen. Ik voel ook dat er misschien een mismatch in jaren kan zijn. Het
kabinet was daar namelijk zelf ook niet vies van bij de benzineaccijns;
dat hebben we mooi met elkaar kunnen uitdiscussiëren.
De staatssecretaris verdedigt zijn Belastingplan — dat snap ik — maar
hij voelt toch ook wel aan dat de oplossing met box 3 een beetje krom
is, ondanks de mooie redenering onder die 1,78% en de
tegenbewijsregeling zonder kostenaftrek et cetera? Ik ben dus toch wel
benieuwd of de staatssecretaris hier iets meer zijn hart durft te laten
spreken.
Er is door collega's Oosterhuis en Stultiens al wat gezegd over de
klimaataspecten; daar sluit ik me eigenlijk wel bij aan.
Ik ben al ingegaan op de benzineaccijns. Ik werk aan een amendement over
de bijtelling. Dat kondig ik aan het begin van mijn tweede termijn aan.
Er komt een amendement. Alleen, we moeten in de dekking keuzes maken om
het rond te laten lopen. In de variant die ik heb uitgevraagd loopt het
op dit moment namelijk nog niet helemaal rond.
Dan de verbruiksbelasting. Ik zit er nog over te twijfelen. Moeten we
nu, zoals collega Stoffer en Vermeer hebben voorgesteld, één variant
voorstellen? In hun ogen is dat dan variant 5. Ik zat ook nog te kijken
naar de varianten onder 4. Of moeten wij beide varianten verder laten
uitwerken op basis van de actualiteit? Er is namelijk wat gebeurd met
soja en zuivel. In die zin kloppen de variantenbrieven die we hebben
gehad niet helemaal meer ten opzichte van de huidige situatie in
Belastingplan 2026.
Ik wil eigenlijk ook wel meer informatie hebben over de
uitvoeringsaspecten en de Douane. Dat soort aspecten zijn in die
variantenbrieven namelijk nog niet goed uitgebeend. Mijn vraag aan de
staatssecretaris is dus: is het verantwoord om nu de keuze te maken, of
is het verantwoorder om twee varianten die redelijk dicht bij elkaar
liggen, verder uit te laten werken? Ik ben benieuwd hoe de
staatssecretaris daartegen aankijkt, want dat maakt nogal uit voor hoe
we de motie formuleren en welke moties we indienen.
Dat was volgens mij voor nu het belangrijkste. De rest gaan we morgen
mooi vervolgen.
Voorzitter, tot zover. Dank.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan dank ik de leden van de Kamer voor hun tweede termijn.
We gaan een halfuurtje schorsen. De staatssecretaris wil daar toch nog
iets over zeggen. Ik ben benieuwd.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik had een halfuur aangegeven — dat klopt, voorzitter — voordat ik het
aantal vragen had meegekregen. Ik kreeg van het team het verzoek of het
wat langer, drie kwartier, zou kunnen.
De voorzitter:
Zullen we dan zeggen dat we hier om kwart voor weer terug zijn? Dat
lijkt me best een mooie tijd om weer terug te zijn om het debat te
vervolgen. Om 16.45 uur gaan we dus verder. Ik schors dit
wetgevingsoverleg voor nu.
Staatssecretaris Heijnen:
Prima.
De vergadering wordt van 16.06 uur tot 16.48 uur geschorst.
De voorzitter:
Hartelijk welkom terug bij het wetgevingsoverleg over het Belastingplan.
Ik dacht: ik wacht nog heel even of alle andere collega's ook komen,
maar de staatssecretaris was hier netjes op tijd, dus ik vind dan ook
dat we nu maar gewoon van start moeten gaan. We zijn aangekomen bij de
tweede termijn van de zijde van de regering. Daarvoor geef ik graag het
woord aan de staatssecretaris. Het woord is aan u.
Staatssecretaris Heijnen:
Maar voordat ik dat doe, toch nog even een algemene opmerking over onze
amendementenservice. Wellicht dat de mensen die dit debat volgen daar
een verkeerde indruk van hebben gekregen. Ik hecht eraan om expliciet
aan te geven dat er nu maar één dag zit tussen het wetgevingsoverleg en
het plenaire debat, terwijl daar meestal een week of twee tussen zit. Er
zit ook maar één dag tussen het eerste en het tweede WGO. Die
amendementenservice bij ons werkt echt kneiterhard. Dat wil ik dus wel
expliciet benadrukken. Ik snap natuurlijk ook heel goed dat het voor u
als Kamer een extra uitdaging is om het Belastingplan in zo'n korte
tijdsspanne te behandelen. Voor mij is het de eerste keer, dus ik weet
niet beter. Dat wilde ik dus wel even van tevoren expliciet
opmerken.
De voorzitter:
Hele goede toevoeging. Volgens mij maakten meerdere collega's deze
opmerking zelf ook al. Daarom was er ook begrip. Tegelijkertijd is het
goed om even uit te leggen waarom de amendementen soms wat later komen
dan iedereen het liefst zou zien. Maar volgens mij wordt er door
iedereen heel hard aan gewerkt, zowel aan de zijde van de Kamer als aan
de zijde van de amendementenservice. Het was dus een goede toevoeging.
Dank.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan wilde ik beginnen met het blokje klimaat, energie en vliegbelasting.
Voor de heer Stoffer komt daarna box 3. Tot slot is er het blokje
overig.
Ik begin met de afvalstoffenbelasting, de CO2-heffing,
oftewel de afvalverbrandingsinstallaties. Ik kan me herinneren dat we
daar voor de lunchpauze toch een vrij uitgebreid debat over hadden, met
veel vragen van de kant van de Kamer. Ik wil proberen om die vragen zo
veel mogelijk te beantwoorden.
Ik som even de vragen op. Het waren met name vragen van mevrouw Van Dijk
en de heer Oosterhuis. Een van de vragen was: wat doet het kabinet zelf
rondom het bedenken van alternatieve maatregelen? "Wat is de stand van
zaken omtrent de alternatieve invullingen, ook vanuit de Werkgroep
afvalsector?" De heer Stultiens vroeg volgens mij ook naar de brede
keten en zei: er liggen opties op tafel die de producentenkant meer
belasten. Er was ook een vraag hoe het kabinet voorkomt dat afval naar
het buitenland wordt geëxporteerd in plaats van dat verbranding in
Nederland op een schone manier plaatsvindt.
Allereerst wil ik nogmaals benadrukken dat het kabinet zich er ook van
bewust is dat dit een forse opgave is voor de afvalsector. Die zit in
mijn optiek vooral in de maatvoering van het pakket van 567 miljoen
euro. Tegelijkertijd zijn er gegronde redenen waarom voor deze
technische dekking is gekozen. Ik som ze even op. De dekking moet per
2028 worden geleverd, waarbij de fiscale maatregelen ook per datzelfde
jaar uitvoerbaar moeten zijn. Via bestaande knoppen is dat het meest
realistisch. Ten tweede is het verbranden van afval in Nederland op dit
moment relatief goedkoop, ook in vergelijking met andere landen. We
weten allemaal dat een deel van het buitenlands afval daardoor hier in
Nederland wordt verbrand. Ten derde ligt de prikkel tot het toepassen
van CCS bij afvalverbrandingsinstallaties lager dan voor de
ETS1-industrie. Dit komt doordat de CO2-heffing alleen het
fossiele deel van de CO2-uitstoot belast, terwijl bij de
AVI's ongeveer twee derde van de CO2-uitstoot biogeen en dus
niet belast is.
Maar zoals gezegd — daar ben ik het volledig met de Kamer over eens — is
de huidige maatvoering fors. De gedachte van de heer Stultiens om een
deel van de lastenverzwaring breder over de keten te verdelen, vindt het
kabinet zeer interessant.
Dit sluit ook aan, zeg ik gelijk, bij de aanpak van de Werkgroep
afvalsector. Daar worden maatregelen uitgewerkt in het brede circulaire
domein. Ik kan en wil alvast een tipje van de sluier oplichten. In de
werkgroep worden onder andere de volgende maatregelen uitgewerkt: een
heffing op eenmalige plastic verpakkingen, een heffing op drankflessen
en blikjes, een heffing op wegwerp to-gobekers en een heffing op turf en
oppervlaktedelfstoffen, zoals zand en grind. Behalve naar deze
uitbreiding, kijkt de werkgroep ook naar aanpassingen binnen de
afvalstoffenbelasting zelf, zoals het verbreden van de grondslag en het
mogelijk uitzonderen van recyclingresidu. Zoals aangegeven, is de
werkgroep op het moment nog aan het werk. Ik wil en kan verder niet
vooruitlopen op de uitkomsten van de werkgroep, maar ik kan u wel
verzekeren dat wij als overheid ook een actieve ondersteunende rol in
deze werkgroep vervullen. Ik voel mij zelf ook gecommitteerd om zeer
serieus de voorstellen uit te werken, zodat er bij de
voorjaarsbesluitvorming of de formatie iets te kiezen is. De reden
waarom deze keuze er eerder nog niet was, is omdat deze ideeën nog
onvoldoende uitgewerkt waren. Tegelijkertijd wil ik ook hier benadrukken
dat het geen gemakkelijke opgave is om maatregelen te vinden die zowel
uitvoerbaar zijn als een tijdige bijdrage leveren aan de budgettaire
taakstelling per 2028 als circulariteit en klimaat bevorderen. Tot slot
wil ik nogmaals benadrukken dat wij als kabinet altijd openstaan voor
alternatieven vanuit de Kamer.
Ik blijf even bij de afvalstoffenbelasting. De heer Vermeer had een
vraag over de raming, namelijk of daarin in voldoende mate rekening is
gehouden met de toename van de export. Hoe voorkomt het kabinet dat
afval naar het buitenland wordt geëxporteerd in plaats van dat
verbranding in Nederland op een schone manier plaatsvindt en wordt
voldoende rekening gehouden met de gedragseffecten bij export? Zoals
bekend, bestaat de technische invulling uit een verhoging van de
afvalstoffenbelasting en een aanscherping van de CO2-heffing
voor AVI's. Dat maakt het verbranden afval in Nederland duurder,
waardoor onder andere het importeren — ik zei het al — van afval sterk
zal afnemen. De afvalstoffenbelasting geldt ook voor Nederlands afval
dat naar het buitenland wordt geëxporteerd, dus de hogere
afvalstoffenbelasting als zodanig leidt niet tot meer export.
Echter — daar doelt de heer Vermeer op — voor de CO2-heffing
geldt dat niet, want deze CO2-heffing geldt alleen voor
CO2-uitstoot van afval dat in Nederland wordt verbrand. Deze
CO2-heffing is met een specifiek doel ingevoerd, namelijk om
AVI's een extra prikkel te geven om over te stappen op CCS. Als een AVI
CCS toepast, blijft afval verbranden in Nederland goedkoper dan in het
buitenland. Als de AVI geen CCS toepast en dus CO2-heffing
betaalt, dan kan het verbranden van afval in Nederland inderdaad duurder
worden dan het verbranden van Nederlands afval in het buitenland. We
hebben die effecten ook van tevoren in beeld gebracht. Er is een
impactanalyse uitgevoerd door het bekende bureau Trinomics. Daarnaast
heeft ook het PBL een inschatting in de KEV gemaakt van de
CO2-uitstoot in de afvalsector. De raming heeft het kabinet
gebaseerd op de inschattingen uit deze studies. We zijn dus uitgegaan
van de rapporten, de uitkomsten en de conclusies van onafhankelijke
onderzoeksbureaus. We blijven dus van mening, zeg ik tegen de heer
Vermeer, dat in de raming voldoende rekening is gehouden met het effect
op de export. Het kabinet vindt het belangrijk om de AVI's te helpen bij
de verduurzamingsopgave. Dit beperkt uiteraard ook het risico op export.
AVI's — volgens mij was dat ook een vraag — kunnen daarom gebruikmaken
van de SDE++, waarmee verreweg het grootste gedeelte van de kosten van
CCS worden gesubsidieerd. Om u aan te geven: tijdens de laatste
SDE-ronde was er 8 miljard euro beschikbaar voor bedrijven die willen
verduurzamen en daar hebben ook AVI's in grote mate gebruik van
gemaakt.
Dan ga ik naar een vraag van mevrouw Van Eijk. Waarom zit die hierbij?
Het is niet echt klimaat. O, de pseudo-eindheffing is ook klimaat.
Sorry. Mevrouw Van Eijk vroeg naar de werking van belastingverdragen in
samenwerking met de pseudo-eindheffing. Zoals bekend — dat hebben we
uitgebreid aangegeven — kan alleen als een werkgever inhoudingsplichtig
is voor de loonheffing en er sprake is van een werknemer voor die wet de
pseudo-eindheffing van toepassing zijn. De pseudo-eindheffing geld per
fossiele auto en niet per werknemer. Als de fossiele auto mede voor
privégebruik ter beschikking is gesteld, geldt de heffing. Als dat
binnen een kalendermaand het geval is, geldt over de volledige
kalendermaand die pseudo-eindheffing.
Dan kom ik bij de belastingverdragen. Dat is even het uitgangspunt. Een
belastingverdrag bepaalt bij niet-inwoners mede of er sprake is van een
werknemer voor de loonbelasting. Als er sprake is van een werknemer en
de pseudo-eindheffing plaatsvindt, bepaalt het belastingverdrag ook of
Nederland heffingsbevoegd is. Het is dus afhankelijk van het verdrag.
Alleen voor zover Nederland heffingsbevoegd is, kan de
pseudo-eindheffing effectief geheven worden.
Ik zie mevrouw Van Eijk vragend naar mij kijken. Ik geef haar de
gelegenheid om die vraag te stellen.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik begrijp hoe de systematiek van belastingverdragen werkt, maar de
vraag is hoe deze in de praktijk uitwerkt. De meest voorstelbare
verdragen in deze situatie zijn de verdragen met België en Duitsland,
maar het kan ook met het VK of Frankrijk zijn. Om het maar meteen even
concreet te maken: hoe werkt het uit? Betekent het dan dat Nederland
terugtreedt of dat Nederland heft? Dat krijg ik gewoon niet
helder.
Staatssecretaris Heijnen:
Wat ik heb begrepen, als antwoord op deze vraag, is dat als in de
situatie met die landen de werknemer voor een deel belast wordt in
Nederland, dan ook de pseudo-eindheffing volledig van toepassing
is.
Dan de vraag van de heer Oosterhuis hoe de CO2-heffing — ik
denk dat hij met name de áfschaffing van de CO2-heffing
bedoelt — in Nederland zich verhoudt tot de Klimaatwet. Het kabinet
realiseert zich dat de industrie in zwaar weer verkeert. Tegelijkertijd
hecht het kabinet aan het halen van de klimaatdoelen. Maar dan moet de
industrie ook handelingsperspectief hebben, zoals ik al eerder aangaf.
Met de vertraging door onder andere netwerkcongestie ontbreekt dat
handelingsperspectief naar ons idee voor te veel bedrijven die
vervolgens wel zouden worden geconfronteerd met de
CO2-heffing. Het kabinet heeft er expliciet voor gekozen om
de heffing aan te passen, met als reden de internationale
concurrentiepositie van de industrie. Maar tegelijkertijd zoekt het
kabinet naar alternatieven om de klimaatdoelen te halen. Hiervoor is een
werkgroep ingesteld. Ik heb al aangegeven en geef nogmaals aan — ik zeg
het niet om de bal te passen — dat de minister van KGG in het plenaire
debat hier uitgebreider op zal ingaan.
De heer Vlottes vraagt wat de maatregel voor de vliegbelasting doet voor
het klimaat. We hadden een debatje voordat we elkaar goed begrepen; dat
lag aan mij. Het onderzoek van CE Delft laat zien dat de maatregel zorgt
voor een kleine — kleine — verschuiving van langere naar kortere
vluchten. Uit het onderzoek blijkt dat die verschuiving leidt tot een
daling van de CO2-emissies van ongeveer 1,9% en daarnaast tot
een daling van 2,8% van andere broeikasgasemissies. Beide dalingen,
hoewel klein, hebben natuurlijk wel een positief effect op het klimaat.
Ook neemt de mate van internalisatie van de externe kosten van
langeafstandsvluchten in 2030 door de maatregel toe, van ongeveer 17%
naar circa 21%, dus in die zin 25% meer. Dat was mijn tweede punt in
mijn eerdere debat met de heer Vlottes.
Tot slot heb ik in dit blokje nog een vraag van de heer Oosterhuis. Hij
vroeg: de afschaffing van de vrijstelling voor groen beleggen gaat toch
ten koste van veel groene projecten? In de schriftelijke beantwoording
is er een aantal genoemd. U overweegt een amendement. Ik weet niet of u
nu een reactie wil hebben. Ik heb die hier wel, dus ik kan u die reactie
geven. Of we kunnen gewoon uw amendement afwachten. Maar goed. De
regeling is op initiatief van de Kamer gestopt. De regeling is ook
positief geëvalueerd Wij vinden het dus heel goed voorstelbaar dat als
de Kamer in meerderheid deze regeling opnieuw tot leven wil wekken, wij
daar positief op kunnen reageren. Mits de Kamer er een goede dekking bij
heeft, zeg ik er wel meteen bij.
Als er geen verdere vragen zijn, ga ik naar het tweede blokje: box 3.
Dan begin ik met de vraag van mevrouw Van Eijk. Ze wil graag wat meer
achtergrond en wat meer inzicht in de ingediende tegenbewijzen. Ik gaf
al aan: er zijn meer dan 300.000 van die tegenbewijzen ingediend, maar
er komen elke week nieuwe formulieren binnen. De Belastingdienst is
onlangs begonnen met het stapsgewijs behandelen van die tegenbewijzen.
Er is al wel enig zicht op de spreiding over de verschillende
belastingjaren. Daar werd ook specifiek naar gevraagd. Volgens mij — ik
zag mevrouw Van Dijk naar mevrouw Van Eijk wijzen — was dat een
specifieke vraag van mevrouw Van Eijk. Zo zijn er met name over 2022 al
veel OWR-formulieren ingediend, in totaal 141.000. Over 2023 zijn dat er
48.000 en over 2024 23.000. De aantallen over de oudere jaren kan ik als
u wilt in de brief nog even een keer op een rijtje zetten: over 2019
21.000 en over 2020 45.000. We hadden het er in het debat ook al over
dat dit laat zien dat er in lijn met de ramingen over 2022 de meeste
tegenbewijzen binnenkomen. Maar er zijn er ook wel wat over andere
jaren.
Nog even over de verwerking. Er zijn er dus meer dan 300.000
binnengekomen, maar er zijn er nog weinig verwerkt. De verwerking start
met de oudste jaren: bezwaarmakers over 2017 tot 2021. We hebben helaas
op dit moment nog geen zicht op het bedrag dat wordt teruggevraagd of
zal worden uitgekeerd, en zeker niet over de verschillende jaren. Ik gaf
al aan: in december zal ik een voortgangsbrief sturen over de
tegenbewijsregeling box 3. Ik wil nog een keer aangeven: de raming is
destijds vastgesteld bij het indienen van het wetsvoorstel. Op dit
moment zien wij geen redenen om die raming aan te passen.
De voorzitter:
Daar is nog een vraag over van mevrouw Van Dijk.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Het is voor ons allemaal een worsteling; dat herkent de staatssecretaris
ook wel. We krijgen in december de brief en dan gaan we waarschijnlijk
zeggen: doe rond de zomer nog maar een keer een brief. Dan blijkt dat de
raming toch meevalt. Is het dan voorstelbaar dat er in het volgende
Belastingplan wél iets aan het forfait gedaan wordt, voor het laatste
jaar van de tussentijdse regeling?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik word even bijgepraat over de begrotingsregels. Het zou in principe
kunnen bij de formatie, op het moment … Het hangt er een beetje vanaf
hoelang de formatie duurt; dat weet ik niet.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Heijnen:
Laat ik het antwoord strikt formeel geven. Volgens de begrotingsregels
loopt het in het saldo en dat kan niet. Maar dat weet u; dat hoef ik u
niet nog een keer uit te leggen. Ik heb begrepen dat er op één moment
geen begrotingsregels gelden en dat is bij de formatie. Volgens mij
zitten daar een aantal partijen die ook hier aanwezig zijn, aan tafel.
Dus op het moment dat dat gewoon als placeholder wordt meegenomen, zou
dat moeten kunnen. Ik ben even hardop aan het nadenken en het is niet
aan mij om daar keuzes in te maken, maar wellicht zou dat wel als
p.m.-post of zo kunnen.
Dan ga ik naar een vraag van de heer Vermeer over de effecten van het
afschaffen van de wet-Hillen, en dan met name concreet voor bepaalde
inkomens. Ik heb al aangegeven wat kan en wat niet kan. Volledig
afschaffen, afbouwen tot 3,33% kan niet. Ik heb in mijn eerste termijn
ook al aangegeven wat het zou opleveren als we dat zouden doen: 636
miljoen in 2026. Ter illustratie: een werkende met een inkomen van
€50.000 en een volledig afgeloste eigen woning met een WOZ-waarde van
€500.000 houdt hierdoor per jaar netto €462 minder over. Bijvoorbeeld
een oudere, een AOW-gerechtigde, met een inkomen van €30.000 en een
volledig afgeloste eigen woning met een WOZ-waarde van €300.000 houdt
hierdoor netto €133 per jaar minder over. Ik weet dus niet of de heer
Vermeer daardoor wat meer gevoel heeft bij de gevolgen daarvan.
Afhankelijk natuurlijk van de waarde van de woning en het inkomen kost
het meer of minder; dat zijn de parameters.
Tot slot in dit blokje was er een vraag van de heer Grinwis om nog een
keer toe te lichten waarom ik de verhoging van het forfait voor overige
bezittingen overtuigend vind. Hij stelde de vraag enigszins anders, maar
we hebben die zo vertaald. Zoals ik al heb toegelicht, is hierbij sprake
van een goede en feitelijke onderbouwing. Voor het toevoegen van het
eigen gebruik hebben we ons gebaseerd op een onafhankelijk rapport van
SEO. Bij de berekening van het forfait wordt dán wel rekening gehouden
met huurinkomsten en voordelen door eigen gebruik, in tegenstelling tot
nu. Dat deze inkomsten ook bij het rendement in box 3 horen, volgt uit
de arresten van de Hoge Raad. In mijn perceptie is het daarom voor de
hand liggend om in de berekeningsmethode van het forfait ook een
component voor deze inkomsten op te nemen.
Ik kan hier wel herhalen wat ik als antwoord heb meegekregen, maar die
antwoorden heb ik al met u gedeeld. Belastingplichtigen kunnen een
tegenbewijs aanleveren. Ik vind het belangrijkste om aan te geven … Ik
ben heel benieuwd of uw Kamer met iets komt en waarmee dan, want ook de
heer Grinwis gaf al aan: dat het aangepast gaat worden, is wel zeker,
alleen is de vraag hoe we het met z'n allen gaan dekken. We staan
welwillend tegenover een alternatieve dekking, als daar een
Kamermeerderheid voor is. Dat was box 3.
Dan ga ik tot slot naar het blokje overig.
Dan begin ik met de inkomenseffecten van de extra verhogingen van het
tarief eerste schijf op de lange termijn, naar aanleiding van een
debatje met de heer Stultiens. Mevrouw Van Eijk vroeg toen: kun je eens
aangeven wat daar de financiële gevolgen van zijn? De gevolgen van het
extra verhogen van het tarief in de eerste schijf zijn beperkt. Het gaat
in totaal om 0,04 procentpunt extra verhoging in 2035. Ter indicatie:
het gaat naar verwachting om maximaal €18 extra belasting per persoon.
We kunnen met het huidige beschikbare instrumentarium geen
inkomenseffecten doorrekenen op zo'n lange termijn. Tegen die tijd — de
eerlijkheid gebiedt dat te zeggen — zullen de gevolgen natuurlijk wel
zichtbaar zijn in de koopkrachtcijfers. Maar op dit moment, zoals we het
nu kunnen berekenen, kost het maximaal €18 extra aan belasting per
persoon per jaar.
Dan was er een vraag van de heer Grinwis; hij komt net binnen, dus dat
is mooi. Hij vroeg mij of er toch geen sprake is van discriminatie bij
de arbeidskorting. Je kunt daar een juridische definitie op loslaten,
maar ik denk dat de heer Grinwis dat niet zozeer bedoelt. Volgens hem is
er namelijk sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen,
zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.
In feite is er juridisch dus geen sprake van discriminatie, maar er is
wel ongelijke behandeling. Maar ja, het kabinet heeft al aangegeven dat
de arbeidskorting mede als doel heeft om arbeidsparticipatie te
stimuleren. Volgens het kabinet is dat een gerechtvaardigde
doelstelling. Ik snap de vraag van de heer Grinwis wel heel goed, want
het verschil in belasting tussen werkenden en uitkeringsgerechtigden
ontstaat doordat werkenden recht hebben op de arbeidskorting;
uitkeringsgerechtigden hebben dat niet. De arbeidskorting heeft
momenteel een steeds groter effect op het verschil in netto-inkomsten
tussen uitkeringsgerechtigden dan bij de invoering daarvan, toen die
veel lager was. Dit komt — ja, logisch – doordat de arbeidskorting de
afgelopen jaren regelmatig is verhoogd. Dus nee, strikt
formeel-juridisch gesproken is er geen sprake van discriminatie. Ja, ik
snap de vraag van de heer Grinwis, en ik proef eigenlijk een
achterliggende vraag: zou de arbeidskorting niet veel lager moeten zijn,
per jaar of per uur?
Dan een vraag van mevrouw Van Eijk en al een concreet antwoord. Is het
mogelijk om de maatregelen die op KB staan voor de BOR nu via een nota
van wijziging uit de wet te halen of bij de Fiscale verzamelwet? Ik heb
inmiddels begrepen dat er meteen is gestart, niet ver hiervandaan, met
het schrijven van deze nota van wijziging. Zoals u weet, wordt er de
komende week tot en met de stemmingen wel erg veel werk verzet door de
ambtenaren van Financiën. Dezelfde mensen die nu de nota van wijziging
opstellen, zijn ook betrokken bij de amendementenservice. Desalniettemin
verwacht ik voor de stemmingen een nota van wijziging te kunnen indienen
en misschien zelfs al voor de plenaire afronding aanstaande dinsdag, dus
op zeer korte termijn.
Dan een vraag van de heer Vermeer over bieraccijns: klopt het dat de
bieraccijns hoger is dan de accijns op frisdranken? Zeg ik het goed? De
hoogte van de accijns op bier wordt bepaald — dat weet de heer Vermeer
waarschijnlijk — aan de hand van het alcoholpercentage van het bier.
Voor bier geldt een minimumaccijns van €26,13; de heer Vermeer noemde
dat bedrag al. Naarmate het alcoholpercentage stijgt, stijgt ook de
accijns. €26,13 is nu ook het tarief in de verbruiksbelasting daarvoor.
Indien de groente- en fruitsappen worden uitgezonderd in de
verbruiksbelasting en de derving wordt gedekt binnen hetzelfde domein,
wordt het bedrag van €26,13 verhoogd naar €30,19. Als het minimumbedrag
in de bieraccijns in dat geval niet wordt verhoogd, geldt dat bier met
een alcoholpercentage — nu komt ie — tot en met 3,7% alcohol minder
wordt belast dan frisdrank, maar bier met een hoger alcoholpercentage
hoger wordt belast dan frisdrank. Hoe meer alcohol, hoe hoger de
belastingheffing.
Dan een heel interessante vraag van de heer Grinwis en ook een goed
voorstel, denken wij. Hij vroeg zich af of het wellicht niet beter is
om, voor een definitieve keuze te maken tussen 4a en b enerzijds en 5,
ook omdat er inmiddels wat dingen gewijzigd zijn, de varianten nog een
keertje op een rijtje te zetten en dan ook specifiek aandacht te
schenken aan de uitvoerbaarheid, ook gezien de eerdere opmerkingen van
mijn ambtsvoorgangers over de mogelijkheden en onmogelijkheden van al
dan niet een heffing op al dan niet toegevoegde suikers. Ik zou dat
inderdaad heel graag doen. Ik kan dat doen per brief, waarbij ik
uitgebreider zal ingaan op die uitvoeringsaspecten. Het belangrijkste in
de discussie over een eventuele omzetting is nog steeds dat er een
impactvolle keuze moet worden gemaakt. Ik lichtte net even toe hoe dat
werkt bij de accijns op bier en frisdranken. Ik kan die scenario's
uitwerken. Ik weet niet of dat voor uw Kamer voldoende is of dat u in
dit Belastingplan al concrete keuzes wil maken. Ik proef de opmerking
van de heer Grinwis meer als: laten we eerst kijken, voordat we een
keuze maken, of we alle feiten goed op een rijtje hebben.
De voorzitter:
De heer Grinwis wil daar nog even op reageren.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank voor deze welwillende reactie. De staatssecretaris vindt het
verstandig om dit even verder af te lopen, ook op basis van de actuele
gegevens nadat het Belastingplan 2026 is aangenomen. Voor sommige
aspecten gelden er dan weer andere parameters. Het is goed om ook de
uitvoeringskant nog eens goed onder de loep te nemen en de paar
varianten die wat ons betreft nog in het spel zijn — ik doe volgens mij
niemand onrecht als ik zeg dat dat de varianten 4a, b en 5 zijn; ik zie
de heer Stultiens ook iets zeggen — verder uit te benen, zodat we ruim
voor de voorjaarsbesluitvorming een keuze kunnen maken. Mijn vraag aan
de staatssecretaris is dan nog: wanneer zou hij deze brief aan de Kamer
kunnen sturen?
Staatssecretaris Heijnen:
Dan zou ik zeggen: voor de voorjaarsbesluitvorming, halverwege het
eerste kwartaal. Medio februari, zou ik dan zeggen.
De voorzitter:
De heer Stultiens heeft ook nog een vraag.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik zie dit eigenlijk vooral als een toezegging om wat er lag te updaten
op basis van de nieuwe cijfers over de uitvoering. Dat is voor mij
nuttig. Wij zijn iets minder ver dan de heer Grinwis. Het zou helpen om
dat over alle vijf de varianten te horen. Dan kan de conclusie nog
steeds zijn dat de voorkeuren niet veranderen, maar als we toch een
update vragen, is het wel handig als het compleet is, denk ik.
Staatssecretaris Heijnen:
Dat kan uiteraard. Als de heer Stultiens dat graag wil, dan doen we dat.
Ik proefde de vraag van de heer Grinwis zo dat het geen definitieve
keuze is, maar dat het al wel wat richting trechtervorming gaat. Maar
goed, het is aan uw Kamer.
De voorzitter:
Wellicht heeft de heer Vlottes er ook nog een opvatting over.
De heer Vlottes (PVV):
Ik zou ook meer de behoefte hebben aan een update over alle vijf de
varianten. Dus over 4a en 4b, en over 1 tot en met 5, zeg maar, dus in
lijn met wat de heer Stultiens zegt.
De voorzitter:
Ik hoorde de staatssecretaris volgens mij zeggen dat dit kan. Het is aan
de staatssecretaris om daar invulling aan te geven.
Staatssecretaris Heijnen:
Dank u, voorzitter. Dat kan en we zullen dat doen. Dat komt dan
uiterlijk medio februari.
Dan vroeg de heer Vermeer nog specifiek naar de consequenties voor de
uitvoering bij het schorsen van campers in verband met het vervallen van
de kwarttarieven motorrijtuigenbelasting. Ook vroeg hij of er nu een
tsunami van campers geschorst gaat worden in vergelijking met het
verleden. Ik kan de heer Vermeer geruststellen. Die tsunami voor de
uitvoering verwachten wij niet. Op dit moment worden campers ook al
geschorst. Misschien gebeurt het minder dan in de toekomst, maar de
regeling om te schorsen is er al. De schorsingen kunnen mogelijk wel
langer gaan duren. Naar onze analyse zal dit slechts beperkt extra druk
geven op de uitvoering en kunnen we dat aan.
De heer Vermeer (BBB):
Het gevolg is juist niet dat er langer geschorst gaat worden, maar dat
er vaker binnen een jaar geschorst gaat worden. Ik heb al die regels nog
eens nagekeken en volgens mij kan ik dat in theorie gewoon doen. In
plaats van één keer per jaar schorsen voor de winter, is schorsen vanaf
ongeveer zestien dagen per maand dat ik de camper niet gebruik al
rendabel. Ik schat dat dus echt anders in. Zie ik daarbij iets over het
hoofd, is mijn vraag aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Heijnen:
Nou, ik heb geen ervaring met campers. De heer Vermeer wel. Wij hebben
er wel onderzoek naar gedaan, ook vanuit de uitvoering. Wij denken dat
het aantal schorsingen waarschijnlijk hoger zal worden, maar we zien
daardoor nog steeds geen probleem voor de uitvoering.
De voorzitter:
Dat roept nog een vervolgvraag op.
De heer Vermeer (BBB):
Als het geen gevolgen heeft voor de uitvoering omdat het allemaal zo
prettig geautomatiseerd is, is dat een geruststelling. Maar wat zijn dan
de gevolgen voor de derving die daardoor gaat ontstaan?
Staatssecretaris Heijnen:
Daar is bij de berekening van het budgettaire effect rekening mee
gehouden. Er is gekeken naar gedragseffecten en naar extra schorsen. Dat
leidt inderdaad tot enerzijds meer opbrengsten omdat het tarief stijgt
en anderzijds minder opbrengsten omdat er vaker, meer en langer
geschorst wordt. Daar is bij de berekening van de budgettaire effecten
rekening mee gehouden.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Dan de kansspelbelasting en de weddenschap van de heer Oosterhuis, de
fles wijn. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik het wel aandurf om er
een fles wijn op te zetten. Misschien moeten we na afloop even van
gedachten wisselen over welke fles wijn dat moet zijn en tegen welke
prijs. Ik durf dat gokje wel aan. De heer Oosterhuis geeft terecht aan
dat de inkomsten tegenvallen door strengere regels op het gebied van
gokken. Die zijn door mijn collega-staatssecretaris van JenV per dit
jaar doorgevoerd. Ook zal de verhoging van de belasting invloed hebben
gehad; dat is logisch. Het is echter heel moeilijk om deze twee
verschillende oorzaken van elkaar te onderscheiden. De raming gaf de
beste inschatting aan die we konden maken met de informatie die we toen
hadden en nu hebben. We weten bijvoorbeeld ook niet of er nog
beleidswijzigingen worden doorgevoerd door een nieuw kabinet. Die kunnen
van invloed zijn op de opbrengst. Bevriezing van het tarief levert een
derving op van uiteindelijk 84 miljoen. We weten ook met z'n allen — dat
is weer zo'n dooddoener en dat realiseer ik me terdege — dat als de
opbrengst uiteindelijk tegenvalt het negatieve verschil in het saldo
loopt. De verhoging — misschien ook nog even ter aanvulling, want dat
was ook een vraag van de heer Oosterhuis — is met name budgettair
ingestoken.
De heer Stultiens vroeg naar de aangenomen motie over horizonbepalingen.
We hebben de motie wel uitgevoerd, maar misschien wat creatief ingevuld,
zeg ik kort samengevat. Laat ik even kort samenvatten wat we hebben
gedaan bij die creatieve invulling. In verscheidene nieuwe regelingen
zijn horizonbepalingen opgenomen. Dat is denk ik geen punt. Dat geldt
bijvoorbeeld voor het verlaagde energiebelastingtarief waterstof en de
verlaagde bpm voor bijzondere personenauto's en motorfietsen. Voor
verscheidene recent geëvalueerde regelingen is er in ieder gekeken of er
een horizonbepaling zou moeten worden opgenomen en dat is bij een aantal
recent geëvalueerde regelingen gebeurd, maar bij een aantal regelingen
niet. Vandaar dat mijn beginopmerking was dat de motie enigszins
creatief is uitgevoerd.
De voorzitter:
Dat lokt natuurlijk op voorhand al een soort reactie uit, dus de heer
Stultiens.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Mijn oprechte complimenten, want de staatssecretaris is gewoon open en
eerlijk vandaag. Dat waardeer ik ook, want dat is hier ook niet altijd
het geval. Het is ook makkelijker omdat het ook over zijn voorgangers
gaat. De bedoeling, het uitgangspunt van de motie was natuurlijk wel om
een horizonbepaling toe te voegen en dat is te vaak niet gebeurd. Dus
zonder gekkigheid hoop ik dat hij of zijn opvolger de motie wat minder
creatief, maar gewoon volgens de letter gaat uitvoeren. Wij denken
namelijk echt dat het goed is als er ook in de oude fiscale regelingen,
die al bestaan, een horizonbepaling komt, zodat we worden gedwongen als
Kamer om te beslissen of we die in stand willen houden of niet. Anders
gaan we volgens mij weer helaas concluderen dat het niet gelukt is om
fiscale regelingen af te schaffen.
Staatssecretaris Heijnen:
We zullen daarnaar kijken. Ik weet niet of ik dat ben, maar dat gaf de
heer Stultiens al aan. Er wordt naar gekeken, mogelijk door een nieuw
kabinet.
De heer Stultiens en mevrouw Van Eijk hadden nog een vraag over de
liquidatieverliesregeling: hoe kan de regeling zelf worden aangepast om
derving te voorkomen? Dan bedoelt men, denk ik, niet via de aanpassing
die nu wordt voorgesteld, de valutaresultatenheffing. We hebben ter
dekking van de budgettaire derving verschillende opties overwogen. We
hebben gekeken naar wetstechnische aspecten, Europeesrechtelijke
aspecten, budgettaire impact, de gevolgen voor de uitvoering door de
Belastingdienst en de impact op het vestigingsklimaat. Uiteindelijk zijn
de opties die we als alternatief bekeken hebben, het om verschillende
redenen niet geworden. Met name heel gericht de gevolgen van de rest
repareren lijkt — dat is onze conclusie — op dit moment zeer lastig
uitvoerbaar voor de Belastingdienst. Na deze conclusie zijn we
vervolgens met de Belastingdienst op zoek gegaan naar alternatieven. Dit
alternatief is u bekend en aangekondigd in de Miljoenennota. Zoals ook
is aangegeven, werkt het kabinet aan de uitwerking hiervan. Het is ons
voornemen om dit zo snel mogelijk ter internetconsultatie aan te bieden,
maar als bij de uitwerking blijkt dat een beter alternatief voorhanden
is, uit de consultatie of vanuit de Kamer, kan deze maatregel uiteraard
meegenomen worden.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
We gaan de komende dagen ons best doen om de staatssecretaris en de rest
te overtuigen van het plan dat wij hebben. Ik ben nog wel benieuwd, even
uitzoomend. Tot een paar maanden terug vonden met z'n allen, althans de
Belastingdienst: dit is onwenselijk, dat je als bedrijf je verlies op
twee plekken kan verrekenen. We hebben geprocedeerd. Als de rechter zegt
"helaas, het is niet zoals jullie wilden", is het dan niet zo dat het
hoofddoel moet zijn om het lek te dichten? Dat is volgens mij het doel.
Als de VVD en GroenLinks-PvdA het allebei willen, dan denk ik dat het
heel logisch is. Natuurlijk moet het uitvoerbaar en juridisch houdbaar
zijn, maar laten we wel met elkaar hopen dat dit gat in principe gedicht
wordt.
De voorzitter:
Ik ga eerst even naar de staatssecretaris en dan ben ik heel benieuwd
wat de VVD ervan vindt.
Staatssecretaris Heijnen:
Ja, als zelfs de VVD dat vindt ... Ik ben het volledig met de heer
Stultiens eens. We hadden dat ook willen doen, als dat had gekund, maar
het is niet uitvoerbaar. Als een bepaalde maatregel of ontwijkroute
ongewenst is, dan moeten we de wet aanpassen. Onze conclusie was dat dat
op dit moment hier niet kon. Men mag ook niet vergeten dat het een hele
specifieke casus was. Volgens mij was het de relatie met Ierland. Je
kunt je afvragen in hoeverre dat heel veel voorkomt, maar dat
terzijde.
De voorzitter:
Dan ga ik toch kijken of mevrouw Van Eijk samen optrekt met
GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Het komt zo vaak voor dat het 65 miljoen structureel per jaar kost. Het
komt dus wel degelijk voor. Misschien gaat het soms ook om hele grote
bedragen. Het verschil tussen de VVD en GroenLinks-PvdA is natuurlijk
dat GroenLinks met een … Hoe noemen ze dat altijd? Er komt dan zo'n
grofmazige maatregel die allerlei dingen meesleept die er helemaal niet
in thuis horen. Dat is niet wat wij willen. Als we een hele gerichte
maatregel kunnen bedenken om dit lek te dichten, zou dat onze voorkeur
hebben. Dat hoeft niet nu, maar ik zou wel heel graag nog een keer iets
meer inzicht willen hebben in wat technisch mogelijk, maar
uitvoeringstechnisch een probleem is. Ik wil daar een gevoel bij
krijgen. Er is in de literatuur best wel veel gesproken en gepubliceerd
over dat er wel degelijk mogelijkheden zijn. Ik krijg dat nu niet
helemaal scherp. Voor het vervolg zou ik daar graag nog een keer een
brief over krijgen.
De voorzitter:
Staatssecretaris, volgens mij is het verzoek van de Kamer om hier toch
wat meer informatie over te krijgen, zodat de Kamerleden hier verder mee
kunnen.
Staatssecretaris Heijnen:
Mag ik de vraag van mevrouw Van Eijk als volgt begrijpen? Kunnen wij wat
meer inzicht geven in de opties die wij hebben onderzocht? En waarom
zijn wij tot de conclusie gekomen dat geen van deze opties voor de
Belastingdienst uitvoerbaar zijn? Wij zullen dat doen.
De voorzitter:
Oké, dank u wel. Dan komt er op een later moment nog een bericht van uw
zijde. Als er op dit punt geen vragen meer zijn, dan mag u verder met uw
betoog. Die zijn er niet, dus u vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Heijnen:
Mevrouw Van Eijk vraagt ook of ik iets meer kan zeggen over het
onderzoek van de Belastingdienst naar de productiviteit van schaars
IT-personeel. Ik denk dat wij op dit punt in onze schriftelijke
beantwoording ten onrechte het woord "onderzoek" hebben gebruikt.
Wellicht dacht mevrouw Van Eijk dat al. Ik doelde namelijk niet op een
specifiek onderzoek, maar eigenlijk op een continu verbeterproces. Het
was beter geweest als we dat zo hadden vermeld. De Belastingdienst kijkt
namelijk naar hoe IT-personeel zo efficiënt mogelijk kan worden ingezet.
Wij willen de schaarse capaciteit die beschikbaar is voor de uitfasering
van Cool:Gen zo veel mogelijk ontzien van eventuele andere
werkzaamheden. Dat is de toelichting.
De heer Stoffer vroeg of wij alsnog de Uitvoerbaarheidstoets Decentrale
Overheden kunnen uitvoeren, samen met de Unie van Waterschappen.
Uiteraard hecht het kabinet eraan dat wetgeving uitvoerbaar is voor
decentrale overheden. Om deze reden is er veelvuldig contact geweest met
de Unie van Waterschappen over het voorstel. Volgens mij ging ik daar in
de schriftelijke beantwoording ook op die manier op in. Het kabinet
verwacht dat, gegeven dit intensieve contact, een aanvullende
uitvoeringstoets weinig nieuwe informatie op zal leveren. Dit zeg ik als
antwoord op de vraag van de heer Stoffer. Dit doet niets af aan het
belang dat ik hecht aan het betrekken van decentrale overheden, ook in
toekomstige wetsvoorstellen, en ik zal steeds opnieuw bezien of dat
toegevoegde waarde heeft. Ik weet ook niet of de heer Stoffer nog
informatie heeft vanuit de Unie van Waterschappen, bijvoorbeeld dat ze
dat wel op prijs zouden stellen.
De heer Stoffer (SGP):
Voor het debat wel, maar ik zal even checken of dat na de beantwoording
ook nog zo is. Dat laat ik de staatssecretaris toekomen. Het komt naar
hem toe.
Staatssecretaris Heijnen:
Dank aan de heer Stoffer. Wij hebben die signalen namelijk niet
opgevangen, vandaar mijn vraag.
Mevrouw Van Eijk stelde een vraag over de Wbso, met het verzoek of de
staatssecretaris kan meedenken over de verzilveringsproblematiek en de
indexering schijfgrenzen. Ik denk dat haar vraag is: het moet toch
mogelijk zijn om daar iets te verzinnen? We hebben nogmaals overleg
gehad met de collega's van het ministerie van Economische Zaken. Daar
moeten we dan mee overleggen. We kunnen incidentele onderuitputting niet
gebruiken voor structurele aanpassingen in de Wbso. Ik zie mevrouw Van
Eijk knikken; zij had dit zelf ook wel kunnen verzinnen, maar toch. Als
bijvoorbeeld een carry-forward wordt geïntroduceerd, zal dit naar
verwachting tot extra gebruik leiden. Dat betekent dat bij een
gelijkblijvend budget het percentage voor de afdrachtvermindering in de
eerste en tweede schijf daalt, of dat de schijfgrens moet worden
aangepast. Dat zou wel per ministeriële regeling kunnen. Ik sta dus open
voor amendementen op dit vlak en wil daar zeker over meedenken, maar ik
wil wel meegeven — mevrouw Van Eijk voelt hem al aankomen — dat een
structurele aanpassing ook een structurele dekking nodig heeft.
Dan een opmerking van mevrouw Van Eijk over het behouden van oog voor
het concurrentievermogen in het kader van de minimumbelasting, Pijler 2.
We hebben deze opmerking maar geïnterpreteerd als een vraag. Mevrouw Van
Eijk had deze opmerking gemaakt in het kader van het Nederlands
concurrentievermogen. Hoewel dit geen vraag was, maak ik hier graag nog
enkele opmerkingen over. Ik wil vooropstellen dat Nederland de
doelstellingen van de minimumbelasting nog steeds onverkort relevant
acht: een ondergrens stellen aan belastingconcurrentie tussen landen en
de prikkel verminderen voor multinationals om winsten te verplaatsen
naar landen die weinig belasting heffen. Zo'n ondergrens blijft relevant
om een nieuwe race to the bottom te voorkomen en belastinginkomsten
zeker te stellen. Wij denken dat onze doelstellingen kunnen worden
bewerkstelligd door een gecoördineerde aanpak in zo groot mogelijk
internationaal verband. Dat zal mevrouw Van Eijk ook met ons eens zijn.
Dit draagt namelijk bij aan een gelijker speelveld voor grote
multinationale ondernemingen wereldwijd.
Dan kom ik wat concreter op de desbetreffende landen. Zoals bekend
hebben de Verenigde Staten, China en India de minimumbelasting niet
ingevoerd, maar er zijn inmiddels 57 landen die dat wel hebben gedaan.
Naast de EU zijn dat bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, Japan,
Canada, Australië en Zuid-Korea. We constateren dat de minimumbelasting
effect sorteert. Je ziet dat een aantal voormalige laagbelastende
jurisdicties hun wetgeving hebben aangepast of aan het aanpassen zijn.
Het werkt dus wel. Dit ter achtergrondinformatie en om uit te leggen
waarom het kabinet nog steeds achter de minimumbelasting staat. Dat
gezegd hebbende, denk ik dat het wel heel goed is dat mevrouw Van Eijk
wijst op de concurrentiepositie. Nederland blijft — dat zal haar niet
verbazen — in de lopende internationale onderhandelingen oog houden voor
een gelijk speelveld en voor het Europees concurrentievermogen.
Voorzitter. Ik constateerde het al: ik ga naar mijn laatste antwoord.
Dat gaat over het tijdelijk overgangsrecht fonds voor gemene rekening.
De vraag van mevrouw Van Eijk was: waarom wordt het overgangsrecht niet
uitgebreid voor nieuwe fondsen? Deze tijdelijke overgangsmaatregel is
bedoeld voor fondsen voor gemene rekening die op 31 december 2024
bestonden en op dat moment transparant waren voor Nederlandse
belastingdoeleinden. Enkel voor die fondsen bestaat het risico dat er
binnen een relatief kort tijdsbestek twee opeenvolgende wijzigingen van
een fiscale kwalificatie zullen plaatsvinden. Dat betreft ten eerste de
wijziging van fiscaal transparant naar fiscaal niet-transparant per 1
januari 2025, omdat deze fondsen voldoen aan de definitie van een fgr
die per 1 januari 2025 geldt. Het doel van het overgangsrecht is om een
min of meer eerbiedigende werking te regelen voor fondsen die
transparant waren. Die kunnen dat nog even blijven. De doelstelling is
niet om dit uit te breiden naar fondsen die toen nog niet bestonden of
niet transparant waren. Dan vul ik aan: deze fondsen hebben bovendien
rekening kunnen houden met de huidige regels. Kortom, samengevat
betreffen onze argumenten rechtsongelijkheid. Het openstellen van het
overgangsrecht voor alle fondsen van na 1 januari 2025 creëert
rechtsongelijkheid ten opzichte van bestaande fondsen van vóór 1 januari
2025 die niet transparant waren. Dat is bekende wetgeving.
Voor nieuwe fondsen is de wetgeving zoals die per 1 januari 2025 in
werking is getreden, bekend. In zoverre is er ook geen reden om voor
deze groep te voorzien in overgangsrecht. Er is geen overgang: nieuwe
fondsen worden met zekerheid niet geconfronteerd met een overgang als
gevolg van de wetswijziging. Er is dus geen sprake van administratieve
gevolgen en heffingsgevolgen die de aanleiding waren om voor bestaande
fondsen te voorzien in overgangsrecht. Al met al blijft het kabinet dus
van mening dat er geen overgangsrecht nodig is voor nieuwe fondsen, die
op of na 1 januari 2025 worden opgericht.
Voorzitter. Daarmee kom ik aan het einde van de beantwoording van mijn
vragen.
De voorzitter:
Dat gebeurt natuurlijk niet voordat er nog een enkele vraag van de zijde
van de Kamer is gekomen. Ik zag in ieder geval bij de heer Grinwis, die
volgens mij nog snel iets opzoekt, een hand heel hoog de lucht in gaan.
Kan ik hem al het woord geven? Ja.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank u wel. Ik kom nog heel even terug op box 3 en dekkingsopties. De
staatssecretaris heeft iets gezegd van: stel je voor dat je de
wet-Hillen iets sneller zou afbouwen. Hij heeft een groot bedrag
genoemd, van ik meen €462 per jaar voor een werkende. Dat is volgens mij
echter bij een scenario waarbij je de wet-Hillen volgend jaar bijna in
één klap zou afschaffen, en als je niet zou kiezen voor een scenario
waarin je de afbouw iets zou versnellen. Dan zou je dus bijvoorbeeld
toewerken naar 2041 in plaats van naar 2048, waarmee je cumulatief 2,8
miljard ophaalt. Er zit dan alleen een mismatch in die jaren. Je hebt
het dan over een extra afbouw van slechts een paar procent. Dat is nog
niet eens een paar procent, want de afbouw is nu 3,33% per jaar. Die zou
bij zo'n variant 4,85% per jaar worden. Dan heb je het voor een werkende
en bij een modaal inkomen over een tientje extra volgend jaar. Dat is
bij een huis van vijf ton, de gemiddelde woningwaarde; dat moet ik er
wel bij zeggen. Kortom, het antwoord dat de staatssecretaris gaf, ging
over een variant waarin je hem eigenlijk praktisch niet meer hebt,
terwijl wij het volgens mij in de dekkingsopties eigenlijk alleen maar
hebben gehad over het met een aantal jaar versnellen van de afbouw, om
het bedrag dat je nodig hebt, cumulatief op te halen. Kan de
staatssecretaris dat bevestigen?
Staatssecretaris Heijnen:
Ja, ik kan uit onze berekening bevestigen dat het is zoals de heer
Grinwis aangeeft. Wij hebben met name gerekend uitgaande van het doel om
de opbrengst in 2026 en 2027 te maximaliseren. We hebben daarom de
wet-Hillen in één keer naar 3,33% verlaagd. Dat is uitvoeringstechnisch
mogelijk. Het kan niet naar nul, maar we hebben het maximale gedaan. Dus
in die zin kan ik de vraag van de heer Grinwis bevestigend beantwoorden.
Als je kijkt naar de budgettaire reeks over meerdere jaren … We hadden
eerder dat debatje over de vraag of dat mag of niet mag, maar goed, daar
zijn we, denk ik, wel uit. Je zou ervoor kunnen kiezen om de
vermindering minder te laten zijn om op die manier over meerdere jaren
dekking te vinden. Ja, dat zou kunnen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nog even, voorzitter: dank, dan is dit opgehelderd. Anders blijft hier
een beeld hangen alsof er, als je aan die regeling zou komen, volgend
jaar een soort afschrikwekkende lastenverzwaring afkomt op mensen die
gebruikmaken van de wet-Hillen. En dat is dus niet het geval bij de
variant waar wij aan deze kant van de tafel over hebben gesproken. Maar
hoe we het precies wel of niet gaan doen, dat komt dan eventueel in een
amendement.
Staatssecretaris Heijnen:
Ja, dank u wel. Helder.
De voorzitter:
Oké, volgens mij zijn we dan richting het einde van dit
wetgevingsoverleg gekomen. Ik zei dat heel langzaam om te kijken of dat
inderdaad zo is. Volgens mij is dat het geval, want er sprong niemand in
één keer op omdat hij dacht: ik wil heel graag toch nog een vraag
stellen. Dat betekent dat ik dit wetgevingsoverleg ga sluiten. In ieder
geval dank aan de staatssecretaris en de ondersteuning voor de
beantwoording van de vragen van de Kamer. Dank ook aan alle Kamerleden
voor het noeste werk aangaande het Belastingplan dat zij doen. Veel van
onze collega's lopen nog een beetje verdwaald in dit Kamergebouw rond,
maar jullie zijn al hard met het Belastingplan aan het werk. Van dat
werk zit dit tweede WGO er weer op. Morgen in de middag, om 13.30 uur,
gaan we plenair verder, want in de ochtend hebben we als Staten-Generaal
een heugelijk moment. Dan vieren we namelijk 80 jaar vrijheid. Ik sluit
nu dit wetgevingsoverleg. Dank u wel.
Sluiting 17.42 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |
|---|