Vragenuur (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D49661, datum: 2025-12-02, bijgewerkt: 2025-12-03 09:13, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-12-02 14:00: Vragenuur (Vragenuur), TK
Preview document (🔗 origineel)
Vragenuur
Vragenuur
Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig
artikel 12.3 van het Reglement van Orde.
Vragen Jimmy Dijk
Vragen van het lid Jimmy Dijk aan de staatssecretaris
Participatie en Integratie over het bericht
"Sinterklaasstichtingen hebben het steeds drukker, stijgende armoede
speelt rol".
De voorzitter:
Aan de orde zijn de mondelinge vragen van deze middag, drie stuks. De
eerste mondelinge vraag is van het lid Jimmy Dijk van de Socialistische
Partij aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die
ik vanaf deze plek overigens van harte welkom heet. De vraag gaat over
het bericht "Sinterklaasstichtingen hebben het steeds drukker, stijgende
armoede speelt rol". Ik wil de heer Dijk van harte uitnodigen voor het
stellen van zijn vraag. Het woord is aan hem. Gaat uw gang.
De heer Jimmy Dijk (SP):
Dank u wel, voorzitter. Armoede is een structureel probleem dat
structureel opgelost dient te worden. 10% van de mensen leeft in armoede
of op of net iets boven de armoedegrens. Armoede is een gebrek aan geld.
Armoede is een gevolg van de betaalbaarheidscrisis, of het nu gaat om
hogere huren, een hogere energierekening, een te hoog eigen risico en
hoge zorgkosten of de steeds maar verder stijgende boodschappenprijzen.
Dat vraagt om echte oplossingen voor reële problemen van mensen en hun
kinderen. Voor de politieke elite hebben politieke beslissingen maar een
zeer beperkte invloed op het leven en het bestaan. Of het nou een
centrumlinks kabinet wordt, een zogenaamd middenkabinet of een
centrumrechts kabinet, het zal weinig tot niets veranderen in het leven
van de politieke elite. Maar voor de mensen en kinderen over wie we het
vandaag hebben, maken politieke keuzes zoals het bevriezen of het
verlagen van de huren, een hogere energierekening, een eigen risico van
€385 of de steeds verder stijgende boodschappenprijzen wel degelijk uit.
Het vraagt om andere politieke keuzes, keuzes die dit kabinet tot nu toe
niet heeft gemaakt. Daarom zien we zelfs tijdens ons sinterklaasfeest,
waar we allemaal zo trots op zijn, ongelijkheid in ons land.
We zien ook organisaties die het niet accepteren dat schoenen van
kinderen leeg blijven en die het niet accepteren dat kinderen zo meteen
op pakjesavond geen cadeautje krijgen. Met stichtingen als Ieder Kind
een Sint, Sintvoorieder1, Stichting de Lieve Sint, Secret Sint en Actie
Pepernoot — overigens vind ik het fantastisch gekozen namen —
organiseren mensen die solidariteit in onze samenleving. Dat doen mensen
uit protest, uit overtuiging dat we het samen anders kunnen organiseren.
Dat doen ze altijd uit medeleven met die ander: met dat kind, met dat
gezin. Het gaat om kinderen die aan hun vriendjes op school kunnen
vertellen over hun sinterklaasfeest, over het plezier van ons
sinterklaasfeest. Vindt dit kabinet dat ieder kind een sinterklaascadeau
verdient? En hoe zorgt dit kabinet ervoor dat alle hulpsinten waar ik
het net over had dit mogelijk kunnen maken? Of hoe zorgt dit kabinet er
zelf voor dat niemand in armoede hoeft op te groeien? Bent u bereid al
deze organisaties te gaan bezoeken en hoe gaat het kabinet ervoor zorgen
dat volgend jaar ieder kind een sinterklaascadeautje krijgt?
De voorzitter:
Het woord is aan de staatssecretaris voor de beantwoording.
Staatssecretaris Nobel:
Voorzitter, dank u wel. Natuurlijk gun ik, niet alleen als
bewindspersoon maar ook als vader van twee kleine kinderen, ieder kind
een fijn sinterklaasfeest. Daarom ben ik, net als de heer Dijk, ook
ontzettend blij dat er initiatieven bestaan zoals Stichting
Sintvoorieder1. Ik ben zelf ook op bezoek geweest bij Stichting
Sintvoorieder1 en heb daar cadeautjes gebracht voor kinderen die in
armoede verkeren en die geen ouders hebben die in staat zijn om
cadeautjes te kopen.
Het liefst zouden we natuurlijk willen dat dit soort initiatieven
überhaupt niet nodig waren. Gelukkig zien we dat de kinderarmoede in de
afgelopen vijf jaar meer dan gehalveerd is. Daar is door het vorige
kabinet, maar ook door dit kabinet, flink op ingezet. Die lijn hebben we
ook voortgezet, bijvoorbeeld door schoolmaaltijden aan te bieden voor
350.000 leerlingen en door subsidies te verstrekken aan bijvoorbeeld
Stichting Leergeld, Kinderhulp, Jeugdfonds Sport & Cultuur en
Stichting Jarige Job. Dat dit kabinet heel veel inzet pleegt om armoede
tegen te gaan en te zorgen dat die dalende trend voortgezet wordt, is
dus evident, denk ik. Tegelijkertijd zijn er helaas heel veel
stichtingen nodig om toch ieder kind, of veel kinderen, van een
sinterklaascadeau te kunnen voorzien. Een van deze stichtingen heb ik
bezocht, zoals ik al zei. Ik zal ze niet allemaal gaan bezoeken want dan
wordt het een hele roadshow, maar ik zal dit soort stichtingen zeker een
warm hart blijven toedragen en er zo nu en dan ook eentje bezoeken.
De heer Jimmy Dijk (SP):
Dank voor de beantwoording. Wat betreft de daling van kinderarmoede
kunnen we een hele mooie semantische discussie voeren over een
definitiekwestie, maar we zien nog steeds dat 115.000 kinderen, en in
totaal 450.000 mensen, in armoede leven. Dit kabinet had als streven om
dit aantal niet verder te laten oplopen, maar het had niet als streven
om het te doen dalen. Daarom heb ik de volgende vraag. Bij de
Najaarsnota blijkt dat er veel geld over is — dat is niet-besteed geld;
er is dus onderbesteding — maar dat er ook meer belastinggeld is
opgehaald. Er zijn dus meer opbrengsten uit belastinginkomsten. Is het
kabinet bereid om kinderarmoede in Nederland op te lossen en daarvoor
middelen vrij te geven tijdens de Najaarsnotabehandeling?
Staatssecretaris Nobel:
Het is denk ik goed om aan te geven dat dit kabinet altijd als
doelstelling heeft gehad om de armoede in ieder geval niet te laten
stijgen. Daar waar mogelijk, zeker wat betreft kinderarmoede, kijken we
of we een dalende lijn kunnen voortzetten. Het CPB laat nu zien dat die
dalende lijn ook door dit kabinet doorgezet zal worden. Ik ben daar
ontzettend blij mee. Maar het blijft natuurlijk altijd vooropstaan dat
ieder kind in armoede er één te veel is. Ik zal me ook vanuit dit
weliswaar demissionaire kabinet in blijven spannen om die dalende lijn
voort te laten zetten. Er wordt gevraagd of ik daar vooruitlopend op de
najaarsrapportage geld voor kan reserveren. Dat is niet hoe het hier
werkt. De heer Dijk kan er echter van op aan dat dit kabinet zich
inspant om structureel inzet te blijven plegen op armoede, en al
helemaal op kinderarmoede.
De heer Jimmy Dijk (SP):
Er zou een minimumpakket komen met basisvoorzieningen. We hebben nog
daar nog geen lijst van gezien. We hebben daar ook nog geen middelen bij
gezien. Er zou een overheidsbrede aanpak komen voor kinderen en gezinnen
in kwetsbare posities. Ook daar hebben we nog niks concreets van
teruggezien. Ik hoor graag concrete antwoorden op de vragen wat daar
gedaan wordt en wat het kabinet tot nu toe heeft gedaan om daar actie op
te ondernemen.
Tot slot. Als we met mensen spreken die deze stichtingen bemannen en als
we met de kinderen en de ouders spreken, dan horen we dat die mensen het
gevoel hebben dat ze er niet meer toe doen in dit land en dat het niet
om hen gaat. Dat is eigenlijk het meest kwalijke van deze vorm van
armoede, die nog steeds bestaat in ons land. U moet niet streven naar
een dalende lijn. U moet ervoor zorgen dat de armoede daadwerkelijk
daalt in plaats van hopen dat dit kabinetsbeleid ervoor gaat zorgen dat
de armoede gaat dalen zonder daar middelen voor uit te trekken.
Staatssecretaris Nobel:
Ik gaf zojuist ook al aan dat armoede en kinderarmoede de afgelopen
jaren meer dan gehalveerd zijn. Ik denk dat dat iets positiefs is. Die
dalende trend zet ook onder dit kabinet voort. Ik zal me daar ook voor
blijven inzetten, maar wel binnen de middelen die daarvoor beschikbaar
zijn. Tegelijkertijd hebben we de afgelopen jaren ook al ontzettend veel
gedaan, bijvoorbeeld als je kijkt naar de huurtoeslag, de kinderbijslag
en de kinderopvangtoeslag. Dit kabinet heeft op tal van terreinen
maatregelen genomen om armoede in brede zin tegen te gaan. Ik herken me
in die zin dus niet in het beeld dat het kabinet zich daar niet voor zou
willen inspannen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Juist nu, met de feestdagen, zie je dat veel kinderen uitkijken naar een
cadeau of een samenzijn. Maar je ziet ook juist de ongelijkheid in het
land en dat veel kinderen helaas nog steeds in armoede leven. Er zijn
meer maatregelen nodig, want het is een veelkoppig monster. Het wordt
ook kouder. Een paar maanden geleden heb ik samen met de heer Grinwis
een amendement ingediend om 50 miljoen euro vrij te maken voor het
energiefonds. We zien namelijk dat ouders de rekeningen gewoon niet
kunnen betalen. We zien ook dat ze het geld wel daaraan uitgeven, maar
dat ze dan geen geld meer kunnen uitgeven aan bijvoorbeeld hun
kinderen.
De voorzitter:
En uw vraag?
De heer Ceder (ChristenUnie):
De vraag is hoe de staatssecretaris uiting geeft aan het energiefonds.
Waar kunnen de mensen terecht? En hoe kunnen we ervoor zorgen dat de
informatie voor mensen met een te hoge energierekening ook echt bij de
juiste mensen terechtkomt?
Staatssecretaris Nobel:
Ik ben ontzettend blij met de vraag van de heer Ceder, ook omdat ik dan
vanaf deze kant complimenten kan uitdelen aan de heer Grinwis, die
destijds ervoor heeft gezorgd dat er een extra bedrag beschikbaar is
gesteld om energiearmoede tegen te gaan. We hebben de Kamer erover
geïnformeerd dat we dit jaar, deze winter, 30 miljoen via gemeenten aan
die huishoudens gaan doen toekomen. Ik denk dat dat goed nieuws is, want
dan worden mensen ook deze winter nog geholpen. We hebben echter voor de
langere termijn een aanvraag gedaan bij de Europese Commissie om dat
geld structureel te verdubbelen, zodat we straks bij het publieke
energiefonds middelen beschikbaar hebben om mensen die het minder breed
hebben, ook te kunnen helpen.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Laat ik ermee beginnen dat ik vind dat het een schande is dat er
sinterklaasstichtingen nodig zijn om kinderen überhaupt een fijne
sinterklaas te wensen. Nu lezen we dat ouders bij zo'n
sinterklaasstichting niet alleen maar om een cadeautje vragen, maar ook
om gewoon basale basisvoorzieningen. Ze doen daarvoor een beroep op die
stichtingen. Te denken valt aan een bril, een bed of
verzorgingsproducten. Ik denk dat ik hier ongeveer zeven maanden
geleden, in april, een vraag stelde aan de staatssecretaris over precies
de toegang tot of het gebrek aan toegang tot basisvoorzieningen ...
De voorzitter:
En uw vraag is?
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
... naar aanleiding van een rapport van stichting Kinderhulp Nederland.
Mijn vraag aan de staatssecretaris is dus: wat heeft hij met dat rapport
gedaan? Hij heeft het in ontvangst genomen. Ik mag toch hopen dat het
niet in een la is beland, maar dat er echt concrete maatregelen zijn
genomen, iets meer dan de maatregelen waarover ik nu hoor en die ook
zeven maanden geleden werden genoemd. Wat is er gebeurd?
Staatssecretaris Nobel:
Ik geef aan dat dit kabinet de afgelopen periode ontzettend veel heeft
gedaan om armoede, en specifiek kinderarmoede, tegen te gaan. De dalende
trend zet door. In het voorjaar, in Q1, zullen we komen met de
rapportage over armoede en schulden. Daarin gaan wij uw Kamer verder
meenemen in wat we nog meer willen doen om deze lijn door te kunnen
zetten. Het beeld dat er niets of te weinig wordt gedaan, herken ik
gewoon niet. Door diverse Kamerleden wordt er gevraagd of er meer geld
beschikbaar kan komen. Daarvan heeft het kabinet altijd heel duidelijk
gezegd dat het de dalende trend gaat proberen door te zetten, maar wel
binnen de middelen die daarvoor beschikbaar zijn.
De heer Hamstra (CDA):
Het is een belangrijk onderwerp dat hier aangesneden wordt. Vanuit deze
Kamer proberen we heel veel te doen en gemeenten doen dat ook. Die
proberen ook hun steentje bij te dragen, bijvoorbeeld door het inzetten
van minimaregelingen. We zien dat de minimaregelingen per gemeente
verschillen. Het CDA vindt dat het eigenlijk niet uit zou moeten maken
in welke gemeente je woont om rond te kunnen komen. Mijn vraag aan de
staatssecretaris is dus concreet: bent u bereid om met deze gemeenten in
gesprek te gaan, om tot een vereenvoudiging van deze regelingen en een
basisniveau te komen?
Staatssecretaris Nobel:
In de richting van de heer Sarath van het CDA zeg ik …
De voorzitter:
De heer Hamstra.
Staatssecretaris Nobel:
Excuus, de heer Hamstra. In zijn richting zeg ik dat ik al in gesprek
ben met gemeenten en dat ik, net als het CDA, ook vind dat de
ongelijkheid die er tussen gemeenten is, heel onwenselijk is. In welke
gemeente je woont, zou niet uit moeten maken voor in hoeverre je
aanspraak kunt maken op minimaregelingen. Tegelijkertijd is het
natuurlijk wel zo dat we die bevoegdheden bij gemeenten hebben
neergelegd, omdat zij dicht op de inwoner staan en de inwoner op die
manier beter kunnen helpen. Maar ik ben al met gemeenten in gesprek,
omdat van alle regelingen die er zijn — er zijn ongeveer 90 regelingen —
twee derde slechts in een of enkele gemeenten wordt toegepast. Dat laat
eigenlijk zien dat we goed met elkaar moeten nadenken over of dit wel
wenselijk is, want juist door de veelheid aan regelingen, weten mensen
vaak niet eens van het bestaan van regelingen.
Mevrouw Biekman (D66):
Ik hoor de staatssecretaris al een aantal keer iets zeggen over de
dalende trend die hij ziet, maar ik hoor hem niks zeggen over de
intensiteit. De trend kan namelijk wel dalen als het gaat om armoede,
maar de intensiteit waar deze kwetsbare gezinnen en kinderen tegen
aanlopen, is gestegen. Ik heb nog geen concrete maatregelen gehoord. Ik
heb nog niet gehoord wat de staatssecretaris nu gaat doen om die
intensiteit naar beneden te halen.
Staatssecretaris Nobel:
Mevrouw Biekman maakt hier, denk ik, het terechte punt dat de schulden
wel dieper worden en dat dat echt een probleem is. De absolute aantallen
nemen af. Dat is goed. Ook de percentages nemen af. Dat moeten we met
elkaar voort blijven zetten. Maar de mate waarin mensen in de schulden
terechtkomen, neemt toe. Dat is ook de reden dat we eerder al hebben
aangegeven — dat zal ook bij de rapportage die in Q1 naar u toe komt
opnieuw worden verwoord — dat we er meer aan de voorkant bij moeten zijn
en dat we juist aan vroegsignalering en preventie moeten doen. We moeten
ervoor zorgen dat mensen niet in hele diepe schulden geraken, want als
je daar eenmaal in zit, is het veel lastiger om eruit te komen.
De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris voor het beantwoorden van deze vraag.
Vragen Flach
Vragen van het lid Flach aan de minister van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over het bericht
"Stikstofplannen provincie Utrecht klap voor boer Bertel: 'Het voelt als
een pistool tegen je hoofd'".
De voorzitter:
Ik heet meteen van harte welkom de minister van Landbouw, Visserij,
Voedselzekerheid en Natuur. Ik nodig de heer Flach van de Staatkundig
Gereformeerde Partij uit voor het stellen van zijn vraag over het
bericht "Stikstofplannen provincie Utrecht klap voor boer Bertel: 'Het
voelt als een pistool tegen je hoofd'". Meneer Flach, u heeft het
woord.
De heer Flach (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Boeren in de provincie Utrecht happen naar adem.
Voor een dertiental veehouders betekenen de plannen van de provincie
Utrecht dat ze in een korte tijd aan een onmogelijke emissienorm moeten
voldoen, en anders volgen sancties. Feitelijk is hun verteld dat ze
moeten verdwijnen. Ik begreep dat zelfs de dokter en de dominee bij
sommige gesprekken aanwezig waren om het hun te vertellen. Je zult maar
denken op een goede manier bezig te zijn, met bijvoorbeeld
kringlooplandbouw, en dan ineens zo'n brief krijgen. Boeren en hun
gezinnen kunnen hier niet van slapen.
In de zone van 250 meter mag ook niet of veel minder bemest worden. Maar
dat komt voor verschillende melkveehouders met minder grasopbrengst en
tienduizenden euro's extra mestafzetkosten neer op uitrookbeleid. Het
zorgt voor grote onrust en betekent mogelijk einde oefening zonder
compensatie. Deelt de minister met de SGP dat dit toch niet de manier is
waarop de stikstofaanpak vormgegeven moet worden?
De ene na de andere provincie komt met een eigen stikstofplan, na
Brabant nu ook Utrecht. Tegelijkertijd wachten we nog steeds op de
uitwerking van de kabinetsplannen. Ik snap het provinciale ongeduld,
maar voor je het weet, wordt de chaos eerder groter dan kleiner. Je wil
toch niet dat twaalf provincies met hun plannen komen en dat het Rijk
hier straks nog eens een keer doorheen moet fietsen? Ik lees in het
Utrechtse plan ook niets over de rekenkundige ondergrens of een
additionaliteitstoets. Waar blijft de afstemming tussen de minister en
de provincies?
De voorzitter:
Het woord is aan de minister.
Minister Wiersma:
Dank, voorzitter. Dank ook aan de heer Flach voor de vragen. Ik wilde de
vragen opschrijven, maar ik zocht een pen. Wat was de eerste vraag ook
alweer?
De heer Flach (SGP):
Ik heb een beeld geschetst van de ontluisterende boodschap die veel
boeren hebben gekregen. Toen heb ik de vraag gesteld: deelt de minister
met de SGP dat dit toch niet de manier is waarop de stikstofaanpak
vormgegeven zou moeten worden?
Minister Wiersma:
Dat was de vraag, ja. Vooropgesteld, ik ben natuurlijk — daar heb ik met
uw Kamer veelvuldig over gedebatteerd — het afgelopen jaar, of iets meer
dan een jaar, binnen de ministeriële commissie bezig geweest met het
vormgeven van het stikstofbeleid vanuit de Rijksoverheid. De provincies
hebben natuurlijk ook hun eigen bevoegdheden. Ze zijn ook het bevoegd
gezag voor natuurbeleid en vergunningverlening. Ik heb natuurlijk ook
kennisgenomen van het plan van de provincie Utrecht. Op hoofdlijnen
zitten daar zaken in die vergelijkbaar zijn met de plannen die ik ook
aan het uitwerken ben. Er zitten ook een aantal zaken in die verder gaan
dan dat. Omdat ik vanuit het Rijk een eigen bevoegdheid en
verantwoordelijkheid heb, is het natuurlijk heel lastig om iets te
vinden van de plannen van de provincie Utrecht, aangezien zij het
bevoegd gezag zijn op dit gebied. Ik kan daar dus niet heel veel van
vinden, maar ik snap wel dat het presenteren van deze plannen tot grote
zorgen leidt bij de boeren. Ik heb het afgelopen jaar zelf echt … Ik ben
bezig om op een hele zorgvuldige manier de plannen uit te werken,
waarbij in het rijksbeleid in ieder geval de haalbaarheid, ook voor de
landbouw, en het toekomstperspectief van de landbouw centraal staan. Dat
is ook een opdracht die ik heb gekregen in het hoofdlijnenakkoord zoals
we dat hebben afgesproken. Daarvoor lopen er ook nog een aantal
onderzoeken. Ten aanzien van de bedrijfsdoelen heb ik tegen uw Kamer
gezegd dat ik in de eerste helft van 2026 de doelsturingswet met de
bijbehorende normeringen naar uw Kamer zal sturen. De zorgen kan ik in
die zin dus volgen. Daarnaast is het wel zo dat de provincie het bevoegd
gezag is en dat zij dit kan doen. Brabant voert al heel lang
eigenstandig stikstofbeleid. Dat is al vele jaren zo.
Uw tweede vraag was: waar is de afstemming met de provincies? Ik kan u
wel vertellen dat er heel veel afstemming met de provincies plaatsvindt.
Dat was binnen het traject van de ministeriële commissie het geval. Ik
kom tot een afronding, voorzitter. Ik zie de suggestie. We hebben de
Catshuissessies gehad, waardoor zij ook heel goed weten aan welke
plannen ik uitvoering geef en op welke manier ik voornemens ben om dat
in te richten. Dus op hoofdlijnen zie ik overeenkomsten. Het komt echter
niet geheel overeen, omdat de minister van Financiën en het kabinet mij
geen plannen laten presenteren waar ik geen financiële dekking voor heb.
Wat hier voorligt heeft veel implicaties. Ik kan me voorstellen dat hier
wel zorgen over bestaan. Uiteraard zal ik ook hierna het gesprek aan
blijven gaan met de provincies. Ik heb begin december, volgende week,
nog een bestuurlijk overleg met de provincies. In algemene zin is de
afstemming onderling goed.
De heer Flach (SGP):
Ik kan hier toch niet zo veel mee. Ik denk dat de dertien boeren die
deze klap in hun nek hebben gekregen dat ook niet kunnen. Het is
feitelijk toch een wat machteloos antwoord. Ik hoorde de minister
zeggen: "Ik deel de zorgen, maar de provincies hebben eigen
bevoegdheden. Ik praat met ze, maar dat heeft niet geleid tot een
gecoördineerde aanpak. Ik heb ook geen geld." En passant zegt de
minister: eigenlijk zijn de hoofdlijnen ook nog wel vergelijkbaar. Ja,
maar de minister heeft een verdergaande verantwoordelijkheid. In het
Utrechtse plan wordt bijvoorbeeld nog steeds gestuurd op de kritische
depositiewaarde en de generieke aanname dat overschrijding van de KDW
een verboden verslechtering is. Daar wilden we juist van af. Natuurlijk
is er werk aan de winkel voor emissiereductie en natuurherstel, maar om
de vergunningverlening echt los te krijgen, zullen we af moeten van die
generieke aannames en het per habitat moeten scherpstellen. Waar blijft,
zeg ik tegen de minister — want dat is wel haar verantwoordelijkheid —
dan het wetsvoorstel om het KDW-doel uit de wet te halen? Waar blijft de
daadkracht om in natuurdoelanalyses af te stappen van het sturen op
eendimensionale KDW's?
Voorzitter. Daaraan gekoppeld: in het Utrechtse plan zitten enorme
opgaven, onder meer voor extra natuur. Nog los van de gevolgen voor die
gebieden betekent dit ook een financiële claim voor de minister. Is hier
dan afstemming over geweest? Klopt het dat de minister niet de middelen
heeft om deze opgaven te cofinancieren? Hoe gaat de minister dit verder
oppakken? Hoe voorkomen we dat we nog tien keer zo'n plan krijgen van de
overige tien provincies?
Minister Wiersma:
De implicaties voor de financiën heb ik ook gezien. Ik heb het UPLG ook
doorgebladerd. Daar is op dit moment inderdaad geen dekking voor. Dat
staat ook in het UPLG zelf. Ik ben natuurlijk de rijksplannen aan het
uitwerken langs de lijnen van het hoofdlijnenakkoord. Daar ben ik best
wel ver mee. De heer Flach bevindt zich in goed gezelschap als hij zegt
dat hij de kritische depositiewaarde als omgevingswaarde uit de wet wil
hebben. Dat voorstel ligt bij de Raad van State. Voor de kerst verwacht
ik het advies over dit voorstel van de Raad van State. Ik heb toegezegd
dat ik dat in het voorjaar van 2026, met het bijbehorende programma …
Dat zat er nu nog niet aan vast, maar ik heb uw Kamer toegezegd dat ik
beide, het programma dat eraan vastzit onder de Omgevingswet en het
voorstel, tegelijkertijd aan u zal doen toekomen. Ik hoop er echt op de
kortst mogelijke termijn heel concrete stappen op te kunnen zetten.
De voorzitter:
Het UPLG staat voor: Utrechts Programma Landelijk Gebied.
De heer Flach (SGP):
Opnieuw dank voor het antwoord, maar hoe je het ook wendt of keert, er
gaat een heel aantal Utrechtse boeren echt letterlijk donkere dagen
tegemoet. Dat gaat mij en de SGP aan het hart. De processtappen die de
minister schetst, waren ook bekend bij de provincies. Er zijn overleggen
geweest tussen de provincies en de minister. Waarom heeft de minister
niet scherper tegen de provincies gezegd, of misschien zelfs met de
vuist op tafel geslagen: "Dit kunnen jullie niet doen. Jullie zijn ook
afhankelijk van rijksfinanciering. We moeten één gecoördineerde
stikstofaanpak hebben. Let op die wet om de KDW uit de wet te halen. Let
op de andere stappen die ik ga zetten. Loop niet voor de troepen uit."
Toch is dat gebeurd. Waar is dat misgegaan?
Minister Wiersma:
Nogmaals, in de gesprekken die ik met de provincies voer, roep ik juist
ook op om gezamenlijk de lijnen uit te zetten en ervoor te zorgen dat
het beleid coherent is. Dat vind ik ook van belang. Tegelijkertijd heeft
een provincie ook zelfstandige bevoegdheden. Ik ga dus niet over wat de
provincies doen. Zij kunnen dit doen. Het is een eigenstandig voorstel
van de provincie, dat nu overigens eerst in publieksconsultatie gaat.
Het plan is dus in die zin nog niet helemaal definitief vastgesteld. Ik
kan me voorstellen dat de zorgen die nu zullen gaan spelen voor de
provincie Utrecht ook een signaal zullen zijn. Dat mogen we hopen met
elkaar. Kijk, ik heb ook voorstellen gezien in het voorstel, zoals 100
kilogram bemesten 250 meter rondom Natura 2000-gebieden. Nou, dat is nog
minder bemesting dan biodynamisch boeren. Dat heeft nogal wat
implicaties. Daar kun je eigenlijk bijna geen rendabele bedrijfsvoering
mee doen. Ik ga er dus van uit dat de provincie daar goed over nagedacht
heeft. Ze hebben op dit moment in de maatregelenpakketten natuurlijk wel
ook nog een significant deel aan middelen zitten, iets meer dan 300
miljoen, die zij kunnen aanwenden om uitvoering te geven aan hun
plannen. Dat staat ook in de financiële paragraaf. Maar ik zie daar ook
zeker hiaten in. Ik heb er eerder wel degelijk ook toe opgeroepen, in de
Catshuissessies en ook in mijn andere gesprekken met de provincies, om
hierin zo veel mogelijk één lijn te stellen. Het is namelijk van belang
dat de boeren ook echt weten waar ze aan toe zijn, ook als wij straks
doelsturing helemaal goed in de steigers hebben staan. Dat wordt nu op
een zorgvuldige manier uitgewerkt. Dit moet niet afhankelijk zijn van
hoe een provincie dat invult. Dat is mijn uitgangspunt. Daar blijf ik
ook aan doorwerken. Dit zal ik volgende week ook in het bestuurlijk
overleg meenemen.
De heer Flach (SGP):
Ik sluit af met een korte vraag. Ik constateer dat het tot nu toe niet
heeft gewerkt. Een korte vraag aan de minister. Heel veel boeren kijken
naar deze vraag, en vooral ook naar de antwoorden van de minister. Wat
gaat zij nu, morgen en overmorgen doen voor de getroffen boeren in de
provincie Utrecht om verlichting te brengen in een voor sommigen
uitzichtloze situatie?
Minister Wiersma:
Nogmaals, het zijn de plannen van de provincie Utrecht. Ik ga er niet
over. Ik wil wel toezeggen dat ik in gesprek ga met de provincie Utrecht
over hoe zij dit zien. Ik kan de boeren toezeggen dat, zolang ik nog
minister ben in deze demissionaire staat, mijn uitgangspunt is: ga naast
de boeren staan, help ze ontwikkelen en ga geen implicaties doen die de
bedrijfsvoering onmogelijk maken; dat is ook niet het uitgangspunt van
mijn beleid. We hebben bij de voorjaarsbesluitvorming natuurlijk 600
miljoen vrijgemaakt voor de Veluwe en de Peel, waarmee we maatregelen
konden gaan uitwerken in de vorm van sanering. Dat is de weg waarop ik
werk: zorg eerst dat je de middelen op tafel hebt liggen en ontwikkel
daarop je plannen. Dat is nu volop gaande. Dat loopt ook goed met de
provincies. Dat zal ik doen. Ik wil wel in gesprek gaan met de
provincies, maar ik denk dat het ook van belang is dat de boeren die
zich grote zorgen maken, die ik echt begrijp, zich laten horen als de
publieksconsultatie plaatsvindt.
Mevrouw Podt (D66):
De heer Flach had het over donkere dagen voor de boeren, maar die waren
natuurlijk al wat langer bezig. Dit heeft onder meer ook te maken met de
vele handhavingsverzoeken die nu op de provincies afkomen. Ik vraag mij
af of de minister kan verklaren hoe het komt dat steeds meer provincies
— niet alleen de provincie Utrecht; we zagen het eerder natuurlijk ook
in Gelderland — met hun eigen plannen komen. Denkt zij dat er een
verband is met die handhavingsverzoeken en het gebrek aan voortgang in
Den Haag? Zou het zo kunnen zijn dat de provincies misschien juist naast
de boeren willen staan en dat dit de reden is dat ze deze stappen
nemen?
Minister Wiersma:
Dat er geen voortgang is, bestrijd ik ten zeerste. Als we kijken naar de
oude plannen die er lagen, dan zien we dat er in het afgelopen jaar heel
concrete stappen zijn gezet met op bedrijfsniveau tot emissiedoelen
komen en hoe je dan de geborgde dalende trend aan emissies kunt gaan
vormgeven. Dat was er eerst nog niet. Voordat dit kabinet aantrad, was
daar geen plan voor. Ik denk ook dat de provincies voor dat beleid de
Rijksoverheid nodig hebben. Dat vooropgesteld. Ik zie ook dat heel veel
provincies naast de boeren willen staan. Ik ben heel nauw in gesprek met
de provincies over de handhavingsverzoeken. Sterker nog, ik organiseer
maandelijks een informeel bestuurlijk overleg, juist om met elkaar de
stand van zaken te bespreken en te kijken hoe ik de provincies daarbij
kan helpen. Dat overleg gaat over de PAS-melders, maar daarin wordt dit
ook vaak besproken. Er is alle bereidheid aan de kant van de
Rijksoverheid om ze daarin bij te staan.
Ik snap ook dat provincies met plannen komen, omdat zij met die
handhavingsverzoeken geconfronteerd worden. Zij hebben natuurlijk ook de
bevoegdheid over het natuurbeleid. Zij zijn daar uiteindelijk toe
bevoegd. Ik kan niet anders dan toejuichen dat ze op dat gebied ook
goede maatregelen nemen. Maar we zijn heel ver met de uitwerking van de
doelsturing; dat weet uw Kamer ook. Ik heb de Kamer concreet een termijn
toegezegd voor wanneer de normeringen op bedrijfsniveau bekend worden. U
weet ook allemaal dat ik daar een aantal onderzoeken voor heb uitgezet.
Er zijn heel veel verschillende soorten bedrijven. Ik vind dat je dat
heel zorgvuldig moet doen. Ik zou wel de provincies op willen roepen —
dat doe ik ook — ervoor te zorgen dat we met coherent beleid daarvoor
komen.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Het college van Utrecht, bestaande uit VVD, CDA, GroenLinks-PvdA en D66,
heeft echt een moedig besluit genomen en is aan de slag gegaan waar het
kabinet het tot nu toe heeft laten liggen. Ik las vanochtend in de
Financial Times dat er een streep gaat door de uitzonderingspositie die
Nederland heeft om meer mest te mogen uitrijden dan andere landen, de
derogatie. Die houdt groot verband met deze plannen in Utrecht. Mijn
vraag aan de minister is heel simpel: klopt het bericht dat vanochtend
in de Financial Times stond?
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister. Dit is eigenlijk net buiten de orde
van de vraag.
Minister Wiersma:
Het is natuurlijk aan de voorzitter om daar ...
De voorzitter:
Het is net buiten de orde van deze vraag. De minister heeft de ruimte om
antwoord te geven, maar deze mondelinge vraag ziet op de stikstofplannen
van de provincie Utrecht.
Minister Wiersma:
Ik heb daar geen formele berichten over gehad, dus ik kan dat niet
bevestigen.
De heer Goudzwaard (JA21):
Ik las vanochtend in de krant dat LTO Noord verbijsterd is over wat hier
is gebeurd. JA21 kan het ook totaal niet volgen. Het IPO heeft namelijk
een bouwstenendocument aan ons hier in Den Haag overhandigd, zo van:
maak hier werkbaar beleid van. Vervolgens komt de provincie Utrecht zelf
met beleid. Bent u ook zo verbijsterd over deze werkwijze als LTO Noord?
Kunt u daarop reflecteren?
Minister Wiersma:
Ik kan niet voor LTO Noord spreken. Hoe LTO Noord dat interpreteert, is
aan LTO Noord, maar ik ben natuurlijk in goed overleg met de provincies.
Het bouwstenenplan dat zij aangeboden hebben, komt in hele grote lijnen
overeen met het plan zoals wij dat wij binnen de ministeriële commissie
hebben ontwikkeld. Nogmaals, ik heb net uitgelegd wat mijn uitgangspunt
is en hoe ik het voor me zie. Wat mij betreft staat daarbij voorop dat
de boeren en de landbouw het mee moeten kunnen maken. Ik zie best wel
wat knelpunten in het voorliggende plan; dat vind ik ingewikkeld. Maar
goed, nogmaals, ik ga niet over de provincie. De provincie is daar het
bevoegd gezag en heeft de ruimte om dit te doen. Ik ga hierna natuurlijk
in goed overleg met de provincie Utrecht kijken hoe we ervoor kunnen
zorgen dat we hun plannen en de plannen waarvan de provincie weet dat we
die als Rijksoverheid volop in de steigers aan het zetten zijn,
uiteindelijk goed op elkaar aan kunnen laten sluiten.
De voorzitter:
Uw tweede vraag.
De heer Goudzwaard (JA21):
De minister is een beetje zoekende naar een kwalificatie om aan dit hele
gegeven te koppelen. Ik snap haar terughoudendheid in dezen. Zou de
minister ook op het volgende kunnen reflecteren? Er wordt veel gesproken
over doelsturing, maar is dit nou een eigenhandige versie van hoe de
provincie Utrecht zelf de doelsturing gaat uitrollen? Sturen ze dan
bijvoorbeeld aan dertien agrariërs een brief met het bericht dat ze over
een aantal jaar, over twee jaar, niks meer uit mogen stoten en dat ze
zelf maar moeten zien — lang leve de doelsturing! — hoe ze dat voor
elkaar krijgen?
Minister Wiersma:
Dit lijkt mij een vraag die ik zou moeten doorgeleiden naar de provincie
Utrecht. Ik weet niet hoe zij het concept van doelsturing invullen en of
dit daar onderdeel van is. Ik zie dat zij naar emissie per hectare toe
gaan. Ik heb al eerder met uw Kamer gedeeld dat ik daar een andere visie
op heb. Die ben ik aan het uitwerken. Ik wil het namelijk langs de
lijnen van de productierechten doen, want dan geef je de ondernemer
daadwerkelijk de ruimte, zoals we hebben afgesproken in het
hoofdlijnenakkoord, om zelf te kiezen hoe hij aan de bedrijfsdoelen wil
voldoen. Daarbij is wel sprake van een landelijke borging, omdat het
aantal rechten nooit groter wordt. Sterker nog, dat wordt kleiner, omdat
melkveerechten nog steeds worden afgeroomd. Dat is mijn visie op
doelsturing. In het UPLG, het Utrechts Programma Landelijk Gebied, is
het sturen op KPI's denk ik ook onderdeel van het plan van de provincie
Utrecht. Dat komt in grote delen overeen met hoe wij de
doelsturingssystematiek vanuit de Rijksoverheid zien. Ik zie dus
raakvlakken, maar ik zie ook zeker verschillen. Daar zullen we het
gesprek over aangaan met elkaar.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
De minister zei net: mijn uitgangspunt is om naast de boeren te gaan
staan. Het is vanzelfsprekend dat we boeren helpen met omschakelen in de
stikstofcrisis, maar dan is het wel oneerlijk om in te stemmen met een
verdrag dat plofkippen en kiloknallers vanuit Zuid-Amerika naar Europa
brengt en zo voor oneerlijke concurrentie voor Nederlandse boeren zorgt.
Dat komt er nog eens bovenop.
De voorzitter:
Hoe verhoudt zich dat tot Utrecht en stikstof?
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter, dit raakt precies het probleem. Boeren maken zich nu zorgen
over de maatregelen in Utrecht en die oneerlijke concurrentie komt daar
nog eens bovenop. Mijn vraag aan de minister in dezen is heel relevant:
waarom heeft een BBB-bewindspersoon ingestemd met het
Mercosur-verdrag?
De voorzitter:
De minister zit hier namens de Kroon.
Minister Wiersma:
Wij hebben daar volgens mij een hele nette brief over gestuurd, waarin
staat dat we in het kader van alle geopolitieke onzekerheden als
kabinet, dus kabinetsbreed, het besluit hebben genomen om het verdrag te
steunen.
De voorzitter:
Een tweede vraag?
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Jazeker, voorzitter. Het is goed dat heel Nederland ziet dat het kabinet
heeft ingestemd met een verdrag waardoor plofkippen en kiloknallers deze
kant op komen. De minister zet de deuren daarvoor wagenwijd open,
terwijl de boeren het al heel moeilijk hebben. Mijn vraag is dus: hoe
kan de minister, die zegt naast de boeren te gaan staan, hiermee
instemmen?
Minister Wiersma:
Ik vind het toch bijzonder dat we het nu over landen hebben die heel ver
van de provincie Utrecht vandaan liggen. Wat betreft de import van die
producten, vindt die handel op dit moment ook al plaats. Via een
handelsverdrag kun je gaan reguleren met bepaalde voorwaarden, waaronder
bijvoorbeeld op het gebied van dierenwelzijn, productiestandaarden en
productievoorwaarden. Het is dus niet zo dat de producten die daaronder
vallen, hier nu niet naartoe komen. Sterker nog, dat gebeurt al volop.
Daar verandert het dus niets aan, maar binnen een handelsverdrag kun je
wel afspraken maken, ook juist over de door mevrouw Teunissen genoemde
punten.
De voorzitter:
We gaan weer terug naar Utrecht.
Mevrouw Den Hollander (VVD):
Wij begrijpen de provinciale bevoegdheid en dat er door de provincie
stappen worden gezet, maar tegelijkertijd maken wij ons erg veel zorgen
over de versnippering die hierdoor ontstaat. Wij vragen ons af of de
minister denkt dat de landelijke aanpakken en de provinciale aanpakken
uiteindelijk weer synchroon kunnen gaan lopen en wat daarvoor nodig is
vanuit het Rijk.
Minister Wiersma:
Ik ben een optimistisch mens, dus ik zie daar zeker kansen toe, vooral
ook omdat het Interprovinciaal Overleg zelf namens alle provincies met
een plan kwam dat in de basis heel erg aansloot bij wat het Rijk doet.
Tegelijkertijd hebben we als overheden natuurlijk wel een aantal taken
met elkaar naar de provincies gedecentraliseerd. Dat kun je niet toch in
één keer terugdraaien als dat minder goed uitkomt. De provincie heeft
die bevoegdheid. Het plan is nog niet helemaal definitief; het is in
consultatie. Ik blijf de komende tijd onverminderd in gesprek met de
provincie Utrecht en alle andere provincies om te kijken hoe we de
cruciale punten misschien toch op elkaar kunnen afstemmen. Maar
nogmaals, ik ontwikkel plannen die ik ook echt ten uitvoering kan
brengen. Ik heb het al gezegd: het staat Utrecht vrij om dit te doen,
maar ik blijf het gesprek aangaan.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Van de vuist op tafel in Brussel tot Mercosur, alles komt hier langs,
maar ik ga inderdaad weer terug naar Utrecht. Ik zie een mengeling in
het plan van de provincie. Enerzijds zie ik de oude uitgangspunten van
het vorige kabinet om natuur, water en klimaat heel dicht bij elkaar te
houden, maar ik zie ook wel aspecten van het kabinetsbeleid van deze
minister, namelijk die 250 meterzones. De minister is toch een beetje
afhoudend, want het is de bevoegdheid van de provincie Utrecht.
De voorzitter:
En uw vraag?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Wat zijn nou volgens de minister de drie pluspunten en de drie minpunten
van dit plan? Zou ze voor een volgend stikstofdebat dat we als commissie
gaan houden, een brief kunnen schrijven met daarin hoe zij dit nou
precies waardeert en wat volgens haar de plussen en de minnen zijn?
Minister Wiersma:
Ja, de pluspunten … Ik heb het plan even doorgebladerd, maar de
pluspunten zijn, denk ik, dat ook innovatie en doelsturing een
belangrijk onderdeel zijn van dit plan voor stikstofemissiereductie. Dat
zie ik dan als pluspunt, want dat is waar ik natuurlijk via de
Rijksoverheid ook aan werk. Over het derde pluspunt moet ik nog even
nadenken, dus daar kom ik straks op terug.
Een minpunt is het volgende. Ik maak me oprecht zorgen over de
bedrijven. We weten dat in natuurgebieden vaak pachtbedrijven zitten.
Die hebben weliswaar niet het eigendom, maar pachten de bedrijven soms
voor vele generaties, waarbij zij degenen zijn die investeren in de
stallen op die bedrijven. Als daar niks meer bemest mag worden, dan
betekent dat dat hun verdienvermogen enorm onder druk komt te staan of
gewoon weg is. Daar maak ik me zorgen over, en ook over het feit dat in
de zones rondom Natura 2000-gebieden 100 kilogram bemest mag worden. Dat
is minder dan bij biodynamische landbouw. Dat betekent heel veel voor al
de gebieden waarvoor dit nu wordt uitgesproken, niet alleen voor de
toekomst, maar ook voor dit moment. Dan heb je namelijk te maken met
afwaardering of moet je die gronden opkopen. Ik weet wat het
prijskaartje was dat aan het oude UPLG hing en dit plan is nog enigszins
uitgebreid. Ik heb die middelen niet tot mijn beschikking en de
provincie Utrecht ook niet, vermoed ik als ik de financiële tabel
bekijk, terwijl we weten dat dit soort plannen, als je die communiceert
voordat je dat op orde hebt, al vergaande implicaties hebben voor de
financiering van bedrijven en bedrijfsopvolging. Daar maak ik me zorgen
over.
De voorzitter:
Heeft u een tweede vraag, meneer Grinwis? Nee? Oké. Ik wil ook de
minister uitnodigen om beknopt te formuleren, want haar collega zit al
klaar en om 15.00 uur gaan we stemmen; dan is de tijd dus op.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
De provincie Utrecht heeft een college van VVD, D66, CDA en
GroenLinks-PvdA. Dat is ons voorland, dus ik wens de boeren in Nederland
heel erg veel succes met een eventueel nieuw kabinet, mocht dat ook in
deze Kamer de coalitiesamenstelling worden. Dat wordt één grote brok
ellende. Dat zien we nu al gebeuren in Utrecht en dat zien we ook
gebeuren in Brabant.
De voorzitter:
En uw vraag?
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Mijn vraag aan de minister is de volgende. Zij had het over een
publieksconsultatie en over een gesprek met de provincie Utrecht. Ik zou
aan de minister willen vragen of zij in dat gesprek met de provincie
Utrecht ook wil meenemen hoeveel leed er momenteel al bij boeren aan de
keukentafel is. Terwijl wij hier aan het spreken zijn, is er een paar
kilometer verderop een condoleance voor een jonge boer die zich vorige
week in de melkstal van het leven heeft beroofd. Voor hem is er nu een
afscheid. Er is de boeren in de afgelopen jaren zo veel leed aangedaan,
met alleen maar "ze moeten weg, weg, weg, weg." Ik wil heel nadrukkelijk
aan de minister vragen om ook dit aspect van het boerenleven mee te
nemen naar de provincie Utrecht. Kan de minister dat toezeggen?
Minister Wiersma:
Ik denk dat ik bij uitstek, als geen ander, weet wat de impact op het
boerenerf kan zijn van beleid en beleidsaankondigingen. Ik heb dat
persoonlijk altijd meegenomen in mijn werk als bestuurder in de
provincie en ook als minister. Ik heb dat altijd uitgedragen, ook in de
gesprekken die ik met medeoverheden voer. Wat wij hier op papier
verzinnen, kan heel hard aankomen in de huiskamers. Daar moeten we echt
rekening mee houden. Dat is dus iets wat ik ook vanzelfsprekend in dat
soort gesprekken meeneem.
De voorzitter:
Dank u wel. Een tweede vraag, mevrouw Van der Plas? En dan echt in 30
seconden, want we …
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ja, dat weet ik, maar ik heb ook gezien dat het hier wat langer duurde
dan 30 seconden.
De voorzitter:
Ja, in uw geval was dat een minuut, en uw collega's kwamen niet over de
30 seconden. Ik wil u dus echt vragen om beknopt te zijn.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik heb wel langere betogen hier achter de microfoon gehoord. Ik wil ook
graag aan de minister het volgende meegeven, of een vraag stellen over
hoe de situatie in de agrarische sector niet alleen geestelijk is, maar
over hoe erg het eigenlijk al gesteld is: hoeveel bedrijven zijn er
inmiddels al aan het verdwijnen? Hoeveel impact heeft dat, niet alleen
op het platteland, maar ook op de werkgelegenheid op het platteland? Kan
de minister ons schriftelijk van informatie voorzien — ze hoeft het niet
nu aan te geven — over de gevolgen van het stoppen van deze vele boeren
die al gestopt zijn of van hen die ingeschreven zijn en nog gaan
stoppen? Ik wil graag een impactanalyse daarover.
Minister Wiersma:
Ja, die wil ik wel toezeggen. Ik kan daar heel veel over zeggen, maar in
het kader van de tijd wil ik wel toezeggen om daar een brief over te
sturen.
De voorzitter:
Tot slot mevrouw De Vos.
Mevrouw De Vos (FVD):
Dank aan de minister voor haar toelichting. Ik heb eigenlijk een vraag
over de verantwoordelijkheid van de provincie Utrecht. De minister geeft
aan dat het eigenlijk vooral aan de provincie Utrecht is dat dit besluit
nu is genomen, maar we kunnen toch ook vrij letterlijk lezen dat Utrecht
aanloopt tegen het probleem dat er geen vergunningen meer kunnen worden
verleend? Dat heeft er natuurlijk alles mee te maken dat die
vergunningen worden getoetst aan de kritische depositiewaarde, die dus
nog altijd leidend is in het vergunningstelsel. Ik vind het heel
positief om te horen dat de KDW nu hopelijk binnenkort uit de wet
gaat.
De voorzitter:
En uw vraag?
Mevrouw De Vos (FVD):
Ik zou heel graag willen weten wat de plannen van de minister zijn om
dit ook uit de vergunningverlening te trekken.
Minister Wiersma:
Over de KDW uit de wet: dat heeft inderdaad meer met de
emissiedoelstellingen te maken. Dat is namelijk een waarde, een
omgevingswaarde, het doel waar je op stuurt. Over de vergunningverlening
hebben we het volgende gezegd. De staatssecretaris is er natuurlijk mee
bezig om in het natuurbeleid zelf de daadwerkelijke staat van de natuur
leidend te laten zijn. Hij is ook bezig om de handreiking voor de
natuurdoelanalyses te herschrijven. Vervolgens is het aan de provincies
om de NDA's daar dan ook op aan te passen. Als we vergunningen verlenen,
moet je uiteindelijk onderbouwen dat een project geen significant effect
heeft. Daarbij is stikstof wel een van de drukfactoren waar je naar moet
kijken. Het is Europees erkend dat de kritische depositiewaarde als
ecologische waarde in zijn algemeenheid uiteindelijk wel meegewogen
wordt als de natuur niet in goede staat is. Dan is die wel een factor
van belang, ook bij het verlenen van vergunningen.
De voorzitter:
Uw tweede vraag.
Mevrouw De Vos (FVD):
Dit is iets waarover wij van mening blijven verschillen. Het is echt een
feit dat Nederland zelf in 2003 heeft aangegeven de kritische
depositiewaarde direct te koppelen aan de staat van de Nederlandse
natuur. Wij zijn daarmee de enige in de Europese Unie geweest. Daarom
zitten we nu met zo'n vastgeroest vergunningstelsel waardoor een
provincie zoals Utrecht ziet dat er geen vergunningen meer kunnen worden
verleend. Over de uitvoering ben ik het helemaal met de minister eens.
Die zou ik ook op een andere manier doen, maar ik hoop wel dat de
minister erkent dat daar uiteindelijk de kern van het probleem zit.
Daarom dring ik er ook zo op aan dat er iets wordt veranderd aan dat
vergunningensysteem. Ik hoop daar dus echt een reactie op te horen.
Minister Wiersma:
Wij hebben in de ministeriële commissie natuurlijk gezegd dat wij ook
het vergunningverleningstelsel grondig willen herzien, alleen waren we
toen nog niet dubbel demissionair, om het maar zo te zeggen. Daar wordt
op dit moment nog steeds aan gewerkt. Dit is echter niet alleen in
Nederland een factor van belang. We zien bijvoorbeeld ook in Europese
Hofjurisprudentie dat stikstof en stikstofcumulatie wel degelijk
factoren zijn die je in vergunningverlening moet gaan meewegen. Anders
heb je eigenlijk ook geen harde vergunning. Je zult er dus ergens iets
mee moeten. Daar hebben we binnen spoor 1 van de ministeriële commissie
natuurlijk op gestuurd door ervoor te zorgen dat in de toekomst de
dalende trend wat betreft emissies geborgd wordt. Die heb je daarvoor
nodig. Dat is het totaalpakket waar we voor staan. Je komt er dus nooit
helemaal van af, maar ik ben het met mevrouw De Vos eens dat we bij die
vergunningverlening niet alleen maar zo hard naar stikstof moeten
kijken.
De voorzitter:
Ik dank de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
voor de beantwoording van de gestelde vragen.
Vragen De Hoop
Vragen van het lid De Hoop aan de minister van
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, minister voor Asiel en
Migratie, viceminister-president over het bericht
"Brandweercommandant eist strengere regels: 'Brand in hoogbouw hier net
zo onbeheersbaar'".
De voorzitter:
Ik nodig de heer De Hoop uit voor zijn vraag aan de minister van
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, die ik natuurlijk namens alle
leden van de Kamer van harte welkom heet in ons midden. Ik geef nu eerst
graag het woord aan de heer De Hoop.
De heer De Hoop (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Vorige week zagen we werkelijk hartverscheurende
beelden uit Hongkong van een afschuwelijke brand in zeven woontorens,
die inmiddels meer dan 150 mensen het leven heeft gekost. Nog altijd
worden er tientallen mensen vermist. Het is een nachtmerrie die
werkelijkheid werd. Metershoge vlammen die tegen ramen slaan, sprinklers
die het vuur nauwelijks onder controle hebben, dikke rook die de gangen
vult en een brandweer die de hoogste verdiepingen niet kan bereiken: het
zijn rampen die je te allen tijde moet willen voorkomen.
Juist daarom schrok ik zo van het artikel in het AD waarin
brandweercommandant Esther Lieben vertelt dat de brandveiligheid in onze
eigen hoogbouw eigenlijk net zo onbeheersbaar is. Door verouderde
regelgeving kunnen ook in Nederland onbeheersbare branden ontstaan.
"Mensen kunnen er niet op vertrouwen dat gebouwen veilig genoeg zijn om
te ontsnappen", zo waarschuwt zij letterlijk in het AD.
Al in 2019 vroeg de brandweer om strengere eisen bij nieuwe bouw: betere
materialen, brandwerende wanden, deuren en sprinklers. Die zijn nu pas
verplicht boven de 70 meter. Daaronder gelden veel zwakkere regels. Ik
hoor deze minister vaak over minder regels, maar veel regels zijn er
niet voor niks. Dit zijn regels die in het ergste geval kunnen gaan over
leven en dood. Ik heb dus een aantal vragen aan de minister. Is zij het
met mij eens dat het onacceptabel is dat Nederlanders volgens de experts
van de brandweer niet veilig kunnen slapen zonder het gevaar te lopen
dat hun flat afbrandt?
De voorzitter:
Het woord is aan de minister.
Minister Keijzer:
Voorzitter. De heer De Hoop omschreef het net treffend. Ook ik ben
geschrokken van die brand in Hongkong. Het is uitermate belangrijk dat
gebouwen in Nederland brandveilig zijn en voldoen aan de eisen die we
opgenomen hebben in het Bbl, het Besluit bouwwerken leefomgeving. Hierin
staan brandveiligheidseisen voor zowel nieuwbouw als bestaande bouw. Ook
zijn er in het Bbl eisen die daarop toezien bij verbouw. Zoals het er nu
naar uitziet, was dat aan de orde in Hongkong. Bij alle eisen die in het
verleden zijn opgesteld en waar nu ook nog aan gewerkt wordt om te
kijken of die aangescherpt moeten worden, gebeurt dat altijd in overleg
met de brandweer. Primair is van belang dat alle bestaande eisen goed
worden nageleefd, want daar moet natuurlijk uiteindelijk het werk
gebeuren. Als je eisen voorschrijft, moeten die natuurlijk vervolgens
ook door bouwers worden toegepast. Het toezicht daarop ligt bij de
gemeenten, die de brandweer daarbij kunnen betrekken. De vraag of ik het
ermee eens ben dat Nederlanders niet rustig kunnen slapen, vind ik zo'n
vraag waarvan ik denk: welk antwoord verwacht je hierop? Ik wens
iedereen natuurlijk een goede nachtrust toe, maar garanties op nul
risico's zijn er niet. Dat weet de heer De Hoop ook.
De heer De Hoop (GroenLinks-PvdA):
Ik zou toch wel op een aantal dingen door willen vragen. Al in 2019
vroeg dezelfde brandweercommandant om actie. De minister zegt: wij
hebben overleg met de brandweer. Maar hoe kan het dan dat die nu wederom
de noodklok luidt? Wat gaat er dan mis in dat overleg met de
minister?
Minister Keijzer:
Dat zou u aan de brandweercommandant moeten vragen. Er is in de
afgelopen jaren al veel in gang gezet. Er zijn eisen opgenomen in het
Bbl, het Besluit bouwwerken leefomgeving, waar alle technische eisen ten
aanzien van gebouwen in staan, voor extra brandveilige gevels voor hoge
gebouwen waarin wordt geslapen. Dat is naar aanleiding van de
afgrijselijke brand in Grenfell in 2017 geweest. In opdracht van VRO
heeft het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid informatiemateriaal
ontwikkeld voor het brandveilig beheren van woongebouwen. Dit gebeurde
naar aanleiding van de brand in een flat in Arnhem in 2020. Ik laat op
dit moment onderzoek uitvoeren naar mogelijke extra eisen voor het
voorkomen van gebouwschilbranden. Dit gebeurt naar aanleiding van een
aantal branden in Nederland waarbij een brand in de gebouwschil zich kon
uitbreiden.
Voorzitter. Er zijn recent echt een heleboel wijzigingen opgenomen. Op 1
juli 2021 kwamen er zwaardere eisen voor de rookdoorgang.
Vrijloopdeurdrangers zijn verplicht. In 2022 zijn rookmelders ook
verplicht voor bestaande woningen. Ik hoef niemand uit te leggen hoe
ingewikkeld het is om dat allemaal te controleren, maar mensen hebben
hierin natuurlijk ook een eigen verantwoordelijkheid. Als je je zorgen
maakt over brandveiligheid, kijk dan in eerste instantie of je zelf in
je eigen woning een brandmelder hebt opgehangen. Op 1 januari 2024
kwamen er zwaardere eisen aan liften bij brand. Ook zijn sprinklers in
grote parkeergarages onder woongebouwen bij nieuwbouw verplicht. Er zijn
eisen voor laadpunten van elektrische auto's, bij verbouw en bij
nieuwbouw. Op 1 juli vorig jaar kwam er verduidelijking over de
gebruikseisen voor het vrijhouden van vluchtroutes. Daar leest u nog
weleens het een en ander over. Op 1 juli 2025 kwam de eis voor dubbele
aansluitpunten van droge blusleidingen ter voorkoming van rookdoorgang
in nieuwbouw. Er zijn nog aanscherpingen geweest op de brandklasse van
gevels voor hoge woongebouwen. Op 1 januari 2027 wordt deze wijziging
verwacht. Die treedt dan dus niet in werking; die wordt dan verwacht. Er
komen ook zwaardere eisen aan massieve houtbouw. Dat gaan we volgend
jaar doen. Er wordt dus rekening gehouden met hogere woontorens. Er zijn
aanvullende eisen uit de Handreiking brandveiligheid hoogbouw van
SBRCURnet. Die zijn voor gebouwen van 70 tot 200 meter. Daarvan kan ik
ook nog een opsomming geven, maar ik zie dat de voorzitter een beetje
ongeduldig heen en weer begint te bewegen, dus ik stop.
De voorzitter:
Ik denk dat u nog wel meer in petto heeft, maar we hebben ook een klok.
Ik geef de heer De Hoop het woord voor de resterende tijd.
De heer De Hoop (GroenLinks-PvdA):
Ik zal een concreet punt noemen waar de brandweer zelf mee komt. Het
gaat bijvoorbeeld over gebouwen tot 70 meter. De minister schetst dat
die betere materialen verplicht zijn boven de 70 meter, maar onder de 70
meter nog niet. Is de minister bereid om die regels gelijk te trekken,
gezien de signalen die de brandweer daarover geeft?
De voorzitter:
Dat is een gesloten vraag. De minister.
Minister Keijzer:
Op zo'n vraag kan je … Als je nee zegt, ben je tegen brandveiligheid.
Als je ja zegt, weet je niet wat je uit elkaar trekt. Bij gebouwen tot
70 meter is in ieder geval voorgeschreven dat er een brandweerlift en
droge blusleidingen in dat gebouw moeten zijn. Ik heb net een aantal
zaken opgesomd die voor woongebouwen gelden. Als je hier nou even
makkelijk zou zeggen dat alles wat geldt boven de 70 meter ook moet gaan
gelden onder de 70 meter, dan is de vraag sowieso of dat dan alleen voor
nieuwbouw geldt of ook voor bestaande bouw. Je moet je ook afvragen welk
prijskaartje daar dan aan hangt. Bij alles wat wij doen op het gebied
van veiligheid vindt er een risico-inschatting plaats. Daarbij moet je
je ook afvragen wat de kosten ergens van zijn, want die moeten wel
opgehoest worden.
De heer De Hoop (GroenLinks-PvdA):
Dat is een risico-inschatting. Tegelijkertijd wil ik zeggen dat dit niet
alleen in Hongkong gebeurt. De afgelopen jaren hebben we in Nederland
ook branden gezien. Afgelopen jaar zagen we er nog een in Den Haag, met
dodelijke gevolgen. In 2012 hebben we een woontoren in Eindhoven zien
branden. In 2020 gebeurde dat in Arnhem. Dat betekent dat er ook in
Nederland echt actie nodig is, ongeacht de kosten. Ik vind het antwoord
over die 70 meter daarom dan ook een beetje kort door de bocht. We weten
bijvoorbeeld ook dat fabriekswoningen, flexwoningen en oude flats
onveiliger zijn. Kan de minister aangeven of zij ook ziet dat er een
soort evenwicht is tussen de sociaal-economische situatie van mensen en
de mate waarin hun woning onveilig is? Dat hebben we ook gezien bij de
Grenfell Tower in Londen. Je ziet vaak dat een bepaalde
sociaal-economische situatie meer risico's met zich meebrengt. Hoe zit
dat in Nederland volgens deze minister?
Minister Keijzer:
Het onderzoek naar de brand in Hongkong is nog niet afgerond, maar voor
zover ik weet, heeft het waarschijnlijk te maken gehad met het feit dat
de steigers die om dit gebouw stonden, van inferieur materiaal waren. De
beelden zijn vreselijk; daarmee is geen woord te veel gezegd.
Tegelijkertijd gelden er in Nederland echt andere eisen ten aanzien van
steigerbouw bij de verbouw. De brand in Grenfell Tower is aanleiding
geweest om de eisen in het Bbl aan te scherpen. Daarbij gaat het om
extra brandveilige gevels voor hogere gebouwen waarin wordt geslapen. Er
is dus al een heleboel gebeurd naar aanleiding van de branden die de
heer De Hoop opsomt. We zijn hier ook mee bezig door elke keer goed in
de gaten houden wat er aan de hand is. Dat doen we in overleg met de
brandweer, want daar zit de deskundigheid.
De heer De Hoop (GroenLinks-PvdA):
Er zit best wel een groot verschil tussen wat de minister schetst en het
signaal dat wij in het AD konden lezen van de brandweer en andere
experts. Ik zou dus heel graag van de minister een brief willen krijgen.
De minister somt een lijstje op, dus dat kan prima per brief. Kan zij
daarin schetsen wat er precies gedaan is met de aanbevelingen van het
OVV-rapport? Gezien de laatste drie branden die wij in Nederland hebben
gezien, lijkt me dit een makkelijke toezegging voor de minister. Dan
kunnen wij daar als Kamer goed naar kijken.
Minister Keijzer:
Uiteraard. Dit is prima even in een brief te stoppen; die krijgt u
dan.
De heer De Hoop (GroenLinks-PvdA):
Tot slot zou ik de minister nog twee vragen willen stellen. Wij horen
dat juist de elektrische auto's meer brandgevaar met zich meebrengen.
Zijn er nu nog extra eisen gesteld aan bijvoorbeeld parkeergarages op
het moment dat daar meerdere Tesla's of andere elektrische auto's naast
elkaar staan?
Minister Keijzer:
Ik heb hier daarnet ook al iets over gezegd. Er worden ook eisen gesteld
aan laadpunten voor elektrische auto's bij verbouw en nieuwbouw. Dat is
een wijziging van 1 januari 2024.
De heer De Groot (VVD):
Ik hoorde de minister net toezeggen dat ze met een lijstje komt met
maatregelen die getroffen worden om branden te voorkomen. Ik stond hier
twee jaar geleden ook, voor de brand die te maken had met zonnepanelen
bij Presikhaaf. We hebben een verschrikkelijke brand in Amsterdam gezien
die te maken had met optoppen. Mijn specifieke vraag gaat daarover: zou
de minister kunnen toelichten welke maatregelen zij heeft genomen of
misschien nog aan het ontwikkelen is als het gaat om het soort branden
waarbij er sprake is van woningen waarop extra inzet is gepleegd? Denk
daarbij aan zonnepanelen of optoppen. Welke maatregelen is de minister
aan het treffen om brand in dat soort situaties, waarin vuur zich snel
kan verspreiden — dat is een heel specifiek kenmerk — te voorkomen? Kan
ze die in de brief zetten?
Minister Keijzer:
Alles wat ik net heb opgesomd, heb ik niet uit mijn hoofd gedaan. Dat
staat hier op een rijtje. Dat is dus prima in een brief te vatten.
Mevrouw Van Brenk (50PLUS):
In Rotterdam en Amsterdam komen er steeds meer Thuisplusflats, flats
waarin senioren bij elkaar gaan wonen. Als de minister toch bezig is met
een brief, zou zij dan ook kunnen kijken of er voor deze flats —
senioren hebben hier namelijk meer tijd nodig om in veiligheid te komen
— nog specifieke eisen zijn?
Minister Keijzer:
Ik zal het opnemen in de brief. Het wordt een fantastische, uitgebreide
brandveiligheidbrief!
De voorzitter:
We zien ernaar uit. Mevrouw Beckerman, misschien kunt u er ook nog wat
in krijgen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik ga hier twee vragen over stellen.
De voorzitter:
Binnen 30 seconden.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ja, klopt. Een van de problemen is dat we hier al vaker hebben gestaan.
Elke keer als er een brand is, of dat nou in Nederland of in het
buitenland is, staan we hier. Dat is niet omdat het incidenten zijn,
maar omdat het ook in Nederland kan gebeuren. Ik wil toch nog heel even
een aanvullende vraag stellen over wat de heer De Hoop zei. Over die
flats tot 70 meter zegt de brandweer ook: juist doordat er tegenwoordig
bij nieuwbouw geen galerij is aan de ene kant en een balkon aan de
andere kant, is het heel moeilijk om weg te komen. Zou de minister
daarop willen reageren?
Minister Keijzer:
Niet hier ter plekke, want ik kan niet uit mijn hoofd opsommen welke
regels er dan gelden, maar het lijkt mij gewoon goed om alle vragen die
er hier zijn ten aanzien van veiligheid bij brand — dat is namelijk iets
waarvan we volgens mij allemaal nog weleens dromen en waarvoor we bang
zijn — goed opnemen in een brief, zodat iedereen het overzicht hiervan
kan zien.
Mevrouw Beckerman (SP):
"Niet hier" klinkt natuurlijk heel mooi, maar ik ben, samen met de heer
Koerhuis, jarenlang bezig geweest met het agenderen van al deze
aspecten. Het is niet nieuw. Deze vraag loopt eigenlijk al vanaf
2019.
Dan een andere vraag. In 2023 heb ik een motie ingediend, die niet is
aangenomen, met een verzoek dat ook vanuit de gemeenten kwam, namelijk
om bij optoppen dezelfde eisen te hanteren als bij nieuwbouw. Dat was
tot 2023 ook het geval.
De voorzitter:
En de vraag?
Mevrouw Beckerman (SP):
Wil de minister dat opnieuw introduceren?
Minister Keijzer:
Ik ga de Kamer informeren over welke eisen er allemaal gelden, maar ik
ga hier, zonder zicht te hebben op het risicoprofiel waarvoor dat geldt
en wat de kosten daarvan zijn, niet toezeggen dat ik regels ga
aanscherpen.
Mevrouw Steen (CDA):
Daarover gesproken: u heeft in mei aangekondigd tot onderzoek te komen
over gebouwschillen. Dat onderzoek zou u in het najaar naar de Kamer
sturen. Nou, het is nog heel even najaar, maar het najaar is bijna
voorbij. Ik zou eigenlijk wel heel graag dat onderzoek snel hier willen
hebben en ook de maatregelen voor het Bbl, zodat we kunnen doorpakken,
want die woningen kunnen niet wachten.
Minister Keijzer:
Voor 1 januari 2027 is er een aanscherping van de brandklasse voor
gevels van hoge woongebouwen naar de A2-klasse geweest. Die is op 21
november 2023 gerubriceerd in het Bbl, maar nog niet in werking
getreden. Eerst moet de Omgevingsregeling worden aangepast met een
alternatieve bepalingsmethode. Waar is mevrouw Steen? O, daar zit ze.
Het moet worden geagendeerd in het OPB van maart 2026. Daar wordt aan
gewerkt.
De voorzitter:
Ik dank de minister voor haar beantwoording. Ik schors 10 minuten en
daarna gaan we over tot de stemmingen.
De vergadering wordt van 15.03 uur tot 15.11 uur geschorst.