Wijziging van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 en enige andere onderwijswetten in verband met de landelijke borging van de uitvoering van ondersteuning van scholen en instellingen bij het onderwijs aan zieke leerlingen (Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen) (36530) (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D49945, datum: 2025-12-03, bijgewerkt: 2025-12-04 09:19, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-12-03 11:00: Wijziging van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 en enige andere onderwijswetten in verband met de landelijke borging van de uitvoering van ondersteuning van scholen en instellingen bij het onderwijs aan zieke leerlingen (Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen) (36530) (Plenair debat (wetgeving)), TK
Preview document (🔗 origineel)
Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen
Voorzitter: De Groot
Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 en enige andere onderwijswetten in verband met de landelijke borging van de uitvoering van ondersteuning van scholen en instellingen bij het onderwijs aan zieke leerlingen (Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen) (36530).
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de Wijziging van de Wet
subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 en
enige andere onderwijswetten in verband met de landelijke borging van de
uitvoering van ondersteuning van scholen en instellingen bij het
onderwijs aan zieke leerlingen. Ik heet de staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hartelijk welkom in dit debat. We gaan
beginnen met de eerste termijn van de kant van de Kamer.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik nodig de heer Ceder namens de ChristenUnie uit voor zijn
bijdrage.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. Ziekte is een onlosmakelijk onderdeel van het leven, helaas.
We leven in een gebroken wereld waarin niemand ons kan garanderen dat
hij niet getroffen zal worden door ziekte. We zijn er allen vatbaar
voor. We weten wat het is om ziek te zijn of om geconfronteerd te worden
met de ziekte van anderen. Ik put als christen dan ook hoop uit de
belofte dat op een dag alle tranen weggeveegd zullen worden en ziekte op
een dag ook voorgoed zal wijken.
Ziekte is gelukkig vaak kortstondig; na een paar dagen op bed kunnen we
er in het algemeen weer tegenaan. Maar ziekte kan ook verwoestende
vormen aannemen, vooral als die langdurig is. Denk aan een lange strijd
tegen kanker; mensen die nog steeds gebukt gaan onder de gevolgen van
long covid; mensen die een zware depressie ervaren, waar ze niet uit
lijken te komen. Vooral als kind kan dat zijn tol eisen, niet alleen
vanwege de ziekte, maar ook sociaal. Als je dan nog op school zit, kan
dat heel heftig zijn. Op dit soort momenten ervaren we als mensen hoe
kwetsbaar we eigenlijk zijn en hoe relatief administratieve druk,
bekostigingssystematieken of prestatie-indicatoren eigenlijk zijn. Als
een kind langdurig ziek is, dan is het belangrijk dat scholen, de
overheid en samenleving naast het kind staan en zeggen: we gaan je
ondersteunen en erdoorheen helpen, op welke manier dan ook.
Voorzitter. Dat is wat mij betreft ook de essentie van het wetsvoorstel
dat voorligt: dat we dit met elkaar goed gaan regelen. De groep zieke
leerlingen waar ik allereerst even in het bijzonder bij stil wil staan,
zijn de leerlingen die kampen met de gevolgen van long covid en andere
vormen van PAIS. Ik hoef niet uit te leggen hoe groot de impact is op
het leven van mensen met deze ziekten en hoe groot de gevolgen zijn voor
kinderen op het gebied van bijvoorbeeld school. Ik hoor dat er nog
scholen zijn die onvoldoende kennis hebben over hoe leerlingen met long
covid of andere vormen van PAIS het best kunnen worden ondersteund.
Ouders missen structuur en regie, en moeten steeds vaker opnieuw hun
verhaal doen. Erkenning en herkenning ontbreken nog vaak.
Ook voor deze groep kinderen moeten we het goed geregeld hebben. Daarom
heb ik ook een aantal vragen aan de staatssecretaris. Ziet hij ook de
noodzaak voor duidelijke landelijke richtlijnen voor, bijvoorbeeld, de
mogelijkheden voor onderwijsaanpassingen en vormen van flexibiliteit, of
voor een goede ouder- en leerlingenbetrokkenheid en het veilig erbij
betrekken van deskundigen? Is hij bereid om in samenspraak met
deskundigen, belangenorganisaties en het onderwijsveld landelijke
richtlijnen op te stellen voor scholen over PAIS en long covid?
Daarnaast hoor ik dat er de wens is dat elk kind met PAIS of long covid
één vast aanspreekpunt krijgt waarin alle levensgebieden aan bod komen.
Zo ontstaat duidelijkheid en rust. Is de staatssecretaris bereid om zich
hiervoor in te zetten? Ik overweeg een motie om hieraan ook als Kamer
richting te geven, om kinderen met long covid die stabiliteit en rust te
gunnen.
Voorzitter. Dan specifiek over het wetsvoorstel. Dit voorstel zorgt
ervoor dat er een grote wijziging ontstaat in de structuur voor hoe
ondersteuning wordt geboden aan scholen en mbo-scholen bij het onderwijs
aan zieke leerlingen. Nu doen onderwijsadviesbureaus en universitaire
medische centra dat, straks wordt het georganiseerd vanuit één
landelijke stichting. Dat de huidige structuur niet helemaal paste,
volgt uit het onderzoek uit 2017. Over de huidige structuur waren de
bevindingen bijvoorbeeld "onvoldoende flexibel" en "niet
toekomstbestendig".
Tegelijkertijd waren er ook goede zaken. De huidige ondersteuning is
bijvoorbeeld laagdrempelig en snel beschikbaar.
Voorzitter. De ChristenUnie kan zich vinden in de richting van het
wetsvoorstel, maar de uiteindelijke toets is of deze nieuwe structuur
ook het beste is voor de zieke leerling. Daarbij is de uitdaging om de
structuur te verbeteren belangrijk, maar we moeten wel de voordelen uit
de huidige structuur behouden met elkaar. In dat kader wil ik de
staatssecretaris dan ook vragen wat centralisatie nu precies gaat
betekenen voor de toegankelijkheid, de kwaliteit en de nabijheid van
deze zorg. Kan de staatssecretaris uiteenzetten hoe de zieke leerling
betere ondersteuning gaat krijgen door dit wetsvoorstel? Mij bekroop bij
het lezen van de stukken namelijk enigszins het gevoel dat efficiëntie,
doelmatigheid en flexibiliteit vooropstaan en niet per se het belang van
het kind. Ik krijg graag een reactie en reflectie hierop. Heb ik het
goed gelezen?
Voorzitter. Dit wetsvoorstel beoogt de verschillende subsidiestromen
samen te voegen via een landelijke stichting. Door dit samen te voegen
wordt het in de toekomst makkelijker om dezelfde consulent in te blijven
zetten bij een zieke leerling, als die leerling bijvoorbeeld eerst wordt
behandeld in een umc en daarna thuis verder wordt behandeld. Er zijn al
regio's waar er tussen het umc en onderwijsadviesbureaus wordt
samengewerkt. Welke geluiden zijn er over die samenwerking, vraag ik aan
de staatssecretaris. Hoe wordt dat beleefd? Er is veel draagvlak. In
veel brieven werd expliciet de wens kenbaar gemaakt om de voorziening in
één stichting te organiseren. Dat is mooi. Maar zijn er kritische
geluiden binnengekomen? Dat vraag ik aan de staatssecretaris. Zo ja, wat
heeft de staatssecretaris met deze geluiden gedaan?
Voorzitter. Daarnaast heb ik een vraag over de subsidie aan perifere
ziekenhuizen voor een educatieve voorziening. De staatssecretaris geeft
aan dat deze voorziening nodig is en ingericht dient te worden via een
tijdelijke constructie. Kan de staatssecretaris toelichten wat die
tijdelijke constructie betekent? Het is voor onze fractie nog redelijk
vaag, terwijl we wel stappen moeten gaan zetten.
Voorzitter. In het verslag las ik ook dat ouders en leerlingen actief
zijn gewezen op de internetconsultatie en dat ze daarin hun zienswijze
naar voren hebben kunnen brengen. Ik ben blij om te zien dat de regering
goed contact met ouders en kinderen cruciaal vindt. Op welke manier
heeft de staatssecretaris de zienswijze van deze ouders en leerlingen
opgenomen in het wetsvoorstel? Kan hij daar een toelichting op
geven?
Voorzitter. Dan de vraag over de gevolgen voor de consulenten. Sommige
consulenten hebben namelijk aangegeven niet mee te willen naar de
stichting. Dat roept bij mij en bij onze fractie de vraag op wat dit
betekent voor de capaciteit en de continuïteit. Ik wil graag een
reflectie hierop. Gaan we met het nieuwe wetsvoorstel geen nieuwe
problemen creëren? Aan alle consulenten die nu in dienst zijn bij
onderwijsadviesbureaus en umc's wordt de mogelijkheid geboden in dienst
te treden bij de stichting, maar kunnen zij ook het aantal uren behouden
dat ze op dit moment hebben? De staatssecretaris geeft aan dat niemand
er in arbeidsvoorwaarden op achteruit zal gaan. Maar hoe zit het met de
uren? Concreet gezegd: kan iemand die op dit moment parttime werkt ook
parttime blijven werken? Ik zou hier graag duidelijkheid over willen
hebben, omdat het voor onze fractie belangrijk is om aan de voorkant
duidelijkheid te geven en omdat het belangrijk is voor onze weging bij
de beoordeling van dit wetsvoorstel.
Voorzitter. De huidige structuur is duidelijk regionaal georganiseerd.
Velen zeggen dat dat grote voordelen heeft. Kan de staatssecretaris
aangeven hoe hij die structuur zo veel mogelijk wil borgen en hoe hij
ervoor wil zorgen dat wat nu goed werkt niet verdwijnt door de
centralisatie? Voor ons is dat een belangrijk punt. Mogelijk zullen we
daar een motie op indienen. Dat is afhankelijk van de antwoorden van de
staatssecretaris. Die borging mogen we niet kwijtraken door de
centralisatie.
Iets wat mij opviel en wat ons als ChristenUnie ook erg verbaasde is dat
in het kader van definities van zieke leerlingen en zieke studenten een
ziekte die zich uit in lichamelijke klachten wel is opgenomen in de wet,
maar dat dit niet geldt voor een ziekte die zich uit in psychische
klachten. In de nota naar aanleiding van het verslag lees ik dat
leerlingen met ziekten van puur psychische of psychiatrische aard worden
doorverwezen naar andere hulp, en dus niet in aanmerking komen voor de
voorzieningen die in dit wetsvoorstel worden geborgd. Waarom kiest de
staatssecretaris hiervoor? Op deze manier krijgt de leerling misschien
wel hulp, maar dreigt het onderwijs voor deze leerling toch stil te
vallen.
Zoals de staatssecretaris toelichtte, zijn psychisch zieke leerlingen in
eerste instantie vaak niet in staat om onderwijs te volgen. Dat is waar.
Maar er zijn ook voorbeelden van leerlingen die daar wel toe in staat
zijn, mits ze de juiste hulp krijgen. Wat is de reflectie van de
staatssecretaris hierop? Wat doet de staatssecretaris voor deze
leerlingen? Ook zij hebben namelijk recht op onderwijs. Mijns inziens is
het van groot belang dat ook ziekten die zich uiten in psychische
klachten in de definitie worden opgenomen. Het kan toch niet zo zijn dat
scholen of andere instellingen per definitie geen ondersteuning
ontvangen via de OZL omdat de leerling niet fysiek ziek is, maar
psychisch ziek? Daarom heb ik samen met mevrouw Westerveld van
GroenLinks-PvdA hierover een amendement ingediend, omdat wij het
belangrijk vinden dat wij dit wel gaan borgen.
Voorzitter. Daarnaast heb ik een amendement ingediend om de
bewaartermijn van de verwerkte persoonsgegevens te wijzigen naar in
beginsel vijf jaar nadat de ondersteuning voor een zieke leerling is
aangevraagd. Deze bewaartermijn van vijf jaar is grofweg de schoolduur
van een gemiddelde leerling.
De voorzitter:
U heeft een interruptie van mevrouw Beckerman namens de SP. Ik stel voor
om in beginsel zes interrupties toe te staan. Dat moet lukken, denk
ik.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik heb een positieve vraag aan de heer Ceder, dus zie het vooral niet
als aanval. Ik vind dat u veel goede en ware dingen heeft gezegd, maar
ik zit nog een beetje te worstelen met dat amendement over psychisch
zieke leerlingen. Het doel is natuurlijk fantastisch. Ik denk dat we het
daar snel over eens zijn en dan voor kunnen stemmen. Maar ik zag ook de
opmerkingen van het ministerie dat er misschien ook intensievere
ondersteuning is die niet binnen de scope van de wet valt. Zijn de
indieners dan ook bereid om te zeggen dat ze dit gaan doen — dat zouden
wij ook steunen — maar om het dan ook mogelijk te maken dat deze
leerlingen langduriger ondersteund worden? Het gaat namelijk vaak niet
om hetzelfde aantal dagen als bij leerlingen die in een ziekenhuis zijn
opgenomen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Mevrouw Beckerman heeft een terecht punt. Dit is ook de reden waarom wij
geprobeerd hebben om — ik wou zeggen "een kan-bepaling" — het in ieder
geval mogelijk te maken dat kinderen die daar belang bij hebben, onder
deze regeling kunnen vallen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat dit
niet voor elk kind gaat gelden, omdat sommige kinderen beter gebaat zijn
bij andere langdurige zorg. Dat is ook de reden waarom we dat
voorzichtig hebben geformuleerd. Wij proberen dat dus niet te blokkeren,
maar wij proberen wel de mogelijkheid te scheppen om, in het geval dat
het in het belang van het kind is, onder deze regeling te vallen. Het is
dus en-en. Ik heb eerder getwijfeld om het verplicht te maken, maar bij
nader inzien denk ik dat het een uitkomst zou moeten zijn áls het in het
belang van het kind is. Als dat niet zo is en de school en de stichting
daartoe overeenkomen en besluiten, denk ik dat we het niet moeten doen
en dat kinderen ook de zorg moeten krijgen die nodig is.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik heb een aanvullende vraag. Nogmaals, dat is vanuit het uitgangspunt
dat we dit willen steunen. Ik vind het antwoord van het kabinet ook wat
ingewikkeld. Ze zeggen dat ze wel leerlingen steunen waar een psychische
ziekte een lichamelijke component heeft — ze noemen het voorbeeld van
kinderen met anorexia nervosa — maar anders niet. Dat vind ik een lastig
antwoord. Waar mijn zorg bij het amendement zit, is dat deze leerlingen
ook met het amendement van de een naar de ander gestuurd kunnen worden.
In het amendement zit inderdaad die kan-bepaling. Stel, je hebt een zoon
of dochter die dat onderwijs aankan, maar die valt niet onder dit
amendement. Hoe voorkomen we dan dat er een gat en een grijs gebied
ontstaan met dit amendement, dat een goede bedoeling heeft? Daar zit ook
nog een worsteling: hoe zorg je dat leerlingen daadwerkelijk de variant
krijgen die het beste bij hen past en niet alsnog te weinig onderwijs
krijgen?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik denk dat het uitgangspunt zou moeten zijn dat kinderen met een
psychische ziekte de ondersteuning krijgen zoals beoogd was voordat we
dit amendement indienden. Dat is dus buiten de scope van het
wetsvoorstel. Dat verandert niet; dat zal zo blijven. Ik denk wel dat op
het moment dat men — dan gaat het om ouders in samenspraak met de
school, en na een aantal weken komt ook de stichting erbij kijken — van
mening is dat een kind beter wel gebruik zou kunnen maken van de
expertise en de middelen die bij de stichting zitten, je dat niet zou
moeten uitsluiten. Wij hebben ook specifiek gezegd dat er een AMvB moet
komen. Er zouden dus nadere regels moeten komen. Juist daarin zou dit
speelveld uitgewerkt moeten worden. Ik snap uw zorg. Ik snap dat u zegt
dat het niet zo mag zijn dat een kind uit kostenoverwegingen of andere
overwegingen die niet in het belang zijn van het kind, eigenlijk
verschoven wordt naar een veld waar hij of zij niet thuishoort. Dat ben
ik helemaal met u eens. Maar volgens mij voorziet deze bepaling erin dat
in beginsel een kind buiten de scope van dit voorstel valt, tenzij de
betrokkenen — in mijn optiek zijn dat er drie: de ouders allereerst, de
school ten tweede en de landelijke stichting na een aantal weken als de
ziekte langer dan twaalf weken aanhoudt — dan kijken of het toch niet
beter is dat een kind wel onder deze reikwijdte valt. Het belang van het
kind zou daarbij de doorslaggevende overweging moeten zijn, niet de
financiële prikkel of wat dan ook. Ik denk dat dit ook wat zorgvuldiger
in de AMvB zou moeten staan. Het is in ieder geval wel de wens en het
uitgangspunt van de indieners dat het belang van het kind hiermee
gediend is en niet enig ander.
De voorzitter:
Ik snap dat er een hoop inhoud en techniek bij zit, maar denkt u
alstublieft ook aan de beknopte beantwoording.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dan de slotvraag. Ik deel dit volledig met de heer Ceder. Als het belang
van het kind vooropstaat en dit voor het kind de beste manier is om
onderwijs te krijgen, dan moet je dat niet willen uitsluiten.
Tegelijkertijd moeten we er alles aan doen om te voorkomen dat kinderen
die al in zo'n kwetsbare positie zitten, heen en weer worden geschoven.
De heer Ceder noemde bijvoorbeeld al "vanuit financieel oogpunt". Zou de
heer Ceder samen met de indiener de richting die hij uitgewerkt wil zien
in de AMvB bijvoorbeeld in een motie kunnen gieten, zodat het
duidelijker is wat de richting van het amendement is? Dit is puur vanuit
een positief oordeel dat we nu al vormen over het amendement, maar we
willen graag de zekerheid dat het echt gaat om het belang van kinderen
en het krijgen van onderwijs op de manier die bij hen past. We willen
niet straks in de situatie komen dat er een nieuw grijs gebied is
waarbij de kinderen tussen wal en schip vallen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik denk dat mevrouw Beckerman hier gewoon een terecht punt heeft. Ik
denk dat als we dit amendement indienen en met elkaar aannemen, het
belangrijk is dat we als Kamer ook de juiste richting meegeven. In
tegenstelling tot bijvoorbeeld mijn collega's van het CDA hebben wij
geen motiequotum. Ik ben dus best bereid om hier een motie voor op te
stellen, maar alleen onder de voorwaarde dat u ook meedoet. Dan gaan we
het samen doen.
De voorzitter:
Kijk, er worden deals gesloten.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Volgens mij hebben jullie ook geen amendementenquotum, gezien de
hoeveelheid goede amendementen die ik voorbij heb zien komen. Ik wil me
eigenlijk helemaal uitspreken voor dit amendement. Ik vind het een heel
belangrijk en goed amendement. Ik hoop echt dat het brede steun krijgt
in de Kamer, want het is natuurlijk ontzettend arbitrair om te kijken of
een kind fysiek ziek is of psychisch. In het ene geval krijg je dan de
ene regeling en anders de andere regeling en misschien ook minder goede
ondersteuning. We zien namelijk dat de onderwijsconsulenten ontzettend
goed werk doen in de praktijk. Dat doen ze in de regio, heel dicht bij
scholen, dicht bij leerlingen. Wat ons betreft is het dus heel goed als
we die werkwijze verbreden naar ook psychisch zieke kinderen, want ook
dat zijn natuurlijk kinderen die ziek zijn. Ik heb in die richting ook
een vraag: wat is er volgens de heer Ceder en misschien ook mevrouw
Westerveld nog nodig om dit goed te borgen en te zorgen dat we deze
kinderen ook echt passende ondersteuning kunnen geven?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank voor de steun. Ik denk dat het een terechte vraag is. Mevrouw
Beckerman leidde die ook in: het geldt voor alle kinderen, ook die met
fysieke klachten, maar hoe zorg je ervoor dat het belang van het kind
centraal komt te staan? Hoe zorg je ervoor dat we niet vanwege kosten of
bekostigingssystematieken andere overwegingen gaan maken? Of hoe voorkom
je in ieder geval dat er perverse prikkels insluipen? Ik denk dat het
belangrijk is dat de Kamer duidelijk uitspreekt dat het belang van het
kind centraal dient te staan bij het toepassen van deze regeling. Dat
gaat niet alleen om kinderen met klachten van psychische aard, maar ook
om kinderen waarvoor de regeling al bedoeld is. Overigens werkt deze
regeling in de praktijk al goed. Ze is alleen niet toekomstbestendig,
lezen we. Op zich hoor ik positieve geluiden, ook van al die consulenten
en al die mensen die in de regio's bezig zijn, dus ik denk dat het dan
goed zit. Maar ik zou graag een Kameruitspraak vragen — misschien wilt u
daaraan meedoen — waarmee we borgen dat het belang van het kind centraal
komt te staan, niet alleen ten aanzien van deze groep, maar met alles
wat we doen met deze wet.
Ik heb namelijk nog wel zorgen. Daar heb ik ook vragen over gesteld. Met
de centralisatie valt bijvoorbeeld de regio-expertise weg. Zetten we
daarmee goede stappen, maar raken we daarmee ook niet iets kwijt? Ik heb
ook nog een vraag gesteld over de consulenten. Daarvan wordt gezegd dat
ze allemaal door kunnen, maar ik vraag me nog wel af of hier niet toch
een verkapte efficiencyslag wordt doorgevoerd. Ik zou dat heel spijtig
vinden, want, zoals ik al zei, het werkt al goed in de praktijk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Deze zorgen delen wij volledig. Ik heb ook al een motie in voorbereiding
die ik graag met de heer ... Ik heb die ondertussen al gedeeld. Ik denk
dus dat we hier een goede samenwerking voor elkaar kunnen krijgen.
Hopelijk lukt dat ook met meer collega's, want het lijkt mij heel
belangrijk dat we zorgen dat de huidige ondersteuning, die gewoon goed
werkt, ook voortgezet kan worden en dat de 115 onderwijsconsulenten die
er nu zijn, allemaal door kunnen en dat we die niet voor een deel
verliezen, wat nu dreigt te gebeuren. Dat moeten we echt voorkomen.
Laten we dus zorgen dat het kind centraal staat, dat de zorg dicht bij
het kind geregeld kan worden en dat iedereen die zich daar nu heel hard
voor inzet, dat ook kan blijven doen, samen met de scholen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat ondersteun ik. Ik moet de motie nog zien, maar volgens mij kan ik
die hartenkreet volmondig onderschrijven.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Ik begon over mijn tweede amendement. Dat gaat
over het verzamelen en bewaren van persoonsgegevens. In de wet staat dat
deze in beginsel twee jaar worden bewaard. Met mijn amendement vraag ik
om dat naar in beginsel vijf jaar te trekken. Dit is grofweg de
schoolduur van een gemiddelde leerling. Door deze termijn te vergroten
wordt voorkomen dat de administratie van persoonsgegevens voor een
tweede keer gedaan moet worden indien een leerling opnieuw ziek wordt en
er dus weer ondersteuning geboden dient te worden vanuit de
instelling.
In de wet staat een uitzondering. Als er sprake is van een ziekte
waarbij ervan uitgegaan wordt dat die langer dan twee jaar duurt, kan er
een uitzondering gemaakt worden op het bewaren van persoonsgegevens.
Maar daar zit een redenatiefout in, want er zijn natuurlijk heel veel
gevallen mogelijk waarin kinderen niet één keer langdurig ziek zijn,
maar twee keer in hetzelfde regime terechtkomen. Dan wil je voorkomen
dat je weer door hetzelfde traject moet gaan, wat ook best intensief kan
zijn voor ouders, voor scholen en ook voor het kind zelf. Dit is een
aanvulling daarop. Ik heb ook overwogen hoe je een en ander weegt als
het gaat om persoonsgegevens en het bewaren daarvan. Ik denk dat het in
het belang van het kind gerechtvaardigd is om de gegevens in ieder geval
vijf jaar te bewaren. Dan hoeven leerlingen die mogelijk meerdere malen
ziek zouden worden gedurende hun schooltijd niet opnieuw het hele proces
te doorlopen omdat we de gegevens zijn kwijtgeraakt. Ik ben ook
woordvoerder Digitale Zaken. Privacy is heel belangrijk als het mensen
helpt, maar het moet geen belemmering opleveren voor de meest
kwetsbaren, en volgens mij is dat hier wel aan de hand. Vandaar het
amendement.
Ik heb ook een amendement ingediend om een extra taak te geven aan de
stichting, namelijk onderzoek doen naar mogelijkheden voor preventie;
het voorkomen van ziekte bij leerlingen. Zulk onderzoek leidt ertoe dat
in de toekomst gericht preventief gehandeld kan worden op scholen of ten
aanzien van andere aspecten van de leefwereld van het kind. Het viel mij
op dat deze taak niet in de wet staat, terwijl preventie juist van
essentieel belang is en bij uitstek vanwege de gecentraliseerde
expertise bij de landelijke stichting belegd kan worden.
Het is ook belangrijk dat op tijd wordt geëvalueerd wat de effecten zijn
en in welke mate dit wetsvoorstel doeltreffend is. Zoals het er nu
staat, gebeurt dit binnen vijf jaar, als er al twee kaderbrieven bekend
zijn gemaakt door de staatssecretaris. Dat lijkt mij in dit specifieke
geval niet verstandig, gezien de zorgen die er in het werkveld leven en
de forse wijziging. Deze centralisatie zal ook de nodige knelpunten met
zich meebrengen. We willen daarom snel stappen kunnen zetten, juist in
het belang van het kind. We willen verbeteringen kunnen aandragen nadat
die eerste knelpunten zichtbaar zijn. Daarom ben ik van mening dat dit
eerder dient te gebeuren dan na vijf jaar, ook gezien de zorgen van het
werkveld. Op die manier kan sneller en gerichter beleid worden gevoerd
op de uitvoering van de wet en zullen leerlingen en ouders beter
geholpen kunnen worden. Daarom heb ik een amendement ingediend om de
evaluatie niet na vijf jaar te doen, maar binnen drie jaar nadat de
kaderbrief is uitgestuurd, zodat je kunt bijsturen.
Voorzitter. Ten slotte heb ik samen met collega Westerveld een
amendement dat beoogt een hardheidsclausule toe te voegen aan de
leeftijdsgrens van 23 jaar van studenten. Dit is een beetje een
technisch verhaal, want na het aannemen van de Wet van school naar
duurzaam werk — volgens mij wordt daar volgende week in de Eerste Kamer
over gestemd — wordt de leeftijd van 23 opgetrokken naar 27, wat ook
gevolgen heeft voor dit wetsvoorstel. Dat is toekomstmuziek, maar dat
kan de scope van dit wetsvoorstel al dusdanig wijzigen. Voor ons is het
belangrijk dat er een hardheidsclausule aan wordt toegevoegd, zodat de
landelijke stichting scholen en mbo-instellingen ook ondersteuning kan
bieden als iemand bijvoorbeeld 27 jaar en 2 of 3 maanden oud is. Het zou
goed zijn als bij gerechtvaardigde belangen afgeweken kan worden van die
harde leeftijdsgrens, die nog wel in de wet staat. In de wet die ik net
noemde, de Wet van school naar duurzaam werk, heeft de Kamer dit
amendement ook overgenomen. Het lijkt me goed om dat bij deze wet ook te
doen. Ik zou namelijk niet willen dat zowel de school als de stichting
een student geschikt vindt om ondersteuning te krijgen vanuit de
landelijke stichting en de student aan alle criteria voldoet, maar de
student niet in aanmerking komt omdat deze een paar maanden te oud zou
zijn. Dat is met de huidige wettekst echter wel het geval. Dit soort
hardheden, die weinig te maken hebben met het hanteren van de menselijke
maat, kunnen echt niet meer.
Voorzitter. Ik heb geprobeerd met wat suggesties en wijzigingen de wet
te verbeteren. Ik kijk uit naar de antwoorden op gestelde vragen en de
appreciaties daarop.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. Dan wil ik nu graag het woord geven aan de
heer Kisteman namens de VVD-fractie.
De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter, fijn dat u ons vandaag voor de eerste keer mag voorzitten in
de plenaire zaal. We zullen het u vandaag niet te moeilijk maken,
vermoed ik zo. Complimenten aan de staatssecretaris dat we deze week
weer een wet van zijn hand behandelen. Ik hoop dat hij dit tempo weet
vast te houden en dat we volgende week en de weken na het kerstreces
weer elke week hier mogen zitten.
Onderwijs aan een ziek kind is voor het kind zo veel meer dan alleen
onderwijs krijgen. Meneer Ceder refereerde daar al aan. Het is afleiding
van de hele dag in het ziekenhuis liggen, even afleiding van het ziek
zijn en afleiding van de situatie waarin deze kinderen op dat moment
zitten. Volgens mij is dat ook hoe wij naar deze wet moeten kijken. Wat
betekent deze wijziging voor het zieke kind en hoe zorgen wij ervoor dat
onderwijs aan het zieke kind op één blijft staan? De VVD vindt het
belangrijk dat elke leerling goed en passend onderwijs ontvangt, en
helemaal als deze leerling door ziekte tijdelijk niet meer naar school
kan gaan. Juist voor deze groep leerlingen kan het missen van onderwijs
al snel leiden tot achterstanden in hun ontwikkeling en tot onnodige
risico's voor hun schoolloopbaan. Gezien het feit dat kinderen steeds
minder lang in het ziekenhuis liggen, snapt mijn fractie echter de
noodzaak van dit voorstel. We staan er ook positief tegenover, maar we
blijven het wel kritisch volgen omdat het kind wat ons betreft op één
moet blijven staan.
Ik heb een aantal vragen aan de staatssecretaris. Sommige komen overeen
met die van de heer Ceder. De kracht van het huidige systeem is de
regionale verbondenheid en de directe lijnen tussen scholen,
ziekenhuizen, adviseurs en consulenten. Dit loopt ook dusdanig goed dat
de Raad van State adviseert dit in de wet vast te leggen. Wat de VVD
betreft moet die kracht zo veel als mogelijk behouden blijven. Echter,
de staatssecretaris wil dit aan de stichting laten om een flexibele
organisatie niet in de weg te staan. Mijn fractie volgt deze lijn, maar
vindt dat flexibiliteit geen excuus mag zijn om de huidige waardevolle
infrastructuur weg te gooien. De te vormen stichting mag dan wel de
wettelijke taak krijgen, maar hoe gaat deze stichting ervoor zorgen dat
het kind niet met het badwater wordt weggegooid? Kan de staatssecretaris
niet ten minste een basisnorm of richtlijn meegeven aan de stichting,
zodat duidelijk is welke mate van regionale aanwezigheid minimaal
gewaarborgd moet zijn? Hoe blijft het kind in het nieuwe stelsel op één
staan?
Voorzitter. Daarnaast heb ik nog een paar vragen over de nieuwe
stichting. Op dit moment is het zo dat consulenten die bij de
onderwijsadviesbureaus of ziekenhuizen in dienst zijn, vaak meerdere
rollen vervullen binnen hun organisatie. Mevrouw Rooderkerk vroeg daar
ook al naar. Daarmee kunnen ze flexibel en efficiënt worden ingezet,
want ze kunnen daar tenslotte meerdere taken uitvoeren. Mijn vraag is
dan ook hoe dit in de nieuwe stichting vormgegeven wordt. Hoe gaat de
staatssecretaris ervoor zorgen dat deze personele overstap niet leidt
tot inefficiëntie? Hoe wordt voorkomen dat er te veel fte's ontstaan
voor de daadwerkelijke behoefte? Hoe garanderen we dat de stichting
voldoende slagkracht heeft voor haar kerntaken, zonder dat er onnodige
overhead ontstaat die geld wegtrekt van de ondersteuning aan zieke
leerlingen? Hoe wordt voorkomen dat de stichting niet alles op alles zet
om het beschikbaar gestelde budget op te maken, zodat ze later niet
gekort zullen worden? Het is voor mij belangrijk dat de stichting
doelmatig werkt en transparant is over de uitgaven. Kan de
staatssecretaris hierop reflecteren?
Voorzitter. Tot slot het volgende, dat misschien losstaat van deze wet.
Als een kind uit het ziekenhuis ontslagen wordt en ziek thuis komt te
zitten, hoe is dan de overdracht geregeld naar het samenwerkingsverband
passend onderwijs? Blijft die vanuit de nieuwe stichting zo
georganiseerd dat het belang van het kind vooropstaat?
Daar wil ik het bij laten.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng, meneer Kisteman. Ik deed even heel rustig
aan, omdat mevrouw Westerveld er nog niet was. Mevrouw Westerveld is
inmiddels binnen. Hartelijk welkom bij dit debat. U mag gelijk aan de
bak als u klaar bent voor uw inbreng. Het woord is aan mevrouw
Westerveld, namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Ook dank aan de collega's. Er was onderweg een
aanrijding met een persoon. Ik hoop dat het goed gaat met die persoon en
met het personeel van de NS.
Voorzitter. Wanneer een kind zo ziek is dat het langere tijd niet naar
school kan, dan is dat natuurlijk altijd afschuwelijk, voor het kind
zelf maar ook voor de familie. Zorgen of onduidelijkheid over wat er aan
de hand is, brengen altijd stress met zich mee en heel veel onzekerheid.
Niet alleen de ziekte zelf, maar ook het niet kunnen meedoen met
leeftijdsgenoten als zij gaan spelen, sporten of leuke dingen doen, en
het niet aanwezig kunnen zijn in je klas op school hebben vergaande
gevolgen. Het zorgt vaak voor een gevoel van uitsluiting en eenzaamheid,
laat staan als een kind grote achterstanden oploopt en misschien blijft
zitten, in een nieuwe klas terechtkomt of zelfs naar een nieuwe school
moet. Daarom mijn enorme waardering voor alle leerkrachten, het
onderwijspersoneel en de consulenten die er alles aan doen om ervoor te
zorgen dat een kind zo veel mogelijk mee kan doen.
Ik ben in de afgelopen jaren een aantal keer op bezoek geweest bij
ziekenhuizen en scholen. Afgelopen week bezochten we in Den Haag de
consulenten op de locatie van de Bazalt Groep. Daar spraken we ook met
een voormalig leerling en een ouder. Zij vertelden ons hoe belangrijk
het is dat er echt iemand is die naar je kijkt, die vraagt hoe het met
je gaat en die met je afstemt waar je behoefte aan hebt. Door al die
goede hulp van de consulenten en van de school maar ook door het
doorzettingsvermogen van deze leerling zelf, is zij nu met succes een
opleiding begonnen.
Voorzitter. Ik zou willen dat iedere leerling die ziek is of om andere
redenen tijdelijk geen onderwijs kan volgen, te maken krijgt met zulke
persoonlijke betrokkenheid, maar helaas geldt dat niet voor alle
leerlingen. In alle jaren dat ik met onderwijs bezig ben, heb ik mij
altijd verbaasd over hoe het stelsel van ondersteuning voor leerlingen
met een zorgvraag is opgebouwd. Dat zit op dit moment ongeveer zo in
elkaar. Als een leerling in het ziekenhuis terechtkomt met lichamelijke
klachten, dan krijgt de leerling ondersteuning via de educatieve
voorziening in het ziekenhuis. Dat kan alleen als een kind in een
academisch ziekenhuis ligt. Als een leerling met lichamelijke klachten
thuis verder aansterkt, dan zijn de onderwijsbureaus aan zet om scholen
te helpen met het geven van onderwijs aan deze leerling. Als een
leerling een zorgbehoefte heeft en ondersteuning nodig heeft op de
reguliere school, dan kan de leerling via de samenwerkingsverbanden
passend onderwijs krijgen. Als het echter op het regulier onderwijs niet
werkt, dan moet er een toelaatbaarheidsverklaring worden aangevraagd,
zodat de leerling naar het voortgezet speciaal onderwijs kan.
Dan zijn er ook nog leerlingen die tijdelijk of langer thuiszitten en
die een vrijstelling krijgen op basis van artikel 5a van de
Leerplichtwet. Dat lijkt een mooie volzin, maar eigenlijk geeft dat de
leerling het gevoel dat niemand die leerling wil hebben en dat geen
enkele school de specifieke ondersteuningsbehoefte van die leerling
aankan. Er zijn ook nog allerlei initiatieven die formeel geen onderwijs
zijn maar wel als onderwijs fungeren, omdat ze bijvoorbeeld kinderen
helpen om tijdelijk te leren en weer langzaam naar school te gaan. Maar
omdat zij geen onderwijsorganisatie of zorgorganisatie zijn, vallen ze
vaak tussen de verschillende regelingen in. En dan heb ik het nog niet
over delen van het mbo, het hbo en het wo, waar het weer anders is
georganiseerd.
Kortom, dit zijn allemaal verschillende routes, waarvan de eerste twee
routes door dit wetsvoorstel worden samengevoegd en waarbij het
onderscheid verdwijnt. Wij steunen natuurlijk dat het stelsel
eenvoudiger, flexibeler en minder bureaucratisch wordt gemaakt, maar we
hebben wel een aantal uitvoeringsvragen bij het wetsvoorstel,
voornamelijk over de gevolgen voor de huidige
onderwijsconsulenten.
Voorzitter. Voordat ik daarop kom, wil ik beginnen met een nog
fundamenteler punt. Ik noemde net namelijk alle routes naar
ondersteuning als een kind een zorgvraag heeft. Tegelijkertijd weten we
ook dat nog te veel kinderen met een zorgvraag thuis komen te zitten en
soms helemaal geen onderwijs krijgen. In 2016 werd het aantal leerlingen
dat gedurende een periode geen onderwijs volgde, en die we dus
"thuiszitters" noemen, op ongeveer 10.000 geschat. Toen werd het
Thuiszitterspact ondertekend met daarin mooie afspraken. De
handtekeningen van drie verschillende ministeries en de verschillende
onderwijsraden stonden eronder. Het doel van dat Thuiszitterspact was
dat in 2020 geen enkel kind thuiszat zonder vorm van passend
onderwijs.
We zijn nu bijna tien jaar verder na het tekenen van dat
Thuiszitterspact en vijf jaar geleden zou de afspraak dat nul kinderen
thuiszitten zonder passend onderwijs moeten zijn ingegaan, maar het
aantal thuiszitters is alleen maar verder gestegen. Oudervereniging
Balans schat het aantal in op zo'n 70.000, maar het ministerie had de
laatste keer dat ik het vroeg geen actuele cijfers voorhanden. Ik heb
het dan over kinderen die hoogbegaafd zijn, kinderen die psychische
problemen hebben, kinderen met autisme, maar ook kinderen met een
beperking. Voor hen is het vaak moeilijk, of soms onmogelijk, om
onderwijs op maat te krijgen. Ouders worden van het kastje naar de muur
gestuurd, worstelen zich door een oerwoud aan formulieren en
bureaucratie heen, en moeten soms ook elk jaar opnieuw aantonen dat hun
kind nog steeds die bepaalde aandoening heeft. Dat welbekende voorbeeld
van ouders die elke keer moeten bewijzen dat het kind nog steeds Down
heeft — dat hebben we hier al vaker genoemd — is helaas niet uit de
lucht gegrepen; dat horen wij nog steeds van ouders. Dan heb je ook nog
een groep jongeren die in een jeugdzorginstelling zit of in een
justitiële jeugdinrichting, waarvan we ook weten dat het onderwijs vaak
ontbreekt of niet past bij het niveau van de jongere.
Intussen lijkt dit geen enkele prioriteit te hebben. Het
Thuiszitterspact is inmiddels al lang vergeten. De coalitiepartijen van
het inmiddels demissionaire kabinet blokkeerden bovendien begin dit jaar
mijn verzoek om een apart debat te hebben over die 70.000 thuiszitters.
Dat zegt ook heel veel over de urgentie die de Kamer voelt als het gaat
over deze groepen. Het stelsel dreigt ook onbestuurbaar te worden. De
tientallen miljoenen die de samenwerkingsverbanden nog steeds in de
reserves hebben, kunnen niet teruggehaald worden. Het ministerie van OCW
probeert, onder aanmoediging van de Kamer, al een tijd om ervoor te
zorgen dat die miljoenen geld echt naar onderwijs gaan. Zo zijn er wel
meer problemen. Wij horen ook vaak: we gaan er niet over.
Voorzitter. Het is wel een probleem dat er zo'n enorm fundamenteel
onderscheid zit tussen kinderen die thuiszitten of niet naar school
kunnen omdat ze lichamelijke problemen hebben en kinderen met psychische
problemen, die vaak het gevoel hebben dat ze helemaal vergeten worden.
Als ik dan dit wetsvoorstel lees en in de praktijk hoor hoe goed de
ondersteuning is geregeld voor jongeren met lichamelijke klachten,
steekt dit wel. Misschien is dat een verkeerd woord, want ik ben
natuurlijk hartstikke blij dat het zo goed geregeld is voor jongeren die
tijdelijk thuiszitten, dat zij iemand hebben, een onderwijsconsulent of
een school die naar hen omkijkt, en dat er echt wordt geprobeerd om die
kinderen zo snel mogelijk weer aan te laten haken bij het onderwijs.
Maar ik vraag me wel af waarom er zo'n groot verschil is tussen deze
groep jongeren en jongeren met psychische klachten of een andere
zorgvraag.
Ik ben nu bijna negen jaar woordvoerder Jeugdzorg en ik heb dat punt al
vaker gemaakt. We zien het ook in de zorg. Als een kind psychisch ziek
is, belandt het vaak in een jeugdzorginstelling. Als een kind een heel
complexe vorm van kanker heeft, komt het terecht in het Prinses Máxima
Centrum met de allerbeste specialisten, hele goede ondersteuning,
onderwijs enzovoort enzovoort. We moeten stoppen met het maken van dat
onderscheid, ook in wetgeving.
Morgen in het plenaire debat gaan we verder praten over jeugdzorg, maar
ik wil ook aan deze staatssecretaris vragen of hij dat verschil ziet en
of hij kan uitleggen waarom het verschil tussen lichamelijk zieke
leerlingen en psychisch zieke leerlingen ook op het gebied van
onderwijsondersteuning zo groot is. En als hij dat ook ziet, waarom is
er dan niet voor gekozen om in dit wetsvoorstel ook meteen de groep
kinderen met psychische problemen mee te nemen? Waarom is er niet voor
gekozen om het gat van die verschillen te dichten, bijvoorbeeld door de
mogelijkheid open te houden dat jongeren met een andere zorgvraag bij
deze nieuw te vormen landelijke stichting ondersteuning kunnen vinden?
Wij horen dit ook uit het veld; daar begrijpen mensen ook niet waarom
dit onderscheid zo groot is.
Voorzitter. Weet de staatssecretaris inmiddels al hoeveel thuiszitters
er zijn? Is er al een manier gevonden om initiatieven die kinderen
helpen om weer naar school te gaan, maar die formeel geen onderwijs
zijn, te ondersteunen? Wat is er concreet gedaan met de drie adviezen
uit het rapport van de Onderwijsraad om onderwijs in justitiële
inrichtingen te verbeteren? Daarin wordt uitdrukkelijk een beroep gedaan
op het kabinet voor betere inbedding van het onderwijs, een betere
samenwerking met ministeries, het aanpassen van juridische kaders en een
betere samenwerking tussen justitiële instellingen en scholen.
Voorzitter. Bij deze wet hadden wij ook die worsteling. We hebben
gezocht naar de mogelijkheid om in deze wet te zorgen dat de groepen
kinderen die nu thuiszitten en geen goed onderwijs krijgen, meegenomen
kunnen worden en dezelfde aanspraak kunnen maken op de persoonlijke
begeleiding van die goede onderwijsconsulenten. Ik snap ook — dat zeg ik
ook tegen de staatssecretaris — dat de benodigde kennis en
infrastructuur ontbreken om die brede groepen toe te voegen aan deze
wet, dat we dan moeten zorgen voor een verschuiving van middelen, en dat
ook scholen dan misschien een heleboel overhoop moeten halen. Ik snap
dus dat we dan misschien wel te veel vragen.
Tegelijkertijd bespreken we vandaag natuurlijk wel dit wetsvoorstel. Het
zou zonde zijn om dit moment voorbij te laten gaan. Daarom heb ik samen
met collega Ceder — ik hoorde net ook al de vragen die aan hem gesteld
werden — een amendement ingediend om hier in de wet alvast een haakje
voor te maken. We willen het hiermee in de toekomst mogelijk maken, door
een delegatiegrondslag in de wet op te nemen. Daardoor kunnen bij
algemene maatregel van bestuur regels worden opgesteld over de manier
waarop leerlingen die niet naar school kunnen vanwege iets anders dan
een lichamelijke ziekte wel geholpen kunnen worden. Ik hoop dus dat deze
expertise in de toekomst ook bij de landelijke stichting belegd kan
worden. Zo kan er de komende jaren gewerkt worden aan het opbouwen van
expertise en een netwerk. Ik hoor graag hoe de staatssecretaris naar ons
amendement kijkt.
Ik hoorde — ik kon gelukkig meeluisteren via de livestream — dat een
aantal collega's daar net al vragen over hadden. Het is misschien goed
om duidelijkheid te scheppen: wij willen dus juist níét dat leerlingen
tussen wal en schip vallen. We willen juist een oplossing voor die
kinderen — volgens Balans zijn het er 70.000 — die nu thuiszitten,
waarvan een deel ook psychische problemen heeft. Ik hoop dus dat zo'n
stichting in de toekomst ook kennis en expertise kan ontwikkelen en een
netwerk kan bouwen, om te zorgen dat deze kinderen dus niet meer
thuiszitten. Zij zouden dan via die stichting ook persoonlijke afspraken
kunnen maken, en dus weer onderwijs kunnen volgen.
In het verlengde daarvan heb ik nog een vraag. De leerling kan worden
doorverwezen naar het speciaal onderwijs als de ondersteuningsbehoefte
te groot is voor het reguliere onderwijs. Dat is op zich logisch. Zo is
het stelsel nu. Ik las in de memorie van toelichting dat er dan wel een
toelaatbaarheidsverklaring aangevraagd moet worden. In het kader van het
tegengaan van onnodige bureaucratie, wat we volgens mij allemaal willen,
is mijn vraag aan de staatssecretaris waarom die
toelaatbaarheidsverklaring dan nog nodig is. Het is immers duidelijk dat
die leerling ziek is. Die leerling is al een tijdje of niet naar school
geweest, of heeft via de stichting al hulp gekregen. Waarom moet er dan
nog zo'n extra procedureel vinkje, zoals sommige mensen dat noemen,
worden gezet? In het kader van het schrappen van onnodige bureaucratie
vraag ik aan de staatssecretaris of die toelaatbaarheidsverklaring dan
niet ook weg zou kunnen.
Voorzitter. Dan heb ik flink wat vragen over de gevolgen van dit
wetsvoorstel voor onderwijsconsulenten. Ik hoorde mijn voorgangers daar
ook al een paar vragen over stellen. In de voorbereiding merkten wij dat
een deel van de onderwijsconsulenten graag over wil naar de landelijke
stichting, maar een deel ook niet. Als we het goed begrijpen, is het zo
dat een deel van de consulenten OZL niet onder die overgang van
onderneming valt. Dat komt mede doordat ze op dit moment soms ook taken
verrichten bij de adviesbureaus of bij hun huidige werkgever. Wij horen
van deze mensen dat dat juist de taken zijn die zorgen dat hun werk
uitdagend en afwisselend wordt. Die taken dragen vaak ook bij aan hun
kennis en aan hun netwerk, omdat bijna al die taken ook in het verlengde
liggen van het geven van ondersteuning aan zieke leerlingen. Ik zou het
jammer vinden als de kennis en de expertise van deze mensen door dit
wetsvoorstel verdwijnen. Ik zei net al dat het hebben van zo'n
dubbelfunctie, zoals het dan genoemd wordt, het werk juist aantrekkelijk
en uitdagend maakt.
Wij horen dat er dan ook vooral in Noord-Holland, Zuid-Holland, Zeeland,
Limburg en het gebied Arnhem-Nijmegen capaciteit en kennis verloren zou
gaan. Ik weet niet of mijn cijfers kloppen, maar ik las dat 22
consulenten OZL met een dubbelfunctie samen een formatie van 7,3 fte
voor alleen OZL hebben. Als die allemaal stoppen, dan is er natuurlijk
wel een probleem met de kennis, de expertise en het netwerk. Dat
schetste ik net al. Ik zou dit ook jammer vinden omdat we horen — dat
staat ook in alle stukken die de staatssecretaris ons aanleverde — dat
deze consulenten hun werk nu naar volle tevredenheid doen, dat ze zelf
plezier hebben in hun werk, dat ouders tevreden zijn, dat scholen
tevreden zijn en dat jongeren en kinderen tevreden zijn. Kan de
staatssecretaris alles in het werk zetten om ervoor te zorgen dat als
zij dat zelf willen, hun kennis toch behouden wordt? Dit wetsvoorstel
staat of valt immers bij de mensen die het moeten gaan uitvoeren. Ik wil
de staatssecretaris natuurlijk vragen of hij deze signalen herkent. Ik
heb de indruk dat dat het geval is. Ik wil hem daarnaast vragen of hij
ook ziet dat die capaciteitsproblemen kunnen ontstaan en wat daar dan de
oplossing voor is.
Wat betekent dit voor de continuïteit van de ondersteuning van zieke
leerlingen? Is het mogelijk om de overgang naar de landelijke wet wat
zachter in te richten, door bijvoorbeeld detachering in de eerste
periode mogelijk te maken bij de stichting? Op die manier kunnen de
consulenten namelijk hun werk voortzetten, als ze dat zelf natuurlijk
willen. We horen ook dat consulenten OZL met een dubbelfunctie soms
orthopedagoog of psycholoog zijn. Dan hebben ze er belang bij dat hun
accreditaties voor bijvoorbeeld het SKJ of het NIP geldig blijven. We
horen dat daar knelpunten in kunnen ontstaan. Kan de staatssecretaris
daarop ingaan?
Kan hij ook meer vertellen over de manier waarop de regionale en lokale
structuren die er nu zijn met scholen en andere plekken in het sociaal
domein, die goed werken, ook in stand kunnen blijven onder de landelijke
stichting? We hebben de nota van wijziging gezien op dit punt, maar dit
blijft natuurlijk wel een zin in de wet. Mijn vraag is hoe dit er straks
in de praktijk uitziet. Hebben de onderwijsconsulenten bijvoorbeeld
straks een werkplek waar ze naartoe kunnen gaan als ze in dienst zijn
bij die landelijke stichting, of moeten ze vanuit huis werken en mogen
ze enkel de deur uit om naar de leerlingen te gaan?
Nogmaals, het succes van deze wet staat of valt bij de uitvoering.
Daarom hecht ik ook aan de concrete signalen van de
onderwijsconsulenten, die wij volgens mij allemaal krijgen. Zij geven
aan dat het belangrijk is om bij elkaar te komen, een fysieke werkplek
te hebben, kennis te delen en situaties te bespreken. Ik hoor graag hoe
de staatssecretaris daarnaar kijkt. Ik vind dit namelijk een belangrijk
signaal dat we horen.
Voorzitter. Volgens het Kinderrechtenverdrag hebben kinderen recht om
mee te praten over alle gelegenheden die hen aangaan. Buiten dat dit een
recht is, ben ik er ook van overtuigd dat de inbreng van betrokkenen,
bijvoorbeeld via cliëntenraden of medezeggenschapsraden die we in het
onderwijs hebben, de organisatie in het onderwijs verbetert. Dan zou je
dus ook denken dat dit aspect is meegenomen in ieder wetsvoorstel dat
over jongeren gaat. Maar op onze vraag in het schriftelijk overleg kwam
wel de reactie dat goed overleg met ouders cruciaal is — dat vind ik
natuurlijk ook — maar wij vroegen ook expliciet naar de rol van de
leerlingen.
Ik heb daar een paar vragen over. De regering benadrukt namelijk dat het
belangrijk is dat de nieuwe stichting een cliëntenraad opricht. Ik ben
benieuwd onder welke wet die cliëntenraad dan valt, of dat een van de
zorgwetten is en of deze cliëntenraad dan ook alle wettelijke
bevoegdheden heeft. Ik vroeg me ook af of het mogelijk is om in de
statuten van de nieuwe stichting — ik neem aan dat die cliëntenraad dan
daarin wordt geregeld — specifieke afspraken te maken over de
vertegenwoordiging van leerlingen of oud-leerlingen, om te voorkomen dat
er straks alleen maar volwassenen in die cliëntenraad zitten. Ik vind
juist de inbreng van leerlingen of oud-leerlingen namelijk heel
belangrijk en zou hen in ieder geval in de gelegenheid willen stellen om
daar onderdeel van uit te maken.
Als we het dan toch hebben over goed bestuur en toezicht: ik las ook dat
er een raad van toezicht komt. We hebben daar de afgelopen jaren ook
weleens een aantal keer een gesprek over gehad. We hebben toen ook
benadrukt dat het belangrijk is dat er mensen in zo'n raad van toezicht
zitten die kennis van zaken en expertise hebben. Ik zou het ook daar
mooi vinden als expliciet wordt gekeken of er niet bijvoorbeeld een
oud-leerling in een raad van toezicht kan. Bij een toezichtraad hebben
we namelijk altijd het beeld van mensen in pak met een stropdas, maar
het belang van zo'n toezichtraad is natuurlijk juist dat er mensen in
zitten die echt weten hoe belangrijk het is dat het onderwijs voor deze
leerlingen goed wordt geregeld. Het lijkt mij dus heel mooi als een
oud-leerling daar deel van uit zou kunnen maken.
Voorzitter. Wij kregen ook van LBVSO waardevolle inbreng. Ik heb net al
een paar vragen gesteld die voortkwamen uit hun inbreng. Maar zij wezen
ons ook op het ontbreken van wettelijke reactietermijnen,
maximumwachttijden en verplichtingen voor snellere inzet van
ondersteuning. Waarom is dit niet in de wet geregeld? Zij wijzen ook op
de grote rol die scholen krijgen, terwijl meer beschermende kaders voor
leerlingen ontbreken. Ik hoor ook graag een reactie van de
staatssecretaris op dit punt.
Voorzitter. Op onze vragen in het schriftelijk overleg waarom het hoger
onderwijs niet is betrokken, werd verwezen naar het ECIO, het
Expertisecentrum Inclusief Onderwijs. Ook dat is een organisatie die ik
ken. Het is een hele fijne organisatie, die in overleg met studenten,
instellingen en docenten, hele waardevolle dingen doet en als
doelstelling heeft dat inclusief onderwijs echt geldt voor elke student.
Maar het ECIO is er ook voor mbo-studenten, net als dit wetsvoorstel.
Kan het kabinet uitleggen hoe die verhouding is? Bij wie kan een
mbo-student straks het beste aankloppen voor hulp en ondersteuning? En
omdat het ministerie steeds meer probeert om één lijn te trekken tussen
mbo-studenten en studenten op het hbo en wo, begrijp ik niet zo goed
waarom het mbo in dit wetsvoorstel wel weer bij het funderend onderwijs
is betrokken. Zit daar een specifieke reden achter? Kan de ondersteuning
dan beter geregeld worden? Dat zouden allemaal inhoudelijke redenen
kunnen zijn waarom ik het wel zou kunnen uitleggen, maar de gang van het
ministerie is natuurlijk om in steeds meer wetten er juist voor te
zorgen dat studenten gezamenlijk één groep zijn.
Voorzitter. Ik sluit af met een paar vragen over knelpunten in de
praktijk. Ik hoor namelijk nog steeds veel over problemen met het
aanvragen van hulpmiddelen voor kinderen met een beperking. Dit gaat
bijvoorbeeld om hele bureaucratische trajecten om bijvoorbeeld een
aangepaste stoel te krijgen zodat een kind beter rechtop kan zitten in
de klas, of om een aangepaste fiets te krijgen die nodig is om naar dat
onderwijs te fietsen. Juist als je net uit een ziekenhuis komt, is het
natuurlijk belangrijk om zo snel mogelijk weer zelfstandig naar school
te kunnen en onderwijs te kunnen volgen, als dat kan. Dergelijke
trajecten nemen soms weken in beslag. Ik weet dat dit niet het primaire
aandachtsgebied van deze staatssecretaris is, maar zou hij dit wel bij
zijn collega's van VWS nog eens onder de aandacht kunnen brengen? Dit
probleem speelt namelijk wel degelijk in het onderwijs. Het is gewoon
frustrerend voor leerlingen, ouders en onderwijspersoneel.
Voorzitter. We hebben hier al vaker gesproken over de mogelijkheid voor
onderwijs op afstand, zoals KlasseContact en andere mogelijkheden voor
kinderen. Ik weet dat onderwijsconsulenten daar soms ook op wijzen. Maar
ik hoor ook vaak van ouders of scholen dat er soms weer barrières zijn
of dat er soms gedoe is over wie dan primair verantwoordelijk is voor
bijvoorbeeld de kosten die voortvloeien uit KlasseContact of extra
ondersteuning bij het beter kunnen horen. Volgens mij moet in ieder
geval duidelijk zijn dat niet de ouders of de leerlingen daar zelf voor
moeten opdraaien. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris daarnaar
kijkt.
Helemaal tot slot een noodkreet van ouders van kinderen met long covid.
Afgelopen zondag was er op het Malieveld een indrukwekkend protest van
mensen die eigenlijk te ziek zijn om te protesteren. Een deel van hen
kon er wel zijn. Een ander deel kon dat helaas niet, maar heeft het
protest natuurlijk wel met aandacht gevolgd. Er waren ook ouders van
kinderen die long covid hebben. Ik hoorde collega Ceder daar ook over
spreken. Die signalen bereiken mij ook. Er is nog steeds veel
onduidelijkheid, niet alleen over de ziekte zelf, maar ook over de
ondersteuning die nodig is. Ik doe een appel op deze staatssecretaris om
er voor deze kinderen en deze ouders echt te zijn.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. Het woord is aan u, mevrouw Armut. Namens
het CDA gaat u uw inbreng leveren. Ga uw gang.
Mevrouw Armut (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Het CDA onderschrijft de uitgangspunten van deze
wetswijziging. De voorziening voor onderwijs aan zieke leerlingen moet
worden herijkt en toekomstbestendig gemaakt. Het belangrijkste is dat
leerlingen die ziek zijn, moeten kunnen blijven leren en meedoen. Door
de ondersteuning voelen zij zich verbonden met hun school en de kinderen
in hun klas, of ze nu in het ziekenhuis liggen of thuis ziek zijn.
Ongeacht de wijzigingen in de structuur moet de ondersteuning van het
kind centraal blijven staan. Jaarlijks zijn er zo'n 4.500 leerlingen die
gebruik moeten maken van een OZL-voorziening. Het CDA heeft wel een
aantal vragen over de uitvoering van de wet en over de komst van de
stichting. Ik denk eerlijk gezegd dat er wat herhaling zal zitten in de
vragen, maar ik houd ze er wel even in.
Net als andere fracties heeft het CDA zijn zorgen geuit over de
regionale inbedding en de nabijheid van de ondersteuning in de eigen
omgeving. Die is nu meegenomen in de nota van wijziging. Dat is een stap
vooruit, maar het CDA vraagt zich af of dat voldoende is. In de nota van
wijziging staat: "het aanbieden van een regionale
ondersteuningsstructuur die landelijk dekkend is". De Raad van State
stelt dat een evenwichtige regio-indeling een belangrijke voorwaarde is
om landelijke dekking aan te laten sluiten bij lokale omstandigheden,
hetgeen ook een argument vormt voor de stelselwijziging. Vindt de
staatssecretaris dat hij met de nota van wijziging hieraan voldoende
tegemoetkomt? Weet hij, of is hij in overleg met de stichting over, hoe
dit in de praktijk vorm moet krijgen? Het CDA is benieuwd hoe de
staatssecretaris ervoor wil zorgen dat de regionale samenwerking met
ziekenhuizen, scholen en bestaande netwerken behouden blijft. Stel, een
kind in Westerwolde is langdurig ziek en hij of zij heeft
onderwijsondersteuning nodig. Hoe werkt dit dan in de praktijk, nu een
regionale ondersteuningsstructuur in de wet is opgenomen?
Continuïteit is van groot belang, zeker in de overgangsfase en
implementatie bij de komst en de start van een nieuwe stichting. Als er
onvoldoende continuïteit is, kan de ondersteuning van zieke leerlingen
onder druk komen te staan. Wordt geregeld dat in die overgangsfase het
systeem het kind volgt en niet andersom?
Ik ben even kwijt waar ik gebleven was.
De voorzitter:
Neem rustig uw tijd.
Mevrouw Armut (CDA):
Ja. Ik moet geen vraag missen, natuurlijk.
Op die manier worden scholen en ouders niet van het kastje naar de muur
gestuurd. Kortom, mijn fractie wil meer duidelijkheid over hoe de
transitieperiode eruitziet.
Onder andere de Raad van State merkte op dat de overgang van consulenten
naar een landelijke stichting onzeker is. Een deel wil overstappen, een
deel niet. Kan de staatssecretaris hier vandaag meer duidelijkheid over
geven? Wat gebeurt er als in een bepaalde regio onvoldoende consulenten
de overstap maken? Wie is er verantwoordelijk en hoe wordt gewaarborgd
dat de kwaliteit van zorg vervolgens niet in het gedrang komt? De
concrete vraag is dus hoe ervoor gezorgd wordt dat er in de
transitieperiode voor zowel personeel als leerlingen geen gaten vallen
in de ondersteuning.
Hoe wordt geborgd dat consulenten met al hun ervaring en korte lijnen
met scholen, ziekenhuizen, samenwerkingsverbanden en collega's worden
behouden? Een paar collega's noemden dat ook al. Ik vind het heel
belangrijk om te horen hoe we dat niet verliezen, want de kracht van het
systeem zoals we dat nu kennen, is dat consulenten in hun regio bekend
zijn en snel kunnen schakelen. De korte lijnen binnen het huidige
systeem maken bijvoorbeeld dat er op tijd kan worden gesignaleerd
wanneer leerlingen ondersteuning nodig zullen hebben. Hoe zorgen we dat
die kracht behouden blijft in een landelijke stichting? Wat gebeurt er
in regio's waar meer consulenten nodig zijn of waar onvoldoende
medewerkers de overstap maken? Hoe voorkomt de staatssecretaris
wachtlijsten voor zieke leerlingen?
Uit de evaluatie blijkt dat scholen, ouders en consulenten behoefte
hebben aan meer duidelijkheid over het schakelmoment tussen OZL en
passend onderwijs. Hoewel in de praktijk een termijn van twaalf weken
wordt aangehouden, is hier geen uniforme werkwijze voor. Ook de
staatssecretaris constateert dat er in de praktijk onduidelijkheid is
over het schakelmoment. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt
een richtlijn genoemd als mogelijke oplossing, maar concreet wordt het
niet. Wat wordt er nu precies gedaan met de conclusie van de evaluatie?
Wil de staatssecretaris komen met een richtlijn of een uniforme
werkwijze, moet de stichting dit met elk samenwerkingsverband apart
regelen of gaat de stichting een richtlijn ontwikkelen samen met de
samenwerkingsverbanden? Wij zouden daar graag wat meer duidelijkheid
over hebben, want dat helpt scholen, ouders en zieke leerlingen.
Voorzitter. Tot slot heb ik nog een laatste vraag. Die betreft het
toezicht op de nieuwe stichting. Kan de staatssecretaris uiteenzetten
hoe hij dat vorm wil gaan geven? In hoeverre wordt de Kamer hierbij
betrokken?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. Dan is het woord aan mevrouw Beckerman
namens de SP.
Mevrouw Beckerman (SP):
Goedemorgen, of alvast goedemiddag. Het is van het grootste belang dat
zieke leerlingen zo snel mogelijk weer onderwijs krijgen als zij door
ziekte tijdelijk niet naar school kunnen. Dat geldt voor alle zieke
leerlingen. Vandaag hebben wij het, helaas misschien, over een
specifieke groep, maar dat moet vooropstaan. De wens van het kabinet om
de ondersteuning weer geheel publiek te maken, is goed. Het voorkomen
van verschillen in ondersteuning, omdat je toevallig in een ander
postcodegebied bent of in wat ze een "perifeer ziekenhuis" noemen, bent
opgenomen, is heel goed. Het uitbreiden van de groep zieke leerlingen
die er gebruik van kunnen maken, is ook goed.
Voorzitter. Tegelijkertijd hebben we zorgen, namelijk dat deze wet
nieuwe problemen kan veroorzaken. Daarover gaan we vandaag graag in
debat met het kabinet. Ik noem enkele zorgen of onderwerpen die we
willen bespreken. Ten eerste is dat het verdwijnen van kennis en
ervaring. Ten tweede het verzwakken van de regionale inbedding. Ten
derde de termijnen waarop leerlingen onderwijs krijgen. Ten vierde de
manier waarop we dit gaan doen en de stem van ouders, leerlingen en
medewerkers hierin.
Ik begin bij de eerste zorg: het verdwijnen van kennis en ervaring. Hoe
gaat de minister zorgen dat medewerkers die nu met heel veel plezier en
heel veel expertise hun werk doen, niet afhaken door deze verandering?
Welke stappen kan de minister zetten als er te veel mensen dreigen af te
haken? Hoe zit het met — ze zijn al eerder genoemd — de 22 medewerkers
die een combinatiefunctie hebben en die nu eigenlijk maar een beperkt
aantal uren in de OZL werken? Lezen we nou echt goed dat zij niet mee
kunnen naar de nieuwe landelijke stichting en, zo ja, waarom is hiervoor
dan gekozen? Deze groep kan immers ook hele belangrijke expertise hebben
vanuit hun andere werkveld. De wet gaat nu ook gelden voor een deel van
de zieke mbo-studenten — daar is ook door andere sprekers aan
gerefereerd — en dat is heel goed. Maar alle medewerkers gaan loon
krijgen zoals in de cao voor het primair onderwijs. Is dat wel helemaal
passend? Is deze beloning voldoende en worden de medewerkers bijgestaan
door de vakbonden in deze overgang?
Een tweede zorg betreffende het verdwijnen van expertise betreft het nu
bestaande landelijke expertisenetwerk. Op dit moment is er het Netwerk
Ziezon bij Onderwijsontwikkeling Nederland, als landelijk
expertisenetwerk voor ziek zijn en onderwijs. Met deze wet stopt dat en
gaat de expertisefunctie over naar de landelijke stichting. Hoe
garandeert de minister dat de expertise blijft? Gaat of kan het
personeel dat nu kennis heeft ook mee naar de nieuwe stichting? Ik
hoorde al goede plannen van Kamerleden die zeiden: ga nou ook met die
nieuwe landelijke stichting inzetten op bijvoorbeeld preventie. Dat is
heel mooi, maar voorkom ook dat bestaande expertise verloren gaat.
Voorzitter. Dan het verzwakken van de regionale inbedding. De huidige
situatie is versnipperd met negentien organisaties en vijf verschillende
cao's. Daarom delen wij de wens van het kabinet om te komen tot een
vereenvoudiging, zodat de continuïteit gewaarborgd is. Tegelijkertijd
zien we ook veel zorgen over het verdwijnen van de regionale inbedding,
want — dat moet ook gezegd worden — nu gaat het gewoon op heel veel
plekken goed voor deze groep leerlingen. Ouders & Onderwijs laat
zelfs weten dat ze niet veel klachten kennen over dit type onderwijs.
Dat is vrij uniek. Mevrouw Westerveld had het net al over de
thuiszitters. Volgende week zouden we over hen debatteren, maar dat
debat is helaas weer iets uitgesteld. Het is heel pijnlijk als je hun
verhalen leest, ook in relatie tot hoe het wel kan.
Maar laten we dan ook zorgen dat het goed blijft gaan. Het kabinet heeft
gereageerd op de angst voor het verdwijnen van regionale inbedding door
de wet aan te passen, maar die toevoeging is wel erg vaag. We lezen dat
consulenten die nu in ziekenhuizen werken daar indien nodig kunnen
blijven, maar waarom wordt niet expliciet gemaakt dat bestaande
regionale netwerken en de opgebouwde samenwerking met ziekenhuizen en
scholen worden behouden en verder worden uitgebouwd? Hoe wordt in de
toekomst bepaald wat de regio-indeling wordt?
Het kabinet reageert op een voorgesteld alternatief met regionale
stichtingen door te zeggen dat er daarmee minder flexibiliteit is bij de
inzet van consulenten. Dat klinkt logisch, maar hoe flexibel verwacht
het kabinet dat consulenten straks zijn? Het heeft daar eigenlijk heel
extreem op gereageerd door te zeggen dat het niet verwacht dat iemand
van Groningen naar Limburg gaat, maar hoeveel flexibiliteit verwacht het
kabinet dan wel? Een beetje flexibiliteit is heel logisch, want je moet
de leerling kunnen blijven volgen en het belang van de leerling moet
vooropstaan. Maar hoeveel flexibiliteit verwacht het kabinet eigenlijk
ook in de regionale spreiding? Wordt straks de stichting leidend of de
structuur die het kabinet beoogt, of betreft het flexibiliteit waarbij
het uitgangspunt de leerling zelf is?
Voorzitter. Dan de termijnen waarop leerlingen onderwijs krijgen. Een
vraag die LBVSO stelt is: waarom garandeert deze wet geen snelle
termijnen waarop leerlingen weer onderwijs krijgen? Dat is denk ik een
hele terechte vraag. Zij vragen waarom niet in de wet is opgenomen wat
de wettelijke reactietermijnen zijn en wat de maximumwachttijden zijn en
geven aan dat er een verplichting is voor snelle inzet van
ondersteuning. Waarom wordt dat niet expliciet gemaakt in de wet die nu
voorligt? Graag een reactie van het kabinet. Voor deze leerlingen is het
natuurlijk cruciaal dat zij geen onnodige achterstanden oplopen.
Onderwijs is voor hen, misschien nog wel meer dan voor heel veel andere
leerlingen, echt heel erg cruciaal, omdat het ook weer "het gewone
leven" is. De vragen die ChristenUnie en GroenLinks-PvdA stelden over
kinderen met long covid en andere PAIS-ziektes zijn heel erg mooi en
passen bij dit debat.
Voorzitter. Mijn laatste blokje gaat over de manier waarop we dit gaan
doen en de stem die leerlingen, ouders en medewerkers hierin hebben.
Uiteraard wil de SP een wet die onderwijs aan zieke leerlingen verbetert
en publiek maakt, heel graag steunen. We vragen echter wel wat extra
waarborgen. Veel zieke leerlingen zijn tevreden over het ozl-onderwijs
dat zij nu krijgen. Dat moet zo blijven. We hebben daarom twee
amendementen ingediend.
Allereerst willen we een evaluatie na twee jaar, zodat we tijdig kunnen
ingrijpen als dat nodig is. We hebben ook in ons amendement gezet dat we
willen dat medewerkers, leerlingen en ouders echt naar hun ervaringen
wordt gevraagd. De suggestie van zo'n raad van toezicht met de
oud-leerlingen vond ik overigens heel goed, maar eigenlijk zou je die
leerlingen veel vaker moeten bevragen. Dat is ook wat we in Nederland
hebben afgesproken. Waarom zou je dat niet ook formaliseren? Nu zien wij
pas na vijf jaar een evaluatie, maar daarin is de stem van de leerling
niet heel erg expliciet opgenomen. Dat vinden wij gek. Wij zouden dat
veel sneller willen. Misschien zou je dat al in het eerste jaar moeten
doen.
Dan het tweede amendement. Daar wil ik even bij zeggen dat het niet
zeker is dat we dit amendement in stemming brengen. Wat hebben we
namelijk gedaan? We zijn echt op zoek naar een middel om een bepaald
doel te halen. Ons doel is dat je met deze wet problemen oplost. Je wil
met deze wet niet nieuwe problemen creëren. Maar die dreigen wel te
ontstaan als je niet goed borgt dat de regionale inbedding blijft, dat
de leerling gehoord wordt en dat de leerling tijdig, snel en goed
onderwijs krijgt. Is het dan niet logisch om een soort fasering aan te
brengen die regionaal start? Je begint dan in één regio en dat bouw je
daarna verder uit, zodat je de lessen — hoe gaat dat met personeel, hoe
gaat dat met leerlingen, wat zijn de knelpunten waar je tegen aanloopt?
— uit een bepaalde regio of een groter gebied in Nederland meeneemt
voordat je een en ander uitrolt naar het landelijke. Ik weet niet of dit
het juiste middel is. Daar willen we graag een reactie op. Het doel is
voor ons wel belangrijk: geen kennis en regionale inbedding verloren
laten gaan en degenen voor wie wij dit doen, de leerlingen, en degenen
die dit doen, de werknemers, een heel duidelijke stem geven in het
proces.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank aan mevrouw Beckerman voor haar bijdrage. Die delen wij in grote
lijnen heel erg. Ik begrijp de oproep die zij doet. Feitelijk zegt ze
"if it ain't broken, don't fix it": als het systeem werkt, waarom zou je
het dan veranderen? Dat is ook een van de grote vragen die veel
consulenten die wij spreken hebben. Zij komt nu met een amendement voor
eerst een regio. Dat lijkt mij wat complex, want je wilt juist een
landelijk netwerk. Het gaat maar over 115 onderwijsconsulenten. Het
lijkt mij daarom ingewikkeld. Zelf denken wij aan een motie over het
geven van duidelijkere richtlijnen waaruit blijkt hoe die regionale
structuur eruit moet zien, hoe de kwaliteit daarin geborgd kan worden en
hoe we ervoor zorgen dat alle onderwijsconsulenten daarin flexibel mee
kunnen. Ik ben benieuwd of mevrouw Beckerman ook ziet dat dit wellicht
iets is om met elkaar verder uit te discussiëren, opdat het er goed
staat voordat het in werking treedt.
Mevrouw Beckerman (SP):
Mag ik daar een iets langer antwoord op geven? Dat gaat dan af van mijn
spreektijd, want daarna ben ik bijna klaar.
De voorzitter:
Prima.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dit is volgens mij namelijk wel een beetje de essentie. Kijk, er is heel
veel mis met onderwijs voor zieke leerlingen, maar niet met dit
ozl-onderwijs. Dat is breed geconstateerd. Er zijn heel veel zieke
leerlingen — of ze nou psychisch ziek zijn of thuiszitten — waar
problemen mee zijn, maar met deze groep gaat het eigenlijk best wel
goed. En de wet komt dus vooral heel erg voort uit een
structuurprobleem, en niet uit een onderwijsprobleem. Wij willen meegaan
in dat structuurprobleem, want het is natuurlijk heel goed als onderwijs
publiek is en het is heel erg goed als ook die "perifere ziekenhuizen" —
zo noemen ze het; ik vind het een raar woord — recht krijgen op de
juiste onderwijsfaciliteiten, maar het is vooral een structuurwet.
Tegelijkertijd kun je dus met deze wet, als je daarvóór stemt, problemen
veroorzaken voor zieke leerlingen. Nou, is dit middel van die regionale
start dan het beste? Ik twijfel daar zelf ook over. Volgens mij heb ik
dat vrij expliciet gemaakt. Is een motie voldoende? Daar twijfel ik ook
over. Dat komt doordat je best veel grip uit handen geeft met alleen een
motie. Het kabinet gaat straks heel veel uitwerken in die nadere
regelgeving, maar met een motie heb je als Kamer nog niet voldoende
grip. Dus ik zou daarin mee kunnen gaan, maar ik voeg daar wel een paar
dingen aan toe, die wijzelf ook hebben opgenomen.
Een ervan is dat wij een snelle evaluatie vragen waarin de stem van
leerlingen, en misschien van hun ouders wanneer het om echt jonge
leerlingen gaat, maar écht die stem van leerlingen, maar ook van
werknemers, heel expliciet wordt meegenomen. Daar voegen we ook een
motie aan toe, om dat onderzoek direct al te gaan doen, dus in het
eerste jaar. Ik denk dat dat wel meer waarborgen biedt. Maar ik denk dat
we als Kamer ook meer moeten vragen. De mensen die zich al wat langer
bezighouden met deze thematiek weten dat we er als Kamer wel grip op
moeten houden. Als namelijk misgaat wat nu eigenlijk heel erg goed gaat
voor heel veel van deze zieke leerlingen, dan is dat heel erg zonde. Dus
ik ben het ermee eens. Het doel moet vooropstaan. Volgens mij delen we
dat doel. Het middel is misschien nog niet het middel dat wij nu hebben
voorgesteld, maar er moet wel echt meer gebeuren om dit te
waarborgen.
Voorzitter. Volgens mij heb ik vrij veel gezegd. Dan zeg ik inderdaad
nog één ding over dat amendement over leerlingen met een psychische
problematiek. Ik ben daar namelijk heel erg voor, en vind het ook heel
pijnlijk dat je dat onderscheid gaat maken. Ik heb dat net ook al in een
interruptiedebatje gezegd. Ik vind het heel raar als je tegen de ene
leerling zegt "voor jou wel" en tegen de andere "voor jou niet". Dat
voelt misschien ook nog wranger als je als kind wordt geconfronteerd met
een psychische ziekte. Maar dan moeten we dit wel goed gaan regelen; dat
was ook de opmerking die ik tegen de heer Ceder maakte. En dan moet het
belang van het onderwijs vooropstaan, want je moet echt voorkomen dat
het heen en weer geschoven wordt. Ik vond de antwoorden van mevrouw
Westerveld daarover ook heel erg goed: daar moet je de tijd voor nemen
en dat moet je heel goed op- en uitbouwen.
Daarbij laat ik het in deze termijn. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw bijdrage. We gaan naar de bijdrage van mevrouw
Rooderkerk namens de D66-fractie.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Afgelopen maandag was ik op een middelbare school in
Nieuw-Vennep bij een leerling die al vroeg in zijn leven te maken kreeg
met grote tegenslagen. Hij en zijn moeder vertelden mij hoe belangrijk
het was dat hij verbonden bleef met school en hoe belangrijk het was dat
hij, herstellend van een hersentumor op jonge leeftijd, in contact bleef
met zijn klas; niet zozeer alleen om de lessen zelf, maar ook vanwege
het contact. En als hij er even aan toe was, belde hij in via een
"digitaal klasgenootje": feitelijk een iPad-scherm met een webcam erop
dat ook echt een plek heeft in de klas, met een eigen tafeltje, dat ook
wordt meegenomen door zijn klasgenootjes, die dat ook weleens vergeten,
want het blijven pubers. Maar daarmee is hij dan echt onderdeel van die
klas. Zijn moeder zei: er kan geen medicijn tegenop wanneer hij inbelt
en de hele klas begint te klappen en liedjes voor hem zingt. Ze hoorde
hem dan lachen vanuit een andere kamer. Dat is de kracht van erbij
blijven horen, van contact met je vrienden, ook als je ernstig ziek
bent, en goed onderwijs kunnen blijven volgen, zodat het leven een
beetje normaal blijft.
Vandaag spreken we over een kleine groep leerlingen, zo'n 5.000 kinderen
en jongeren voor wie dat contact en onderwijs cruciaal zijn. Leerlingen
van wie het leven even stil lijkt te vallen, soms heel ingrijpend. En we
spreken over ouders die zich niet alleen zorgen maken over de gezondheid
van hun kind, maar ook over alles eromheen: hoe gaat het nu verder; wat
moet er geregeld worden; wat betekent dit voor mijn kind in de klas,
voor de vriendschappen, voor het zelfvertrouwen? Dat onderwijs is te
danken aan een kleine, maar ongelofelijk betrokken groep professionals,
zo'n 115 consulenten die de brug slaan tussen de school en de zorg. Dit
zijn mensen die tegen ouders kunnen zeggen: laat dit maar aan mij over;
ik regel het wel met de school. Dat raakt de kern van deze wet: het gaat
over kinderen die ziek zijn, over ouders die alle ballen in de lucht
proberen te houden en over scholen die hun best willen doen, maar soms
iemand nodig hebben die hen helpt. En het gaat over het vertrouwen dat
die ondersteuning breed beschikbaar is en blijft, in elk ziekenhuis, in
elke regio en voor ieder kind, precies op dat kwetsbare moment waarop
onderwijs het verschil kan maken.
Daarom staat D66 positief tegenover deze wet, omdat het de kinderen die
ziek zijn een betere kans geeft op goed onderwijs en contact met
vrienden en omdat mbo-studenten dankzij deze wet ook recht krijgen op
ondersteuning. Ik sluit mij echter ook aan bij de vraag van mevrouw
Westerveld waarom dat dan niet binnen het andere onderwijs voor
studenten valt. Maar omdat het om zo'n kwetsbare en kleine groep gaat,
willen we dit wel echt heel zorgvuldig doen. Daar heb ik nog best wat
vragen over. Ik overweeg hierbij een aantal verbetervoorstellen.
Voorzitter. We horen dat ouders, scholen en leerlingen heel tevreden
zijn met de ondersteuning zoals die er nu is. We zien ook dat het
systeem erachter makkelijker kan, want we hebben het over een
versnipperde structuur van 22 organisaties, gescheiden subsidiestromen
uit de jaren negentig en grote verschillen tussen regio's. Dat leidt tot
kwetsbaarheid. Sommige ziekenhuizen, zoals het Prinses Máxima Centrum
voor kinderoncologie, kunnen geen subsidie krijgen voor hun educatieve
voorziening. Ondersteuning kan soms stoppen bij ontslag uit het
ziekenhuis. Er zijn de afgelopen jaren veel fusies en faillissementen
bij onderwijsadviesbureaus geweest. Die zijn van 56 naar 15 organisaties
teruggegaan. Ik begrijp die gedachte van de staatssecretaris daarom
goed. Maar het huidige systeem kent ook positieve kanten wanneer je van
het systeem inzoomt op de leerling. Ik denk dan aan de regionale
verdeling, de korte lijntjes met de scholen en consulenten die hun regio
en de scholen daar door en door kennen. Dat willen we graag
behouden.
Voorzitter. In de voorbereiding op de behandeling van dit wetsvoorstel
kwam één zorg steeds terug: wat gebeurt er met dat lokale contact, met
die regionale inbedding? Ik ben daarom blij met de nota van wijziging
die die structuur verplicht stelt. Dat is een belangrijke winst, maar
dat roept wel nieuwe vragen op. Voor veel consulenten is het namelijk
nog steeds onduidelijk hoe hun werk eruitziet in die nieuwe stichting.
Dat vind ik toch ook wel bijzonder, moet ik zeggen, omdat sinds het
verschijnen van het Oberonrapport in 2016 er bijna tien jaar verstreken
is. Het gaat om een relatief kleine groep mensen. Toch maken zij zich
echt in groten getale zorgen over de vraag of zij dit werk wel kunnen
blijven doen.
Die nieuwe structuur is erg opengelaten. Er is behoefte aan meer
duidelijkheid over de verdeling van middelen, de verhouding tot
bestaande samenwerkingen en het behoud van kennis en expertise. Heel
praktisch vragen zij zich af: "Kan ik op mijn werkplek blijven? Komt er
een regionaal bureau? Kan ik nog samenwerken met dezelfde ziekenhuizen?
Ondersteun ik dezelfde ouders en leerlingen? Hoe verhoud ik mij tot die
stichting?" Die vragen zijn ontzettend belangrijk voor de mensen die dit
werk echt al jaren met hart en ziel doen. Iedere consulent die hierdoor
afhaakt, leidt ertoe dat minder kinderen die ziek zijn goed op hulp
kunnen rekenen.
Daarom heb ik de volgende vragen. Kunt u concreter schetsen hoe die
regionale structuur eruit gaat zien? Welke uitgangspunten gelden
hierbij? En hoe worden ouders, scholen, consulenten en de Tweede Kamer
hierbij betrokken? D66 vindt het van groot belang dat de kracht van de
huidige regionale netwerken behouden blijft. De landelijke stichting
moet niet centraliseren om het centraliseren, maar een en ander
organiseren waar dat kinderen helpt en de kwaliteit verbetert.
Om daarop door te gaan: in de stukken lezen we dat een deel van de
consulenten erover twijfelt of zij wel willen overstappen naar de nieuwe
stichting. Sommige organisaties melden zelfs dat een derde zou kunnen
vertrekken. Onderwijsontwikkeling Nederland zegt dat zo'n 24 consulenten
liever niet overstappen. Dat is een vijfde van de consulenten. Dat raakt
direct aan die landelijke dekking en de expertise die we nu hebben en
willen behouden, zodat elk ziek kind goed geholpen kan worden. Daarnaast
spelen er reële zorgen over de combinatiefuncties. Consulenten die nu
onderwijsadvies combineren met het begeleiden van zieke leerlingen en
daar juist veel waarde in zien, vrezen dat zij straks moeten kiezen en
in de praktijk dan moeten stoppen met hun begeleidende werk.
Een onderwijsconsulent die ik sprak, zei: "Dan moet ik 24 uur per week
in dienst bij die stichting en dit werk voor zieke leerlingen doen, maar
ik doe dit nu heel flexibel, want je weet niet precies wanneer er in
jouw regio een kind ziek wordt en wanneer het weer beter is. Daar heb je
flexibiliteit voor nodig." Als je daarnaast ook je taken wilt vervullen
als, in dit geval, orthopedagoog bij een school, kan dat niet. Die taken
kunnen niet naast elkaar bestaan. Dan moet diegene er dus voor kiezen om
te stoppen met het begeleiden van zieke leerlingen. Dat is natuurlijk
ontzettend zonde en onnodig, dus daar moet echt een oplossing voor
gevonden worden. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de risico's op
uitstroom? Hoeveel consulenten gaan niet mee in de nieuwe stichting? Wat
is het plan om deze mensen te behouden? Is het bijvoorbeeld mogelijk om
detacheringsconstructies, uitvoeringsconstructies of combinatiefuncties
toe te staan, zodat expertise niet abrupt verloren gaat? Hoe voorkomt u
dat kinderen in de transitie tussen wal en schip vallen?
Tot slot voeg ik hier de volgende vraag aan toe: klopt het dat de
systematiek van de nieuwe stichting op 1 januari 2027 ingaat? Dat is
midden in het schooljaar. Dat lijkt ons uiterst onhandig. Is het niet
veel handiger om de start van het schooljaar aan te houden? Dan zou ik
het eerder wat later doen dan vroeger.
Ook wij horen geluiden dat KlasseContact, dus die fysieke webcam en
iPad, heel belangrijk is voor leerlingen. In hoeverre is dat nu voor
alle zieke leerlingen beschikbaar? Wij zouden er toch voor moeten zorgen
dat dit het geval is? Kan de staatssecretaris er anders nadere afspraken
met de partners over maken?
Voorzitter, tot slot. Onderwijs is heel vaak het eerste wat wegvalt als
een kind ziek wordt, simpelweg omdat je niet naar school kan. Maar het
is ook het laatste wat je wilt verliezen, want onderwijs geeft ritme,
verbinding, verdieping, betekenis en kennis. Soms geeft het ook gewoon
even lucht in een zware periode. Deze wet helpt om die ondersteuning
steviger, eerlijker en toekomstbestendiger te maken. D66 wil daar graag
aan bijdragen, maar wel met aandacht voor wat al goed werkt, met respect
voor de expertise en het werk van de consulenten, én met zorg voor
kinderen en ouders die op deze ondersteuning vertrouwen. Juist op het
moment dat het leven even stilvalt, moet het onderwijs doorgaan.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. Dan nodig ik nu graag mevrouw Raijer van de
PVV-fractie uit voor haar inbreng. Gaat uw gang.
Mevrouw Raijer (PVV):
Dank u wel, voorzitter. We hebben het vandaag over het onderwijs aan
zieke leerlingen, over leerlingen die weken of maanden ziek thuis of in
het ziekenhuis liggen. Voor deze kinderen is onderwijs niet een
extraatje, niet iets voor erbij. Het is de levenslijn die voorkomt dat
ze achterop of geïsoleerd raken of zelfs definitief uitvallen. Dit debat
gaat over het systeem dat ervoor moet zorgen dat zieke leerlingen, onze
meest kwetsbare leerlingen, niet nog een klap krijgen door ook hun
onderwijs te verliezen terwijl ze ziek zijn. Precies dat systeem werkt
op dit moment heel goed. Het is snel, deskundig en vertrouwd.
Voorzitter. Voor de PVV is het simpel: als iets goed werkt, dan blijf je
er met je vingers van af. Je moderniseert waar dat nodig is, je
versterkt wat bewezen is en je zorgt dat het effectief blijft. Toch is
dat precies wat de staatssecretaris vandaag wel wil doen: het volledig
omgooien van een goed functionerende structuur, terwijl niemand kan
uitleggen waarom dat noodzakelijk zou zijn. De PVV vraagt zich dan ook
af waarom. Waarom kiest de staatssecretaris niet voor het moderniseren,
maar voor het afbreken en opnieuw opbouwen? Waarom wordt een goedwerkend
systeem ingeruild voor een riskante landelijke structuur?
Voorzitter. Het huidige stelsel, de ozl, werkt al 25 jaar uitstekend.
Denk aan consulenten die snel schakelen, regionale teams die gezinnen
kennen en umc's met een bak aan expertise die nergens anders te vinden
is. Het loopt, het werkt en het helpt de kinderen. Niemand klaagt over
de structuur. Er is geen crisis, geen explosie van problemen en geen
evaluatie waaruit blijkt dat het misgaat.
Voorzitter. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom alles kapot moet om
het daarna centraal opnieuw op te bouwen? Dit is niet moderniseren, maar
slopen om het slopen. De staatssecretaris zegt "de huidige structuur is
versnipperd", maar een slogan is nog geen argument. "Versnipperd" is zo
vaag dat je het zelfs op een goedwerkend systeem kunt plakken om het
daarna om zeep te helpen. Het is alsof je een perfect draaiend
ziekenhuis binnenloopt en zegt: alles functioneert uitstekend, maar de
operatiekamers staan niet allemaal in één rij, dus we slopen het hele
gebouw en beginnen opnieuw. Niemand met gezond verstand doet dat. Het is
onzinnig, duur en gevaarlijk.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik vind dat je een wet altijd heel kritisch moet bekijken en dat
kritische vragen aan de staatssecretaris altijd prima zijn, maar hier
worden een paar woorden gebruikt waarvan ik graag zou willen weten wat
de PVV er precies mee bedoelt. Wat wordt er bijvoorbeeld precies
gesloopt? Als ik het wetsvoorstel en de toelichting daarop lees, dan
lees ik ook dat er hierdoor minder bureaucratie komt, dat een groot deel
van de onderwijsconsulenten wil meegaan en dat het onderwijs gewoon
blijft doorgaan. Dus wat wordt er precies allemaal gesloopt volgens de
PVV?
Mevrouw Raijer (PVV):
Ik dank mevrouw Westerveld voor haar vraag. U raakt precies de kern: het
is allemaal veel te vaag. Het is te weinig uitgewerkt. Het enige wat we
lezen, is dat er een nieuw systeem wordt opgebouwd. Dat vinden wij nog
te vaag, want er ligt nog helemaal geen plan.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Nogmaals, het is prima om kritische vragen te hebben, maar volgens mij
ligt er wel een vrij uitgebreid plan. Dat hebben we kunnen lezen in de
memorie van toelichting. We hebben vragen kunnen stellen en een deel van
de vragen van mij en van collega's ging ook over hoe het er precies uit
komt te zien, wat er gaat gebeuren met de consulenten en hoe er straks
gewerkt gaat worden. Dat kunnen we allemaal daarin teruglezen. Mijn
vraag is nogmaals: wat wordt er dan precies gesloopt? Die woorden worden
hier namelijk een paar keer herhaald.
Mevrouw Raijer (PVV):
We weten allemaal dat de ozl gewoon heel goed werkt zoals die nu loopt,
dus waarom zou je die moeten afbreken? Voor de rest wil ik toch even de
beantwoording van de minister afwachten.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Het waarom staat ook in de memorie van toelichting. Dat is bijvoorbeeld
vanwege minder bureaucratie, bijvoorbeeld omdat nu een deel van de
ondersteuning aan zieke leerlingen niet publiek geregeld wordt, maar via
private onderwijsbureaus. Die doen dat uitstekend, maar het is wel de
vraag of je dat niet gewoon in publieke handen moet houden. Maar laat ik
dan eens een punt maken van de bureaucratie en van de verschillende
lagen daarvan, want daar hoor ik de PVV in andere debatten ook over. Dat
is in ieder geval een punt dat dit nieuwe wetsvoorstel verbetert, omdat
er één structuur komt in plaats van allemaal verschillende bureaus.
Nogmaals, we kunnen er verschillende ideeën en meningen over hebben,
maar als er dit soort harde woorden worden gebruikt, dan ben ik gewoon
benieuwd naar de preciezere onderbouwing.
Mevrouw Raijer (PVV):
Wij vinden nog steeds dat er niet overtuigend is aangetoond dat deze wet
het wél gaat oplossen.
De heer Kisteman (VVD):
Ik sluit me aan bij de vragen van mevrouw Westerveld. Ik denk namelijk
dat wij hier voor het eerst een keer een debat voeren waarbij het veld
zegt: er ligt op zich best wel een goed voorstel. Consulenten zijn over
het algemeen redelijk positief. Dan worden hier woorden gebruikt als
"het wordt volledig gesloopt", terwijl er nu eindelijk een keer iets
ligt waarvan ik denk, bijna gelijk aan de inbreng van bijna alle
fracties: misschien kunnen we als Kamer nog een klein beetje sleutelen,
en dan steunen we het. Begrijp ik nou goed dat de PVV straks gewoon
tegen deze wet gaat stemmen, aangezien de ozl dan "helemaal gesloopt"
lijkt te worden?
Mevrouw Raijer (PVV):
Zo ver zijn we nog niet. Dat hoort u wel als het in stemming wordt
gebracht.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Daar wil ik toch op voortborduren. Als er zulke harde woorden worden
geuit, lijkt het me toch wel wezenlijk om te horen of er wel of niet
voor of tegen deze wet wordt gestemd. Tegelijkertijd zie ik namelijk wel
een amendement binnenkomen waarmee de PVV verder invulling geeft aan die
wet.
Mevrouw Raijer (PVV):
Dat klopt, maar ook hierop is het antwoord: u ziet hoe wij stemmen als
het in stemming wordt gebracht.
De voorzitter:
Heeft u nog een vervolginterruptie, mevrouw Rooderkerk?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Wat is dan het doel van dit amendement? Ik snap namelijk dat er ook
zorgen zijn over de wet; die delen wij. Maar ik ben dan zelf meer van
het beter maken van de wet en het samen zoeken naar oplossingen in
plaats van daar alleen maar heel harde woorden over te spreken en het
niet te doen. Ik was eigenlijk verheugd dat ik wel een amendement van de
PVV zag binnenkomen. Ik neem toch aan dat het doel dan is om de wet wel
degelijk te verbeteren.
Mevrouw Raijer (PVV):
Ik kom daar zo op terug in mijn tekst. U loopt daar nu een beetje op
vooruit. Ik ga zo terugkomen op het amendement, als u dat goed
vindt.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik heb een vraag over het amendement. Wij hebben ook kritische vragen
gesteld. Die gingen bijvoorbeeld over de regionale inbedding en over het
behoud van kennis en kunde. Denk daarbij aan de angst voor het
verdwijnen van personeel. De PVV zegt hier: het huidige stelsel werkt
uitstekend. Ik heb daar natuurlijk ook een paar complimenten over
gemaakt. Als het amendement nou wordt aangenomen zoals ik het lees, dan
blijven de huidige problemen toch bestaan? Denk daarbij aan het probleem
dat zogenaamde perifere ziekenhuizen zoals het Juliana Kinderziekenhuis
en het Prinses Máxima Centrum in de huidige structuur eigenlijk niet
voldoende financiering krijgen. Het is een soort geknutselde oplossing.
Deelt de PVV dat het daadwerkelijk wel een probleem is dat er nu
ziekenhuizen zijn die niet de financiering krijgen die nodig is?
Mevrouw Raijer (PVV):
Precies zoals ik al tegen mevrouw Westerveld zei: het is voor ons nog
allemaal veel te vaag. Er ligt geen plan en de onderzoeken die er
liggen, komen uit 2003.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dat was niet de vraag. Dan stel ik het gewoon als vraag aan de PVV. In
de huidige situatie hebben universitair medisch centra, de academische
ziekenhuizen, onderwijs voor zieke leerlingen. Daar hebben we heel veel
waardering voor. Dat wordt heel goed gewaardeerd en dat moet inderdaad
niet verdwijnen, ook wat ons betreft. Maar er zijn ook een aantal
ziekenhuizen, zoals het Juliana Kinderziekenhuis en het Prinses Máxima
Centrum, die wel geld krijgen, al klopt de manier waarop eigenlijk niet.
Je zou willen — dat is tenminste wat de SP wil — dat ook die
ziekenhuizen een goed ingebedde onderwijsconsulent krijgen, zodat ook de
kinderen die daar zijn op dezelfde manier onderwijs kunnen krijgen.
Deelt de PVV die mening? Het gat dat nu bestaat, wordt op de huidige
manier houtje-touwtje opgelost. Ik hoop niet dat dit denigrerend klinkt,
maar volgens mij gebruikt het kabinet dezelfde woorden.
De voorzitter:
Ik denk dat uw vraag helder is.
Mevrouw Beckerman (SP):
Hoe wil de PVV dit oplossen?
Mevrouw Raijer (PVV):
Ik hoor wel wat mevrouw Beckerman zegt. Ik deel inderdaad uw mening,
maar je kunt het oplossen in de huidige structuur. Daar hoef je niet een
hele nieuwe wet voor op te tuigen en een hele stichting omheen te
bouwen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dat is dus best ingewikkeld binnen de huidige structuur. Dat heeft ermee
te maken dat het onderwijs publiek moet zijn. De SP is er absoluut
tegenstander van geweest, maar er is heel veel geprivatiseerd. De nieuwe
wet draait dat terug, dus je zult er iets voor moeten vinden. Dan snap
ik de opstelling van de PVV niet. Ze zegt eigenlijk: deze nieuwe wet
willen we niet, maar we willen wel een amendement indienen op die wet.
Dan los je toch het probleem niet op dat we net benoemden en waarvan we
allebei constateerden dat het bestaat, namelijk dat het in sommige
ziekenhuizen nu niet op een goede manier is gefinancierd? Hoe wil de PVV
het dan oplossen?
Mevrouw Raijer (PVV):
De PVV gaat nu helemaal niks oplossen. Met het amendement willen wij de
garantie houden op het behoud van de regionale uitvoering. Ik zeg niet
dat wij het gaan oplossen, omdat het hele plan voor ons veel te vaag is.
Wij hebben echt veel meer nodig om te kunnen afwegen of wij voor of
tegen deze wet zijn.
De voorzitter:
Mevrouw Beckerman voor haar laatste interruptie.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik probeer het nog een laatste keer, want "de PVV wil niks oplossen" is
niet een heel erg prettig antwoord op de vraag. Volgens mij hebben we
net samen geconstateerd dat er een probleem is, namelijk dat het
fantastisch werkt in de academische ziekenhuizen, maar dat het veel
moeilijker is in de andere ziekenhuizen, die niet een academische status
hebben. Daar wordt nu ook goed onderwijs gegeven, maar dat is niet op de
juiste manier wettelijk geborgd. Dat klopt, toch? Dat is een probleem.
Wil de PVV dat niet oplossen?
Mevrouw Raijer (PVV):
Ik ga toch weer hetzelfde zeggen. In de huidige structuur kan dat gewoon
opgelost worden. Dat hoeft niet met een nieuwe wet. Dat kan gewoon in de
huidige structuur. Ik blijf bij dat antwoord.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u uw betoog vervolgt. Ik zie nog wel een interruptie
van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ja, want het is juist een probleem in de huidige structuur, en de wet
die wij nu toegestuurd hebben gekregen, gaat dat probleem oplossen. Dat
is het punt dat mevrouw Beckerman hier probeert te maken. Ik wil haar
vraag herhalen. Als de PVV zegt "die wet moeten we niet", wat gaat nu
dan de oplossing worden voor deze groep kinderen, voor wie de huidige
structuur op dit moment geen oplossing biedt?
Mevrouw Raijer (PVV):
Ik wil mevrouw Westerveld wel meegeven dat uit onderzoek van Oberon zelf
blijkt dat dit niet de oplossing is.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog. Ja, ik heb nu twee keer gezegd "vervolgt u uw
betoog", maar ik zie toch nog weer een interruptie.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ja, omdat er weer iets werd gezegd wat feitelijk niet helemaal klopt. In
het Oberononderzoek worden drie opties aanbevolen en daar is dit er toch
echt een van. De vraag blijft dus staan: wanneer je als PVV tegen de wet
zou stemmen, hoe los je dan het probleem op dat bijvoorbeeld kinderen in
een oncologiecentrum geen goed onderwijs kunnen krijgen?
Mevrouw Raijer (PVV):
Ik heb dus echt gelezen dat uit het onderzoek van Oberon blijkt dat deze
nieuwe wet niet de oplossing is.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dan zou ik het onderzoek nog een keer lezen.
De voorzitter:
Ik kijk nog even één keer goed rond. Ik zou zeggen: u vervolgt uw
betoog.
Mevrouw Raijer (PVV):
Dan noemt de staatssecretaris dit plan "wendbaar". Nog nooit in de
geschiedenis is iets wendbaarder geworden door er een landelijke
stichting, een bestuurslaag en statuten overheen te leggen. Dit is
Haagse logica. Als het werkt, gooien we het om en als het niet werkt,
verzinnen we er een bestuurslaag bij. Kan de staatssecretaris aangeven
wat de noodzaak van deze landelijke stichting is als er geen enkel
bewijs is dat de huidige structuur faalt?
Dan komt het meest ongelofelijke deel. Terwijl de staatssecretaris een
compleet nieuw landelijk stelsel optuigt, blijkt dat ze een hele
doelgroep vergeten zijn. Vlak voor dit debat kregen we een tweede nota
van wijziging, met excuses voor de late verzending. En waar gaan die
excuses over? De staatssecretaris is simpelweg vergeten om alle
vavo-studenten tot 27 jaar op te nemen in zijn eigen wetsvoorstel. Hoe
slordig wil je het hebben? Hoe kan de staatssecretaris een heel
landelijk stelsel ontwerpen en een volledige doelgroep over het hoofd
zien? Als dit al fout gaat, geeft dat de PVV nul vertrouwen in de rest
van de operatie.
Voorzitter. Dit is niet zomaar een slordigheidje. Dit is wetgeving op
goed geluk, een soort "we zien later wel wat er gebeurt". Maar zo ga je
niet om met zieke leerlingen. Daarom wil ik een glashelder antwoord van
de staatssecretaris. Wat gebeurt er met de expertise in de umc's? En hoe
garandeert de staatssecretaris dat de mensen die degelijk onderwijs
geven aan leerlingen op de oncologie-, hart- en longafdeling niet worden
uitgehold, verschoven of weggeorganiseerd door de nieuwe landelijke
structuur? In deze hele wet staat namelijk geen enkele harde garantie —
nergens een verplichting, nergens een borging — maar alleen vage
managementtaal over "meebewegen met de praktijk".
Voorzitter. We weten allemaal wat dat in Den Haag betekent: de praktijk
moet straks meebuigen met de reorganisatie. Dat gaat altijd ten koste
van de frontlinie en dus van zieke leerlingen. Dat risico is totaal
onaanvaardbaar. Ik vraag de staatssecretaris dus hoe deze wet gaat
voorkomen dat juist de allerbeste en meest ervaren mensen straks worden
verpletterd onder de wals van zijn nieuwe constructie.
Voorzitter. Dan nog de chaos die dreigt bij scholen. Wie beslist er
straks: de school, de nieuwe stichting of het samenwerkingsverband?
Niemand weet het. Wat als iedereen naar elkaar gaat wijzen? Dan krijgt
een ziek kind geen onderwijs maar een rondje lokethoppen. Kan de
staatssecretaris verduidelijken wie de eindverantwoordelijke is?
Tot slot, voorzitter. De PVV staat pal voor zieke kinderen. Ze verdienen
stabiliteit, deskundigheid en continuïteit, niet een bestuurlijk
experiment dat al rammelt voordat het überhaupt begonnen is. Ik rond
even af.
Voorzitter. De PVV doet niet mee aan een operatie die alles
overhoophaalt zonder noodzaak, zonder bewijs en zonder dat iemand kan
uitleggen waarom modernisering niet gewoon binnen het bestaande
succesvolle systeem kan.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Als de PVV echt pal zou staan voor zieke leerlingen, dan zou het de PVV
sieren als ze dit wetsvoorstel serieus neemt en goed doorneemt en niet
heel veel onzin daarover verkoopt, want een heel aantal punten die
worden beweerd, kloppen gewoon niet. Ik ben als geen ander, en volgens
mij de andere collega's ook, kritisch op wetgeving, op alle wetgeving,
maar wel nadat we die goed en uitgebreid hebben bestudeerd en op basis
van wat er in de wet staat, vragen hebben gesteld. Hier worden echt een
paar dingen verteld die ons, vind ik, neerzetten alsof wij niet pal
staan voor zieke kinderen, terwijl ik denk dat een heel aantal collega's
gewoon heel serieus, al jarenlang, met deze wet zijn bezig
geweest.
Ik heb één vraag over het amendement van de PVV dat is ingediend, waarin
wordt gepoogd om regio's in de wet vast te leggen. Mijn vraag is wat dat
oplost. We hebben namelijk al heel veel regio's, we hebben de
samenwerkingsverbanden, we hebben de scholen met hun eigen gebied, we
hebben de gemeenten, we hebben de provincies en we hebben
veiligheidsregio's, GGD-regio's en andere gezondheidsregio's. Wat lost
het neerzetten van regio's in de wet op? Dan heb ik het niet over
onderwijsconsulenten, waarvan ik ook vind dat ze inbedding moeten hebben
in de regio. Mijn vraag is wat het oplost als je dit in de wet vastlegt.
Leidt het niet juist tot nieuwe problemen, bijvoorbeeld voor de
bureaucratie of voor consulenten die in de ene regio werken terwijl ze
eigenlijk in de andere nodig zijn?
Mevrouw Raijer (PVV):
Ook de PVV neemt dit wetsvoorstel zeer serieus. Dat neemt niet weg dat
wij ook denken dat u en alle andere collega's hier voor zieke kinderen
staan.
Dan over het amendement. In het amendement staat ook duidelijk dat de
uitvoering regionaal georganiseerd blijft. Eigenlijk willen wij dus
waarborgen dat het georganiseerd blijft zoals het nu ook georganiseerd
is.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan nodig ik nu graag de heer Stoffer namens de SGP uit voor
zijn inbreng.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Veel leerlingen vinden het geen pretje om een paar dagen
ziek te zijn. School is niet altijd leuk, maar ziek zijn is toch vaak
nog minder leuk, zeker als je daardoor net een mooi vak of een
aantrekkelijke activiteit mist. Maar het is veel ingrijpender wanneer
een leerling met ernstige of langdurige ziekte te maken krijgt. Denk aan
een immuunstoornis, leverfalen of allerlei vormen van kanker. Het
ondergaan van de behandeling is belastend, en dan komt daar ook nog de
persoonlijke verwerking bij. De SGP vindt het daarom hartverwarmend om
te zien wat al jarenlang gedaan wordt voor deze leerlingen om hen toch
zo veel mogelijk onderwijs te laten volgen.
Voorzitter. We spreken vandaag over een nieuwe bestuurlijke structuur.
Dat is soms nodig, maar door die structuur heen moeten we vooral de
leerlingen blijven zien die met hun ziekte toch zo veel en zo goed
mogelijk onderwijs willen volgen. Denk bijvoorbeeld aan Stijn, die
alweer twee jaar geleden in de Kamer aandacht vroeg voor het belang van
goede ondersteuning om, in zijn situatie, examens op maat te kunnen
afleggen. Het kan niet zo zijn dat onze behoefte aan een overzichtelijk
landelijk systeem uiteindelijk ten koste gaat van deze kwetsbare
leerlingen.
Voorzitter. De SGP kan zich, ondanks de hoge waardering voor de
bestaande inzet, de behoefte aan een centrale landelijke organisatie
goed voorstellen. Het gaat namelijk om een relatief beperkte groep
medewerkers van 70 fte en 115 personen op landelijk niveau. De
aansturing, financiering en arbeidsvoorwaarden zijn best versnipperd en
wellicht ook onnodig ingewikkeld. De regering benadrukt begrijpelijk
genoeg de voordelen van een landelijke organisatie, maar ik zeg erbij:
dat schept tegelijkertijd ook wel verwachtingen. Ik noem drie
verwachtingen. Op dit moment is er beperkt zicht op de regionale
verdeling van de inzet van ondersteuning bij ziekte. Het is niet goed
duidelijk of bepaalde provincies en regio's bijvoorbeeld beduidend meer
of minder leerlingen ondersteunen. Mijn vraag is: kunnen we erop rekenen
dat de landelijke stichting hier meer zicht op krijgt?
Mijn tweede verwachting. De regering geeft aan dat de huidige verdeling
van middelen tussen ziekenhuizen lastig is en geen duidelijke basis
heeft. Dat zal ongetwijfeld waar zijn, maar welke waarborgen zijn er om
ervoor te zorgen dat dit vraagstuk binnen de nieuwe stichting niet tot
nieuwe verdeelproblemen leidt? De regering laat het volledig over aan de
stichting, maar ik vraag me af of er niet vooraf bepaalde
verdeelsleutels vastgesteld moeten worden.
De derde, voorzitter. Een landelijke aansturing zou ook kansen moeten
bieden om het kind beter te kunnen volgen wanneer het bijvoorbeeld
vanwege specialistische behandelingen op verschillende plekken in het
land onderwijs krijgt. Mijn vraag is: welk perspectief ziet de
staatssecretaris om de overdracht van zorg en begeleiding van leerlingen
te verbeteren?
Voorzitter, dan de overgangsfase. Een overgangsperiode is van groot
belang om geen brokken te maken in de huidige ondersteuning. Ik moest
een beetje denken aan de invoering van de Jeugdwet en het passend
onderwijs. De filosofie klonk goed en de beloften waren vele, maar de
uitvoering bleek toch veel taaier dan gedacht. Laten we dat zo veel
mogelijk vermijden. Dat moet ook kunnen, want de doelgroep is bij dit
wetsvoorstel veel kleiner. De regering geeft al denkrichtingen aan voor
het overgangstraject, maar vanuit mijn optiek klinkt dat allemaal nog
iets te vrijblijvend. De regering schrijft bijvoorbeeld dat de bestaande
praktijk een jaar lang gecontinueerd zou kunnen worden. Dat lijkt de SGP
heel belangrijk, maar ik mis een helder kader. Mijn vraag is dan ook:
worden hier echt duidelijke afspraken over gemaakt?
Naast de lengte van de overgangstermijn noem ik een vijftal concrete
inhoudelijke punten waarop duidelijkheid van belang is. De eerste.
Consulenten mogen niet door het hele land gestuurd gaan worden en bij de
overgang moeten wijzigingen in een individuele situatie in overleg met
hen worden doorgevoerd. Is dit een duidelijk recht waarop medewerkers
zich kunnen beroepen? Zijn er uitzonderingen mogelijk op de
minimumaanstelling van 24 uur?
Ten tweede. Convenanten zijn nodig voor het behouden van de samenwerking
tussen consulenten en ziekenhuizen, de toegang tot informatie, en de
beschikbaarheid van werkplekken. Zijn die convenanten en het
implementatieplan uiterlijk in het eerste kwartaal van 2026
beschikbaar?
Dan het derde punt. Er is begrijpelijke vrees voor de uitval van
medewerkers met dubbelfuncties die in de huidige praktijk een cruciale
rol vervullen in de samenwerking in het veld. Sommige medewerkers hebben
een schat aan ervaring. Er wordt gerichte actie ingezet op plekken waar
de continuïteitsrisico's zitten. Dat vraagt meer dan alleen een contract
aanbieden, zeg ik daarbij.
In de nota van wijziging en de schriftelijke reactie zegt de regering
dat ze aanstuurt op het verankeren van de regionale inbedding in de
statuten. Kunnen we ervan uitgaan dat dit meer is dan een
inspanningsverplichting en gewoon de toepassing van de bedoeling van de
wet?
En dan het vijfde en laatste punt. De regering geeft aan dat er geen
verplichting is om te compenseren voor stijgende loon- en prijskosten.
Dan is mijn vraag: hoe voorkomt de regering dat de stichting en de
kwaliteit financieel in de knel komen als er geen gegarandeerde
indexatie bestaat, terwijl alle medewerkers wel onder de cao gaan
vallen?
Voorzitter. Dan de relatie met schoolverzuim. De SGP vraagt aandacht
voor de relatie tussen schoolverzuim en de beschikbaarheid van
ondersteuning. In de praktijk blijken ouders er nog weleens voor te
kiezen om hun kind thuis te houden door het benutten van geoorloofd
verzuim in plaats van het inschakelen van ondersteuning bij ziekte. De
leerplicht kan hier formeel niets mee. Op welke manier kunnen
leerplichtambtenaren een stimulerendere rol vervullen in het nieuwe
model om zulke situaties te beperken?
In het verlengde hiervan vraagt de SGP aandacht voor de
langetermijngevolgen van ziekte bij leerlingen. In de praktijk blijkt de
meeste aandacht uit te gaan naar de fase van medische behandelingen —
dat is natuurlijk ook logisch — maar zodra die zijn afgerond, kan zomaar
de gedachte ontstaan dat er minder behoefte is aan ondersteuning. Uit de
cijfers blijkt ook dat de ondersteuning vaak relatief kort duurt.
Leerlingen ondervinden echter vaak veel langer gevolgen, niet alleen bij
het leren, maar ook psychisch. Mijn vraag is: hoe wil de regering de
aandacht hiervoor vergroten? Hoe voorkomen we dat leerlingen zich ten
onrechte ziekmelden?
Voorzitter. Dan kom ik op de relatie met passend onderwijs. De SGP houdt
namelijk vragen over de relatie met passend onderwijs, met name over de
basisondersteuning, die overal geboden moet worden. We hebben er nu niet
goed zicht op, maar de verschillen tussen scholen en
samenwerkingsverbanden kunnen groot zijn als het gaat om het inschakelen
van ondersteuning bij ziekte. Het kan gevolgen hebben voor de zorg voor
de leerling als scholen bewust of onbewust de landelijke
gespecialiseerde expertise niet inschakelen en zelf ondersteuning
leveren. Scholen kunnen onnodig het wiel zelf opnieuw gaan uitvinden.
Vindt de staatssecretaris het wenselijk dat scholen eigenlijk altijd
contact leggen met die landelijke ondersteuning?
De SGP hoort ook graag wat de rol is van de voorgestelde landelijke norm
voor basisondersteuning. Het lijkt erop dat de ondersteuning bij ziekte
daarin nauwelijks een plaats heeft. Ik lees wel dat voorbehouden
medische handelingen niet onder de landelijke norm voor
basisondersteuning vallen. De landelijke norm noemt ook specifieke
ondersteuningsgebieden, zoals dyslexie en hoogbegaafdheid. Zou er niet
iets gezegd moeten worden over ondersteuning bij ziekte en over de rol
van de landelijke stichting? Ook met een landelijke organisatie verdient
namelijk élk kind in élke regio voldoende zorg.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. We gaan naar de laatste spreker van de kant
van de Kamer in de eerste termijn. Dat is de heer Boomsma namens
JA21.
Gaat uw gang.
De heer Boomsma (JA21):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Je zal als kind maar ziek zijn. Je zal
maar zo ziek zijn dat je niet naar school kan, en dat dan ook voor
langere tijd. Het is natuurlijk cruciaal dat we die kinderen nog helpen
om onderwijs te krijgen, zodat ze zo goed mogelijk bezig kunnen blijven
en zodat ze geen achterstanden oplopen. Zoals de heer Kisteman en
mevrouw Rooderkerk ook al aangaven, is het ook om een andere reden van
groot belang. Het is namelijk goed omdat dat helpt om met je toekomst
bezig te blijven en de zinnen te kunnen verzetten. Wij hoorden in onze
gesprekken met mensen uit de praktijk ook een veelzeggend, maar droevig
verhaal over de betekenis van dit type onderwijs. Een vrouw die bij een
leerling in de palliatieve fase thuis was, vroeg aan haar wat zij nog
zou willen doen. De leerling zei toen dat ze voordat ze dood zou gaan
nog wilde leren hoe ze de "d's" en "t's" aan het einde van een woord
goed moest spellen. Dat is natuurlijk hartverscheurend. Het toont echter
ook aan dat het ongelofelijk belangrijk en betekenisvol is om dit type
onderwijs te geven.
De fractie van JA21 steunt deze wet dus. We steunen het ook om het
onderwijs aan zieke kinderen op landelijk niveau centraal te beleggen
bij een nieuwe stichting. Nu zijn er namelijk verschillende organisaties
bij betrokken. Dat wordt er straks nog maar één. Zieke kinderen krijgen
les via de onderwijsadviesbureaus, die over onderwijs aan huis gaan, en
de universitaire medische centra, die verantwoordelijk zijn voor de
ziekenhuisscholen. De consulenten adviseren scholen en kunnen ook thuis
lesgeven, maar die hebben nu heel veel werkgevers. Daardoor kunnen er in
de verschillende regio's ook grote verschillen ontstaan. Ik heb begrepen
dat leerlingen dus ook niet overal kunnen rekenen op thuisonderwijs. Dat
is natuurlijk ook heel tijdrovend. Ik weet dat daar in Amsterdam
speciale docenten beschikbaar voor zijn. Ik begrijp echter dat er ook
heel veel plekken in Nederland zijn waar dat gewoon niet kan. Mevrouw
Westerveld had het al over het Thuiszitterspact. Ik heb begrepen dat in
Brabant gebruik wordt gemaakt van vrijwilligers, vaak gepensioneerde
docenten, leerkrachten. Dat lijkt me ook ongelofelijk waardevol. Maar
misschien kunnen daar ook andere vrijwilligers voor worden ingezet, dus
vrijwilligers die niet per se een onderwijsbevoegdheid hebben. Kan dit
op een bepaalde manier worden uitgebreid? Weet de staatssecretaris hoe
dit nu is geregeld, in welke regio's in Nederland op dit moment nog geen
thuisonderwijs kan worden geboden en of dit kan worden uitgebreid?
Een ander nadeel van de huidige ozl lijkt me de financiering, die
versnipperd is. Daardoor is er een risico op te grote overhead. Het
budget voor de consulenten gaat via de ministeries naar de
onderwijsadviesbureaus. Via de ev loopt de geldstroom naar de umc's. Dat
is zo bepaald in 1999, toen de ziekenhuisscholen in oude vorm werden
opgeheven. Daardoor is elke organisatie zelf verantwoordelijk. Elke
organisatie geeft zelf afzonderlijk geld uit aan bijvoorbeeld hr of ICT.
Die formatie wordt op allerlei verschillende manieren ingezet. De indruk
bestaat dat dit niet altijd leidt tot de best mogelijke inzet. Eén
organisatie zou in ieder geval moeten leiden tot minder overhead, zodat
er meer geld overblijft voor de zorg voor zieke leerlingen. Dat is
natuurlijk waar het ons allemaal om gaat. Ik steun dit voorstel dus
ook.
Ik heb nog wel een aantal vragen over hoe dit in de praktijk zal werken.
Heel veel van die vragen zijn eigenlijk al door anderen gesteld, dus ik
zal die niet allemaal gaan herhalen. Daar is namelijk heel goed naar
gekeken door andere fracties. Wij sluiten natuurlijk ook wat later aan
in dit hele traject.
Er klinken zorgen dat in die nieuwe opzet mogelijk sprake zal zijn van
een verlies aan expertise, omdat maar een deel van de ozl-consulenten
naar de nieuwe stichting gaat. De uitvoering ligt nu nog bij de
onderwijsadviesbureaus, waardoor sommige medewerkers die daarbij
betrokken zijn, er een taak bij hebben gekregen. Ook orthopedagogen en
gz-psychologen moeten dit werk doen. Sommigen zullen niet overstappen
naar de nieuwe stichting, maar blijven werken bij zo'n
onderwijsadviesbureau. Het kan ook zo zijn dat hun huidige stukje
formatie te klein is, waardoor ze mogelijk niet eens mogen overstappen
naar de nieuwe centrale stichting. Dus hoe schat de staatssecretaris het
risico in op personeelstekorten en dat er toch een verlies aan expertise
zal optreden? Ik begrijp dat het ministerie heeft aangegeven dat kleine
fte-betrekkingen, dus bijvoorbeeld tweeënhalve dag, eigenlijk niet
wenselijk zijn. Is dat nog steeds het standpunt van de staatssecretaris?
Als je die regel namelijk zo aangeeft, hoe denk je dan die
personeelstekorten te kunnen voorkomen?
Voorzitter. Dan zag ik nog dat de onderwijsinspectie had aangegeven dat
de ozl alleen beschikbaar is voor de bekostigde mbo-instellingen. Dat
staat ook in de memorie van toelichting. Is het dan zo dat studenten aan
niet-bekostigde mbo-instellingen daar geen gebruik van kunnen maken? En
wat is daar dan de gedachte achter? Het gaat namelijk toch om vele
tienduizenden studenten. Een deel daarvan is ook gewoon jonger dan 23
jaar. Als je dit dan optuigt, lijkt het mij eigenlijk zinnig dat ook
studenten aan niet-bekostigde mbo-instellingen daarvoor in aanmerking
komen. Ik snap het nu nog niet, maar misschien is er een hele goede
reden voor geweest. Als die er niet is, of als ik die niet zo hoor, dan
komen wij misschien nog met een amendement om dat in de wet recht te
zetten.
Tot slot, voorzitter. Ik heb nog een opmerking over digitaal onderwijs
op afstand. Dat kan een leerling natuurlijk ontzettend helpen. Ik zag
ook een veelbelovende toepassing, die KlasseContact heet. Dat is een
robot van KPN. Langdurig zieke kinderen kunnen via een soort robot
contact houden met hun school en hun klasgenootjes. Zo blijft de sociale
interactie er natuurlijk ook nog bij. Die zieke leerlingen zijn dus ook
in de klas te zien op het scherm van die robot. Ze kunnen vanuit huis
ook zelf de camera bedienen. Er zijn ook andere robots, maar die kun je
niet zelf bedienen en daarop zie je de kinderen ook niet. Dat is het
verschil. Ik begrijp uit het veld dat men heel enthousiast is over de
programma's van KlasseContact, ook omdat een robot zo'n leerling veel
meer autonomie biedt, veel meer dan wanneer je het bijvoorbeeld via
Teams doet. Ik begrijp dat de teleurstelling dan ook heel groot was toen
enkele weken geleden vanwege de hoge kosten werd besloten om dat middel
niet langer te gebruiken. Maar ik heb gezien dat de overheid in België
de inzet van die robots wel financiert. Daar heet het Bednet. Is de
staatssecretaris bereid om te kijken naar mogelijkheden om zoiets als
KlasseContact toch te behouden en een doorstart te laten maken in het vo
en mbo? Wat zou dat kosten en wat is daarvoor nodig? Graag hoor ik of
hij daar een toezegging op kan geven.
Ik denk dat het namelijk ook een rol kan spelen voor de categorie
leerlingen die inderdaad nog buiten de boot valt, namelijk de psychisch
zieke kinderen, ook al wordt dat hopelijk hersteld met het amendement.
Er zijn psychisch zieke kinderen voor wie dit soort ondersteuning heel
handig zou zijn. Een pilot met dit middel voor die zieke kinderen is ook
al gestopt. Weet de staatssecretaris wat daar de reden van is? Zou er
niet ook een uitbreiding van het personeel nodig moeten zijn om die
categorie ook toe te laten tot de ozl-systematiek? Wordt daarnaar
gekeken? Wat zijn daar de mogelijkheden voor?
Tot zover. Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel voor uw inbreng. We zijn daarmee aan het einde gekomen van
de eerste termijn van de kant van de Kamer.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
We gaan nu schorsen voor de lunchpauze. Na de lunchpauze is er eerst een
korte stemming. Daarna gaan wij verder met de behandeling van deze wet
met de eerste termijn van de kant van de staatssecretaris. Daarom schors
ik de vergadering tot 13.45 uur.
De vergadering wordt van 12.56 uur tot 13.45 uur geschorst.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen
Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 en enige andere onderwijswetten in verband met de landelijke borging van de uitvoering van ondersteuning van scholen en instellingen bij het onderwijs aan zieke leerlingen (Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen) (36530).
De voorzitter:
We zijn aangekomen bij de eerste termijn aan de kant van het kabinet,
van de staatssecretaris.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef hem daarom het woord. De staatssecretaris.
Staatssecretaris Becking:
Voorzitter, dank u wel. Per jaar worden er ruim 40.000 kinderen en
jongeren opgenomen in een ziekenhuis. Een deel van hen is helaas ernstig
ziek. Voor de kinderen en hun familie is dat zeer ingrijpend, maar ook
op hun school heeft dit veel impact. De Kamer sprak daar al uitgebreid
over. Ik heb het ook zelf met eigen ogen gezien in het Prinses Máxima
Centrum voor kinderen met kanker. Duidelijk werd mij daar vooral ook dat
hoe ziek een kind ook is, kinderen altijd nieuwsgierig blijven en altijd
willen leren.
Maar hoe geef je dan onderwijs aan kinderen die ziek zijn, die ernstig
ziek zijn en die tijdens de behandeling zijn opgenomen in het ziekenhuis
of thuis zijn? Gelukkig bestaat in Nederland een prachtige voorziening
die de school dan helpt. Dat zijn de circa 100 consulenten
onderwijsondersteuning zieke leerlingen, oftewel de consulenten ozl. Dat
gebeurt door de school te helpen het onderwijsprogramma aan te passen,
of om via techniek de verbinding met de klas te behouden. Waar kinderen
vroeger lang werden opgenomen en les kregen in ziekenhuisscholen, zijn
tijden door vaccinaties en medische vooruitgang gelukkig veranderd.
Daarom zijn in 1999 ziekenhuisscholen opgeheven en is bij wet geregeld
dat de voorzieningen in de academische ziekenhuizen werden ingericht en
onderwijsadviesbureaus in de regio de taak uitvoeren om scholen met
zieke kinderen, zieke leerlingen te ondersteunen.
Vandaag ligt een voorstel voor om deze wet aan te passen. Niet het werk
dat de consulenten doen verandert, maar wel de manier waarop we dat
willen organiseren. Het voorstel regelt dat we gaan werken met één
organisatie met de 100 consulenten in één team, één budget van zo'n 10
miljoen euro en een duidelijke taak, in plaats van de achttien
organisaties met elk hun eigen subsidiebudget. Het is belangrijk dat we
deze stap zetten, om vier eenvoudige redenen. Het is flexibeler. Het
werk kan daar plaatsvinden waar het nodig is, zonder schotten tussen
verschillende organisaties. Het is duidelijker: scholen, kinderen en
ouders hebben één vast aanspreekpunt, ook als een kind vanuit het
ziekenhuis naar huis gaat. Het bereik wordt groter, omdat we werken met
één duidelijke voorziening en ook de leerlingen in het mbo bedienen. De
kwaliteit wordt op den duur hoger en uniformer. Op dit moment zijn er te
grote verschillen in de ondersteuning die door de achttien organisaties
wordt geboden.
U vroeg in uw termijn aandacht voor een paar zaken. Ten eerste. De
ondersteuning voor scholen blijft gratis, laagdrempelig en ook dichtbij
georganiseerd. Per nota van wijziging is naar aanleiding van vragen uit
uw Kamer verduidelijkt dat de stichting ook in de regio blijft werken.
Consulenten blijven het werk doen in hun regio en in hun eigen netwerk.
Voor 85% van de formatie geldt de overgang van onderneming. Degenen voor
wie dat niet geldt, krijgen een aanbod vanuit de stichting. Daarbij is
maatwerk mogelijk. Ook dat kan in deeltijd of als combibaan, waar velen
van u ook al aandacht voor hebben gevraagd. De regering kiest er niet
voor om naast de organisatiestructuur de doelgroep uit te breiden. De
doelgroep is nu kinderen die lichamelijk ziek zijn. De expertise bij de
consulenten is immers in decennia opgebouwd en ook heel specifiek. Het
toewerken naar één organisatie voor deze doelgroep moet heel zorgvuldig
gebeuren. Ik acht het daarom onverstandig om de doelgroep nu te
verbreden. Kortom, we hebben het over een relatief kleine som geld en
een relatief kleine groep leerlingen, zo'n 5.000. Het gaat om de inzet
van 70 fte aan ondersteuning. Ondanks dat is dit wetsvoorstel wel
cruciaal om het recht op onderwijs te borgen voor kinderen die ziek zijn
en de prachtige ozl-voorziening toekomstbestendig te maken.
Meneer de voorzitter. Ik zal nu ingaan op de vragen die door uw Kamer
gesteld zijn. Daarbij staat het belang van het kind voorop. Ik heb vier
blokjes: een blokje over het belang van het kind en de consulent, een
over de regio — daar zijn veel vragen over gesteld — een over de
implementatie en een blokje overig. In mijn laatste blokje geef ik de
appreciatie van de amendementen.
Ik kom bij mijn eerste blokje over het belang van het kind en de
consulent. Ik begin met de vraag van de heer Kisteman, de heer Ceder en
mevrouw Armut: hoe blijft het kind in het nieuwe stelsel op één staan?
De voorziening blijft laagdrempelig, zoals ik al zei, en gratis.
Kinderen staan voorop. Ze kunnen straks als gevolg van dit wetsvoorstel
beter geholpen worden. Want consulenten kunnen makkelijker worden
ingezet waar ze echt nodig zijn. Door de vorming van één stichting maakt
het niet uit waar een kind ziek wordt, want overal wordt dan dezelfde
ondersteuning geleverd. De ondersteuning van een leerling die uit het
ziekenhuis wordt ontslagen, kan efficiënter worden voortgezet omdat alle
consulenten straks voor één stichting werken. Scholen en ouders kunnen
terecht bij één aanspreekpunt in plaats van bij verschillende
organisaties.
De heren Ceder en Kisteman vroegen: klopt het dat in het wetsvoorstel
efficiëntie en doelmatigheid vooropstaan, en niet het belang van het
kind? Nee, dat klopt niet; dat heb ik net ook gezegd. Deze wijziging is
juist nodig om de ondersteuning te borgen en deze duurzaam te behouden.
Leerlingen kunnen als gevolg van dit wetsvoorstel beter worden geholpen;
dat heb ik net gezegd en toegelicht.
Mevrouw Rooderkerk vroeg: hoe voorkomt u dat kinderen in de transitie
tussen wal en schip vallen? Het antwoord daarop is dat de
dienstverlening die nu al door de consulenten verleend wordt, ook onder
de nieuwe stichting gewoon doorgaat. Wetende met hoeveel hart de
ozl-consulenten zich dagelijks inzetten voor zieke leerlingen, heb ik er
ook echt alle vertrouwen in dat geen kind tussen wal en schip zal
vallen. Met de consulenten en organisaties werk ik de implementatie
zorgvuldig uit. Dat ben ik al aan het doen en dat zetten we komend jaar
ook voort. De voorlichting aan scholen en ouders wordt daar nadrukkelijk
in meegenomen.
De heer Ceder van de ChristenUnie vroeg hoe de zienswijze van ouders en
leerlingen is meegenomen. Die is meegenomen. Ouders wijzen ons op de
huidige regionale verschillen in de ondersteuning en het behouden van de
laagdrempelige ondersteuning. Dat onderstreep ik ook. Voor ouders en
leerlingen heeft een landelijke stichting meerdere voordelen. Met één
landelijke organisatie is er ook één aanspreekpunt. Daarnaast wordt er
een belanghebbendenraad ingericht waar ouders en leerlingen in
participeren. Ook komt er bij de stichting een meldpunt voor eventuele
klachten.
Mevrouw Westerveld van GroenLinks-Partij van de Arbeid vroeg of er
specifieke afspraken gemaakt kunnen worden over de vertegenwoordiging
van leerlingen en oud-leerlingen. Voor de belanghebbendenraad wordt een
reglement opgesteld. De vertegenwoordiging van zieke leerlingen en hun
ouders in de belanghebbendenraad is van groot belang. Dat kan ook in de
raad van toezicht. Dat zal ik meenemen bij de verdere uitwerking van de
reglementen daaromtrent.
Mevrouw Beckerman vroeg hoe de ervaring van ouders en leerlingen wordt
meegenomen in dit wetsvoorstel. Ik zei al dat de stichting een
belanghebbendenraad krijgt. Medewerkers, leerlingen en ouders worden dan
bevraagd op hun ervaringen met die nieuwe stichting. Dat zullen we ook
onderzoeken in de wetsevaluatie.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Er werd zojuist antwoord gegeven op mijn vraag hoe we voorkomen dat er
kinderen zijn die hierdoor tussen wal en schip vallen of niet de zorg
krijgen die ze in het huidige systeem wel krijgen. De staatssecretaris
gaf daarin aan: dat komt wel goed; maakt u zich geen zorgen. Maar hoe
kijkt hij er dan naar dat al 24 van die 115 consulenten aangeven dat ze
niet over kunnen naar die nieuwe stichting, bijvoorbeeld omdat zij ook
ander werk doen en ze dat op deze manier niet kunnen combineren? Want
dat heeft dus meteen impact op het aantal kinderen dat geholpen kan
worden op deze manier.
Staatssecretaris Becking:
Dat begrijp ik ook, en die zorgen snap ik ook. Wat ik probeer te zeggen,
is dat ik denk dat er door de betrokkenheid van de consulenten bij die
kinderen juist heel veel neiging zal zijn om mee over te gaan en om die
wel te blijven ondersteunen. Die betrokkenheid bij die kinderen is juist
heel erg groot. En je kunt ook in die nieuwe constellatie flexibel
blijven werken; er is geen belemmering in dat opzicht.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik schrik een beetje van dit antwoord, en dat is omdat het niet om heel
veel mensen gaat; het gaat om 115 onderwijsconsulenten die ontzettend
belangrijk werk doen. Het is een wet waaraan tien jaar is gewerkt, of
waarvan het in ieder geval tien jaar heeft geduurd voordat die er lag
sinds het onderzoek. 24 van deze consulenten, dus zeg maar een vijfde,
zeggen dat ze niet meekunnen op deze manier omdat het niet flexibel is.
Zij moeten bijvoorbeeld 24 uur dit werk doen, terwijl ze dat nu flexibel
doen: de ene keer meer, de andere keer minder, en daarnaast ander werk.
Dus die zorgen zijn er wel degelijk.
Staatssecretaris Becking:
Ja, en die zorgen begrijp ik ook. Tegelijkertijd staat de grote
meerderheid van de consulenten positief tegenover deze wijziging. Dat
blijkt ook uit de brief die ze hebben gestuurd en het is in de afgelopen
jaren ook meerdere keren bevestigd. Dit betekent dat bij de consulenten
die werken in de ziekenhuizen sprake is van een overgang van de
onderneming. Zij komen dus in dienst van de stichting. Bij twee derde
van de oab's geldt dat ook, dus dat is samen 85% van de formatie. Het
overgrote deel doet ozl als een taak, als onderdeel van een breder
takenpakket. Daar doelt u ook op. Daar heeft u ook aandacht voor
gevraagd: kan dat straks ook? Het antwoord daarop is ja. Zij krijgen een
aanbod om dat werk voort te zetten vanuit de stichting. Dat kan in
deeltijd, maar het kan ook een combibaan zijn. Dus ik denk dat we
daarmee voldoende waarborgen hebben ingebouwd om dat mogelijk te
maken.
De voorzitter:
Mevrouw Rooderkerk, u heeft nog een interruptie voor de
staatssecretaris.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ja, want het antwoord is dus nee. Want met het huidige aanbod kunnen
deze mensen dus niet mee. En het maakt mij niet uit of 95% meekan. Het
gaat gewoon om kinderen die nu echt hele belangrijke hulp krijgen, en om
consulenten die daar heel goed en specifiek werk voor doen. Als die niet
allemaal meekunnen, als een vijfde niet meekan, dan gaat dat heel veel
kinderen niet verder helpen. Mijn vraag is dus echt heel concreet: gaat
u nu iets extra's doen voor de consulenten, bijvoorbeeld die 24 van het
onderwijsnetwerk Nederland, die nu aangeven "we kunnen niet mee volgens
de huidige afspraken, want je moet bijvoorbeeld minimaal 24 uur werken
en dat kan niet met mijn werk"?
De voorzitter:
"Gaat de staatssecretaris" ... Graag via de voorzitter praten.
Staatssecretaris Becking:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Dat precieze getal ken ik niet
precies, maar daar wil ik straks graag nog even op terugkomen. Ik denk
dat er echt voldoende waarborgen zijn ingebouwd om dit wel mogelijk te
maken; 85% is natuurlijk ook een heel hoog aantal. Uiteindelijk denk ik
dat de betrokkenheid van de consulenten zo groot is bij deze
problematiek, dat ik ook verwacht dat er heel veel hiervoor zullen
kiezen, dat dat ook in deeltijd kan en dat dat ook met een combibaan
kan. Misschien niet iedereen, maar dat zullen we in de praktijk moeten
zien.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik had heel graag gewild dat de staatssecretaris aan de voorkant had
voorkomen dat we nu in deze situatie zouden zitten. Ik vind dit echt
onzorgvuldig, als we het over zo'n kleine populatie kinderen hebben voor
wie dit heel erg cruciaal en van belang is, en over 115
onderwijsconsulenten die heel belangrijk werk doen. Nu staan we op het
punt om een deel te verliezen, en van tevoren zijn er geen gesprekken
gevoerd over wat ze nodig hebben om het voor elkaar te krijgen dat ze
allemaal meegaan. We hebben ze echt allemaal nodig om die kinderen ook
echt deze hulp te kunnen geven. Dus ik hoop dat de staatssecretaris,
wellicht in tweede termijn maar anders ook, de toezegging kan doen dat
hij hierover in gesprek gaat en ook aanpassingen gaat doen om ervoor te
zorgen dat zij wel degelijk naar die stichting over kunnen. We hebben al
deze mensen gewoon nodig.
Staatssecretaris Becking:
Ik ben het ermee eens dat we al deze mensen nodig hebben. Ik bedoel, ik
zal mijn uiterste best doen om te zorgen dat er zo veel mogelijk mensen
overgaan. En ik wil er best nog wel even in tweede termijn op terugkomen
om iets preciezer in te gaan op wat ik nog extra kan doen. Ja, dat kan
ik doen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik sluit mij helemaal aan bij deze vraag van mevrouw
Rooderkerk. Ik denk dat dit een grote zorg is van een groot deel van
deze Kamer, juist omdat het over een beperkt aantal mensen gaat, waarvan
we allemaal hebben geschetst hoe belangrijk zij zijn — de
staatssecretaris deed dat ook — vanwege hun netwerken, hun kennis en al
hun ervaring. Wat wij als Kamer volgens mij heel scherp willen, is dat
er voor de mensen die aangeven dat zij met de huidige afspraken niet
meekunnen, aanvullende afspraken worden gemaakt. Of misschien een andere
vorm, waarin zij bijvoorbeeld gedetacheerd kunnen worden bij de
stichting, zodat ze hun andere werkzaamheden nog kunnen voortzetten.
Eigenlijk hoop ik dat de staatssecretaris die harde toezegging kan doen,
want het is heel duidelijk dat een groot deel van de Kamer die harde
toezegging zou willen.
Staatssecretaris Becking:
Wat ik nog kan zeggen is dat we het komende halfjaar met iedere
consulent in gesprek gaan over de vraag wat ze willen. Dan nog terzijde:
de 22 mensen staan voor 7 fte, kreeg ik net mee. Dus ik denk dat we het
wel in het perspectief moeten zien van het totale wetsvoorstel, waarbij
ook die nieuwe stichting natuurlijk een grote verantwoordelijkheid heeft
om een goede werkgever te zijn en aantrekkelijk te zijn. Ik denk ook dat
die nieuwe werkgever aantrekkelijk is, omdat het onder de cao van het
primair onderwijs valt. Dus nogmaals, ik denk dat het met die hele set
aan maatregelen echt meer dan voldoende aantrekkelijk is om zo veel
mogelijk consulenten die overgang te laten maken.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik hoor de staatssecretaris bewegen en zeggen dat hij er in de tweede
termijn op terug wil komen en er wel naar wil kijken de komende maanden,
maar ik vind het ook lastig dat hij zegt: het is máár 7 fte. Het kan
gaan om een heleboel mensen die misschien bijvoorbeeld één dag per week
fantastisch werk leveren en echt het verschil maken. Waarom zegt de
staatssecretaris niet gewoon toe om bijvoorbeeld die 24 uurseis los te
laten? Ik vraag dit ook omdat het zo breed gedragen is. Wat is nou de
drempel om die eis los te laten?
Staatssecretaris Becking:
Misschien kan ik daar in tweede termijn op terugkomen, met een concreet
antwoord op de vraag of ik nog iets extra's kan doen in het kader van
wat de Kamer nu onder de aandacht brengt.
De voorzitter:
Dank u wel. Vervolgt u uw betoog.
Staatssecretaris Becking:
Dank. Mevrouw Rooderkerk vroeg: hoe ziet het werk voor de consulenten er
straks uit? Ik zei al dat ik verwacht dat de stichting een goede
werkgever zal zijn, met oog voor wat die werknemers nodig hebben. Dat
gaat ook over een plezierige werkomgeving. Hoe de stichting zijn werk
organiseert, is natuurlijk wel aan het bestuur van de stichting. Ze
hebben daar ook budget voor. De stichting zal zorgen voor een fijne
werkomgeving, waar je elkaar ook kan treffen als collega's voor de
juiste voorzieningen, ook om thuis te werken. Een grote groep van de
huidige ambulant werkende consulenten doet dat natuurlijk ook al.
Mevrouw Rooderkerk vroeg ook of consulenten op hun werkplek kunnen
blijven en kunnen blijven samenwerken met dezelfde ziekenhuizen,
dezelfde ouders en dezelfde leerlingen. Het antwoord daarop is: ja. Voor
veruit de meeste consulenten geldt dat ze van rechtswege met hun
arbeidsovereenkomst naar de stichting overgaan, omdat het werk overgaat.
De standplaats maakt deel uit van de arbeidsovereenkomst. Dus de
consulenten ozl blijven vanuit hun huidige standplaats werken.
De heer Kisteman vroeg of medewerkers bij de stichting ook meerdere
taken of rollen kunnen uitvoeren. Ja, in principe kan dat. Daar zei ik
al iets over. Het is straks bijvoorbeeld mogelijk dat de consulent
ambulant werken in de regio combineert met werk in een educatieve
voorziening of dat werken als consulent wordt gecombineerd met
communicatietaken. Daarbij moet ik wel weer opnieuw opmerken dat de
stichting uiteraard over haar eigen personeelsbeleid gaat.
Mevrouw Westerveld, de heer Ceder en mevrouw Rooderkerk vroegen: is het
mogelijk om detacheringsconstructies of combinatiefuncties toe te staan
om de landelijke overgang zachter te maken? Ik herhaal dat de
consulenten zeer gemotiveerd zijn om het werk te doen. 85% gaat mee. Ik
heb daar net iets over gezegd. De stichting kan en mag werken met
combinatie- en deeltijdfuncties, zeker als het gaat om het borgen van
die expertise die we zo hard nodig hebben. Detachering kan ook, maar is
wel btw-plichtig. Die kosten gaan dan weer af van het primaire
proces.
Mevrouw Westerveld vroeg: kan de staatssecretaris er alles aan doen om
de kennis en expertise van parttimers te behouden als zij dit zelf
willen? Ja, daar zal ik ook wel actief op sturen richting de stichting.
In kaderbrieven en op basis van goed opdrachtgeverschap vanuit mijn
ministerie kan ik dat onderstrepen. Combibanen blijven mogelijk, juist
als dat helpt om de expertise te behouden.
Mevrouw Beckerman vroeg: is een beloning die gelijk is aan de beloning
in het primair onderwijs passend en voldoende? Ja, want de cao primair
onderwijs is een passende cao. In de cao van het primair onderwijs
zitten functies die lijken op de taken van de onderwijsconsulenten,
zoals de functie van een zorgcoördinator op een school. De huidige
consulenten vallen bij hun huidige werkgevers onder verschillende cao's.
Voor bijna alle consulenten is overstappen naar de cao primair onderwijs
ook een verbetering.
Mevrouw Rooderkerk en de heer Ceder vroegen hoe ik de risico's op
uitstroom beoordeel. Wat is het plan om mensen te behouden? Consulenten
ozl zijn zeer gemotiveerd voor dit werk. Een groot deel ondersteunt de
wetswijziging. Dat blijkt ook uit hun eigen brief aan de Kamer en aan
mij. Bij dertien organisaties is sprake van een overgang van
onderneming. Bij ziekenhuizen gaat iedereen over. Voor slechts vier
onderwijsadviesbureaus is hiervan geen sprake. Die consulenten krijgen
dan een aanbod vanuit de stichting. Dat kan ook een deeltijdaanbod
zijn.
In het voorjaar van 2026 wordt duidelijk waar eventueel nog gaten
vallen. Daarover stelde de Kamer net ook wat aanvullende vragen. In het
voorjaar van komend jaar weten we dus waar eventueel gaten vallen. Daar
kan ook weer apart op worden geworven, zodat we in ieder geval kunnen
verzekeren dat de stichting op 1 januari 2027 met een volle formatie
gaat starten.
De heer Stoffer vraagt of consulenten straks het hele land door worden
gestuurd. Nee, hoewel alle activiteiten en middelen in de toekomst bij
een landelijke stichting worden belegd, betekent dit nadrukkelijk niet
dat consulenten het hele land door worden gestuurd vanuit één centrale
locatie. De stichting gaat werken met regioteams. De consulenten blijven
in principe het werk doen in de regio waar zij nu ook al werken. Ik
twijfel er niet aan dat de stichting een goede werkgever zal zijn en dat
afspraken over wijzigingen altijd in overleg met de betreffende
medewerker/consulent zullen worden gemaakt, rekening houdend met hun
belangen en wensen.
De heer Ceder vroeg wat er met kritische geluiden is gedaan. Ik heb al
gezegd dat de ziekenhuizen en het overgrote deel van de consulenten voor
het voorstel zijn, maar er zijn uiteraard ook zorgen. Die begrijp ik
ook. De branchevereniging voor onderwijsadviesbureaus is in de brief aan
de Kamer van maart kritisch geweest, want die verliezen hun subsidie en
ook hun ozl-taken. Maar ze werken wel vanuit hun rol als werkgever
constructief mee aan de voorbereiding van de transitie naar de nieuwe
stichting. Ook onder consulenten zijn er zorgen over de uitvoering.
Daarvoor is een klankbordgroep opgericht, die nu elke maand met OCW aan
tafel zit. Hun input wordt zeer gewaardeerd en wordt ook ten volle
meegenomen.
Meneer de voorzitter. Ik kom nu bij mijn tweede blokje: regio.
De voorzitter:
Er is eerst nog een vraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een vraag over de inspraak van jongeren. Ik hoorde de
staatssecretaris in zijn antwoorden zeggen dat er een deelnemersraad
komt, terwijl in de schriftelijke beantwoording nog gesproken werd van
een cliëntenraad. Een cliëntenraad heeft wettelijke taken, bevoegdheden
en inspraak. De vorm die de staatssecretaris schetste, ken ik niet. Ik
ben benieuwd wat voor raad dat wordt. Mijn concrete vragen waren of
bijvoorbeeld in de statuten van de nieuw op te richten stichting
afspraken gemaakt kunnen worden over degenen die straks in de raad — in
mijn hoofd is het nog steeds de cliëntenraad — zouden komen om te
waarborgen dat de stem van leerlingen of oud-leerlingen, van jongeren,
gehoord blijft.
Staatssecretaris Becking:
Waar ik net over sprak, ging over de klankbordgroep die nu werkt aan de
implementatie et cetera. U vraagt of het heel concreet benoemd kan
worden. In het reglement van de raad van toezicht kun je daar natuurlijk
een bepaling voor opnemen. In de verschillende profielen van de leden
van de raad van toezicht zou je dat kunnen opnemen. Dat kunnen we bij de
invoering meenemen. Je kunt kwaliteitscriteria en allerlei andere
criteria stellen. Dat zouden we in dit geval inderdaad kunnen
uitwerken.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dat is fijn. Maar ook de andere kant, de cliëntenraad, dus de
medezeggenschapsraad …
Staatssecretaris Becking:
Daar kom ik nog op terug.
De voorzitter:
Kijk eens aan. We gaan door met het volgende blokje, denk ik.
Staatssecretaris Becking:
De heren Kisteman en Ceder vroegen hoe ervoor gezorgd wordt dat de
positieve kanten van de huidige structuur worden behouden. De huidige
structuur heeft waardevolle elementen en die wil ik graag behouden. Daar
heeft de Kamer ook nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. De ondersteuning
blijft laagdrempelig en kosteloos en is snel beschikbaar voor alle zieke
kinderen in Nederland. Ook wordt de regionale uitvoering behouden. Dat
is nog een keer benadrukt met de nota van wijziging.
Wat gebeurt er met de huidige regionale inbedding? Dat heb ik net
gezegd. In de nota van wijziging blijft de regionale dekking benadrukt.
De ondersteuning blijft dus georganiseerd in de regio, rond de
ziekenhuizen en dicht bij de scholen. Consulenten blijven werken in hun
eigen regio en hun eigen netwerk. Dat doen we dan alleen wel vanuit één
organisatie. We gaan de mensen en de middelen eerlijker verdelen om ze
vooral daar te kunnen inzetten waar het echt nodig is. Het biedt één
landelijk aanspreekpunt voor iedereen. Het is ook efficiënter, want we
hebben minder overhead nodig.
Meneer de voorzitter. De heer Kisteman vroeg ook nog: kan in een
richtlijn aan de stichting worden meegegeven welke mate van regionale
aanwezigheid minimaal geborgd moet zijn? In de wet regel ik dat de
landelijke stichting zorgt voor een regionale infrastructuur, wat in de
praktijk betekent dat er met regioteams gewerkt zal worden. Dat heb ik
met de nota van wijziging benadrukt. Een strikte richtlijn van wat de
stichting minimaal moet borgen, is volgens mij ongewenst, maar we zullen
erop blijven sturen dat de stichting regionaal dekkend werkt.
Mevrouw Armut vroeg of ik overlegd heb met de stichting over de
vormgeving van de regionale samenwerking. Die stichting is nog niet
opgericht, maar er wordt wel uitgebreid gesproken met allerlei
organisaties. Ik heb net al het nodige gezegd over de regionale
verankering.
Mevrouw Armut vroeg ook wat er gedaan is met het advies van de Raad van
State over een evenwichtige regio-indeling. Dat steun ik. Ik heb ook
meer dan genoeg gehoord van de Kamer hoe belangrijk dat is. Dat heb ik
ook bij nota van wijziging geregeld, dus daar blijft alle aandacht
voor.
Mevrouw Beckerman vroeg ook waarom niet expliciet geregeld is dat de
huidige regio's blijven bestaan. In de nieuwe situatie wordt uitgegaan
van en aangesloten bij de huidige regio's en ook bij de standplaats van
de consulenten. Een meerderheid van de consulenten gaat over naar de
landelijke stichting en blijft in de regio werken. Daarmee blijft de
opgebouwde samenwerking bestaan.
De heer Stoffer vroeg of de regionale inbedding in de statuten is
vastgelegd of wordt vastgelegd. Ja, zeg ik via de voorzitter, daar kunt
u van uitgaan. De conceptstatuten worden nu opgesteld en hierin worden
de regionale ondersteuningsstructuur en de regionale indeling
vastgelegd. Dat was het blokje over de regio, voorzitter.
Mijn derde blokje is dat over de implementatie, de invoering. Mevrouw
Rooderkerk vroeg naar de betrokkenheid van ouders, scholen, consulenten
en de Tweede Kamer. Daar hebben we het ook over gehad. Ik werk nu al met
de consulenten en de achttien aanbieders aan een zorgvuldige
voorbereiding. Maandelijks spreekt OCW met een klankbordgroep voor
bestuurders en een klankbordgroep voor consulenten. Ik vind het ook heel
belangrijk dat we dat samen doen. Dat gaat ook in goede harmonie. Naar
ouders en scholen wordt in 2026, dus komend jaar, heel duidelijk
gecommuniceerd waar ze per 1 januari 2027 de ondersteuning kunnen
vinden. De Tweede Kamer informeer ik in elk geval medio 2026, bij het
doen oprichten van de stichting, zoals dat zo mooi heet. Dat doe ik als
voorbereiding op de start van de nieuwe stichting.
De heer Kisteman vroeg nog: heeft de stichting voldoende slagkracht voor
haar kerntaken zonder onnodige overhead? Het zijn nu achttien
organisaties met ieder haar eigen overhead. De stichting heeft straks
één budget. Het is een platte organisatie met efficiënte ondersteuning.
Dat betekent dat al dat geld niet naar de overhead gaat, maar naar het
primaire proces, dus naar de ozl-consulenten en dus naar de
leerlingen.
De heer Kisteman vroeg: hoe wordt er voorkomen dat er te veel fte's
ontstaan voor de daadwerkelijke behoefte? Met dit wetsvoorstel wordt de
doelgroep voor ozl uitgebreid naar ook mbo- en vavo-studenten. Daarnaast
is het mijn inzet dat het bereik van de ozl-voorziening wordt vergroot.
Dat kan verbeteren als er één landelijk contactpunt is. Daardoor kunnen
meer scholen met zieke leerlingen een beroep doen op ozl. Ik heb
geenszins de verwachting dat de stichting te maken zal krijgen met
overcapaciteit.
De heer Kisteman vroeg ook nog: hoe wordt ervoor gezorgd dat de
personele overstap niet leidt tot inefficiëntie? Dan val ik een beetje
in herhaling: we gaan van achttien organisaties naar één organisatie met
één budget en zo weinig mogelijk overhead. Het wordt er dus eerder beter
en goedkoper van.
Hoe wordt voorkomen dat de stichting het budget dat niet nodig is, toch
opmaakt, zodat ze later niet gekort zal worden? De stichting zal gewoon
een realistische begroting moeten overleggen. Het risico is heel klein
dat de stichting dus extra geld uitgeeft. Bovendien wordt de doelgroep
uitgebreid met leerlingen in het mbo. In de kaderbrief staat duidelijk
vermeld welke taken de stichting heeft. De financiële invulling wordt
jaarlijks gegeven in de startbrief. Dat gebeurt dus ook nog jaarlijks.
Ook komt er vanuit een stichting normaal gesproken elk jaar een
verantwoording. Geld dat niet is uitgegeven, mag ook mee in de
egalisatiereserve. Dat kent wel weer een maximum. De rest gaat dan terug
naar OCW. Maar goed, zo ver zal het hopelijk niet komen. Deze
systematiek van werken is precies dezelfde als bij het Cito en bij
SLO.
De heer Kisteman vroeg ook nog naar de overdracht naar het
samenwerkingsverband passend onderwijs. Aan het stelsel van passend
onderwijs verandert niets. De school blijft verantwoordelijk voor de
ondersteuning van het kind, al dan niet met behulp van het
samenwerkingsverband. Als een kind na opname nog steeds ziek thuis is,
dan kan de ondersteuning vanuit ozl door blijven gaan als dat nodig is.
Vervolgens is natuurlijk een goede overdracht belangrijk. Die wordt
eenvoudiger, omdat straks één stichting het aanspreekpunt is. De
consulenten ozl zullen dan adviseren. Die overdracht en die samenwerking
blijven in die constructie dus behouden.
De heer Ceder vroeg: kan de staatssecretaris ...
De voorzitter:
Dat roept interrupties op. Ik zou zeggen: mevrouw Armut gaat voor.
Mevrouw Armut (CDA):
Ik weet niet of de staatssecretaris er misschien nog op in zal gaan,
maar ik hoorde hem iets zeggen over het schakelmoment. Hij zegt: het
blijft behouden. Mijn vraag ging er alleen wel over dat op dit moment
door scholen, ouders en samenwerkingsverbanden wordt aangegeven dat het
best wel onduidelijk is wanneer het overgaat van ozl naar passend
onderwijs en dat het verschilt per regio. Mijn vraag aan de
staatssecretaris was: komt daar iets van een richtlijn voor of iets
waarmee er op een uniforme manier gewerkt kan worden? Dat moet wel
gebeuren met behoud van maatwerk als dat nodig is, maar komt daar meer
duidelijkheid over?
Staatssecretaris Becking:
Ik denk dat de convenanten die daaromtrent worden gesloten deel uitmaken
van het implementatieplan. Wat we precies in die convenanten moeten
afspreken, is onderwerp van overleg met de ziekenhuizen. We zijn met een
implementatieplan bezig, dat voor de zomer gereed is. De convenanten
waarin een en ander geregeld wordt, zullen voor de start van de
stichting op 1 januari gesloten zijn.
De heer Kisteman (VVD):
Even over die samenwerkingsverbanden en de overdracht. Onderwijs aan
zieke leerlingen is geregeld in de regio. Dat wordt zo meteen landelijk.
Ik kan me voorstellen dat het nu superefficiënt gaat, omdat
samenwerkingsverbanden regionaal actief zijn en dus het onderwijs aan
zieke leerlingen ook regionaal wordt georganiseerd. Straks komt er een
landelijke stichting. Hoe zorg je er dan voor dat de samenwerking goed
blijft?
Staatssecretaris Becking:
Ik denk dat de stichting er ook gewoon op zal toezien dat een en ander
net zo goed blijft functioneren als het nu doet.
De voorzitter:
Ik zie de heer Kisteman twijfelen. Gaat uw gang.
De heer Kisteman (VVD):
Ik weet een klein beetje hoe de samenwerkingsverbanden her en der werken
en dat het niet zo makkelijk is als dit. Is het dan: dit is het, succes
ermee? Of krijgen wij er iets van te zien? Hoe gaat die stichting dat
straks oppakken? Het gaat erom dat wij dit goed blijven voortzetten met
al die samenwerkingsverbanden die er zijn.
Staatssecretaris Becking:
Ik kan me voorstellen dat ik daar in tweede termijn op terugkom, om dat
nog wat preciezer te duiden.
De heer Ceder vroeg hoe de ondersteuning in de perifere ziekenhuizen er
straks uitziet. Op dit moment is het wettelijk niet mogelijk om subsidie
te geven aan een perifeer ziekenhuis voor een educatieve voorziening.
Met de komst van het Prinses Máxima Centrum is destijds voor een
tijdelijke noodconstructie gekozen. Het UMC Utrecht krijgt een subsidie
voor het PMC, het Prinses Máxima Centrum. De regering vindt dat een
ongewenste situatie. Bovendien lost het de situatie in andere perifere
ziekenhuizen, zoals het Juliana Kinderziekenhuis, niet op. In de
toekomst kan in alle ziekenhuizen een voorziening worden ingericht, mits
er voldoende kinderen zijn opgenomen. Hoe dat er praktisch uitziet,
verschilt per situatie, afhankelijk van wat er in een specifiek geval
nodig is. Maar die voorziening komt er dus.
Mevrouw Westerveld en mevrouw Armut vroegen of ik meer kan vertellen
over de manier waarop de regionale en lokale structuren in stand kunnen
blijven met de landelijke stichting. Ik denk dat ik ook genoeg heb
gezegd over de landelijke stichting en de regionale werking.
De heer Boomsma vroeg: "Vindt u nog steeds dat kleine fte-betrekkingen
niet wenselijk zijn? Hoe denkt u dan personeelstekorten te voorkomen?"
Daar hebben we het ook al over gehad. Voor een klein deel van de
consulenten geldt dat zij het werk dat ze nu doen als taak in een breder
pakket doen. De stichting kan zeker ook werken met deeltijdcontracten of
combibaners, maar het helpt natuurlijk als mensen een redelijk aantal
uren werken als consulent. Het bevordert namelijk ook weer de kwaliteit
als dat bijvoorbeeld 24 uur is.
Mevrouw Beckerman vroeg of het logischer is om een fasering aan te
brengen. Dat denk ik niet. Dat lost de huidige problemen niet op en het
is ook niet in het belang van de leerling. De regionale verschillen in
de werkwijze die we nu zien, blijven juist behouden als we in slechts
één regio starten. Ook zien we nu dat in de ene regio de inzet te dun is
en in de andere juist te ruim. Dit wetsvoorstel lost dat naar mijn
overtuiging juist op. Het helpt niet als we dat eerst versplinterd gaan
doen. Het wordt juist ingewikkelder, want dan komt er ook nog een
stichting bij. Ik denk niet dat we dan bereiken wat we met z'n allen
willen.
De voorzitter:
De staatssecretaris was al gestopt, omdat hij verwacht dat er een
interruptie van mevrouw Beckerman komt. Mevrouw Beckerman komt aanlopen,
dus gaat uw gang.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ja, voorzitter, maar het is ook een heel eind lopen.
De voorzitter:
Het is best een stukje lopen, dat klopt. Gaat uw gang.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik begrijp het antwoord van de staatssecretaris heel goed. Ik denk dat
dat eigenlijk ook onze worsteling met het voorstel is. Tegelijkertijd
zit er ook een andere kant aan. Als we de wet aannemen zoals die nu is,
dan evalueren we pas na vijf jaar. Tussendoor krijgen we natuurlijk wel
brieven van het kabinet. Wij zitten hiermee: wat nou als er problemen
ontstaan, bijvoorbeeld bij leerlingen, doordat personeel afhaakt? Kan de
staatssecretaris daar wel op een andere manier aan tegemoetkomen?
Staatssecretaris Becking:
Als ik het allemaal zo overzie, dan hebben we volgens mij een heel lang
traject achter de rug — er is acht jaar aan gewerkt — dat met heel veel
zorg is voorbereid, met heel veel voorzieningen voor een goede
stichting, met behoud van kwaliteit van de voorzieningen die er nu zijn,
et cetera, et cetera. Er is een klachtenpunt. Er zijn allerlei vormen
van overleg en inspraak. Ik denk dat dat stelsel voldoende moet zijn. Op
de evaluatie van de wet en de termijnen wil ik straks bij de
amendementen nog even terugkomen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dan wacht ik ook even tot de amendementen. Ik heb hier namelijk nog wel
wat punten over, maar ik wacht het even af.
De voorzitter:
Dan doen we dat zo meteen.
Staatssecretaris Becking:
Mevrouw Raijer vroeg: wat gebeurt er met de expertise in de umc's? Alle
consulenten die werken in de educatieve voorzieningen vallen onder de
overgang van onderneming. Daarmee is geborgd dat hun expertise behouden
blijft. Dat geldt ook voor de consulenten in het Prinses Máxima
Centrum.
Mevrouw Raijer vroeg ook nog waarom de staatssecretaris niet kiest voor
moderniseren of een andersoortige aanpak. Dat is omdat ik denk dat de
huidige structuur grote nadelen heeft, die met alleen modernisering niet
worden opgelost. Er zijn te veel organisaties. De financiering is
versnipperd. De inzet gebeurt niet per se op de plek waar die nodig is.
Uiteindelijk draait dit allemaal om goede ondersteuning voor zieke
leerlingen. Het is wel zo dat bij de keuze voor één landelijke stichting
ook allerlei alternatieven zijn overwogen, maar die kunnen naar mijn
mening niet allemaal de knelpunten zo goed oplossen als met deze
stichting zou kunnen, namelijk richting een flexibele, kwalitatief goede
en toekomstbestendige inzet van ozl.
Ten slotte vroeg mevrouw Raijer wat de noodzaak is van de landelijke
stichting. Ik denk dat ik die uit de doeken heb gedaan. Er zijn te veel
regionale verschillen. Leerlingen krijgen niet overal dezelfde
ondersteuning. De huidige structuur is versnipperd. Er is geen landelijk
aanspreekpunt voor scholen, ouders en leerlingen. Het is ook niet
voldoende toekomstbestendig. Het is ook niet helemaal landelijk dekkend.
Ik denk dat er dus meer dan genoeg argumenten zijn om hiervoor te
kiezen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ook vanuit andere sectoren, zoals de jeugdzorg, heb ik de waarde ervan
ingezien dat je expertise bundelt en zorgt dat mensen met elkaar
verhalen kunnen delen, kennis kunnen uitwisselen enzovoort. Ik heb nog
wel een paar vragen over hoe de werkwijze er straks precies gaat
uitzien. We hoorden bijvoorbeeld van de verschillende consulenten dat
het fysiek bij elkaar kunnen komen op een werkplek, om juist daar
ervaringen te delen, heel waardevol kan zijn. Blijft zo'n vorm wel
behouden?
Staatssecretaris Becking:
Ik dacht dat ik daar al op geantwoord had, maar: ja, dat kan. De nieuwe
stichting is gewoon de werkgever van de consulenten. De stichting kan
thuiswerkvoorzieningen geven, maar ook een plek organiseren waar je
elkaar ontmoet, waar je koffiedrinkt et cetera. Er is alle ruimte om dat
gewoon te doen. Ik kan me ook heel goed voorstellen dat je dat als
werkgever wil als mensen overal in het land werken. Dat zou ik dus zeker
aanbevelen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Hier zit nog wel enige vrijblijvendheid in. Ik snap dat, want
uiteindelijk bepaalt zo'n stichting natuurlijk hoe er straks het beste
gewerkt kan worden, maar ik zou toch, misschien via deze weg, de
staatssecretaris willen meegeven dat wij die wens wel uitdrukkelijk
horen. Als een nieuwe stichting wordt opgericht, dan luisteren ze
hopelijk dit debat ook nog terug. Ik hoop dus echt dat er, samen met de
mensen die straks in dienst gaan, wordt gekeken naar de best werkbare
plek. Fijn kunnen werken brengt natuurlijk voor iedereen ook werkplezier
enzovoort met zich mee.
Staatssecretaris Becking:
Ik begrijp de vraag heel goed. Ik zou dat zelf ook zeker stimuleren. Ik
denk dat we moeten kijken wat ik ermee kan doen, maar het is natuurlijk
wel aan de stichting, als werkgever et cetera, om dat in te vullen. Dat
is gewoon goed werkgeverschap; daar hoort dit volgens mij bij. Ik hoop
dat daar het goede gesprek plaatsvindt. Ik begrijp het appel.
Dan kom ik bij het blokje overig, voorzitter. De heer Ceder vroeg of ik
bereid ben om met het geld landelijke richtlijnen op te stellen voor
leerlingen met long covid. Voor leerlingen met long covid is
ondersteuning natuurlijk net zozeer van belang als voor andere
leerlingen. De stichting krijgt straks een uniforme werkwijze voor de
ondersteuning van scholen met zieke leerlingen. Daarbij worden geen
specifieke richtlijnen gemaakt voor leerlingen met long covid. Bij
langdurige ondersteuning van een leerling gaat het om passend onderwijs.
Daar verandert dit wetsvoorstel natuurlijk niks aan.
De heer Ceder en mevrouw Westerveld vroegen: is de staatssecretaris
bereid zich in te zetten voor een aanspreekpunt voor kinderen met long
covid? Het is natuurlijk bijzonder schrijnend als je tijdens je
schooltijd te maken hebt gehad met de gevolgen van covid of daar nog
steeds mee te maken hebt. Scholen hebben voor deze doelgroep een
zorgplicht. Vanuit het onderwijs bekeken is de school het centrale
aanspreekpunt voor de leerlingen. Wel is er na de coronaperiode door OCW
samen met VWS, de raden, ouders en jeugdartsen een brochure gemaakt voor
scholen en ouders, zodat leerlingen met long covid zich, net als andere
kinderen die langdurig ziek zijn, kunnen blijven ontwikkelen. Een
landelijk aanspreekpunt in het algemeen voor deze doelgroep kan ik niet
toezeggen, want dat is aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport.
Mevrouw Westerveld had het over de zorgen over passend onderwijs en de
aanpak voor thuiszittende leerlingen en vroeg of ik de zorgen
daaromtrent deel. Er zijn behoorlijk wat vragen gesteld over passend
onderwijs en thuiszitters. Mevrouw Westerveld stelt bijvoorbeeld terecht
dat opeenvolgende kabinetten aandacht hebben gevraagd voor het
terugdringen van schoolverzuim. Dat heeft voor dit kabinet ook
prioriteit. Er zijn veel belangrijke stappen gezet in de afgelopen tijd,
denk ik. De positie van ouders en leerlingen is verbeterd met wettelijk
verankerde ouder- en jeugdsteunpunten, hoorrecht voor de leerling, meer
ruimte voor maatwerk — duizenden kinderen zijn al geholpen met maatwerk
— onderwijs- en zorgarrangementen en digitaal afstandsonderwijs. Ik ben
ook bezig met een wetsvoorstel voor structureel meer maatwerk.
Er is extra aanbod voor hoogbegaafde leerlingen. Ook subsidieert de
regering andere initiatieven, juist gericht op thuiszitten, en ga ik aan
het begin van het nieuwe jaar met de Kamer in gesprek over het
wetsvoorstel Terugdringen schoolverzuim; dat gebeurt in januari, als ik
het goed heb. Dit wetsvoorstel zet een cruciale stap om beter te
voorkomen dat leerlingen, jongeren, thuis komen te zitten. Dit zijn,
denk ik, allemaal belangrijke maatregelen voor passend en inclusief
onderwijs.
Mevrouw Westerveld vroeg ook nog: weet de staatssecretaris hoeveel
thuiszitters er zijn? Tijdens het schooljaar 2023-2024 waren er 19.273
kinderen die op enig moment geen onderwijs volgden. Een groot gedeelte
van deze kinderen, 8.123, ging tijdens het schooljaar gelukkig weer
terug naar school of werd op een andere manier geholpen. Daarnaast wordt
geschat dat er zo'n 16.800 kinderen langdurig geoorloofd verzuimden. Ik
informeer de Kamer, zoals ieder jaar, ook komend voorjaar weer over de
meest recente cijfers. Het precieze aantal leerlingen dat thuiszit,
hangt een beetje af van de definitie die je daarvoor gebruikt. Met het
Besluit terugdringen schoolverzuim krijgen we structureel beter zicht op
deze totale groep van thuiszittende kinderen. Hierover ga ik graag aan
het begin van het nieuwe jaar met uw Kamer in gesprek.
De vraag van mevrouw Westerveld ging over wat er gebeurd is met de drie
Onderwijsraadadviezen over onderwijs in justitiële inrichtingen. Aan de
Tweede Kamer is gemeld dat er van JenV en OCW een geïntegreerde visie
komt over het onderwijs in justitiële jeugdinrichtingen. Hierin worden
de adviezen van de Onderwijsraad meegenomen. U wordt voor de zomer op de
hoogte gesteld van de voortgang hiervan.
Waarom is een tlv nodig als al duidelijk is dat het kind ziek is? Een
toelaatbaarheidsverklaring is alleen nodig bij een stap naar het
speciaal onderwijs. Dat is lang niet altijd aan de orde, maar ook als
bekend is dat een kind ziek is, is het natuurlijk een belangrijk proces
dat zorgvuldig moet worden doorlopen met deskundigen. Er moet gekeken
worden of het wel daadwerkelijk nodig is. Overigens kan een consulent
ozl hierbij advies geven. Ik kan me wel voorstellen dat het voorbeeld
dat mevrouw Westerveld gaf een beetje vreemd is.
U vroeg ook, zeg ik via de voorzitter, net als de heer Boomsma: is er
een manier gevonden om initiatieven voor thuiszitters die formeel geen
onderwijs zijn, te ondersteunen? Met de Regeling ondersteuning en
preventie van thuiszittende jeugdigen krijgen samenwerkingsverbanden
budget om onderwijs te bieden aan kinderen en jongeren die niet staan
ingeschreven op een school. Er is tot 2028 in totaal 24 miljoen voor
beschikbaar. Samenwerkingsverbanden kunnen met de regeling initiatieven
inkopen die buiten het reguliere onderwijsaanbod vallen. Aan deze
regeling nemen vrijwel alle samenwerkingsverbanden, dus 149 van de 151,
deel.
Mevrouw Westerveld en mevrouw Beckerman vroegen: waarom staan er geen
reactietermijnen voor een snelle inzet van ondersteuning in de wet? Nou,
omdat ondersteuning in de praktijk snel geleverd wordt. Dat blijft ook
zo. Zaken als termijnen zijn te gedetailleerd om in de wet te zetten.
Dat leidt ook weer tot bureaucratie. We sturen hier natuurlijk wel op,
maar dat doen we via een drietal instrumenten: een kaderbrief, een
startbrief en een subsidiebeschikking. Dat is een mooi instrumentarium.
Het is misschien een beetje veel, en wellicht zelfs overbodig, om dat
nog verder te verzwaren en dat ook in de wet te regelen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Je kunt alles wat je in de wet opneemt bureaucratie noemen, maar je kunt
ook zeggen: het is een zekerheid voor leerlingen. Als de
staatssecretaris zegt dat die zekerheid op dit moment al geldt, waarom
zou je die dan niet in de wet zetten? Dan levert het namelijk geen extra
bureaucratie op. Het levert wel de zekerheid op dat het ook in de
toekomst gegarandeerd is.
Staatssecretaris Becking:
Ik vraag me dan af of het nodig is om het bij wet te regelen. Iets wat
goed functioneert, hoef je niet te juridificeren, denk ik.
Mevrouw Beckerman (SP):
Nu functioneert het goed, maar er zijn zorgen dat dat minder kan worden.
Daar heeft u de hele Kamer, van links tot rechts, over gehoord. Het is
heel weinig extra moeite. De mensen die ons hierom vragen zijn mensen
van LBVSO. Volgens mij kennen we hen echt als heel waardevol en
oplettend in zo'n proces. Volgens mij erkennen zij ook: er zitten heel
veel pluspunten aan deze wet, maar zou je dit extra stapje nog kunnen
zetten om die garantie te geven? Volgens mij is het niet zo heel
moeilijk. Als de staatssecretaris achter deze wet staat en het nu al
goed functioneert, zou je kunnen zeggen: dan hoeft het helemaal niks
extra's te kosten en geef je alleen maar extra zekerheid.
Staatssecretaris Becking:
Dan stel ik voor dat ik daar, na enig overleg, in de tweede termijn even
op terugkom.
Mevrouw Westerveld vroeg nog of er een specifieke reden is dat
mbo-studenten in het wetsvoorstel onder funderend onderwijs vallen. Zij
vallen niet onder funderend onderwijs, ook niet in dit wetsvoorstel. Wel
wordt de doelgroep van ozl uitgebreid.
Mevrouw Westerveld vroeg ook naar het onder de aandacht brengen van de
problemen met het aanvragen van hulpmiddelen. Ik ben bereid om daar
aandacht voor te vragen. In opdracht van OCW verstrekt het UWV
voorzieningen in het onderwijs. Dan gaat het bijvoorbeeld over een
gebaren- of een schrijftolk, een brailleleesregel of een traplift. Maar
nogmaals, ik ben bereid om hier extra aandacht voor te vragen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dat is heel fijn. Ik kan namelijk zo heel veel schrijnende voorbeelden
noemen, waarbij de aanvraagprocedures soms weken in beslag nemen. Die
procedures zijn volgens mij soms ook duurder dan de voorziening die
daadwerkelijk nodig is. Dat heb ik net maar niet gedaan, omdat er al
genoeg te bespreken was over het wetsvoorstel.
Ik vroeg niet waarom het mbo bij funderend onderwijs betrokken wordt.
Het was meer een constatering dat er vanuit het ministerie steeds meer
gedaan wordt om te zorgen dat regelingen voor mbo-studenten hetzelfde
zijn als die voor hbo- en wo-studenten, terwijl dat in deze wet niet zo
is. Je zou kunnen beredeneren dat mbo-studenten ook studenten zijn, dus
dat ze onder het ECIO, het expertisecentrum dat nu ook al
mbo-instellingen helpt, vallen.
Staatssecretaris Becking:
Ik begrijp nu waar het over gaat. Ik kom daar graag straks even op
terug. Ik begrijp nu wat mevrouw Westerveld bedoelde.
Er werd gevraagd of accreditaties voor consulenten die nu ook
orthopedagoog of psycholoog zijn, geldig blijven. In de huidige situatie
is slechts een klein deel van de consulenten orthopedagoog of
psycholoog. Voor dit type registraties is meestal wel vereist dat een
zeker aantal uren gewerkt wordt op het gebied waarvoor de registratie
geldt. Iedereen die dat werk nu doet, krijgt een aanbod om te werken
voor de stichting. Dat kan dan ook als combibaan. Om de accreditatie te
behouden, moet dan wel het benodigde aantal uren worden gehaald. Dat is
ongeveer 3.000 uur in vijf jaar tijd.
Mevrouw Armut vroeg wat er straks gedaan wordt met de conclusie van de
evaluatie van de wet. Komt er dan een richtlijn, een uniforme werkwijze
of wordt het per samenwerkingsverband geregeld? De evaluatie vindt over
vijf jaar plaats. Ik kan nu natuurlijk niet vooruitlopen op de
uitkomsten van de evaluatie van de wet. Afhankelijk van de uitkomsten
kunnen er, als daar aanleiding toe is, natuurlijk aanpassingen
plaatsvinden in de werkwijze van de stichting. Ik kom daar bij de
amendementen nog op terug.
De voorzitter:
Dat leidt tot een vraag van mevrouw Armut.
Mevrouw Armut (CDA):
Ja, want ik wilde hier sowieso al even op terugkomen. Ik stelde net
namelijk ook al een vraag over het gegeven dat scholen, ouders en
consulenten behoefte hebben aan een uniforme richtlijn. De
staatssecretaris zei zojuist dat hij daarop terugkomt in een convenant.
Ik vraag me af of hij dat iets concreter kan maken. Wat komt daar dan in
terug? Wat wordt daarin opgenomen? Wij zoeken namelijk naar meer
duidelijkheid op dit punt, omdat dat scholen en onderwijsconsulenten
uiteindelijk zou helpen. We moeten voorkomen dat er gaten vallen tussen
die twaalf weken en het schakelmoment. Wij hopen dat wij daar wat meer
duidelijkheid over krijgen. Anders overwegen wij toch een motie op dit
punt, om in overleg met de stichting, de samenwerkingsverbanden en de
scholen wél tot één uniforme richtlijn te komen.
Staatssecretaris Becking:
Ik zal de stichting vragen om te kijken of het mogelijk is om hiervoor
een richtlijn op te stellen. Mijn ambtenaren denken daar ook graag over
mee. Ik verwees in mijn eerdere antwoord naar de convenanten met de
ziekenhuizen, maar dat was niet helemaal to the point. In de convenanten
worden praktische afspraken vastgelegd tussen de stichting en de
ziekenhuizen. Het gaat dan om afspraken die borgen dat de consulenten
optimaal kunnen blijven werken binnen de educatieve voorzieningen.
Nogmaals, ik zal de stichting vragen om te kijken of het opstellen van
een richtlijn mogelijk is. Daar werken we dan graag aan mee.
De evaluatie van de wet hebben we al besproken.
Mevrouw Rooderkerk vraagt of het klopt dat de systematiek van de nieuwe
stichting ingaat op 1 januari. Dat is midden in het schooljaar. Zij
vraagt of het niet veel handiger is om dat bijvoorbeeld aan de start van
het schooljaar te doen. De ziekenhuizen en de onderwijsadviesbureaus
ontvangen nu een ozl-subsidie voor een kalenderjaar. Vanuit dat oogpunt
is voor 1 januari gekozen. Dat is handig, want dan is er voldoende tijd
om de overgang zorgvuldig voor te bereiden. Het opschuiven van de datum
naar 1 augustus 2027 zou tot teleurstelling leiden bij de grote groep
consulenten die graag voor de nieuwe stichting wil gaan werken.
De heer Stoffer vraagt op welke manier leerplichtambtenaren een meer
stimulerende rol kunnen vervullen in het nieuwe model, om situaties van
geoorloofd verzuim te beperken. Hij vraagt naar de ondersteuning van de
leerplichtambtenaar in het nieuwe systeem. Ik vind het belangrijk dat de
leerplichtambtenaar scholen ondersteunt bij de aanpak van verzuim en
waar nodig verbindt aan onderwijsconsulenten. Dit wetsvoorstel verandert
niets voor specifiek de leerplichtambtenaar. Het wetsvoorstel Wet
terugdringen schoolverzuim doet dat wel. Dat brengt de
leerplichtambtenaar eigenlijk beter in positie om scholen te
ondersteunen. Ik ga graag met uw Kamer in debat. Dat debat staat gepland
in de week van 12 januari.
Mevrouw Rooderkerk, de heer Boomsma en mevrouw Westerveld vroegen of er
afspraken gemaakt kunnen worden over de inzet van KlasseContact.
KlasseContact was tot voor kort beschikbaar voor alle zieke kinderen
waarvoor het een geschikte voorziening is. Het is gratis voor scholen.
In de brede zin is de school verantwoordelijk voor de bekostiging van
leermiddelen voor afstandsonderwijs. KPN is sinds kort gestopt met de
ondersteuning van KlasseContact voor leerlingen in het vo en studenten
in het mbo. Ik heb met de organisaties die ozl uitvoeren gesproken over
deze situatie en ik ben bereid om dat ook met KPN te doen. Indien nodig
zal ik met de op te richten stichting en een vertegenwoordiger van
gebruikers zoeken naar passende alternatieven.
Voorzitter. Dan kom ik bij een vraag van …
De voorzitter:
Eerst heeft de heer Boomsma een vraag. Ga uw gang.
De heer Boomsma (JA21):
Dank, dat is heel mooi. Kan de staatssecretaris er richting ons op
terugkomen of dat gelukt is, zodat wij weten of er nog andere stappen
nodig zijn?
Staatssecretaris Becking:
Ik zal vanzelfsprekend laten weten wanneer ik dat kan doen.
De voorzitter:
Kijk eens aan. Dank u wel.
Staatssecretaris Becking:
Dan kom ik bij een vraag van mevrouw Raijer. Zij vroeg of straks de
school, de nieuwe stichting of het samenwerkingsverband beslist over het
onderwijs aan zieke leerlingen. De school blijft verantwoordelijk voor
de ondersteuning van het kind. De stichting helpt de school daarbij,
zoals de achttien organisaties dat nu ook op hun eigen manier
doen.
De heer Stoffer vroeg nog wat de rol van de landelijke norm voor
basisondersteuning is in relatie tot dit wetsvoorstel. De landelijke
norm voor basisondersteuning heeft geen relatie met dit wetsvoorstel. De
landelijke norm voor basisondersteuning regelt wat een school minimaal
moet bieden aan leerlingen met een ondersteuningsvraag. Het gaat niet om
ondersteuning van de school bij het geven van onderwijs aan zieke
leerlingen.
De heer Stoffer vroeg ook of ik het wenselijk vind dat scholen altijd
contact leggen met de landelijke ondersteuning. In het kader van het
belang van het zieke kind zou ik het zeker wel aanbevelen om
onderwijsondersteuning aan te vragen, want hierdoor wordt de school heel
goed geholpen om het onderwijsproces zo veel mogelijk door te laten
gaan. Met de komst van die ene nieuwe stichting is er een duidelijk
aanspreekpunt en kan de school die ondersteuning laagdrempelig, snel en
gratis regelen.
Ten slotte vroeg de heer Stoffer ook nog hoe de regering voorkomt dat de
stichting financieel in de knel komt als er geen loon- en
prijsontwikkeling wordt gegarandeerd. We gaan ieder jaar het gesprek
voeren over wat de stichting nodig heeft om aan de wettelijke taken te
voldoen. Op dat moment wordt ook gekeken of het nodig is om de subsidie
te verhogen. Deze systematiek wordt op dezelfde manier toegepast als bij
de SLO en de Stichting Cito.
Volgens mij was dat de beantwoording van de vragen, meneer de
voorzitter. Of was ik er nog niet helemaal?
De voorzitter:
Nou, ik denk dat er nog een paar vragen openstaan. Allereerst mevrouw
Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ja, wij denken daar iets anders over. In ieder geval dank voor de
antwoorden. Ik heb nog een paar vragen openstaan. Een daarvan gaat
eigenlijk over het fundamentele punt dat ik maakte, namelijk het
onderscheid dat wordt gemaakt tussen leerlingen die lichamelijk ziek
zijn en leerlingen die psychisch ziek zijn. Bijvoorbeeld: waarom wordt
een kind dat in een jeugdzorginstelling terechtkomt niet op dezelfde
manier ondersteund als een kind dat in een ziekenhuis terechtkomt?
Natuurlijk verschillen de behoeften en wat een leerling aankan, maar
kinderen die ziek zijn, zijn ook allemaal op hun eigen manier ziek en
hebben ook allemaal iets anders nodig. Vanuit de waardering voor het
werk van de consulenten vraag ik me af waarom er niet meteen voor is
gekozen om alle kinderen die ondersteuning te geven, ongeacht waar ze
terechtkomen. Ze zijn ziek, dus ze moeten die ondersteuning krijgen.
Staatssecretaris Becking:
Ik begrijp de vraag heel goed. Het eenvoudige antwoord is dat het
wetsvoorstel zich nu richt op ondersteuning van kinderen met
lichamelijke klachten. Dat willen we ook in de nieuwe stichting
organiseren. Willen we daar nog iets anders mee doen? Daarover is
volgens mij ook een amendement ingediend. Daar wil ik graag op
terugkomen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Nou, prima om daar zo op terug te komen, maar het is ook meer een
algemeen punt dat het mij opvalt dat er enorme verschillen zijn in hoe
we omgaan met kinderen, ook met volwassenen, die psychisch ziek zijn. Ik
wil graag het volgende bij de staatssecretaris onder de aandacht
brengen: laten we bij toekomstige wetgeving er alsjeblieft voor zorgen
dat de ondersteuning voor beide groepen leerlingen gelijk blijft.
Staatssecretaris Becking:
Dat is nu onder mijn aandacht gebracht. Ik heb het goed gehoord. Ik
begrijp het punt ook.
De voorzitter:
Helder. Nog een afsluitende opmerking?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ja. Ik had een vraag gesteld over het advies van de Onderwijsraad over
onderwijs in justitiële inrichtingen. Afgelopen februari kwam dat
advies. Er werd een vrij dringend appel gedaan, omdat ook voor deze
kinderen het onderwijs niet goed is georganiseerd. Nou zegt de
staatssecretaris "ik kom met een reactie en die kunt u voor volgende
zomer verwachten", maar dat vind ik wel heel lang duren. Dan heeft het
meer dan een jaar gekost voordat het kabinet met een reactie komt op een
advies dat — ik heb het er dit weekend nog bij gepakt — eigenlijk vrij
concrete aanbevelingen aan het kabinet bevat. Mijn verzoek is dus om
sneller met een reactie te komen.
Staatssecretaris Becking:
Ik kom daar graag zo op terug.
De voorzitter:
Ja, in de tweede termijn. De heer Stoffer.
De heer Stoffer (SGP):
Dank voor het antwoord van de staatssecretaris, onder andere op de vraag
over de loonindexatie. Nu weet ik niet exact hoe dat door SLO en Cito is
neergezet — ik hoef dat ook niet exact te weten — maar mijn zorg zit
hierin. Natuurlijk is er ieder jaar een gesprek over de taakomvang,
wellicht: zijn er meer of minder kinderen die ondersteuning nodig
hebben? Dan ga je kijken of een organisatie iets groter of kleiner moet
worden. Stel dat dat een constante is. Als de loonindexatie wordt
toegepast op zo'n kleine organisatie, dan zak je steeds verder terug en
kan zo'n kind in de knel komen. Aangezien we het hier hebben over
wetgeving, geef ik dit maar nadrukkelijk mee. Het moet niet zo zijn dat
je jaar op jaar denkt: we krimpen een klein beetje in als overheid en
als Kamer gaan we wat bezuinigen. Dan vallen die kinderen, die het toch
al zo zwaar hebben, buiten de boot omdat de formatie steeds verder
ingekrompen moet worden. De directeur-bestuurder kun je
hoogstwaarschijnlijk niet wegsturen, maar als er een gat valt omdat
iemand ontslag neemt of met pensioen gaat, is er misschien toch een
consulent minder. Ik hoop dat de staatssecretaris de zorg ziet die ik
hier neerleg en ik hoop dat we zorgen dat de formatie langjarig op peil
blijft en wellicht alleen varieert door het aantal zieke kinderen. Het
liefst heb je die natuurlijk naar nul. Dat zou het mooist zijn, want dat
betekent dat er geen zieke kinderen zijn, maar dat ideaal bestaat niet.
Ik zie de staatssecretaris al knikken, voorzitter. Ik snap ook dat het
best lastig is om er een antwoord op te geven, maar ik wil deze zorg
hier wel nadrukkelijk neerleggen bij de wetsbehandeling, opdat we daar
met elkaar oog voor blijven houden en opdat we die bij de evaluatie
wellicht ook aan de orde laten komen.
De voorzitter:
Dit was best een lange interruptie. Nou heeft u er niet veel gepleegd,
meneer Stoffer, dus ik ben redelijk coulant. We kijken voor het antwoord
naar de staatssecretaris.
Staatssecretaris Becking:
Ik begrijp de zorgen heel goed en denk ook dat we daar aandacht voor
moeten hebben, in de zin van de loon-prijsontwikkeling. Ik kan nog wel
even laten uitvogelen hoe dat precies zit bij Cito en SLO, als dat nog
gewenst is. De zorg deel ik in ieder geval en begrijp ik heel goed. Ik
denk dat we daar oog voor moeten hebben en houden.
De heer Boomsma (JA21):
Ik snap nog niet helemaal hoe het nou zit met de niet-bekostigde
mbo-instellingen en waarom die nadrukkelijk niet zijn meegenomen in deze
voorziening. Kan de staatssecretaris dat nog wat nader toelichten?
Staatssecretaris Becking:
Dat wil ik heel graag doen in tweede termijn, zodat ik het nog even kan
navragen.
De voorzitter:
Dan doen we dat. Volgens mij zijn we dan aangekomen bij de appreciatie
van de amendementen.
Staatssecretaris Becking:
Dat klopt, voorzitter.
De voorzitter:
Gaat uw gang.
Staatssecretaris Becking:
Het amendement op stuk nr. 11, dat gaat over de taak voor de stichting
om onderzoek te doen naar het voorkomen van uitval van zieke leerlingen,
wil ik ontraden. De stichting heeft al een onderzoekstaak. Daarbinnen
zal onderzoek naar preventie van uitval van zieke leerlingen worden
meegenomen. Ik kan me wel vinden in het belang ervan, maar het is
overbodig om dat wettelijk te verankeren, want het is al geregeld.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 11 is ontraden.
Staatssecretaris Becking:
Dan het amendement op stuk nr. 12, dat gaat over een verlenging van de
bewaartermijn voor persoonsgegevens van twee jaar naar vijf jaar. Dit
amendement moet ik ook ontraden. Ik heb begrip voor het beperken van de
administratieve lasten. Er zit al ruimte voor afweging door de stichting
in het wetsvoorstel, waarmee dubbele registratie van leerlingen kan
worden voorkomen. Het wetsvoorstel bevat namelijk een bewaartermijn van
persoonsgegevens voor maximaal twee jaar, tenzij uit de aard van het
ziektebeeld een andere termijn volgt. Die ruimte zit er. Op grond van de
AVG moet terughoudend worden omgegaan, zo heeft de Raad van State ook
gezegd, met het bewaren van persoonsgegevens van zieke leerlingen, zeker
als het gaat over bijzondere persoonsgegevens. Dat moet voldoen aan het
noodzakelijkheidscriterium. Een bewaartermijn van "maximaal twee jaar,
tenzij" zie ik daarom als een beter uitgangspunt. Daarom ontraad ik dit
amendement.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 12 is ontraden.
Staatssecretaris Becking:
Voorzitter. Het amendement op stuk nr. 13, dat gaat over de
wetsevaluatie na drie jaar in plaats van na vijf jaar, ontraad ik. Ik
denk namelijk dat de doeltreffendheid en de effecten van de wet pas goed
te zien zijn na vijf jaar. Het kost tijd om die transitie te maken en de
effecten goed te kunnen beoordelen. Als het dan toch nodig zou zijn om
al eerder onderzoek te doen, dan geeft de regering al die ruimte. De
enige verplichting die we hebben is om die in ieder geval elke vijf jaar
te doen. Om de Kamer tegemoet te komen kan ik een toezegging doen om
naast de wetsevaluatie van vijf jaar ook al na drie jaar een
monitorrapport te sturen. Daarin kunnen onbedoelde effecten aan de orde
komen en alle direct betrokkenen worden gehoord. Bij het opstellen van
de kaderbrief na vier jaar zullen de uitkomsten van dat rapport worden
betrokken. Het kwam al aan de orde dat het ministerie van OCW overigens
voortdurend contact zal onderhouden met de stichting en kan ingrijpen
via de subsidierelatie op grond van de systematiek in de Wet SLOA.
Kortom, dit amendement ontraad ik.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 13: ontraden.
Staatssecretaris Becking:
Dan heb ik het amendement op stuk nr. 14, dat gaat over de wetsevaluatie
na twee jaar in plaats van na vijf jaar. Met dezelfde argumentatie
ontraad ik dit amendement.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 14: ontraden.
Staatssecretaris Becking:
Dan het amendement op stuk nr. 15, dat gaat over een hardheidsclausule
met betrekking tot de leeftijdsgrens in de WEB. Ontraden. Er is geen
noodzaak tot het toevoegen van een hardheidsclausule waarmee een
uitzondering wordt gemaakt op die leeftijdsgrens. Mbo-instellingen
moeten namelijk zelf al zorgen voor voldoende ondersteuning voor zieke
studenten, ook als die buiten de doelgroep van de stichting vallen.
Verder regelt de Wet van school naar duurzaam werk al dat de doelgroep
voor de ondersteuning van de stichting wordt uitgebreid naar alle
mbo-studenten, waar we het net over hadden, en vavo-studenten tot 27
jaar zonder startkwalificatie. Een hardheidsclausule leidt ook tot een
onwerkbare situatie voor de stichting. Als de mbo-instelling wil
afwijken van de leeftijdsgrens, moet de stichting namelijk steeds per
geval beoordelen of toepassing van de leeftijdsgrens zal leiden tot een
hardvochtige situatie. Een hardheidsclausule is bovendien bedoeld voor
bijzondere omstandigheden die niet voorzien waren bij het opstellen van
de wet. Voor het kunnen afwijken van een leeftijdsgrens in bepaalde
omstandigheden is een hardheidsclausule niet het juiste middel. Daarom
ontraad ik dit.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 15 is ontraden.
Staatssecretaris Becking:
Dan het amendement op stuk nr. 16 over de tijdelijke regionale functie
van de stichting. Starten in één regio is nadelig voor de zieke
leerlingen die elders ondersteuning nodig hebben. Het voorstel verkleint
juist verschillen in de ondersteuning tussen de regio's. Ik heb daar al
het nodige over gezegd. Het huidige stelsel is kwetsbaar en inflexibel.
Als aantallen leerlingen in de regio toe- of afnemen, kan de inzet niet
eerlijker verdeeld worden. Dit amendement zet eigenlijk een soort
verwarrende tussenstap doordat de stichting dan alleen in een bepaalde
regio gaat werken en het oude systeem eigenlijk ook nog overeind blijft,
et cetera.
De voorzitter:
Wat is het oordeel over het amendement?
Staatssecretaris Becking:
Ontraden.
De voorzitter:
Ontraden. Dat is helder. Mevrouw Beckerman, gaat uw gang.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik wil graag het amendement op stuk nr. 16 intrekken. Dat moet op deze
manier.
De voorzitter:
Ja, geregistreerd.
Het amendement-Beckerman (stuk nr. 16) is ingetrokken.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dan wil ik nog een vraag stellen.
De voorzitter:
Zeker, gaat uw gang.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik krijg goede antwoorden van de staatssecretaris, maar ik vind hem nog
weinig toegeeflijk, terwijl een aantal dingen echt van links tot rechts
spelen. Dit amendement trek ik in, omdat ik weet dat het niet het juiste
middel is. Het doel is het behouden van kennis en expertise van
werknemers, ook landelijk, en ervoor zorgen dat leerlingen echt een stem
krijgen. Dat doel wordt vrij breed gedeeld. Ik vind dat de
staatssecretaris daar weinig toezeggingen op doet in reactie op de
amendementen en dat hij ook nog op veel zaken moet terugkomen in de
tweede termijn. Er leeft een brede wens vanuit de Kamer om sneller te
evalueren zodat je de stem van consulenten, leerlingen en hun ouders ook
hoort. Wat is daar dan zo moeilijk aan voor de staatssecretaris? Ik
begrijp echt wel dat het een van de twee amendementen moet zijn en dat
het ook nog anders kan. Maar zou hij de Kamer op dat punt een beetje
tegemoet kunnen komen?
Staatssecretaris Becking:
Nou, ik dacht dat ik de Kamer tegemoetkwam met dat monitoringsrapport.
Dat kun je daarna in de kaderbrief ook weer gebruiken voor de evaluatie
van vijf jaar. Je hebt ook nog de jaarlijkse kaderbrief en de financiële
instrumenten. Daarmee stuur je elk jaar. Dat is eigenlijk de reden.
Mevrouw Beckerman (SP):
Mijn worsteling zit 'm in het volgende. De staatssecretaris zegt nu: ik
maak dat monitoringsrapport; daarmee kom ik de Kamer tegemoet. Oké, dat
is mooi. Dan zegt hij vervolgens: dat kun je betrekken bij zo'n debat na
vijf jaar. Maar stel nou dat de groep consulenten waar we het net over
hadden — het gaat dus over de groep die het vaak als kleine baan heeft —
afhaakt, of in ieder geval een groot deel daarvan. Dan verlies je
behoorlijk veel expertise en heb je als Kamer eigenlijk pas na vijf jaar
— want dan betrekken we het monitoringsrapport erbij — een kans om echt
bij te sturen, tenzij je het tussendoor bij andere debatten betrekt.
Daar zit iets lastigs in. Begrijpt de staatssecretaris dat?
Staatssecretaris Becking:
Ja, ik begrijp wel wat u zegt. Los van alle argumenten die ik net al heb
gegeven, denk ik dat personeelsbeleid, personeel aantrekken en behouden,
ook gewoon een taak is van een stichting met een goede
directeur-bestuurder en een goede raad van toezicht die ervoor zorgen
dat je aantrekkelijk genoeg bent op de arbeidsmarkt. Er is een goede cao
voor deze mensen. Heel veel mensen willen hiernaartoe. We zouden de
wetsevaluatie dan een aantal jaren vervroegen om een niet-functionerend
personeelsbeleid te evalueren. Dat vind ik een beetje een zwaar
instrument.
Mevrouw Beckerman (SP):
Daarmee verengt de staatssecretaris dit tot een soort beoordeling van de
stichting, terwijl dat niet helemaal waar is. De Kamer heeft immers meer
elementen genoemd. Het is niet dat we denken dat er geen goed
personeelsbeleid is, maar er zitten nu al dingen in — je moet
bijvoorbeeld 24 uur werken of je detachering wordt niet toegestaan —
waar ook een fantastische personeelsfunctionaris niet heel veel aan kan
veranderen als je dat niet van tevoren vastlegt. Dat is ook een van de
elementen. Het is ook breder: het zit echt op die expertise, de
regionale inbedding, de stem van de leerling, de stem van de ouders, de
stem van de mensen die er werken. Dat is breder dan waartoe de
staatssecretaris het verengt. Misschien moeten we het nu hierbij laten
en komen we straks, in tweede termijn, ook met moties op dit punt.
De voorzitter:
Zeker. Wil de staatssecretaris op dit laatste punt nog een reactie
geven?
Staatssecretaris Becking:
Nee, hoor. Dank u.
De voorzitter:
Dan registreren wij nogmaals dat het amendement op stuk nr. 16 is
ingetrokken.
Staatssecretaris Becking:
Voorzitter. Ik heb nog drie amendementen.
Het amendement op stuk nr. 17 gaat over het uitbreiden van de taak van
de stichting met onderwijsondersteuning aan leerlingen of studenten met
psychische klachten. Dit amendement zou ik graag oordeel Kamer willen
geven.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 17: oordeel Kamer.
Staatssecretaris Becking:
Het amendement op stuk nr. 18, over de regionale ondersteuningsstructuur
en de aanwijzing van regio's door de minister: ontraden. Ik denk dat ik
daarover in de eerste termijn voldoende heb gezegd.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 18 is ontraden.
Staatssecretaris Becking:
Het amendement op stuk nr. 19 over termijnen voor het bieden van ozl:
ontraden. Zoals de indiener terecht constateert en uit onderzoek blijkt,
is het staande praktijk dat ozl door consulenten op korte termijn aan de
scholen en zo nodig aan leerlingen en ouders wordt geboden. Het oordeel
is dus ontraden.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 19 is ontraden.
Als ik het goed heb, komen we hiermee aan het einde van de beantwoording
door de staatssecretaris in eerste termijn. We gaan door, maar niet
voordat de heer Ceder een interruptie heeft gepleegd. Gaat uw gang,
meneer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik heb nog even een aanvullende vraag naar aanleiding van de
appreciaties, allereerst over de extra wettelijke taak om naast
onderzoek naar de manier waarop je kinderen kan ondersteunen, onderzoek
te doen naar preventie. De staatssecretaris geeft aan dat die
onderzoeksruimte al in de wet wordt geborgd. Dat klopt, maar die
artikelen — volgens mij zijn het er drie — zien allemaal op een kind dat
al ziek is. Wat ik juist waardevol zou vinden, is dat ook wordt
onderzocht hoe je ziekte of het uitvallen bij ziekte kan voorkomen. Ik
denk dat die expertise juist bij zo'n landelijk kenniscentrum ligt. Dat
wordt nog niet geborgd en is ook geen wettelijke taak, terwijl we wel de
experts hebben die dat zouden kunnen doen. Mijn vraag is dus of de
staatssecretaris het met mij eens is dat de aanvulling genoemd in mijn
amendement, één, nog niet geborgd is in de wet en, twee, wel degelijk
een aanvulling is die niet uitgevoerd zal worden als we die niet
vastleggen.
Staatssecretaris Becking:
Dank voor de toelichting. Ik begrijp het nu. Ik kom daar graag zo even
op terug. Ik heb hier wetsartikel 3c, eerste lid, onderdeel e. Daar moet
ik toch echt nog een paar minuten naar kijken.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat is goed. Voor de zekerheid heb ik er net ook nog even naar gekeken.
Volgens mij zijn er drie onderzoekstaken. Die ondersteun ik, maar
volgens mij is deze aanvullend.
Staatssecretaris Becking:
Ik begrijp wat de heer Ceder bedoelt. Zeker.
De voorzitter:
Het is helder. De staatssecretaris komt daar in tweede termijn op
terug.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel. Ik heb nog een andere vraag, over de hardheidsclausule. De
staatssecretaris geeft aan dat die niet nodig zou zijn en tot
ingewikkelde situaties zou leiden. Ik wil de staatssecretaris erop
wijzen dat in de Wet van school naar duurzaam werk ook een
hardheidsclausule zit. Het argument dat een school sowieso verplicht is
om zorg te regelen, snijdt, denk ik, geen hout, want dat is een school
bij elk kind verplicht. Het gaat hier om het volgende. Stel dat iemand
op het mbo aantoonbaar beter af is als de landelijke stichting het
overneemt. Het enige criterium op basis waarvan dat niet zou kunnen, zou
de leeftijd kunnen zijn. Het zal niet om heel veel gevallen gaan, want
ik denk dat niet heel veel mensen van boven de 27 nog op het mbo zitten
en bovendien langdurig ziek zijn. Maar als zich dat voordoet, wil je
niet dat zo iemand tussen wal en schip valt. Dit niet in de wet opnemen
zou volgens mij juist een breuk zijn met de wetssystematiek, aangezien
we dit nu juist wel in die andere wet hebben opgenomen. Dus mijn vraag
is of de staatssecretaris het met mij eens is dat die zorg van de
scholen voor elk kind geldt, en dat dit daardoor geen argument kan zijn
waardoor dit amendement ontraden zou moeten worden.
Staatssecretaris Becking:
Dat kan ik volgen. De vraag was of ik het daarmee eens ben, en het
antwoord is ja.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Daarmee hoort dit amendement oordeel Kamer te krijgen, denk ik.
Staatssecretaris Becking:
Ja, oordeel Kamer.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Nou, dat was makkelijker dan ik dacht.
De voorzitter:
Ik wilde al zeggen: een snelle onderhandeling. Het gaat dan om het
amendement op stuk nr. 15. Dat gaat van ontraden naar oordeel
Kamer.
Ik kijk nog even naar de andere leden, want er kunnen nu snel zaken
gedaan worden ... Nee, dus volgens mij zijn we nu aan het einde gekomen
van de eerste termijn van de kant van de staatssecretaris.
We gaan gelijk door met de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik
kijk even naar de heer Ceder of hij al zover is. Dan kan hij beginnen.
Ik praat heel langzaam ... Ik nodig u uit, ga uw gang.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik ben blij dat de staatssecretaris uitgebreid
de tijd heeft genomen om te reageren op de vragen. Er waren een flink
aantal vragen, ook gevoed vanuit het werkveld, door consulenten die zich
afvroegen wat dit voor hen gaat betekenen. Ik ben blij dat de
staatssecretaris heeft kunnen toelichten dat het belang van het kind wel
degelijk is meegewogen als het gaat om het wetsvoorstel. Ik ben ook blij
dat de staatssecretaris op een aantal punten, long covid en ook de
amendementen die een aantal van de zorgpunten probeerden af te dekken,
in ieder geval richting en duidelijkheid heeft gegeven.
Ook dank voor het "oordeel Kamer" als het gaat om die hardheidsclausule
— ik denk dat dat belangrijk is — en als het gaat om het amendement dat
ik samen met mevrouw Westerveld heb ingediend om ook kinderen met
psychische klachten de mogelijkheid te kunnen geven om te participeren.
Ik heb in aanvulling, en ook volgens afspraak met mevrouw Beckerman, wel
een motie waarmee, als de weging gemaakt wordt over wat voor regeling
het best bij een kind zou passen, ik het zo wil sturen dat het belang
van het kind daarbij centraal blijft; dus niet, zoals we helaas in de
vorige fase vaak hebben gezien, dat bijvoorbeeld bepaalde
subsidiestromen of financiële prikkels daar enige factor in zouden
kunnen spelen. Daarom heb ik op dat punt ook nog een motie. Mevrouw
Beckerman staat er nog niet onder. Ik ga 'm voorlezen, dus als u
interesse heeft, mag u er ook onder.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat elke zieke leerling recht heeft op goed onderwijs en dat
belang voorop moet staan, ongeacht ziektebeeld en of de leerling
bijvoorbeeld lichamelijke of psychische klachten heeft;
overwegende dat met de centralisatie een aantal wijzigingen ten aanzien
van subsidiestromen, centralisering en structuur worden
aangebracht;
overwegende dat het belang van het kind bij de vorm van
onderwijsondersteuning centraal dient te staan;
verzoekt het kabinet te borgen dat het belang van het kind voorop komt
te staan bij de keuze onder welke regeling een kind valt en de wijze
waarop deze keuzes worden gemaakt inzichtelijk te maken bij de
eerstvolgende rapportage,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Beckerman.
Zij krijgt nr. 21 (36530).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Getekend door de leden Ceder en Beckerman. De Griffie zal dit verder
voor mij doen, dank u wel.
Voorzitter. Dan de tweede. Ik opende mijn betoog met een pleidooi voor
al die kinderen en mensen die met PAIS en long covid te maken hebben,
waar we nog te weinig van weten en waarvoor we ook nog te weinig
geregeld hebben, om als commissie ook specifiek voor deze groep iets te
kunnen doen. Daarom de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat kinderen en jongeren met PAIS/long covid regelmatig
vastlopen in het onderwijs, vanwege onder andere onvoldoende kennis en
erkenning bij scholen en het ontbreken aan structuur en regie;
overwegende dat het ontbreken van duidelijke landelijke richtlijnen
leidt tot onnodige overvraging en voortdurende onzekerheid en dat
leerlingen en ouders gebaat zijn bij één vast aanspreekpunt dat de regie
voert en bijdraagt aan duidelijkheid en rust;
overwegende dat tijdige inzet van deskundigheid en de belastbaarheid van
het kind als uitgangspunt nemen, bijdraagt aan goed en passend onderwijs
voor deze leerlingen;
verzoekt de regering om, in samenspraak met ouders, leerlingen,
deskundigen en het onderwijsveld, landelijke richtlijnen op te stellen
voor scholen over PAIS/long covid, waarin in ieder geval ouder- en
leerlingenbetrokkenheid, het betrekken van deskundigheid, mogelijke
onderwijsaanpassingen, zoals volwaardig digitaal afstandsonderwijs, en
het aanstellen van één vast aanspreekpunt, aan bod komen;
verzoekt de regering daarnaast in samenspraak met genoemde betrokkenen
mogelijke knelpunten uit huidige wet- en regelgeving tegen het licht te
houden, en hierover aan de Kamer te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Westerveld.
Zij krijgt nr. 22 (36530).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik krijg nog antwoord op één negatieve appreciatie van een
amendement, waarbij ik betoogd heb dat het wel degelijk in het belang is
ter verbetering van het wetsvoorstel. Ik denk dat we die samengevoegde
expertise ook kunnen benutten om aan de voorkant preventief onderzoek te
doen — ik denk dat iedereen daarvan opknapt — waarbij we ook
gebruikmaken van de kennis die er is.
Ik heb nog twee amendementen die ontraden zijn. Daar ga ik even over
nadenken. Ik ga die woorden laten bezinken en met de mede-indieners
kijken wat we daarmee doen. In ieder geval wil ik de staatssecretaris
danken voor de beantwoording. Ik kijk uit naar het vervolg.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Ik kijk naar mevrouw Westerveld voor haar tweede termijn.
Ga uw gang.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording en
ook dank aan de mensen op de publieke tribune, die hier al de hele dag
zitten. Volgens mij gaat het wetsvoorstel hun ook na aan het hart. Er
zijn ook mensen die meeluisteren via de livestream. Tenminste, die
indruk heb ik als ik kijk naar de betrokkenheid van een grote groep
onderwijsconsulenten en anderen.
Voorzitter. Wij maakten een punt over het verschil tussen kinderen die
lichamelijk ziek zijn en kinderen die psychische problemen hebben, die
ook ziek zijn en soms ook een tijd niet naar school kunnen. In alle wet-
en regelgeving wordt hiertussen een vrij strak onderscheid gemaakt. Ik
wil hier nog een keer de oproep doen aan deze staatssecretaris en aan
anderen om echt te kijken naar behoeften van kinderen en geen
onderscheid meer te maken op basis van wat er met een kind aan de hand
is. We maken het stelsel zo namelijk onnodig ingewikkeld,
bureaucratisch, maar ook frustrerend voor een hele grote groep jongeren
die niet naar school kan, en ook voor ouders en andere betrokkenen. Ik
heb daarover met de heer Ceder een motie ingediend die erom vraagt een
deur open te houden, zodat deze groep in de toekomst hopelijk beter
geholpen kan worden. Ik heb daar ook nog een motie over die ik indien
met mevrouw Beckerman, mevrouw Rooderkerk en de heer Ceder. Die lees ik
even voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit onderzoek van Oudervereniging Balans blijkt dat
70.000 kinderen thuiszitten zonder passend onderwijs, en
samenwerkingsverbanden tientallen miljoenen financiële reserves hebben
die zijn bedoeld voor onderwijs en ondersteuning aan deze kinderen, maar
niet worden uitgegeven;
constaterende dat de onderwijsinspectie een dringende oproep doet aan
het kabinet om onderwijs in justitiële jeugdinstellingen te
verbeteren;
constaterende dat het onderwijs aan kinderen in de jeugdzorg al jaren
niet op orde is;
constaterende dat onderwijsconsulenten enorm waardevol werk doen
waardoor onderwijs aan kinderen met een lichamelijke ziekte goed
geregeld is en het wetsvoorstel daar nog een verbeterslag op
maakt;
constaterende dat het recht op onderwijs voor álle kinderen zou moeten
gelden;
verzoekt de regering om te onderzoeken of de werkwijze van de nieuwe
stichting ook een oplossing kan zijn voor kinderen en jongeren die
langdurig thuiszitten of geen passend onderwijs krijgen vanwege
bijvoorbeeld autisme of hoogbegaafdheid, kinderen en jongeren in de
jeugdzorg of justitiële instellingen, en de onderzoekers ook te vragen
concrete beleidsopties uit te werken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Beckerman,
Rooderkerk en Ceder.
Zij krijgt nr. 23 (36530).
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Eigenlijk vragen we dus om een vrij uitgebreid onderzoek om te bekijken
of deze manier van hulp en ondersteuning ook voor andere groepen
leerlingen een oplossing kan zijn.
Voorzitter. Ik heb ook een heel punt gemaakt van het hebben van inspraak
van jongeren. Dat is een recht. Uit het Kinderrechtenverdrag volgt dat
ook jongeren altijd, bij alle besluiten die hen aangaan, mogen
meepraten. Dat hebben we ook niet in alle wetgeving goed genoeg
geregeld. Ik zag echter ook geen direct haakje in deze wet. Volgens mij
moet dat inderdaad bij de werking van de nieuwe stichting gewoon goed
aan bod komen. Ik heb daar nog wel een motie over.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat kinderen en jongeren het recht hebben om mee te praten
over onderwerpen die hen aangaan, en dit expliciet staat opgenomen in
het Kinderrechtenverdrag;
constaterende dat inspraak van jongeren niet is geborgd in het
wetsvoorstel Onderwijsondersteuning zieke leerlingen;
overwegende dat onderwijs en betrokkenheid van leerlingen het onderwijs
en de ondersteuning ook beter maken;
verzoekt de regering om in de statuten van de nieuw op te richten
stichting expliciete afspraken te maken over de inspraak van jongeren,
bijvoorbeeld door concrete afspraken over de samenstelling van de
cliëntenraad,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Beckerman,
Rooderkerk en Ceder.
Zij krijgt nr. 24 (36530).
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dan heb ik nog een laatste motie. Die gaat over de positie van de
onderwijsconsulent, want volgens mij is een oproep van een groot deel
van de Kamer heel duidelijk. Wij zeggen: behoud de kennis. Behoud deze
mensen, want die brengen die kennis met zich mee. Zij hebben het
netwerk. Er is volle tevredenheid over. We willen gewoon dat er een
oplossing komt. Ik heb daar ook een motie over.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat na het aannemen van het wetsvoorstel
Onderwijsondersteuning zieke leerlingen een groot deel van de
onderwijsconsulenten zijn werkzaamheden zal voortzetten bij de
landelijke stichting;
constaterende dat een deel niet onder de overgang van onderneming valt
omdat zij ook andere taken verrichten bij hun huidige werkgever, vaak op
het domein van zorg en ondersteuning;
constaterende dat het zonde is dat deze ervaring, deze expertise en dit
netwerk verloren gaan;
verzoekt de regering om deze groep onderwijsconsulenten met
dubbelfuncties de mogelijkheid te bieden om toch over te gaan naar de
landelijke stichting, door bijvoorbeeld te kijken naar detachering of
het verlagen van de minimale taakomvang, of door afspraken op
individueel niveau te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Beckerman,
Rooderkerk en Ceder.
Zij krijgt nr. 25 (36530).
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik hoop dat ons amendement, maar ook deze moties het
wetsvoorstel nog een stukje beter maken. Ik hoop ook echt dat er een
oplossing komt voor al die mensen die nu dagelijks met hart en ziel
jongeren en hun ouders en scholen ondersteunen. Ik hoop echt dat ze dat
kunnen blijven doen, want ze doen ontzettend belangrijk werk. Het helpt
jongeren. Het helpt ouders en het zorgt er echt voor dat sommige
jongeren nu kunnen doorstuderen, terwijl dat voorheen misschien nooit
van hen gedacht werd, omdat ze zo'n lange tijd onderwijs hebben moeten
missen en zo veel hebben meegemaakt vanwege hun ziekte.
Dat was mijn inbreng, voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Ik nodig de heer Kisteman uit voor zijn inbreng in tweede
termijn.
De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris bedanken voor de beantwoording en
voor het feit dat we de tijd hebben kunnen nemen om hierbij stil te
staan. Dat geldt ook voor de collega's. Het is best lastige materie. Het
is hartstikke fijn dat we daar zo veel vragen over kunnen stellen en
daar de tijd voor nemen.
Voor de VVD blijft het belangrijk dat het onderwijs voor het zieke kind
centraal blijft staan en op nummer één staat. Daarnaast wacht ik nog
even de beantwoording van de staatssecretaris in tweede termijn af over
de overdracht bij samenwerkingsverbanden, want dat blijft een belangrijk
onderdeel.
Daar wil ik het bij laten, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Armut namens het CDA voor haar tweede termijn. Gaat
uw gang.
Mevrouw Armut (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ook namens mij dank aan de staatssecretaris voor
de beantwoording. Volgens mij geldt voor een heel groot aantal van ons
dat we best duidelijk voor ogen hebben waarom deze wetswijziging
belangrijk is, namelijk voor de toekomstbestendigheid, de
subsidiestromen en de flexibiliteit. Ook komt er een verruiming voor het
mbo. Dat is allemaal duidelijk.
Tegelijkertijd hebben we best wel wat vragen gesteld en zorgen geuit,
bijvoorbeeld over de continuïteit. Het CDA maakt zich net als andere
fracties zorgen over de consulenten die de overstap niet gaan maken of
niet dreigen te maken. Wij willen waken voor een mogelijk gevolg,
namelijk dat de ondersteuning onder druk komt te staan. Tegelijkertijd
krijgen ze — ik noemde net al de verruiming van het mbo — wel meer taken
op hun bord en die zullen ze dan misschien met minder mensen moeten
doen. Dat vinden wij zorgwekkend. De efficiëntie, die er wel van zal
komen, moet niet veroorzaken dat het ten koste gaat van de korte
lijntjes die er zijn, de contacten die zijn opgebouwd of de signalering.
Dat moet allemaal niet vervagen. Dat is een zorg van ons. We hopen dat
de staatssecretaris daar in tweede termijn wat langer op in kan gaan. Ik
zal niet alle vragen herhalen die daarover zijn gesteld, maar wij delen
wel de zorg. We willen namelijk behouden wat wel werkt, en heel veel
hieraan werkt goed.
De vragen over de regio-inbedding sluiten daar eigenlijk wel op aan. We
vragen ons af wat er gebeurt als er in een regio een tekort ontstaat.
Sommige consulenten gaan dus niet mee. Wat als dat heel veel in een
bepaalde regio gebeurt? Ik vroeg in de eerste termijn al of er dan
wachtlijsten komen. Graag iets meer antwoorden daarop van de
staatssecretaris.
We hebben begrip voor het systeem dat moet veranderen, maar uiteindelijk
moet de praktijk goed uitpakken. De staatssecretaris zei net terecht dat
het draait om goede ondersteuning voor zieke leerlingen. Er wordt
ontzettend belangrijk werk uitgevoerd door al die onderwijsconsulenten
en wij willen heel graag dat dat behouden blijft. We hopen dat dat
duidelijk overgekomen is en dat daar in tweede termijn langer bij
stilgestaan kan worden.
Tot slot, voorzitter. Ik had een paar keer een punt gemaakt van dat
schakelmoment. Ik hoorde net een duidelijke toezegging van de
staatssecretaris dat hij daarover in gesprek zal gaan met de stichting
en dat hij zal werken aan zo'n richtlijn. Ik dien dan ook geen motie in
en ik zal het goed in de gaten houden.
Dat was mijn inbreng, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Het woord is aan mevrouw Beckerman. Gaat uw gang.
Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter, dank. Ik vond het een leuk debat. Ik dank ook de
staatssecretaris voor de antwoorden. Het valt mij op dat de Kamer —
misschien op een enkele partij na — vrij eensgezind is over het goede
dat we willen behouden. Ik vind dat de staatssecretaris daar nog iets te
weinig aan tegemoetkomt. Daarom heb ik twee moties en twee andere
aandachtspunten. Ik begin met de moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen een
fundamentele wijziging van de uitvoeringsorganisatie daarvan
bewerkstelligt;
constaterende dat deze wet pas na enkele jaren geëvalueerd zal
worden;
overwegende dat deze wet volgens de regering niet tot veranderingen in
de uitvoering van onderwijsondersteuning zal leiden;
overwegende dat het belangrijk is om eventuele veranderingen in de
uitvoering zo vroeg mogelijk vast te stellen;
verzoekt de regering om een jaar na de inwerkingtreding met een
monitoringsrapportage te komen en een tevredenheidsonderzoek uit te
voeren onder leerlingen, ouders en medewerkers,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman, Westerveld,
Rooderkerk, Ceder en Armut.
Zij krijgt nr. 26 (36530).
Mevrouw Beckerman (SP):
De tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen geen
criteria voor deze ondersteuning opneemt, maar de minister wel de
mogelijkheid geeft om de uitvoerende stichting kaders mee te
geven;
overwegende dat zieke leerlingen gebaat zijn bij een zo snel mogelijke
realisatie van onderwijsondersteuning;
overwegende dat in het huidige stelsel de meeste zieke leerlingen tijdig
ondersteuning ontvangen en dat de regering benoemt dit te willen
behouden;
verzoekt de regering om de snelheid waarmee zieke leerlingen
ondersteuning krijgen te borgen en hierover criteria mee te geven in de
eerste kaderbrief aan de op te richten uitvoerende stichting,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman, Westerveld,
Rooderkerk en Ceder.
Zij krijgt nr. 27 (36530).
Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter. Ik zou de staatssecretaris willen vragen om heel duidelijk
te zijn over dat laatste punt. De vraag van LBVSO is er niet voor niks.
Hij zegt: nu gaat dat goed. De Kamer heeft wel zorgen dat dat in de
toekomst minder goed zal gaan. Als hij zo'n fan van deze wet is en
gelooft dat dit goedkomt, dan zou het volgens mij heel makkelijk moeten
zijn om hieraan tegemoet te komen. Maar het belangrijkste aandachtspunt
— daar heb ik ook meerdere moties over ondertekend — zijn echt de
medewerkers met een klein contract. We zien namelijk dat zij door hun
nevenfuncties extreem waardevol zijn, kunnen zijn en kunnen blijven voor
leerlingen. Ga dat nou niet samenvatten als: "in totaal is het maar 7
fte". Dat is namelijk al snel zo bij kleine contracten. Daarmee neemt de
waarde van deze mensen niet af. Je kunt het optellen tot 7 fte, maar zie
die waarde en kijk hoe je aan de brede wens van de Kamer tegemoet kunt
komen.
Daarbij laat ik het. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Rooderkerk namens de D66-fractie.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Voorzitter, dank u wel. We hebben een deel van het debat gevoerd, maar
er zijn ook nog best wel veel vragen niet beantwoord. We komen daar
straks op in tweede termijn. Daarnaast moet er ook nog veel worden
uitgewerkt. Deze wet is een soort startpunt, maar voor die hele
stichting en structuur is nog best veel nodig. Mijn vraag aan de
staatssecretaris is dan ook om de brief die daarover wordt gestuurd, ook
echt voor de zomer van 2026 of zo snel mogelijk te sturen, zodat we daar
met de Kamer nog tijdig het debat over kunnen voeren. Dan kunnen we
zorgen dat alles echt goed geregeld is en duidelijk is voor de ingang
van de nieuwe stichting en structuur.
Daarbij doe ik ook de oproep om de zorgen echt serieus te nemen. Het
gaat weliswaar om een kleine groep leerlingen en consulenten, maar wel
om grote problemen en grote zorgen, die we dus ook echt met elkaar
moeten oplossen voordat wij hiertoe overgaan. Daartoe heb ik ook een
motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de nieuwe landelijke structuur voor onderwijs aan
zieke leerlingen wordt ingericht terwijl ouders en leerlingen over het
huidige werk van consulenten overwegend tevreden zijn;
constaterende dat veel ozl-consulenten hun werk combineren met een
andere functie, zoals orthopedagoog of onderwijsadviseur;
overwegende dat de wet veel ruimte laat voor de precieze regionale
inrichting en er geen duidelijkheid is over de verdeling van middelen en
personeel tussen regio's, wat bij consulenten leidt tot onzekerheid over
hun toekomstige werkplek en taken;
overwegende dat een aanzienlijk deel van de huidige consulenten aangeeft
mogelijk niet over te stappen naar de nieuwe stichting, met risico op
verlies van capaciteit en expertise;
verzoekt de regering stevige landelijke regie te waarborgen, via een
stichting met verantwoordelijkheid voor kwaliteit, bekendheid van de
voorziening en continuïteit van de ondersteuning, en de uitvoering
regionaal, dicht bij het kind, te behouden;
verzoekt de regering in kaart te brengen wat regionaal behouden moet
blijven, wat centraal kan worden belegd en hoe de middelen over regio's
moeten worden verdeeld op basis van actuele gegevens, en de Kamer voor
de zomer over de uitkomsten te informeren;
verzoekt de regering in de transitie naar de nieuwe structuur de
flexibiliteit voor consulenten te behouden, bijvoorbeeld door
combinatiebanen mogelijk te houden en detachering van consulenten toe te
staan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rooderkerk, Boomsma, Ceder,
Beckerman, Westerveld en Armut.
Zij krijgt nr. 29 (36530).
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Veel dank aan de collega's voor het medeondertekenen. Daarmee ligt er
dus echt een brede wens met gedeelde zorgen vanuit de Kamer. We kunnen
het nu niet allemaal in amendementen gieten, dus ik hoop dat we hiermee
echt een hele duidelijke uitwerkingsrichting geven. Daarmee krijgen we
vervolgens hopelijk ook de consulenten, die we heel hard nodig hebben
hierbij, mee in die nieuwe structuur. Zo laten we zien dat het wél kan
en zorgen we er met elkaar voor dat zieke leerlingen de hulp en
ondersteuning behouden die zij nu krijgen.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Raijer namens de PVV-fractie.
Mevrouw Raijer (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Wij danken de staatssecretaris voor zijn
antwoorden. Ook wij zijn niet helemaal opgelucht over dit voorstel, maar
ik wil nog wel even de tweede termijn afwachten.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Stoffer, namens de SGP-fractie.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Ons doel, en ook van de collega's merkte ik, bij deze
wetsbehandeling is telkens geweest dat kinderen die ernstig of langdurig
ziek zijn zo veel mogelijk en zo goed mogelijk ondersteund worden. Ik
moet zeggen dat ik in de beantwoording door de staatssecretaris heb
gemerkt dat hem dat aan het hart gaat en dat hij daar ook voor wil
staan. In mijn optiek heeft hij de beantwoording goed en degelijk
gedaan. Dank daarvoor.
Ik wil als Kamerlid niet te veel op de organisatie en de organisatievorm
gaan zitten. Ik zie dat niet als mijn taak, maar zeg in dit spectrum wel
dat wij echt moeten kijken naar een zorgvuldige overgang. Ik heb
daarvoor een aantal moties en amendementen voorbij zien komen. Die
zullen we uiteraard wegen. Ik heb de staatssecretaris horen zeggen — dat
is voor mij wel van belang — dat voor aankomende zomer de convenanten en
een implementatieplan gereed zijn. De mensen die nu bezig zijn om de
leerlingen die ziek zijn te ondersteunen, weten dan vroegtijdig waar ze
aan toe zijn, zodat ze nog zeker een halfjaar hebben om te kijken waar
ze als organisatie naartoe groeien. Onder die voorwaarde zal ik mijn
fractie adviseren om voor deze wet te gaan stemmen. Een voorwaarde is
natuurlijk ook dat de wet niet op een heel andere manier verbouwd wordt
door de amendementen. Dat gaan we nog wegen. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Het laatste woord in de tweede termijn van de Kamer is aan
de heer Boomsma namens JA21. Gaat uw gang.
De heer Boomsma (JA21):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de
uitvoerige beantwoording. Hopelijk kunnen we ervoor zorgen dat alle
zieke kinderen gewoon het onderwijs en de ondersteuning krijgen die ze
nodig hebben. Dank ook voor de toezegging over KlasseContact. Ik denk
dat Nederland toch een land is waarin, als dit soort middelen
beschikbaar zijn of die mogelijkheden er zijn, we die ook moeten bieden
aan kinderen die daar zo mee geholpen zijn. We zien dus uit naar de
reactie daarop.
Ik had nog een vraag over de niet-bekostigde mbo's. Ik ben heel benieuwd
waarom we die niet hierin zouden meenemen, want het gaat volgens mij om
maar 6% van alle mbo-leerlingen. Een nog kleiner deel daarvan valt in de
leeftijdsgroep. Je zou die ook toegang willen bieden tot de expertise en
de mogelijkheden die door de consulenten kunnen worden geboden. Ik heb
dan ook nog een amendement in voorbereiding. Tenzij de staatssecretaris
zo meteen een heel goed argument geeft om ze er niet bij te betrekken,
zal ik dat ook indienen.
Dan over het thuisonderwijs. Ik heb in onze gesprekken en in het veld
gezien dat er in Nederland plekken zijn waar dat niet kan en plekken
waar dat wel mogelijk is. Voor sommige kinderen is dat een belangrijk
onderdeel. Het is beperkt en het is tijdrovend, maar het is voor sommige
kinderen heel belangrijk dat er af en toe iemand kan langskomen. Op dit
moment is dat niet het geval, dus ik heb daar ook nog een motie
over.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het voor onderwijs aan kinderen die door ziekte niet
naar school kunnen van groot belang is zij ook thuis les kunnen
krijgen;
overwegende dat in sommige regio's van Nederland wel, maar in andere
gebieden op dit moment geen thuisonderwijs kan worden gegeven;
verzoekt de regering de nieuw op te richten stichting te instrueren om
ervoor te zorgen dat in elke regio van Nederland thuisonderwijs kan
worden geboden aan kinderen voor wie dit de beste oplossing is, en te
inventariseren in welke regio's van Nederland geen thuisonderwijs kan
worden geboden, waar dat op dit moment wel kan, hoe dat daar is
georganiseerd en op welke manier vrijwilligers of gepensioneerde
docenten breder kunnen worden ingeschakeld om thuisonderwijs te
geven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Boomsma.
Zij krijgt nr. 30 (36530).
Ik dank u wel. Dan zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. We gaan kort schorsen, zodat de staatssecretaris zich kan voorbereiden op de beantwoording. Ik schors de vergadering tot 15.50 uur.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen het debat. Wij gaan verder met de tweede termijn van de kant
van het kabinet, van de staatssecretaris, maar ik wil allereerst even
het woord geven aan mevrouw Westerveld, die een vraag of een punt van
orde heeft.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik denk een punt van orde. Er zijn lopende dit debat nog een paar
amendementen ingediend. Dat kan natuurlijk — iedereen heeft dat recht —
maar we hebben bijvoorbeeld niet het debat kunnen voeren over het
amendement van DENK, omdat er niemand van DENK aanwezig is in de zaal.
Ook over het amendement van de heer Boomsma had ik graag een vraag
willen stellen, maar dat was ook te laat. Volgens mij kunnen we daar nu
niks mee, maar ik wil wel opmerken dat dat onhandig is, omdat we hier
toch een belangrijk debat voeren over een wet. Het is fijn als we daar
dan vragen over kunnen stellen.
De voorzitter:
Waarvan akte. Dank u wel. Ik wil graag het woord geven aan de
staatssecretaris voor de tweede termijn. Gaat uw gang.
Staatssecretaris Becking:
Dank u wel, voorzitter. Er waren nog een aantal vragen en dan doe ik de
appreciaties.
Ik begin met de preventievraag van de heer Ceder, over aandacht voor het
voorkomen van ziekte. Dat staat inderdaad niet in de wet. Het voorkomen
van ziekte is namelijk niet mogelijk, hoe graag ik dat ook zou willen.
Ozl helpt natuurlijk wel als er wel sprake is van ziekte. Ik kan wel een
onderzoek toezeggen naar het voorkomen van uitval. Ik kan dus wel
toezeggen om een onderzoek te doen naar het voorkomen van uitval en om
dat in de kaderbrief die ik uw Kamer stuur, mee te nemen.
De voorzitter:
De heer Ceder is blij, zie ik al.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dit is nou juist exact de strekking van mijn amendement. Volgens mij
vinden we beide belangrijk.
Staatssecretaris Becking:
Zeker, excuus. Ik was met de vraag hierover begonnen. Het is inmiddels
amendement op stuk nr. 31: heb ik dat goed?
De voorzitter:
Ja, het amendement op stuk nr. 15 is het amendement op stuk nr. 31
geworden.
Staatssecretaris Becking:
Nee, dat is 'm niet, zie ik. Sorry, dit gaat over het doen van onderzoek
naar preventie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat klopt, ja.
Staatssecretaris Becking:
Daarvan zeg ik: dat wil ik toezeggen. We gaan onderzoek doen naar het
voorkomen van uitval en daarover gaan we de Kamer informeren via de
Kamerbrief. Op uw andere amendement kom ik straks terug.
De voorzitter:
Laten we het even stapsgewijs doen. Gaat dit om het amendement op stuk
nr. 11?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat klopt, voorzitter. Ik kom er nu achter dat de staatssecretaris en ik
het eens zijn over het belang van het doen van onderzoek naar uitval
door ziekte. De staatssecretaris zegt dat toe en komt daar in een
rapportage op terug. Ik vind het belangrijk om voor dit aspect een
grondslag in de wet te creëren, zodat ook wanneer deze staatssecretaris
weg is en er een andere komt, er niet een andere opvatting over is. Dit
is dus vooral bedoeld om een grondslag te borgen, zodat ook in de
komende jaren dit een belangrijk onderdeel blijft. Ik ben best bereid om
het amendement dusdanig aan te passen dat het exact de lading dekt die
de staatssecretaris beoogt. Dat vind ik namelijk ook; misschien heb ik
het wat onhandig verwoord. De grondslag is wel nodig voor de
continuïteit, denk ik, omdat het anders bij een volgend kabinet weer net
anders geïnterpreteerd kan worden.
De voorzitter:
Ik stel voor om dit nu even beet te pakken en gelijk naar het amendement
op stuk nr. 11 te gaan, zodat we dit stukje beet kunnen pakken. Ik vraag
om uw aanpassingsvermogen, zie ik.
Staatssecretaris Becking:
Ik had in de eerste termijn al gezegd: die grondslag is er al. Daarmee
ontraad ik dus het amendement.
De heer Ceder (ChristenUnie):
In artikel 3 staan een aantal grondslagen met betrekking tot onderzoek.
Er is dus een grondslag voor onderzoek. Alleen, die grondslagen richten
zich allemaal op het moment dat er al sprake is van uitval door ziekte.
Ik denk dat het belangrijk is om ook een grondslag te creëren om
onderzoek te kunnen doen naar het voorkomen van uitval door ziekte,
omdat je de expertise in één stichting hebt. Die specifieke grondslag
zit er niet in. Er zit wel een grondslag in voor onderzoek, maar niet op
dat specifieke punt. Ik denk dat dat een waardevolle toevoeging is om
dezelfde reden die de staatssecretaris en ik net uitwisselden met
elkaar.
De voorzitter:
Een laatste reactie op dit punt van de staatssecretaris, wat mij
betreft.
Staatssecretaris Becking:
Het is feitelijk een taakuitbreiding van de stichting, nietwaar? Als we
daar een kan-bepaling van kunnen maken, dan denk ik dat ik daar wel in
mee wil gaan. Dan krijgt het amendement dus oordeel Kamer. Dan móét het
dus niet gebeuren, maar dan kán de stichting daar onderzoek naar doen
via de kan-bepaling. Anders denk ik dat de taakuitbreiding van de
stichting wel echt groot is: in plaats van werken met zieke kinderen ook
onderzoek doen naar preventie bij kinderen die misschien … Et
cetera.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de heer Ceder. Neemt u de handreiking aan?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat is goed. Ik denk namelijk dat het primaire werk van de stichting
zich zou moeten richten op kinderen met een ziekte, maar ik denk dat de
expertise ook gebruikt kan worden voor preventie. Ik neem dit aan, in de
zin dat ik het amendement dusdanig probeer aan te passen, want ik snap
de staatssecretaris en dat is ook mijn bedoeling. Ik kijk even naar mijn
mede-indiener om te zien of de formulering … Het is niet de bedoeling
dat we de landelijke stichting overbelasten, maar we willen ze wel de
mogelijkheid bieden om dat aan te grijpen, als ze daar de ruimte voor
hebben, want ik denk dat dat de hele sector ten goede kan komen. Ik
stuur dus een gewijzigd amendement, want ik denk niet dat er nog een
schriftelijke appreciatie komt. Ik vraag of de staatssecretaris kan
toezeggen dat, als ik er een kan-bepaling van maak qua grondslag, ik een
oordeel Kamer kan krijgen.
De voorzitter:
Ja, dat heb ik net gehoord.
Staatssecretaris Becking:
Ja. Het is goed om dat toch even op papier te wijzigen, maar qua
intentie heb ik me daar net over uitgesproken.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Daar ben ik de staatssecretaris zeer erkentelijk voor. Dank u wel.
De voorzitter:
Kijk eens aan. Dan hebben we dat ook afgedaan. Volgens mij gaat u dan
verder met de beantwoording van de vragen.
Staatssecretaris Becking:
De vraag van GroenLinks-PvdA ging over wat er met de drie
Onderwijsraadadviezen is gedaan over onderwijs in justitiële
inrichtingen. Ik heb daar al het een en ander over gezegd. Er wordt hard
aan gewerkt met VWS en het veld en we willen het ook graag zorgvuldig
doen. Voor de zomer wil ik u daarvan op de hoogte brengen.
Mevrouw Rooderkerk en mevrouw Westerveld vroegen wat ik doe om ervoor te
zorgen dat de groep die niet valt onder de overgang van onderneming ook
meegaat. Het is belangrijk om nog een keer te zeggen: iedereen kan mee,
ook de groep consulenten die niet onder die overgang van onderneming
valt. Deze groep krijgt ook een aanbod van de stichting en kan ook
parttime gaan werken voor de stichting. Tegelijkertijd is het natuurlijk
zo — en daar komt die 24 uur vandaan — dat het wel een beetje omvang
moet hebben, anders is bijvoorbeeld de verhouding tussen werkoverleg en
opleidingen doen, en het primaire proces een beetje zoek. Daarom zijn we
met die 24 uur gekomen. Maar ik hoor de Kamer en ben ook wel bereid om
die 24 uurseis los te laten. Dat is dus een toezegging,
voorzitter.
GroenLinks-Partij van de Arbeid sprak over de cliëntenraad en de
belanghebbendenraad. Dat is hetzelfde eigenlijk. "Cliëntenraad" is
achteraf gezien een beetje ongelukkig gekozen, want het gaat niet om een
medische organisatie en de stichting krijgt een ondernemingsraad. Het
wordt hier dus een beetje een woordspel.
De VVD vroeg nog: hoe wordt ervoor gezorgd dat de stichting, die
landelijk goed samenwerkt, ook goed samenwerkt met
samenwerkingsverbanden die regionaal zijn? De stichting gaat werken in
vijf regioteams. De teamleider van iedere regio zal overleg hebben met
de samenwerkingsverbanden in elke regio. Daarnaast zal de directeur van
de stichting overleg voeren met de koepel van
samenwerkingsverbanden.
Het CDA vroeg nog: als sommige consulenten niet meegaan, komen er dan
wachtlijsten? Ik verwacht niet dat er wachtlijsten komen. Ik verwacht
dat de stichting met een volledige bezetting zal starten per 1 januari
2027. Mochten er consulenten niet meegaan, dan ontstaan er vacatures.
Die worden ingevuld en dan worden er nieuwe consulenten ingewerkt. De
ervaring leert dat er zeer veel belangstelling is voor deze functie. Je
doet natuurlijk ook prachtig mooi werk; dat heb ik zelf gezien. Als ik
uw Kamer voor de zomer informeer over de invoering van het een en ander,
zal ik nog wat concreter kunnen ingaan op hoe dat ervoor staat.
Mevrouw Armut van het CDA vroeg ook het volgende. Sommige consulenten
maken de overstap niet. Worden de taken dan verdeeld over minder mensen,
ook door de uitbreiding van de doelgroep? Ze vroeg of ik die zorg deel.
Als er minder mensen beschikbaar zijn dan nodig om de wettelijke taak
uit te voeren, dan ontstaat er gewoon een vacature. We weten dat er veel
animo is voor dit werk. Bovendien maakt het overgrote deel van de
consulenten wel de overstap. Er is ook voldoende capaciteit — dat had ik
al gezegd — om de toename van de doelgroep van het mbo te kunnen
opvangen.
De SP vroeg waarom we de reactietermijnen niet direct in de wet zetten.
Het is staande praktijk dat ozl door consulenten op korte termijn wordt
geleverd richting de scholen en zo nodig richting leerlingen en ouders.
De termijn is dus zo kort mogelijk. Het is van belang dat de aan te
wijzen stichting deze praktijk continueert. Dat ben ik natuurlijk
helemaal eens met de vragensteller. Ik zie echter geen noodzaak om
wettelijk in detail vast te leggen welke termijnen er zijn voor contact
en het bieden van ozl door de stichting. Als de regering op dergelijke
zaken moet sturen, hoort dat, denk ik, te lopen via een kaderbrief, een
startbrief of een subsidiebeschikking. Daar heb ik ook in de eerste
termijn iets over gezegd. Bovendien moet, denk ik, worden afgewogen of
het noodzakelijk is om goede praktijken vast te leggen in protocollen en
regels, zeker op het niveau van een wet. Ik zie die noodzaak nu
niet.
De heer Boomsma had een vraag over niet-bekostigd mbo. Het antwoord
daarop is als volgt. Ozl maakt deel uit van het bekostigde
onderwijsstelsel. Een van de kenmerken van niet-bekostigd onderwijs is
logischerwijs dat de overheid daar niet aan bijdraagt. Dit betekent dat
niet-bekostigde scholen en instellingen de ondersteuning van zieke
leerlingen dus zelf moeten regelen. Daar is tegelijkertijd door de heer
Boomsma een amendement over ingediend: dat op stuk nr. 28. Dat is zo
snel gegaan dat ik dat nog moet bestuderen, zeg ik daarbij. Ik wil daar
graag schriftelijk op terugkomen.
De heer Boomsma (JA21):
Sorry dat het amendement wat laat kwam, zeg ik ook richting mevrouw
Westerveld. De strekking daarvan is eigenlijk heel eenvoudig. Ik wil
namelijk gewoon veranderen dat ook studenten van die niet-bekostigde
mbo-instellingen hiervoor in aanmerking komen. De staatssecretaris zegt
hoe het nu werkt. Ik hoor alleen nog niet echt een goed argument om deze
hele kleine groep hier niet ook bij te betrekken, behalve dat de
opleiding zelf niet bekostigd wordt. Is het niet beter als de kinderen
die dan de pech hebben dat ze op zo'n instelling zitten én ziek worden,
dan toch ook mee kunnen draaien en gebruik kunnen maken van de expertise
van deze consulenten?
Staatssecretaris Becking:
Ik begrijp wat de heer Boomsma beoogt. Ik denk dat het wel iets
ingewikkelder is om niet-bekostigde instellingen te gaan financieren via
een publiek bekostigd stelsel. Ik heb daarom toch echt wel even nodig om
te kijken of dat zomaar zou kunnen.
De voorzitter:
De staatssecretaris komt er middels een brief op terug.
De heer Boomsma (JA21):
Heel veel dank. Als er bepaalde blokkades zijn, kun je natuurlijk
misschien ook denken aan een systeem waarbij de niet-bekostigde
mbo-instelling zich wel kan wenden tot de stichting, als zo'n situatie
zich dan voordoet. Misschien dat ze daar dan een bepaalde vergoeding
voor zouden vragen. Misschien kan zoiets ook worden meegenomen.
Staatssecretaris Becking:
Ja, hoor, dat wil ik wel toezeggen.
De voorzitter:
Kijk eens aan.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik ga mijn vraag die ik anders aan de heer Boomsma wilde stellen, even
meegeven aan de staatssecretaris. Mijn vraag is of hij dan ook zou
kunnen ingaan op de niet-bekostigde instelling in het funderend
onderwijs, dus de basisscholen en het voortgezet onderwijs. Daar heb je
volgens mij hetzelfde probleem. Met dit amendement wordt wel een
uitzondering gemaakt voor mbo-instellingen, maar volgens mij niet voor
die andere twee instellingen. Kan de staatssecretaris daar in zijn brief
dan ook op ingaan?
Staatssecretaris Becking:
Ja, dat wil ik toezeggen. Dat lijkt me hetzelfde soort onderwerp.
De voorzitter:
Kijk eens aan.
Staatssecretaris Becking:
Dan kom ik bij de appreciaties. Ik had nog een extra amendement van
DENK, over onderwijs op afstand. Dat is het amendement op stuk nr. 20,
en dat geef ik oordeel Kamer.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 20 krijgt oordeel Kamer.
Staatssecretaris Becking:
Dan kom ik bij de moties.
De voorzitter:
Even voor de administratie: het amendement op stuk nr. 20 krijgt oordeel
Kamer, dat op stuk nr. 28 wordt behandeld middels een brief en het
amendement op stuk nr. 15 is inmiddels het amendement op stuk nr. 31
geworden. Blijft het oordeel op dat amendement oordeel Kamer, of wijzigt
dat daardoor? Weet u dat?
Staatssecretaris Becking:
Het oordeel op het amendement op stuk nr. 31 blijft oordeel Kamer.
De voorzitter:
Dan hebben we dat ook maar afgedaan.
Dan gaan we nu over naar de moties. Gaat uw gang.
Staatssecretaris Becking:
De motie op stuk nr. 21 geef ik oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 22 is overbodig. Het is natuurlijk schrijnend als
je tijdens je onderwijstijd, je schooltijd, met covid te maken krijgt.
Scholen hebben daar een zorgplicht voor. Er is ook gewerkt aan
informatie voor scholen. Met het Actieprogramma Digitale School
stimuleren we dat scholen de kansen van digitaal afstandsonderwijs
benutten. Er is meer ruimte voor maatwerk voor kwetsbare leerlingen. Dat
geldt ook voor kinderen met long covid. Ik wil best toezeggen dat ik bij
de partners in het onderwijs en bij de ouders extra naga hoe deze
maatregelen voor kinderen met long covid uitpakken en dat ik de Kamer
hierover informeer in de brief over passend onderwijs, die ik in het
voorjaar zal sturen. Ik ben echter geen voorstander van landelijke
richtlijnen uitsluitend voor deze doelgroep. Dan zijn er volgens mij nog
meer doelgroepen denkbaar.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Mijn collega's en ik hebben in aanloop naar dit debat veel mensen
gehoord die juist te weinig sturing en regie vanuit de overheid ervaren
op het gebied van long covid. Het is een ziektebeeld waar al heel lang
onduidelijkheid over bestaat, terwijl er bij andere ziektes meer
duidelijkheid vanuit de overheid is. Ik ga de motie vooralsnog dus in
stemming brengen, omdat ik recht wil doen aan de signalen die ik heb
gekregen — ik denk dat andere partijen die ook hebben gekregen — en ga
even met de mede-indiener overleggen wat we hiermee doen. Volgens mij is
dit een punt waar de overheid nog te weinig regie op neemt. Wij hebben
daarom deze motie ingediend. We verschillen hierover van inzicht, denk
ik. Ik ga dit even verifiëren. Tot die tijd wil ik de motie in stemming
brengen.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 22: overbodig.
Staatssecretaris Becking:
De motie op stuk nr. 23: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 24 is overbodig, omdat dit al in de statuten wordt
geregeld.
De motie op stuk nr. 25: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 26: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 27: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 28 ...
De voorzitter:
Ja ...
Staatssecretaris Becking:
Ik ben er bijna doorheen, voorzitter. Ik moet er nog twee.
De voorzitter:
Laten we het dan even afmaken. Gaat uw gang.
Staatssecretaris Becking:
De motie op stuk nr. 28: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 29 is overbodig. Ik ga ervan uit dat u met
"thuisonderwijs" digitaal onderwijs bedoelt. Thuisonderwijs wordt door
ouders georganiseerd. Dat is dus weer heel wat anders. Alle consulenten,
in welke regio zij ook werken, ondersteunen scholen die nu al onderwijs
organiseren. Dat doen zij onder andere met KlasseContact. Dat blijven
zij ook doen. Ik begrijp ook wel waar dit over gaat. Mochten er in de
praktijk toch verschillen zijn, dan is dat onwenselijk. Als het nodig
is, dan zal ik ook met de stichting en een vertegenwoordiging van de
gebruikers kijken hoe we kunnen zoeken naar een oplossing hiervoor. Ik
dacht dat dat ook de bedoeling was van de indiener.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Bij de motie op stuk nr. 24 zei de staatssecretaris: we gaan al doen wat
er in de motie staat. Dat lijkt mij een reden om de motie niet in
stemming te brengen. Ik trek 'm dus in.
De voorzitter:
Helder.
Aangezien de motie-Westerveld c.s. (36530, nr. 24) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De heer Boomsma (JA21):
Het ging niet alleen om de digitale vormen. Van het veld heb ik begrepen
dat op een aantal plekken, bijvoorbeeld in Amsterdam, een consulent wel
naar het huis kan gaan van een ziek kind. Voor sommige kinderen is het
nodig dat je thuis bij ze langsgaat om daar onderwijs te verzorgen. In
andere, grote delen van Nederland gebeurt dit niet. Dat wordt hiermee
bedoeld.
Staatssecretaris Becking:
Dat gaat dan over de rol van de ozl-consulent bij de ondersteuning van
zieke kinderen en ouders om onderwijs te kunnen volgen, al dan niet in
een ziekenhuis. Maar dat gaat niet over gewoon regulier onderwijs geven.
Dat is thuisonderwijs, dat is weer iets anders. Dat is gewoon een
spraakverwarring, denk ik, over die begrippen.
De voorzitter:
Meneer Boomsma, uw laatste interruptie over deze motie.
De heer Boomsma (JA21):
Maar daarin bestaan dus regionale verschillen en het lijkt me goed dat
de instructie duidelijk is dat het in heel Nederland gelijk wordt
getrokken.
Staatssecretaris Becking:
Dat kan ik in de voorbereiding aan de stichting meegeven. In de brief
over de voortgang van de oprichting van de stichting zal ik de Kamer dan
nader informeren, als u dat wilt.
De voorzitter:
Meneer Ceder, gaat uw gang.
De heer Boomsma (JA21):
Dan trek ik 'm in.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Boomsma (36530, nr. 30) is ingetrokken, maakt zij
geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dan vervalt mijn opmerking.
De voorzitter:
Kijk aan.
Staatssecretaris Becking:
Dat was 'm, voorzitter. Dacht ik. Toch niet.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik heb nog een openstaande vraag, namelijk over het ECIO en het mbo, hbo
en wo. De staatssecretaris zou daar in zijn tweede termijn nog op
terugkomen, sorry.
Staatssecretaris Becking:
Het voorbereide antwoord komt er nu aan; ik heb er zelf nu geen pasklaar
antwoord op. Waarom niet ook het mbo meegenomen? Dat was niet helemaal
de strekking van de vraag. Het hbo heeft ECIO-ondersteuning, onder
andere met betrekking tot zieke studenten. Ik begrijp het punt van mbo,
hbo, wo en p.o., vo, vmbo. Ik heb het antwoord gewoon niet paraat,
voorzitter.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dat snap ik. Wat volgens mij hier van belang is, is dat jongeren in het
mbo die ondersteuning nodig hebben, straks duidelijkheid hebben over
waar ze naartoe moeten. Ik ben voor de beweging dat mbo-studenten steeds
meer als echt volwaardige studenten worden gezien. Ik snap ook dat ze
onder dit wetsvoorstel vallen, omdat het nu goed is geregeld. Ik geef
als aandachtspuntje mee om duidelijkheid te verschaffen aan deze
studenten.
Staatssecretaris Becking:
Aandachtspunt is genoteerd.
De voorzitter:
Dat was uw bijdrage in de tweede termijn?
Staatssecretaris Becking:
Ja, dank u wel.
De voorzitter:
Kijk eens aan. Dat betekent dat we aan het einde zijn gekomen van de
behandeling van deze Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen. Ik wil
de staatssecretaris hartelijk danken voor zijn aanwezigheid en de
beantwoording van de vragen. Uiteraard dank ik ook de leden voor het
mooie debat, net als de ondersteuning.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik wil nog even vermelden dat wij op 16 december, dus niet aanstaande
dinsdag maar de dinsdag erop, gaan stemmen over de moties, amendementen
en de wet. U heeft dus nog even tijd om erover na te denken. Ik ga dit
debat beëindigen. We gaan schorsen tot 18.30 uur. Daarna volgt de rest
van de agenda voor deze dag.
De vergadering wordt van 16.16 uur tot 18.45 uur geschorst.