[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Wijziging van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 en enige andere onderwijswetten in verband met de landelijke borging van de uitvoering van ondersteuning van scholen en instellingen bij het onderwijs aan zieke leerlingen (Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen) (36530) (ongecorrigeerd)

Stenogram

Nummer: 2025D49945, datum: 2025-12-03, bijgewerkt: 2025-12-04 09:19, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen

Voorzitter: De Groot

Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 en enige andere onderwijswetten in verband met de landelijke borging van de uitvoering van ondersteuning van scholen en instellingen bij het onderwijs aan zieke leerlingen (Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen) (36530).

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de Wijziging van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 en enige andere onderwijswetten in verband met de landelijke borging van de uitvoering van ondersteuning van scholen en instellingen bij het onderwijs aan zieke leerlingen. Ik heet de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hartelijk welkom in dit debat. We gaan beginnen met de eerste termijn van de kant van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:
Ik nodig de heer Ceder namens de ChristenUnie uit voor zijn bijdrage.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. Ziekte is een onlosmakelijk onderdeel van het leven, helaas. We leven in een gebroken wereld waarin niemand ons kan garanderen dat hij niet getroffen zal worden door ziekte. We zijn er allen vatbaar voor. We weten wat het is om ziek te zijn of om geconfronteerd te worden met de ziekte van anderen. Ik put als christen dan ook hoop uit de belofte dat op een dag alle tranen weggeveegd zullen worden en ziekte op een dag ook voorgoed zal wijken.

Ziekte is gelukkig vaak kortstondig; na een paar dagen op bed kunnen we er in het algemeen weer tegenaan. Maar ziekte kan ook verwoestende vormen aannemen, vooral als die langdurig is. Denk aan een lange strijd tegen kanker; mensen die nog steeds gebukt gaan onder de gevolgen van long covid; mensen die een zware depressie ervaren, waar ze niet uit lijken te komen. Vooral als kind kan dat zijn tol eisen, niet alleen vanwege de ziekte, maar ook sociaal. Als je dan nog op school zit, kan dat heel heftig zijn. Op dit soort momenten ervaren we als mensen hoe kwetsbaar we eigenlijk zijn en hoe relatief administratieve druk, bekostigingssystematieken of prestatie-indicatoren eigenlijk zijn. Als een kind langdurig ziek is, dan is het belangrijk dat scholen, de overheid en samenleving naast het kind staan en zeggen: we gaan je ondersteunen en erdoorheen helpen, op welke manier dan ook.

Voorzitter. Dat is wat mij betreft ook de essentie van het wetsvoorstel dat voorligt: dat we dit met elkaar goed gaan regelen. De groep zieke leerlingen waar ik allereerst even in het bijzonder bij stil wil staan, zijn de leerlingen die kampen met de gevolgen van long covid en andere vormen van PAIS. Ik hoef niet uit te leggen hoe groot de impact is op het leven van mensen met deze ziekten en hoe groot de gevolgen zijn voor kinderen op het gebied van bijvoorbeeld school. Ik hoor dat er nog scholen zijn die onvoldoende kennis hebben over hoe leerlingen met long covid of andere vormen van PAIS het best kunnen worden ondersteund. Ouders missen structuur en regie, en moeten steeds vaker opnieuw hun verhaal doen. Erkenning en herkenning ontbreken nog vaak.

Ook voor deze groep kinderen moeten we het goed geregeld hebben. Daarom heb ik ook een aantal vragen aan de staatssecretaris. Ziet hij ook de noodzaak voor duidelijke landelijke richtlijnen voor, bijvoorbeeld, de mogelijkheden voor onderwijsaanpassingen en vormen van flexibiliteit, of voor een goede ouder- en leerlingenbetrokkenheid en het veilig erbij betrekken van deskundigen? Is hij bereid om in samenspraak met deskundigen, belangenorganisaties en het onderwijsveld landelijke richtlijnen op te stellen voor scholen over PAIS en long covid? Daarnaast hoor ik dat er de wens is dat elk kind met PAIS of long covid één vast aanspreekpunt krijgt waarin alle levensgebieden aan bod komen. Zo ontstaat duidelijkheid en rust. Is de staatssecretaris bereid om zich hiervoor in te zetten? Ik overweeg een motie om hieraan ook als Kamer richting te geven, om kinderen met long covid die stabiliteit en rust te gunnen.

Voorzitter. Dan specifiek over het wetsvoorstel. Dit voorstel zorgt ervoor dat er een grote wijziging ontstaat in de structuur voor hoe ondersteuning wordt geboden aan scholen en mbo-scholen bij het onderwijs aan zieke leerlingen. Nu doen onderwijsadviesbureaus en universitaire medische centra dat, straks wordt het georganiseerd vanuit één landelijke stichting. Dat de huidige structuur niet helemaal paste, volgt uit het onderzoek uit 2017. Over de huidige structuur waren de bevindingen bijvoorbeeld "onvoldoende flexibel" en "niet toekomstbestendig".

Tegelijkertijd waren er ook goede zaken. De huidige ondersteuning is bijvoorbeeld laagdrempelig en snel beschikbaar.

Voorzitter. De ChristenUnie kan zich vinden in de richting van het wetsvoorstel, maar de uiteindelijke toets is of deze nieuwe structuur ook het beste is voor de zieke leerling. Daarbij is de uitdaging om de structuur te verbeteren belangrijk, maar we moeten wel de voordelen uit de huidige structuur behouden met elkaar. In dat kader wil ik de staatssecretaris dan ook vragen wat centralisatie nu precies gaat betekenen voor de toegankelijkheid, de kwaliteit en de nabijheid van deze zorg. Kan de staatssecretaris uiteenzetten hoe de zieke leerling betere ondersteuning gaat krijgen door dit wetsvoorstel? Mij bekroop bij het lezen van de stukken namelijk enigszins het gevoel dat efficiëntie, doelmatigheid en flexibiliteit vooropstaan en niet per se het belang van het kind. Ik krijg graag een reactie en reflectie hierop. Heb ik het goed gelezen?

Voorzitter. Dit wetsvoorstel beoogt de verschillende subsidiestromen samen te voegen via een landelijke stichting. Door dit samen te voegen wordt het in de toekomst makkelijker om dezelfde consulent in te blijven zetten bij een zieke leerling, als die leerling bijvoorbeeld eerst wordt behandeld in een umc en daarna thuis verder wordt behandeld. Er zijn al regio's waar er tussen het umc en onderwijsadviesbureaus wordt samengewerkt. Welke geluiden zijn er over die samenwerking, vraag ik aan de staatssecretaris. Hoe wordt dat beleefd? Er is veel draagvlak. In veel brieven werd expliciet de wens kenbaar gemaakt om de voorziening in één stichting te organiseren. Dat is mooi. Maar zijn er kritische geluiden binnengekomen? Dat vraag ik aan de staatssecretaris. Zo ja, wat heeft de staatssecretaris met deze geluiden gedaan?

Voorzitter. Daarnaast heb ik een vraag over de subsidie aan perifere ziekenhuizen voor een educatieve voorziening. De staatssecretaris geeft aan dat deze voorziening nodig is en ingericht dient te worden via een tijdelijke constructie. Kan de staatssecretaris toelichten wat die tijdelijke constructie betekent? Het is voor onze fractie nog redelijk vaag, terwijl we wel stappen moeten gaan zetten.

Voorzitter. In het verslag las ik ook dat ouders en leerlingen actief zijn gewezen op de internetconsultatie en dat ze daarin hun zienswijze naar voren hebben kunnen brengen. Ik ben blij om te zien dat de regering goed contact met ouders en kinderen cruciaal vindt. Op welke manier heeft de staatssecretaris de zienswijze van deze ouders en leerlingen opgenomen in het wetsvoorstel? Kan hij daar een toelichting op geven?

Voorzitter. Dan de vraag over de gevolgen voor de consulenten. Sommige consulenten hebben namelijk aangegeven niet mee te willen naar de stichting. Dat roept bij mij en bij onze fractie de vraag op wat dit betekent voor de capaciteit en de continuïteit. Ik wil graag een reflectie hierop. Gaan we met het nieuwe wetsvoorstel geen nieuwe problemen creëren? Aan alle consulenten die nu in dienst zijn bij onderwijsadviesbureaus en umc's wordt de mogelijkheid geboden in dienst te treden bij de stichting, maar kunnen zij ook het aantal uren behouden dat ze op dit moment hebben? De staatssecretaris geeft aan dat niemand er in arbeidsvoorwaarden op achteruit zal gaan. Maar hoe zit het met de uren? Concreet gezegd: kan iemand die op dit moment parttime werkt ook parttime blijven werken? Ik zou hier graag duidelijkheid over willen hebben, omdat het voor onze fractie belangrijk is om aan de voorkant duidelijkheid te geven en omdat het belangrijk is voor onze weging bij de beoordeling van dit wetsvoorstel.

Voorzitter. De huidige structuur is duidelijk regionaal georganiseerd. Velen zeggen dat dat grote voordelen heeft. Kan de staatssecretaris aangeven hoe hij die structuur zo veel mogelijk wil borgen en hoe hij ervoor wil zorgen dat wat nu goed werkt niet verdwijnt door de centralisatie? Voor ons is dat een belangrijk punt. Mogelijk zullen we daar een motie op indienen. Dat is afhankelijk van de antwoorden van de staatssecretaris. Die borging mogen we niet kwijtraken door de centralisatie.

Iets wat mij opviel en wat ons als ChristenUnie ook erg verbaasde is dat in het kader van definities van zieke leerlingen en zieke studenten een ziekte die zich uit in lichamelijke klachten wel is opgenomen in de wet, maar dat dit niet geldt voor een ziekte die zich uit in psychische klachten. In de nota naar aanleiding van het verslag lees ik dat leerlingen met ziekten van puur psychische of psychiatrische aard worden doorverwezen naar andere hulp, en dus niet in aanmerking komen voor de voorzieningen die in dit wetsvoorstel worden geborgd. Waarom kiest de staatssecretaris hiervoor? Op deze manier krijgt de leerling misschien wel hulp, maar dreigt het onderwijs voor deze leerling toch stil te vallen.

Zoals de staatssecretaris toelichtte, zijn psychisch zieke leerlingen in eerste instantie vaak niet in staat om onderwijs te volgen. Dat is waar. Maar er zijn ook voorbeelden van leerlingen die daar wel toe in staat zijn, mits ze de juiste hulp krijgen. Wat is de reflectie van de staatssecretaris hierop? Wat doet de staatssecretaris voor deze leerlingen? Ook zij hebben namelijk recht op onderwijs. Mijns inziens is het van groot belang dat ook ziekten die zich uiten in psychische klachten in de definitie worden opgenomen. Het kan toch niet zo zijn dat scholen of andere instellingen per definitie geen ondersteuning ontvangen via de OZL omdat de leerling niet fysiek ziek is, maar psychisch ziek? Daarom heb ik samen met mevrouw Westerveld van GroenLinks-PvdA hierover een amendement ingediend, omdat wij het belangrijk vinden dat wij dit wel gaan borgen.

Voorzitter. Daarnaast heb ik een amendement ingediend om de bewaartermijn van de verwerkte persoonsgegevens te wijzigen naar in beginsel vijf jaar nadat de ondersteuning voor een zieke leerling is aangevraagd. Deze bewaartermijn van vijf jaar is grofweg de schoolduur van een gemiddelde leerling.

De voorzitter:
U heeft een interruptie van mevrouw Beckerman namens de SP. Ik stel voor om in beginsel zes interrupties toe te staan. Dat moet lukken, denk ik.

Mevrouw Beckerman (SP):
Ik heb een positieve vraag aan de heer Ceder, dus zie het vooral niet als aanval. Ik vind dat u veel goede en ware dingen heeft gezegd, maar ik zit nog een beetje te worstelen met dat amendement over psychisch zieke leerlingen. Het doel is natuurlijk fantastisch. Ik denk dat we het daar snel over eens zijn en dan voor kunnen stemmen. Maar ik zag ook de opmerkingen van het ministerie dat er misschien ook intensievere ondersteuning is die niet binnen de scope van de wet valt. Zijn de indieners dan ook bereid om te zeggen dat ze dit gaan doen — dat zouden wij ook steunen — maar om het dan ook mogelijk te maken dat deze leerlingen langduriger ondersteund worden? Het gaat namelijk vaak niet om hetzelfde aantal dagen als bij leerlingen die in een ziekenhuis zijn opgenomen.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Mevrouw Beckerman heeft een terecht punt. Dit is ook de reden waarom wij geprobeerd hebben om — ik wou zeggen "een kan-bepaling" — het in ieder geval mogelijk te maken dat kinderen die daar belang bij hebben, onder deze regeling kunnen vallen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat dit niet voor elk kind gaat gelden, omdat sommige kinderen beter gebaat zijn bij andere langdurige zorg. Dat is ook de reden waarom we dat voorzichtig hebben geformuleerd. Wij proberen dat dus niet te blokkeren, maar wij proberen wel de mogelijkheid te scheppen om, in het geval dat het in het belang van het kind is, onder deze regeling te vallen. Het is dus en-en. Ik heb eerder getwijfeld om het verplicht te maken, maar bij nader inzien denk ik dat het een uitkomst zou moeten zijn áls het in het belang van het kind is. Als dat niet zo is en de school en de stichting daartoe overeenkomen en besluiten, denk ik dat we het niet moeten doen en dat kinderen ook de zorg moeten krijgen die nodig is.

Mevrouw Beckerman (SP):
Ik heb een aanvullende vraag. Nogmaals, dat is vanuit het uitgangspunt dat we dit willen steunen. Ik vind het antwoord van het kabinet ook wat ingewikkeld. Ze zeggen dat ze wel leerlingen steunen waar een psychische ziekte een lichamelijke component heeft — ze noemen het voorbeeld van kinderen met anorexia nervosa — maar anders niet. Dat vind ik een lastig antwoord. Waar mijn zorg bij het amendement zit, is dat deze leerlingen ook met het amendement van de een naar de ander gestuurd kunnen worden. In het amendement zit inderdaad die kan-bepaling. Stel, je hebt een zoon of dochter die dat onderwijs aankan, maar die valt niet onder dit amendement. Hoe voorkomen we dan dat er een gat en een grijs gebied ontstaan met dit amendement, dat een goede bedoeling heeft? Daar zit ook nog een worsteling: hoe zorg je dat leerlingen daadwerkelijk de variant krijgen die het beste bij hen past en niet alsnog te weinig onderwijs krijgen?

De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik denk dat het uitgangspunt zou moeten zijn dat kinderen met een psychische ziekte de ondersteuning krijgen zoals beoogd was voordat we dit amendement indienden. Dat is dus buiten de scope van het wetsvoorstel. Dat verandert niet; dat zal zo blijven. Ik denk wel dat op het moment dat men — dan gaat het om ouders in samenspraak met de school, en na een aantal weken komt ook de stichting erbij kijken — van mening is dat een kind beter wel gebruik zou kunnen maken van de expertise en de middelen die bij de stichting zitten, je dat niet zou moeten uitsluiten. Wij hebben ook specifiek gezegd dat er een AMvB moet komen. Er zouden dus nadere regels moeten komen. Juist daarin zou dit speelveld uitgewerkt moeten worden. Ik snap uw zorg. Ik snap dat u zegt dat het niet zo mag zijn dat een kind uit kostenoverwegingen of andere overwegingen die niet in het belang zijn van het kind, eigenlijk verschoven wordt naar een veld waar hij of zij niet thuishoort. Dat ben ik helemaal met u eens. Maar volgens mij voorziet deze bepaling erin dat in beginsel een kind buiten de scope van dit voorstel valt, tenzij de betrokkenen — in mijn optiek zijn dat er drie: de ouders allereerst, de school ten tweede en de landelijke stichting na een aantal weken als de ziekte langer dan twaalf weken aanhoudt — dan kijken of het toch niet beter is dat een kind wel onder deze reikwijdte valt. Het belang van het kind zou daarbij de doorslaggevende overweging moeten zijn, niet de financiële prikkel of wat dan ook. Ik denk dat dit ook wat zorgvuldiger in de AMvB zou moeten staan. Het is in ieder geval wel de wens en het uitgangspunt van de indieners dat het belang van het kind hiermee gediend is en niet enig ander.

De voorzitter:
Ik snap dat er een hoop inhoud en techniek bij zit, maar denkt u alstublieft ook aan de beknopte beantwoording.

Mevrouw Beckerman (SP):
Dan de slotvraag. Ik deel dit volledig met de heer Ceder. Als het belang van het kind vooropstaat en dit voor het kind de beste manier is om onderwijs te krijgen, dan moet je dat niet willen uitsluiten. Tegelijkertijd moeten we er alles aan doen om te voorkomen dat kinderen die al in zo'n kwetsbare positie zitten, heen en weer worden geschoven. De heer Ceder noemde bijvoorbeeld al "vanuit financieel oogpunt". Zou de heer Ceder samen met de indiener de richting die hij uitgewerkt wil zien in de AMvB bijvoorbeeld in een motie kunnen gieten, zodat het duidelijker is wat de richting van het amendement is? Dit is puur vanuit een positief oordeel dat we nu al vormen over het amendement, maar we willen graag de zekerheid dat het echt gaat om het belang van kinderen en het krijgen van onderwijs op de manier die bij hen past. We willen niet straks in de situatie komen dat er een nieuw grijs gebied is waarbij de kinderen tussen wal en schip vallen.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik denk dat mevrouw Beckerman hier gewoon een terecht punt heeft. Ik denk dat als we dit amendement indienen en met elkaar aannemen, het belangrijk is dat we als Kamer ook de juiste richting meegeven. In tegenstelling tot bijvoorbeeld mijn collega's van het CDA hebben wij geen motiequotum. Ik ben dus best bereid om hier een motie voor op te stellen, maar alleen onder de voorwaarde dat u ook meedoet. Dan gaan we het samen doen.

De voorzitter:
Kijk, er worden deals gesloten.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Volgens mij hebben jullie ook geen amendementenquotum, gezien de hoeveelheid goede amendementen die ik voorbij heb zien komen. Ik wil me eigenlijk helemaal uitspreken voor dit amendement. Ik vind het een heel belangrijk en goed amendement. Ik hoop echt dat het brede steun krijgt in de Kamer, want het is natuurlijk ontzettend arbitrair om te kijken of een kind fysiek ziek is of psychisch. In het ene geval krijg je dan de ene regeling en anders de andere regeling en misschien ook minder goede ondersteuning. We zien namelijk dat de onderwijsconsulenten ontzettend goed werk doen in de praktijk. Dat doen ze in de regio, heel dicht bij scholen, dicht bij leerlingen. Wat ons betreft is het dus heel goed als we die werkwijze verbreden naar ook psychisch zieke kinderen, want ook dat zijn natuurlijk kinderen die ziek zijn. Ik heb in die richting ook een vraag: wat is er volgens de heer Ceder en misschien ook mevrouw Westerveld nog nodig om dit goed te borgen en te zorgen dat we deze kinderen ook echt passende ondersteuning kunnen geven?

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank voor de steun. Ik denk dat het een terechte vraag is. Mevrouw Beckerman leidde die ook in: het geldt voor alle kinderen, ook die met fysieke klachten, maar hoe zorg je ervoor dat het belang van het kind centraal komt te staan? Hoe zorg je ervoor dat we niet vanwege kosten of bekostigingssystematieken andere overwegingen gaan maken? Of hoe voorkom je in ieder geval dat er perverse prikkels insluipen? Ik denk dat het belangrijk is dat de Kamer duidelijk uitspreekt dat het belang van het kind centraal dient te staan bij het toepassen van deze regeling. Dat gaat niet alleen om kinderen met klachten van psychische aard, maar ook om kinderen waarvoor de regeling al bedoeld is. Overigens werkt deze regeling in de praktijk al goed. Ze is alleen niet toekomstbestendig, lezen we. Op zich hoor ik positieve geluiden, ook van al die consulenten en al die mensen die in de regio's bezig zijn, dus ik denk dat het dan goed zit. Maar ik zou graag een Kameruitspraak vragen — misschien wilt u daaraan meedoen — waarmee we borgen dat het belang van het kind centraal komt te staan, niet alleen ten aanzien van deze groep, maar met alles wat we doen met deze wet.

Ik heb namelijk nog wel zorgen. Daar heb ik ook vragen over gesteld. Met de centralisatie valt bijvoorbeeld de regio-expertise weg. Zetten we daarmee goede stappen, maar raken we daarmee ook niet iets kwijt? Ik heb ook nog een vraag gesteld over de consulenten. Daarvan wordt gezegd dat ze allemaal door kunnen, maar ik vraag me nog wel af of hier niet toch een verkapte efficiencyslag wordt doorgevoerd. Ik zou dat heel spijtig vinden, want, zoals ik al zei, het werkt al goed in de praktijk.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Deze zorgen delen wij volledig. Ik heb ook al een motie in voorbereiding die ik graag met de heer ... Ik heb die ondertussen al gedeeld. Ik denk dus dat we hier een goede samenwerking voor elkaar kunnen krijgen. Hopelijk lukt dat ook met meer collega's, want het lijkt mij heel belangrijk dat we zorgen dat de huidige ondersteuning, die gewoon goed werkt, ook voortgezet kan worden en dat de 115 onderwijsconsulenten die er nu zijn, allemaal door kunnen en dat we die niet voor een deel verliezen, wat nu dreigt te gebeuren. Dat moeten we echt voorkomen. Laten we dus zorgen dat het kind centraal staat, dat de zorg dicht bij het kind geregeld kan worden en dat iedereen die zich daar nu heel hard voor inzet, dat ook kan blijven doen, samen met de scholen.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat ondersteun ik. Ik moet de motie nog zien, maar volgens mij kan ik die hartenkreet volmondig onderschrijven.

De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Ik begon over mijn tweede amendement. Dat gaat over het verzamelen en bewaren van persoonsgegevens. In de wet staat dat deze in beginsel twee jaar worden bewaard. Met mijn amendement vraag ik om dat naar in beginsel vijf jaar te trekken. Dit is grofweg de schoolduur van een gemiddelde leerling. Door deze termijn te vergroten wordt voorkomen dat de administratie van persoonsgegevens voor een tweede keer gedaan moet worden indien een leerling opnieuw ziek wordt en er dus weer ondersteuning geboden dient te worden vanuit de instelling.

In de wet staat een uitzondering. Als er sprake is van een ziekte waarbij ervan uitgegaan wordt dat die langer dan twee jaar duurt, kan er een uitzondering gemaakt worden op het bewaren van persoonsgegevens. Maar daar zit een redenatiefout in, want er zijn natuurlijk heel veel gevallen mogelijk waarin kinderen niet één keer langdurig ziek zijn, maar twee keer in hetzelfde regime terechtkomen. Dan wil je voorkomen dat je weer door hetzelfde traject moet gaan, wat ook best intensief kan zijn voor ouders, voor scholen en ook voor het kind zelf. Dit is een aanvulling daarop. Ik heb ook overwogen hoe je een en ander weegt als het gaat om persoonsgegevens en het bewaren daarvan. Ik denk dat het in het belang van het kind gerechtvaardigd is om de gegevens in ieder geval vijf jaar te bewaren. Dan hoeven leerlingen die mogelijk meerdere malen ziek zouden worden gedurende hun schooltijd niet opnieuw het hele proces te doorlopen omdat we de gegevens zijn kwijtgeraakt. Ik ben ook woordvoerder Digitale Zaken. Privacy is heel belangrijk als het mensen helpt, maar het moet geen belemmering opleveren voor de meest kwetsbaren, en volgens mij is dat hier wel aan de hand. Vandaar het amendement.

Ik heb ook een amendement ingediend om een extra taak te geven aan de stichting, namelijk onderzoek doen naar mogelijkheden voor preventie; het voorkomen van ziekte bij leerlingen. Zulk onderzoek leidt ertoe dat in de toekomst gericht preventief gehandeld kan worden op scholen of ten aanzien van andere aspecten van de leefwereld van het kind. Het viel mij op dat deze taak niet in de wet staat, terwijl preventie juist van essentieel belang is en bij uitstek vanwege de gecentraliseerde expertise bij de landelijke stichting belegd kan worden.

Het is ook belangrijk dat op tijd wordt geëvalueerd wat de effecten zijn en in welke mate dit wetsvoorstel doeltreffend is. Zoals het er nu staat, gebeurt dit binnen vijf jaar, als er al twee kaderbrieven bekend zijn gemaakt door de staatssecretaris. Dat lijkt mij in dit specifieke geval niet verstandig, gezien de zorgen die er in het werkveld leven en de forse wijziging. Deze centralisatie zal ook de nodige knelpunten met zich meebrengen. We willen daarom snel stappen kunnen zetten, juist in het belang van het kind. We willen verbeteringen kunnen aandragen nadat die eerste knelpunten zichtbaar zijn. Daarom ben ik van mening dat dit eerder dient te gebeuren dan na vijf jaar, ook gezien de zorgen van het werkveld. Op die manier kan sneller en gerichter beleid worden gevoerd op de uitvoering van de wet en zullen leerlingen en ouders beter geholpen kunnen worden. Daarom heb ik een amendement ingediend om de evaluatie niet na vijf jaar te doen, maar binnen drie jaar nadat de kaderbrief is uitgestuurd, zodat je kunt bijsturen.

Voorzitter. Ten slotte heb ik samen met collega Westerveld een amendement dat beoogt een hardheidsclausule toe te voegen aan de leeftijdsgrens van 23 jaar van studenten. Dit is een beetje een technisch verhaal, want na het aannemen van de Wet van school naar duurzaam werk — volgens mij wordt daar volgende week in de Eerste Kamer over gestemd — wordt de leeftijd van 23 opgetrokken naar 27, wat ook gevolgen heeft voor dit wetsvoorstel. Dat is toekomstmuziek, maar dat kan de scope van dit wetsvoorstel al dusdanig wijzigen. Voor ons is het belangrijk dat er een hardheidsclausule aan wordt toegevoegd, zodat de landelijke stichting scholen en mbo-instellingen ook ondersteuning kan bieden als iemand bijvoorbeeld 27 jaar en 2 of 3 maanden oud is. Het zou goed zijn als bij gerechtvaardigde belangen afgeweken kan worden van die harde leeftijdsgrens, die nog wel in de wet staat. In de wet die ik net noemde, de Wet van school naar duurzaam werk, heeft de Kamer dit amendement ook overgenomen. Het lijkt me goed om dat bij deze wet ook te doen. Ik zou namelijk niet willen dat zowel de school als de stichting een student geschikt vindt om ondersteuning te krijgen vanuit de landelijke stichting en de student aan alle criteria voldoet, maar de student niet in aanmerking komt omdat deze een paar maanden te oud zou zijn. Dat is met de huidige wettekst echter wel het geval. Dit soort hardheden, die weinig te maken hebben met het hanteren van de menselijke maat, kunnen echt niet meer.

Voorzitter. Ik heb geprobeerd met wat suggesties en wijzigingen de wet te verbeteren. Ik kijk uit naar de antwoorden op gestelde vragen en de appreciaties daarop.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. Dan wil ik nu graag het woord geven aan de heer Kisteman namens de VVD-fractie.

De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter, fijn dat u ons vandaag voor de eerste keer mag voorzitten in de plenaire zaal. We zullen het u vandaag niet te moeilijk maken, vermoed ik zo. Complimenten aan de staatssecretaris dat we deze week weer een wet van zijn hand behandelen. Ik hoop dat hij dit tempo weet vast te houden en dat we volgende week en de weken na het kerstreces weer elke week hier mogen zitten.

Onderwijs aan een ziek kind is voor het kind zo veel meer dan alleen onderwijs krijgen. Meneer Ceder refereerde daar al aan. Het is afleiding van de hele dag in het ziekenhuis liggen, even afleiding van het ziek zijn en afleiding van de situatie waarin deze kinderen op dat moment zitten. Volgens mij is dat ook hoe wij naar deze wet moeten kijken. Wat betekent deze wijziging voor het zieke kind en hoe zorgen wij ervoor dat onderwijs aan het zieke kind op één blijft staan? De VVD vindt het belangrijk dat elke leerling goed en passend onderwijs ontvangt, en helemaal als deze leerling door ziekte tijdelijk niet meer naar school kan gaan. Juist voor deze groep leerlingen kan het missen van onderwijs al snel leiden tot achterstanden in hun ontwikkeling en tot onnodige risico's voor hun schoolloopbaan. Gezien het feit dat kinderen steeds minder lang in het ziekenhuis liggen, snapt mijn fractie echter de noodzaak van dit voorstel. We staan er ook positief tegenover, maar we blijven het wel kritisch volgen omdat het kind wat ons betreft op één moet blijven staan.

Ik heb een aantal vragen aan de staatssecretaris. Sommige komen overeen met die van de heer Ceder. De kracht van het huidige systeem is de regionale verbondenheid en de directe lijnen tussen scholen, ziekenhuizen, adviseurs en consulenten. Dit loopt ook dusdanig goed dat de Raad van State adviseert dit in de wet vast te leggen. Wat de VVD betreft moet die kracht zo veel als mogelijk behouden blijven. Echter, de staatssecretaris wil dit aan de stichting laten om een flexibele organisatie niet in de weg te staan. Mijn fractie volgt deze lijn, maar vindt dat flexibiliteit geen excuus mag zijn om de huidige waardevolle infrastructuur weg te gooien. De te vormen stichting mag dan wel de wettelijke taak krijgen, maar hoe gaat deze stichting ervoor zorgen dat het kind niet met het badwater wordt weggegooid? Kan de staatssecretaris niet ten minste een basisnorm of richtlijn meegeven aan de stichting, zodat duidelijk is welke mate van regionale aanwezigheid minimaal gewaarborgd moet zijn? Hoe blijft het kind in het nieuwe stelsel op één staan?

Voorzitter. Daarnaast heb ik nog een paar vragen over de nieuwe stichting. Op dit moment is het zo dat consulenten die bij de onderwijsadviesbureaus of ziekenhuizen in dienst zijn, vaak meerdere rollen vervullen binnen hun organisatie. Mevrouw Rooderkerk vroeg daar ook al naar. Daarmee kunnen ze flexibel en efficiënt worden ingezet, want ze kunnen daar tenslotte meerdere taken uitvoeren. Mijn vraag is dan ook hoe dit in de nieuwe stichting vormgegeven wordt. Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat deze personele overstap niet leidt tot inefficiëntie? Hoe wordt voorkomen dat er te veel fte's ontstaan voor de daadwerkelijke behoefte? Hoe garanderen we dat de stichting voldoende slagkracht heeft voor haar kerntaken, zonder dat er onnodige overhead ontstaat die geld wegtrekt van de ondersteuning aan zieke leerlingen? Hoe wordt voorkomen dat de stichting niet alles op alles zet om het beschikbaar gestelde budget op te maken, zodat ze later niet gekort zullen worden? Het is voor mij belangrijk dat de stichting doelmatig werkt en transparant is over de uitgaven. Kan de staatssecretaris hierop reflecteren?

Voorzitter. Tot slot het volgende, dat misschien losstaat van deze wet. Als een kind uit het ziekenhuis ontslagen wordt en ziek thuis komt te zitten, hoe is dan de overdracht geregeld naar het samenwerkingsverband passend onderwijs? Blijft die vanuit de nieuwe stichting zo georganiseerd dat het belang van het kind vooropstaat?

Daar wil ik het bij laten.

De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng, meneer Kisteman. Ik deed even heel rustig aan, omdat mevrouw Westerveld er nog niet was. Mevrouw Westerveld is inmiddels binnen. Hartelijk welkom bij dit debat. U mag gelijk aan de bak als u klaar bent voor uw inbreng. Het woord is aan mevrouw Westerveld, namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Ook dank aan de collega's. Er was onderweg een aanrijding met een persoon. Ik hoop dat het goed gaat met die persoon en met het personeel van de NS.

Voorzitter. Wanneer een kind zo ziek is dat het langere tijd niet naar school kan, dan is dat natuurlijk altijd afschuwelijk, voor het kind zelf maar ook voor de familie. Zorgen of onduidelijkheid over wat er aan de hand is, brengen altijd stress met zich mee en heel veel onzekerheid. Niet alleen de ziekte zelf, maar ook het niet kunnen meedoen met leeftijdsgenoten als zij gaan spelen, sporten of leuke dingen doen, en het niet aanwezig kunnen zijn in je klas op school hebben vergaande gevolgen. Het zorgt vaak voor een gevoel van uitsluiting en eenzaamheid, laat staan als een kind grote achterstanden oploopt en misschien blijft zitten, in een nieuwe klas terechtkomt of zelfs naar een nieuwe school moet. Daarom mijn enorme waardering voor alle leerkrachten, het onderwijspersoneel en de consulenten die er alles aan doen om ervoor te zorgen dat een kind zo veel mogelijk mee kan doen.

Ik ben in de afgelopen jaren een aantal keer op bezoek geweest bij ziekenhuizen en scholen. Afgelopen week bezochten we in Den Haag de consulenten op de locatie van de Bazalt Groep. Daar spraken we ook met een voormalig leerling en een ouder. Zij vertelden ons hoe belangrijk het is dat er echt iemand is die naar je kijkt, die vraagt hoe het met je gaat en die met je afstemt waar je behoefte aan hebt. Door al die goede hulp van de consulenten en van de school maar ook door het doorzettingsvermogen van deze leerling zelf, is zij nu met succes een opleiding begonnen.

Voorzitter. Ik zou willen dat iedere leerling die ziek is of om andere redenen tijdelijk geen onderwijs kan volgen, te maken krijgt met zulke persoonlijke betrokkenheid, maar helaas geldt dat niet voor alle leerlingen. In alle jaren dat ik met onderwijs bezig ben, heb ik mij altijd verbaasd over hoe het stelsel van ondersteuning voor leerlingen met een zorgvraag is opgebouwd. Dat zit op dit moment ongeveer zo in elkaar. Als een leerling in het ziekenhuis terechtkomt met lichamelijke klachten, dan krijgt de leerling ondersteuning via de educatieve voorziening in het ziekenhuis. Dat kan alleen als een kind in een academisch ziekenhuis ligt. Als een leerling met lichamelijke klachten thuis verder aansterkt, dan zijn de onderwijsbureaus aan zet om scholen te helpen met het geven van onderwijs aan deze leerling. Als een leerling een zorgbehoefte heeft en ondersteuning nodig heeft op de reguliere school, dan kan de leerling via de samenwerkingsverbanden passend onderwijs krijgen. Als het echter op het regulier onderwijs niet werkt, dan moet er een toelaatbaarheidsverklaring worden aangevraagd, zodat de leerling naar het voortgezet speciaal onderwijs kan.

Dan zijn er ook nog leerlingen die tijdelijk of langer thuiszitten en die een vrijstelling krijgen op basis van artikel 5a van de Leerplichtwet. Dat lijkt een mooie volzin, maar eigenlijk geeft dat de leerling het gevoel dat niemand die leerling wil hebben en dat geen enkele school de specifieke ondersteuningsbehoefte van die leerling aankan. Er zijn ook nog allerlei initiatieven die formeel geen onderwijs zijn maar wel als onderwijs fungeren, omdat ze bijvoorbeeld kinderen helpen om tijdelijk te leren en weer langzaam naar school te gaan. Maar omdat zij geen onderwijsorganisatie of zorgorganisatie zijn, vallen ze vaak tussen de verschillende regelingen in. En dan heb ik het nog niet over delen van het mbo, het hbo en het wo, waar het weer anders is georganiseerd.

Kortom, dit zijn allemaal verschillende routes, waarvan de eerste twee routes door dit wetsvoorstel worden samengevoegd en waarbij het onderscheid verdwijnt. Wij steunen natuurlijk dat het stelsel eenvoudiger, flexibeler en minder bureaucratisch wordt gemaakt, maar we hebben wel een aantal uitvoeringsvragen bij het wetsvoorstel, voornamelijk over de gevolgen voor de huidige onderwijsconsulenten.

Voorzitter. Voordat ik daarop kom, wil ik beginnen met een nog fundamenteler punt. Ik noemde net namelijk alle routes naar ondersteuning als een kind een zorgvraag heeft. Tegelijkertijd weten we ook dat nog te veel kinderen met een zorgvraag thuis komen te zitten en soms helemaal geen onderwijs krijgen. In 2016 werd het aantal leerlingen dat gedurende een periode geen onderwijs volgde, en die we dus "thuiszitters" noemen, op ongeveer 10.000 geschat. Toen werd het Thuiszitterspact ondertekend met daarin mooie afspraken. De handtekeningen van drie verschillende ministeries en de verschillende onderwijsraden stonden eronder. Het doel van dat Thuiszitterspact was dat in 2020 geen enkel kind thuiszat zonder vorm van passend onderwijs.

We zijn nu bijna tien jaar verder na het tekenen van dat Thuiszitterspact en vijf jaar geleden zou de afspraak dat nul kinderen thuiszitten zonder passend onderwijs moeten zijn ingegaan, maar het aantal thuiszitters is alleen maar verder gestegen. Oudervereniging Balans schat het aantal in op zo'n 70.000, maar het ministerie had de laatste keer dat ik het vroeg geen actuele cijfers voorhanden. Ik heb het dan over kinderen die hoogbegaafd zijn, kinderen die psychische problemen hebben, kinderen met autisme, maar ook kinderen met een beperking. Voor hen is het vaak moeilijk, of soms onmogelijk, om onderwijs op maat te krijgen. Ouders worden van het kastje naar de muur gestuurd, worstelen zich door een oerwoud aan formulieren en bureaucratie heen, en moeten soms ook elk jaar opnieuw aantonen dat hun kind nog steeds die bepaalde aandoening heeft. Dat welbekende voorbeeld van ouders die elke keer moeten bewijzen dat het kind nog steeds Down heeft — dat hebben we hier al vaker genoemd — is helaas niet uit de lucht gegrepen; dat horen wij nog steeds van ouders. Dan heb je ook nog een groep jongeren die in een jeugdzorginstelling zit of in een justitiële jeugdinrichting, waarvan we ook weten dat het onderwijs vaak ontbreekt of niet past bij het niveau van de jongere.

Intussen lijkt dit geen enkele prioriteit te hebben. Het Thuiszitterspact is inmiddels al lang vergeten. De coalitiepartijen van het inmiddels demissionaire kabinet blokkeerden bovendien begin dit jaar mijn verzoek om een apart debat te hebben over die 70.000 thuiszitters. Dat zegt ook heel veel over de urgentie die de Kamer voelt als het gaat over deze groepen. Het stelsel dreigt ook onbestuurbaar te worden. De tientallen miljoenen die de samenwerkingsverbanden nog steeds in de reserves hebben, kunnen niet teruggehaald worden. Het ministerie van OCW probeert, onder aanmoediging van de Kamer, al een tijd om ervoor te zorgen dat die miljoenen geld echt naar onderwijs gaan. Zo zijn er wel meer problemen. Wij horen ook vaak: we gaan er niet over.

Voorzitter. Het is wel een probleem dat er zo'n enorm fundamenteel onderscheid zit tussen kinderen die thuiszitten of niet naar school kunnen omdat ze lichamelijke problemen hebben en kinderen met psychische problemen, die vaak het gevoel hebben dat ze helemaal vergeten worden. Als ik dan dit wetsvoorstel lees en in de praktijk hoor hoe goed de ondersteuning is geregeld voor jongeren met lichamelijke klachten, steekt dit wel. Misschien is dat een verkeerd woord, want ik ben natuurlijk hartstikke blij dat het zo goed geregeld is voor jongeren die tijdelijk thuiszitten, dat zij iemand hebben, een onderwijsconsulent of een school die naar hen omkijkt, en dat er echt wordt geprobeerd om die kinderen zo snel mogelijk weer aan te laten haken bij het onderwijs. Maar ik vraag me wel af waarom er zo'n groot verschil is tussen deze groep jongeren en jongeren met psychische klachten of een andere zorgvraag.

Ik ben nu bijna negen jaar woordvoerder Jeugdzorg en ik heb dat punt al vaker gemaakt. We zien het ook in de zorg. Als een kind psychisch ziek is, belandt het vaak in een jeugdzorginstelling. Als een kind een heel complexe vorm van kanker heeft, komt het terecht in het Prinses Máxima Centrum met de allerbeste specialisten, hele goede ondersteuning, onderwijs enzovoort enzovoort. We moeten stoppen met het maken van dat onderscheid, ook in wetgeving.

Morgen in het plenaire debat gaan we verder praten over jeugdzorg, maar ik wil ook aan deze staatssecretaris vragen of hij dat verschil ziet en of hij kan uitleggen waarom het verschil tussen lichamelijk zieke leerlingen en psychisch zieke leerlingen ook op het gebied van onderwijsondersteuning zo groot is. En als hij dat ook ziet, waarom is er dan niet voor gekozen om in dit wetsvoorstel ook meteen de groep kinderen met psychische problemen mee te nemen? Waarom is er niet voor gekozen om het gat van die verschillen te dichten, bijvoorbeeld door de mogelijkheid open te houden dat jongeren met een andere zorgvraag bij deze nieuw te vormen landelijke stichting ondersteuning kunnen vinden? Wij horen dit ook uit het veld; daar begrijpen mensen ook niet waarom dit onderscheid zo groot is.

Voorzitter. Weet de staatssecretaris inmiddels al hoeveel thuiszitters er zijn? Is er al een manier gevonden om initiatieven die kinderen helpen om weer naar school te gaan, maar die formeel geen onderwijs zijn, te ondersteunen? Wat is er concreet gedaan met de drie adviezen uit het rapport van de Onderwijsraad om onderwijs in justitiële inrichtingen te verbeteren? Daarin wordt uitdrukkelijk een beroep gedaan op het kabinet voor betere inbedding van het onderwijs, een betere samenwerking met ministeries, het aanpassen van juridische kaders en een betere samenwerking tussen justitiële instellingen en scholen.

Voorzitter. Bij deze wet hadden wij ook die worsteling. We hebben gezocht naar de mogelijkheid om in deze wet te zorgen dat de groepen kinderen die nu thuiszitten en geen goed onderwijs krijgen, meegenomen kunnen worden en dezelfde aanspraak kunnen maken op de persoonlijke begeleiding van die goede onderwijsconsulenten. Ik snap ook — dat zeg ik ook tegen de staatssecretaris — dat de benodigde kennis en infrastructuur ontbreken om die brede groepen toe te voegen aan deze wet, dat we dan moeten zorgen voor een verschuiving van middelen, en dat ook scholen dan misschien een heleboel overhoop moeten halen. Ik snap dus dat we dan misschien wel te veel vragen.

Tegelijkertijd bespreken we vandaag natuurlijk wel dit wetsvoorstel. Het zou zonde zijn om dit moment voorbij te laten gaan. Daarom heb ik samen met collega Ceder — ik hoorde net ook al de vragen die aan hem gesteld werden — een amendement ingediend om hier in de wet alvast een haakje voor te maken. We willen het hiermee in de toekomst mogelijk maken, door een delegatiegrondslag in de wet op te nemen. Daardoor kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden opgesteld over de manier waarop leerlingen die niet naar school kunnen vanwege iets anders dan een lichamelijke ziekte wel geholpen kunnen worden. Ik hoop dus dat deze expertise in de toekomst ook bij de landelijke stichting belegd kan worden. Zo kan er de komende jaren gewerkt worden aan het opbouwen van expertise en een netwerk. Ik hoor graag hoe de staatssecretaris naar ons amendement kijkt.

Ik hoorde — ik kon gelukkig meeluisteren via de livestream — dat een aantal collega's daar net al vragen over hadden. Het is misschien goed om duidelijkheid te scheppen: wij willen dus juist níét dat leerlingen tussen wal en schip vallen. We willen juist een oplossing voor die kinderen — volgens Balans zijn het er 70.000 — die nu thuiszitten, waarvan een deel ook psychische problemen heeft. Ik hoop dus dat zo'n stichting in de toekomst ook kennis en expertise kan ontwikkelen en een netwerk kan bouwen, om te zorgen dat deze kinderen dus niet meer thuiszitten. Zij zouden dan via die stichting ook persoonlijke afspraken kunnen maken, en dus weer onderwijs kunnen volgen.

In het verlengde daarvan heb ik nog een vraag. De leerling kan worden doorverwezen naar het speciaal onderwijs als de ondersteuningsbehoefte te groot is voor het reguliere onderwijs. Dat is op zich logisch. Zo is het stelsel nu. Ik las in de memorie van toelichting dat er dan wel een toelaatbaarheidsverklaring aangevraagd moet worden. In het kader van het tegengaan van onnodige bureaucratie, wat we volgens mij allemaal willen, is mijn vraag aan de staatssecretaris waarom die toelaatbaarheidsverklaring dan nog nodig is. Het is immers duidelijk dat die leerling ziek is. Die leerling is al een tijdje of niet naar school geweest, of heeft via de stichting al hulp gekregen. Waarom moet er dan nog zo'n extra procedureel vinkje, zoals sommige mensen dat noemen, worden gezet? In het kader van het schrappen van onnodige bureaucratie vraag ik aan de staatssecretaris of die toelaatbaarheidsverklaring dan niet ook weg zou kunnen.

Voorzitter. Dan heb ik flink wat vragen over de gevolgen van dit wetsvoorstel voor onderwijsconsulenten. Ik hoorde mijn voorgangers daar ook al een paar vragen over stellen. In de voorbereiding merkten wij dat een deel van de onderwijsconsulenten graag over wil naar de landelijke stichting, maar een deel ook niet. Als we het goed begrijpen, is het zo dat een deel van de consulenten OZL niet onder die overgang van onderneming valt. Dat komt mede doordat ze op dit moment soms ook taken verrichten bij de adviesbureaus of bij hun huidige werkgever. Wij horen van deze mensen dat dat juist de taken zijn die zorgen dat hun werk uitdagend en afwisselend wordt. Die taken dragen vaak ook bij aan hun kennis en aan hun netwerk, omdat bijna al die taken ook in het verlengde liggen van het geven van ondersteuning aan zieke leerlingen. Ik zou het jammer vinden als de kennis en de expertise van deze mensen door dit wetsvoorstel verdwijnen. Ik zei net al dat het hebben van zo'n dubbelfunctie, zoals het dan genoemd wordt, het werk juist aantrekkelijk en uitdagend maakt.

Wij horen dat er dan ook vooral in Noord-Holland, Zuid-Holland, Zeeland, Limburg en het gebied Arnhem-Nijmegen capaciteit en kennis verloren zou gaan. Ik weet niet of mijn cijfers kloppen, maar ik las dat 22 consulenten OZL met een dubbelfunctie samen een formatie van 7,3 fte voor alleen OZL hebben. Als die allemaal stoppen, dan is er natuurlijk wel een probleem met de kennis, de expertise en het netwerk. Dat schetste ik net al. Ik zou dit ook jammer vinden omdat we horen — dat staat ook in alle stukken die de staatssecretaris ons aanleverde — dat deze consulenten hun werk nu naar volle tevredenheid doen, dat ze zelf plezier hebben in hun werk, dat ouders tevreden zijn, dat scholen tevreden zijn en dat jongeren en kinderen tevreden zijn. Kan de staatssecretaris alles in het werk zetten om ervoor te zorgen dat als zij dat zelf willen, hun kennis toch behouden wordt? Dit wetsvoorstel staat of valt immers bij de mensen die het moeten gaan uitvoeren. Ik wil de staatssecretaris natuurlijk vragen of hij deze signalen herkent. Ik heb de indruk dat dat het geval is. Ik wil hem daarnaast vragen of hij ook ziet dat die capaciteitsproblemen kunnen ontstaan en wat daar dan de oplossing voor is.

Wat betekent dit voor de continuïteit van de ondersteuning van zieke leerlingen? Is het mogelijk om de overgang naar de landelijke wet wat zachter in te richten, door bijvoorbeeld detachering in de eerste periode mogelijk te maken bij de stichting? Op die manier kunnen de consulenten namelijk hun werk voortzetten, als ze dat zelf natuurlijk willen. We horen ook dat consulenten OZL met een dubbelfunctie soms orthopedagoog of psycholoog zijn. Dan hebben ze er belang bij dat hun accreditaties voor bijvoorbeeld het SKJ of het NIP geldig blijven. We horen dat daar knelpunten in kunnen ontstaan. Kan de staatssecretaris daarop ingaan?

Kan hij ook meer vertellen over de manier waarop de regionale en lokale structuren die er nu zijn met scholen en andere plekken in het sociaal domein, die goed werken, ook in stand kunnen blijven onder de landelijke stichting? We hebben de nota van wijziging gezien op dit punt, maar dit blijft natuurlijk wel een zin in de wet. Mijn vraag is hoe dit er straks in de praktijk uitziet. Hebben de onderwijsconsulenten bijvoorbeeld straks een werkplek waar ze naartoe kunnen gaan als ze in dienst zijn bij die landelijke stichting, of moeten ze vanuit huis werken en mogen ze enkel de deur uit om naar de leerlingen te gaan?

Nogmaals, het succes van deze wet staat of valt bij de uitvoering. Daarom hecht ik ook aan de concrete signalen van de onderwijsconsulenten, die wij volgens mij allemaal krijgen. Zij geven aan dat het belangrijk is om bij elkaar te komen, een fysieke werkplek te hebben, kennis te delen en situaties te bespreken. Ik hoor graag hoe de staatssecretaris daarnaar kijkt. Ik vind dit namelijk een belangrijk signaal dat we horen.

Voorzitter. Volgens het Kinderrechtenverdrag hebben kinderen recht om mee te praten over alle gelegenheden die hen aangaan. Buiten dat dit een recht is, ben ik er ook van overtuigd dat de inbreng van betrokkenen, bijvoorbeeld via cliëntenraden of medezeggenschapsraden die we in het onderwijs hebben, de organisatie in het onderwijs verbetert. Dan zou je dus ook denken dat dit aspect is meegenomen in ieder wetsvoorstel dat over jongeren gaat. Maar op onze vraag in het schriftelijk overleg kwam wel de reactie dat goed overleg met ouders cruciaal is — dat vind ik natuurlijk ook — maar wij vroegen ook expliciet naar de rol van de leerlingen.

Ik heb daar een paar vragen over. De regering benadrukt namelijk dat het belangrijk is dat de nieuwe stichting een cliëntenraad opricht. Ik ben benieuwd onder welke wet die cliëntenraad dan valt, of dat een van de zorgwetten is en of deze cliëntenraad dan ook alle wettelijke bevoegdheden heeft. Ik vroeg me ook af of het mogelijk is om in de statuten van de nieuwe stichting — ik neem aan dat die cliëntenraad dan daarin wordt geregeld — specifieke afspraken te maken over de vertegenwoordiging van leerlingen of oud-leerlingen, om te voorkomen dat er straks alleen maar volwassenen in die cliëntenraad zitten. Ik vind juist de inbreng van leerlingen of oud-leerlingen namelijk heel belangrijk en zou hen in ieder geval in de gelegenheid willen stellen om daar onderdeel van uit te maken.

Als we het dan toch hebben over goed bestuur en toezicht: ik las ook dat er een raad van toezicht komt. We hebben daar de afgelopen jaren ook weleens een aantal keer een gesprek over gehad. We hebben toen ook benadrukt dat het belangrijk is dat er mensen in zo'n raad van toezicht zitten die kennis van zaken en expertise hebben. Ik zou het ook daar mooi vinden als expliciet wordt gekeken of er niet bijvoorbeeld een oud-leerling in een raad van toezicht kan. Bij een toezichtraad hebben we namelijk altijd het beeld van mensen in pak met een stropdas, maar het belang van zo'n toezichtraad is natuurlijk juist dat er mensen in zitten die echt weten hoe belangrijk het is dat het onderwijs voor deze leerlingen goed wordt geregeld. Het lijkt mij dus heel mooi als een oud-leerling daar deel van uit zou kunnen maken.

Voorzitter. Wij kregen ook van LBVSO waardevolle inbreng. Ik heb net al een paar vragen gesteld die voortkwamen uit hun inbreng. Maar zij wezen ons ook op het ontbreken van wettelijke reactietermijnen, maximumwachttijden en verplichtingen voor snellere inzet van ondersteuning. Waarom is dit niet in de wet geregeld? Zij wijzen ook op de grote rol die scholen krijgen, terwijl meer beschermende kaders voor leerlingen ontbreken. Ik hoor ook graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt.

Voorzitter. Op onze vragen in het schriftelijk overleg waarom het hoger onderwijs niet is betrokken, werd verwezen naar het ECIO, het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs. Ook dat is een organisatie die ik ken. Het is een hele fijne organisatie, die in overleg met studenten, instellingen en docenten, hele waardevolle dingen doet en als doelstelling heeft dat inclusief onderwijs echt geldt voor elke student. Maar het ECIO is er ook voor mbo-studenten, net als dit wetsvoorstel. Kan het kabinet uitleggen hoe die verhouding is? Bij wie kan een mbo-student straks het beste aankloppen voor hulp en ondersteuning? En omdat het ministerie steeds meer probeert om één lijn te trekken tussen mbo-studenten en studenten op het hbo en wo, begrijp ik niet zo goed waarom het mbo in dit wetsvoorstel wel weer bij het funderend onderwijs is betrokken. Zit daar een specifieke reden achter? Kan de ondersteuning dan beter geregeld worden? Dat zouden allemaal inhoudelijke redenen kunnen zijn waarom ik het wel zou kunnen uitleggen, maar de gang van het ministerie is natuurlijk om in steeds meer wetten er juist voor te zorgen dat studenten gezamenlijk één groep zijn.

Voorzitter. Ik sluit af met een paar vragen over knelpunten in de praktijk. Ik hoor namelijk nog steeds veel over problemen met het aanvragen van hulpmiddelen voor kinderen met een beperking. Dit gaat bijvoorbeeld om hele bureaucratische trajecten om bijvoorbeeld een aangepaste stoel te krijgen zodat een kind beter rechtop kan zitten in de klas, of om een aangepaste fiets te krijgen die nodig is om naar dat onderwijs te fietsen. Juist als je net uit een ziekenhuis komt, is het natuurlijk belangrijk om zo snel mogelijk weer zelfstandig naar school te kunnen en onderwijs te kunnen volgen, als dat kan. Dergelijke trajecten nemen soms weken in beslag. Ik weet dat dit niet het primaire aandachtsgebied van deze staatssecretaris is, maar zou hij dit wel bij zijn collega's van VWS nog eens onder de aandacht kunnen brengen? Dit probleem speelt namelijk wel degelijk in het onderwijs. Het is gewoon frustrerend voor leerlingen, ouders en onderwijspersoneel.

Voorzitter. We hebben hier al vaker gesproken over de mogelijkheid voor onderwijs op afstand, zoals KlasseContact en andere mogelijkheden voor kinderen. Ik weet dat onderwijsconsulenten daar soms ook op wijzen. Maar ik hoor ook vaak van ouders of scholen dat er soms weer barrières zijn of dat er soms gedoe is over wie dan primair verantwoordelijk is voor bijvoorbeeld de kosten die voortvloeien uit KlasseContact of extra ondersteuning bij het beter kunnen horen. Volgens mij moet in ieder geval duidelijk zijn dat niet de ouders of de leerlingen daar zelf voor moeten opdraaien. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris daarnaar kijkt.

Helemaal tot slot een noodkreet van ouders van kinderen met long covid. Afgelopen zondag was er op het Malieveld een indrukwekkend protest van mensen die eigenlijk te ziek zijn om te protesteren. Een deel van hen kon er wel zijn. Een ander deel kon dat helaas niet, maar heeft het protest natuurlijk wel met aandacht gevolgd. Er waren ook ouders van kinderen die long covid hebben. Ik hoorde collega Ceder daar ook over spreken. Die signalen bereiken mij ook. Er is nog steeds veel onduidelijkheid, niet alleen over de ziekte zelf, maar ook over de ondersteuning die nodig is. Ik doe een appel op deze staatssecretaris om er voor deze kinderen en deze ouders echt te zijn.

De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. Het woord is aan u, mevrouw Armut. Namens het CDA gaat u uw inbreng leveren. Ga uw gang.

Mevrouw Armut (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Het CDA onderschrijft de uitgangspunten van deze wetswijziging. De voorziening voor onderwijs aan zieke leerlingen moet worden herijkt en toekomstbestendig gemaakt. Het belangrijkste is dat leerlingen die ziek zijn, moeten kunnen blijven leren en meedoen. Door de ondersteuning voelen zij zich verbonden met hun school en de kinderen in hun klas, of ze nu in het ziekenhuis liggen of thuis ziek zijn. Ongeacht de wijzigingen in de structuur moet de ondersteuning van het kind centraal blijven staan. Jaarlijks zijn er zo'n 4.500 leerlingen die gebruik moeten maken van een OZL-voorziening. Het CDA heeft wel een aantal vragen over de uitvoering van de wet en over de komst van de stichting. Ik denk eerlijk gezegd dat er wat herhaling zal zitten in de vragen, maar ik houd ze er wel even in.

Net als andere fracties heeft het CDA zijn zorgen geuit over de regionale inbedding en de nabijheid van de ondersteuning in de eigen omgeving. Die is nu meegenomen in de nota van wijziging. Dat is een stap vooruit, maar het CDA vraagt zich af of dat voldoende is. In de nota van wijziging staat: "het aanbieden van een regionale ondersteuningsstructuur die landelijk dekkend is". De Raad van State stelt dat een evenwichtige regio-indeling een belangrijke voorwaarde is om landelijke dekking aan te laten sluiten bij lokale omstandigheden, hetgeen ook een argument vormt voor de stelselwijziging. Vindt de staatssecretaris dat hij met de nota van wijziging hieraan voldoende tegemoetkomt? Weet hij, of is hij in overleg met de stichting over, hoe dit in de praktijk vorm moet krijgen? Het CDA is benieuwd hoe de staatssecretaris ervoor wil zorgen dat de regionale samenwerking met ziekenhuizen, scholen en bestaande netwerken behouden blijft. Stel, een kind in Westerwolde is langdurig ziek en hij of zij heeft onderwijsondersteuning nodig. Hoe werkt dit dan in de praktijk, nu een regionale ondersteuningsstructuur in de wet is opgenomen?

Continuïteit is van groot belang, zeker in de overgangsfase en implementatie bij de komst en de start van een nieuwe stichting. Als er onvoldoende continuïteit is, kan de ondersteuning van zieke leerlingen onder druk komen te staan. Wordt geregeld dat in die overgangsfase het systeem het kind volgt en niet andersom?

Ik ben even kwijt waar ik gebleven was.

De voorzitter:
Neem rustig uw tijd.

Mevrouw Armut (CDA):
Ja. Ik moet geen vraag missen, natuurlijk.

Op die manier worden scholen en ouders niet van het kastje naar de muur gestuurd. Kortom, mijn fractie wil meer duidelijkheid over hoe de transitieperiode eruitziet.

Onder andere de Raad van State merkte op dat de overgang van consulenten naar een landelijke stichting onzeker is. Een deel wil overstappen, een deel niet. Kan de staatssecretaris hier vandaag meer duidelijkheid over geven? Wat gebeurt er als in een bepaalde regio onvoldoende consulenten de overstap maken? Wie is er verantwoordelijk en hoe wordt gewaarborgd dat de kwaliteit van zorg vervolgens niet in het gedrang komt? De concrete vraag is dus hoe ervoor gezorgd wordt dat er in de transitieperiode voor zowel personeel als leerlingen geen gaten vallen in de ondersteuning.

Hoe wordt geborgd dat consulenten met al hun ervaring en korte lijnen met scholen, ziekenhuizen, samenwerkingsverbanden en collega's worden behouden? Een paar collega's noemden dat ook al. Ik vind het heel belangrijk om te horen hoe we dat niet verliezen, want de kracht van het systeem zoals we dat nu kennen, is dat consulenten in hun regio bekend zijn en snel kunnen schakelen. De korte lijnen binnen het huidige systeem maken bijvoorbeeld dat er op tijd kan worden gesignaleerd wanneer leerlingen ondersteuning nodig zullen hebben. Hoe zorgen we dat die kracht behouden blijft in een landelijke stichting? Wat gebeurt er in regio's waar meer consulenten nodig zijn of waar onvoldoende medewerkers de overstap maken? Hoe voorkomt de staatssecretaris wachtlijsten voor zieke leerlingen?

Uit de evaluatie blijkt dat scholen, ouders en consulenten behoefte hebben aan meer duidelijkheid over het schakelmoment tussen OZL en passend onderwijs. Hoewel in de praktijk een termijn van twaalf weken wordt aangehouden, is hier geen uniforme werkwijze voor. Ook de staatssecretaris constateert dat er in de praktijk onduidelijkheid is over het schakelmoment. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt een richtlijn genoemd als mogelijke oplossing, maar concreet wordt het niet. Wat wordt er nu precies gedaan met de conclusie van de evaluatie? Wil de staatssecretaris komen met een richtlijn of een uniforme werkwijze, moet de stichting dit met elk samenwerkingsverband apart regelen of gaat de stichting een richtlijn ontwikkelen samen met de samenwerkingsverbanden? Wij zouden daar graag wat meer duidelijkheid over hebben, want dat helpt scholen, ouders en zieke leerlingen.

Voorzitter. Tot slot heb ik nog een laatste vraag. Die betreft het toezicht op de nieuwe stichting. Kan de staatssecretaris uiteenzetten hoe hij dat vorm wil gaan geven? In hoeverre wordt de Kamer hierbij betrokken?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. Dan is het woord aan mevrouw Beckerman namens de SP.

Mevrouw Beckerman (SP):
Goedemorgen, of alvast goedemiddag. Het is van het grootste belang dat zieke leerlingen zo snel mogelijk weer onderwijs krijgen als zij door ziekte tijdelijk niet naar school kunnen. Dat geldt voor alle zieke leerlingen. Vandaag hebben wij het, helaas misschien, over een specifieke groep, maar dat moet vooropstaan. De wens van het kabinet om de ondersteuning weer geheel publiek te maken, is goed. Het voorkomen van verschillen in ondersteuning, omdat je toevallig in een ander postcodegebied bent of in wat ze een "perifeer ziekenhuis" noemen, bent opgenomen, is heel goed. Het uitbreiden van de groep zieke leerlingen die er gebruik van kunnen maken, is ook goed.

Voorzitter. Tegelijkertijd hebben we zorgen, namelijk dat deze wet nieuwe problemen kan veroorzaken. Daarover gaan we vandaag graag in debat met het kabinet. Ik noem enkele zorgen of onderwerpen die we willen bespreken. Ten eerste is dat het verdwijnen van kennis en ervaring. Ten tweede het verzwakken van de regionale inbedding. Ten derde de termijnen waarop leerlingen onderwijs krijgen. Ten vierde de manier waarop we dit gaan doen en de stem van ouders, leerlingen en medewerkers hierin.

Ik begin bij de eerste zorg: het verdwijnen van kennis en ervaring. Hoe gaat de minister zorgen dat medewerkers die nu met heel veel plezier en heel veel expertise hun werk doen, niet afhaken door deze verandering? Welke stappen kan de minister zetten als er te veel mensen dreigen af te haken? Hoe zit het met — ze zijn al eerder genoemd — de 22 medewerkers die een combinatiefunctie hebben en die nu eigenlijk maar een beperkt aantal uren in de OZL werken? Lezen we nou echt goed dat zij niet mee kunnen naar de nieuwe landelijke stichting en, zo ja, waarom is hiervoor dan gekozen? Deze groep kan immers ook hele belangrijke expertise hebben vanuit hun andere werkveld. De wet gaat nu ook gelden voor een deel van de zieke mbo-studenten — daar is ook door andere sprekers aan gerefereerd — en dat is heel goed. Maar alle medewerkers gaan loon krijgen zoals in de cao voor het primair onderwijs. Is dat wel helemaal passend? Is deze beloning voldoende en worden de medewerkers bijgestaan door de vakbonden in deze overgang?

Een tweede zorg betreffende het verdwijnen van expertise betreft het nu bestaande landelijke expertisenetwerk. Op dit moment is er het Netwerk Ziezon bij Onderwijsontwikkeling Nederland, als landelijk expertisenetwerk voor ziek zijn en onderwijs. Met deze wet stopt dat en gaat de expertisefunctie over naar de landelijke stichting. Hoe garandeert de minister dat de expertise blijft? Gaat of kan het personeel dat nu kennis heeft ook mee naar de nieuwe stichting? Ik hoorde al goede plannen van Kamerleden die zeiden: ga nou ook met die nieuwe landelijke stichting inzetten op bijvoorbeeld preventie. Dat is heel mooi, maar voorkom ook dat bestaande expertise verloren gaat.

Voorzitter. Dan het verzwakken van de regionale inbedding. De huidige situatie is versnipperd met negentien organisaties en vijf verschillende cao's. Daarom delen wij de wens van het kabinet om te komen tot een vereenvoudiging, zodat de continuïteit gewaarborgd is. Tegelijkertijd zien we ook veel zorgen over het verdwijnen van de regionale inbedding, want — dat moet ook gezegd worden — nu gaat het gewoon op heel veel plekken goed voor deze groep leerlingen. Ouders & Onderwijs laat zelfs weten dat ze niet veel klachten kennen over dit type onderwijs. Dat is vrij uniek. Mevrouw Westerveld had het net al over de thuiszitters. Volgende week zouden we over hen debatteren, maar dat debat is helaas weer iets uitgesteld. Het is heel pijnlijk als je hun verhalen leest, ook in relatie tot hoe het wel kan.

Maar laten we dan ook zorgen dat het goed blijft gaan. Het kabinet heeft gereageerd op de angst voor het verdwijnen van regionale inbedding door de wet aan te passen, maar die toevoeging is wel erg vaag. We lezen dat consulenten die nu in ziekenhuizen werken daar indien nodig kunnen blijven, maar waarom wordt niet expliciet gemaakt dat bestaande regionale netwerken en de opgebouwde samenwerking met ziekenhuizen en scholen worden behouden en verder worden uitgebouwd? Hoe wordt in de toekomst bepaald wat de regio-indeling wordt?

Het kabinet reageert op een voorgesteld alternatief met regionale stichtingen door te zeggen dat er daarmee minder flexibiliteit is bij de inzet van consulenten. Dat klinkt logisch, maar hoe flexibel verwacht het kabinet dat consulenten straks zijn? Het heeft daar eigenlijk heel extreem op gereageerd door te zeggen dat het niet verwacht dat iemand van Groningen naar Limburg gaat, maar hoeveel flexibiliteit verwacht het kabinet dan wel? Een beetje flexibiliteit is heel logisch, want je moet de leerling kunnen blijven volgen en het belang van de leerling moet vooropstaan. Maar hoeveel flexibiliteit verwacht het kabinet eigenlijk ook in de regionale spreiding? Wordt straks de stichting leidend of de structuur die het kabinet beoogt, of betreft het flexibiliteit waarbij het uitgangspunt de leerling zelf is?

Voorzitter. Dan de termijnen waarop leerlingen onderwijs krijgen. Een vraag die LBVSO stelt is: waarom garandeert deze wet geen snelle termijnen waarop leerlingen weer onderwijs krijgen? Dat is denk ik een hele terechte vraag. Zij vragen waarom niet in de wet is opgenomen wat de wettelijke reactietermijnen zijn en wat de maximumwachttijden zijn en geven aan dat er een verplichting is voor snelle inzet van ondersteuning. Waarom wordt dat niet expliciet gemaakt in de wet die nu voorligt? Graag een reactie van het kabinet. Voor deze leerlingen is het natuurlijk cruciaal dat zij geen onnodige achterstanden oplopen. Onderwijs is voor hen, misschien nog wel meer dan voor heel veel andere leerlingen, echt heel erg cruciaal, omdat het ook weer "het gewone leven" is. De vragen die ChristenUnie en GroenLinks-PvdA stelden over kinderen met long covid en andere PAIS-ziektes zijn heel erg mooi en passen bij dit debat.

Voorzitter. Mijn laatste blokje gaat over de manier waarop we dit gaan doen en de stem die leerlingen, ouders en medewerkers hierin hebben. Uiteraard wil de SP een wet die onderwijs aan zieke leerlingen verbetert en publiek maakt, heel graag steunen. We vragen echter wel wat extra waarborgen. Veel zieke leerlingen zijn tevreden over het ozl-onderwijs dat zij nu krijgen. Dat moet zo blijven. We hebben daarom twee amendementen ingediend.

Allereerst willen we een evaluatie na twee jaar, zodat we tijdig kunnen ingrijpen als dat nodig is. We hebben ook in ons amendement gezet dat we willen dat medewerkers, leerlingen en ouders echt naar hun ervaringen wordt gevraagd. De suggestie van zo'n raad van toezicht met de oud-leerlingen vond ik overigens heel goed, maar eigenlijk zou je die leerlingen veel vaker moeten bevragen. Dat is ook wat we in Nederland hebben afgesproken. Waarom zou je dat niet ook formaliseren? Nu zien wij pas na vijf jaar een evaluatie, maar daarin is de stem van de leerling niet heel erg expliciet opgenomen. Dat vinden wij gek. Wij zouden dat veel sneller willen. Misschien zou je dat al in het eerste jaar moeten doen.

Dan het tweede amendement. Daar wil ik even bij zeggen dat het niet zeker is dat we dit amendement in stemming brengen. Wat hebben we namelijk gedaan? We zijn echt op zoek naar een middel om een bepaald doel te halen. Ons doel is dat je met deze wet problemen oplost. Je wil met deze wet niet nieuwe problemen creëren. Maar die dreigen wel te ontstaan als je niet goed borgt dat de regionale inbedding blijft, dat de leerling gehoord wordt en dat de leerling tijdig, snel en goed onderwijs krijgt. Is het dan niet logisch om een soort fasering aan te brengen die regionaal start? Je begint dan in één regio en dat bouw je daarna verder uit, zodat je de lessen — hoe gaat dat met personeel, hoe gaat dat met leerlingen, wat zijn de knelpunten waar je tegen aanloopt? — uit een bepaalde regio of een groter gebied in Nederland meeneemt voordat je een en ander uitrolt naar het landelijke. Ik weet niet of dit het juiste middel is. Daar willen we graag een reactie op. Het doel is voor ons wel belangrijk: geen kennis en regionale inbedding verloren laten gaan en degenen voor wie wij dit doen, de leerlingen, en degenen die dit doen, de werknemers, een heel duidelijke stem geven in het proces.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank aan mevrouw Beckerman voor haar bijdrage. Die delen wij in grote lijnen heel erg. Ik begrijp de oproep die zij doet. Feitelijk zegt ze "if it ain't broken, don't fix it": als het systeem werkt, waarom zou je het dan veranderen? Dat is ook een van de grote vragen die veel consulenten die wij spreken hebben. Zij komt nu met een amendement voor eerst een regio. Dat lijkt mij wat complex, want je wilt juist een landelijk netwerk. Het gaat maar over 115 onderwijsconsulenten. Het lijkt mij daarom ingewikkeld. Zelf denken wij aan een motie over het geven van duidelijkere richtlijnen waaruit blijkt hoe die regionale structuur eruit moet zien, hoe de kwaliteit daarin geborgd kan worden en hoe we ervoor zorgen dat alle onderwijsconsulenten daarin flexibel mee kunnen. Ik ben benieuwd of mevrouw Beckerman ook ziet dat dit wellicht iets is om met elkaar verder uit te discussiëren, opdat het er goed staat voordat het in werking treedt.

Mevrouw Beckerman (SP):
Mag ik daar een iets langer antwoord op geven? Dat gaat dan af van mijn spreektijd, want daarna ben ik bijna klaar.

De voorzitter:
Prima.

Mevrouw Beckerman (SP):
Dit is volgens mij namelijk wel een beetje de essentie. Kijk, er is heel veel mis met onderwijs voor zieke leerlingen, maar niet met dit ozl-onderwijs. Dat is breed geconstateerd. Er zijn heel veel zieke leerlingen — of ze nou psychisch ziek zijn of thuiszitten — waar problemen mee zijn, maar met deze groep gaat het eigenlijk best wel goed. En de wet komt dus vooral heel erg voort uit een structuurprobleem, en niet uit een onderwijsprobleem. Wij willen meegaan in dat structuurprobleem, want het is natuurlijk heel goed als onderwijs publiek is en het is heel erg goed als ook die "perifere ziekenhuizen" — zo noemen ze het; ik vind het een raar woord — recht krijgen op de juiste onderwijsfaciliteiten, maar het is vooral een structuurwet.

Tegelijkertijd kun je dus met deze wet, als je daarvóór stemt, problemen veroorzaken voor zieke leerlingen. Nou, is dit middel van die regionale start dan het beste? Ik twijfel daar zelf ook over. Volgens mij heb ik dat vrij expliciet gemaakt. Is een motie voldoende? Daar twijfel ik ook over. Dat komt doordat je best veel grip uit handen geeft met alleen een motie. Het kabinet gaat straks heel veel uitwerken in die nadere regelgeving, maar met een motie heb je als Kamer nog niet voldoende grip. Dus ik zou daarin mee kunnen gaan, maar ik voeg daar wel een paar dingen aan toe, die wijzelf ook hebben opgenomen.

Een ervan is dat wij een snelle evaluatie vragen waarin de stem van leerlingen, en misschien van hun ouders wanneer het om echt jonge leerlingen gaat, maar écht die stem van leerlingen, maar ook van werknemers, heel expliciet wordt meegenomen. Daar voegen we ook een motie aan toe, om dat onderzoek direct al te gaan doen, dus in het eerste jaar. Ik denk dat dat wel meer waarborgen biedt. Maar ik denk dat we als Kamer ook meer moeten vragen. De mensen die zich al wat langer bezighouden met deze thematiek weten dat we er als Kamer wel grip op moeten houden. Als namelijk misgaat wat nu eigenlijk heel erg goed gaat voor heel veel van deze zieke leerlingen, dan is dat heel erg zonde. Dus ik ben het ermee eens. Het doel moet vooropstaan. Volgens mij delen we dat doel. Het middel is misschien nog niet het middel dat wij nu hebben voorgesteld, maar er moet wel echt meer gebeuren om dit te waarborgen.

Voorzitter. Volgens mij heb ik vrij veel gezegd. Dan zeg ik inderdaad nog één ding over dat amendement over leerlingen met een psychische problematiek. Ik ben daar namelijk heel erg voor, en vind het ook heel pijnlijk dat je dat onderscheid gaat maken. Ik heb dat net ook al in een interruptiedebatje gezegd. Ik vind het heel raar als je tegen de ene leerling zegt "voor jou wel" en tegen de andere "voor jou niet". Dat voelt misschien ook nog wranger als je als kind wordt geconfronteerd met een psychische ziekte. Maar dan moeten we dit wel goed gaan regelen; dat was ook de opmerking die ik tegen de heer Ceder maakte. En dan moet het belang van het onderwijs vooropstaan, want je moet echt voorkomen dat het heen en weer geschoven wordt. Ik vond de antwoorden van mevrouw Westerveld daarover ook heel erg goed: daar moet je de tijd voor nemen en dat moet je heel goed op- en uitbouwen.

Daarbij laat ik het in deze termijn. Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel voor uw bijdrage. We gaan naar de bijdrage van mevrouw Rooderkerk namens de D66-fractie.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Afgelopen maandag was ik op een middelbare school in Nieuw-Vennep bij een leerling die al vroeg in zijn leven te maken kreeg met grote tegenslagen. Hij en zijn moeder vertelden mij hoe belangrijk het was dat hij verbonden bleef met school en hoe belangrijk het was dat hij, herstellend van een hersentumor op jonge leeftijd, in contact bleef met zijn klas; niet zozeer alleen om de lessen zelf, maar ook vanwege het contact. En als hij er even aan toe was, belde hij in via een "digitaal klasgenootje": feitelijk een iPad-scherm met een webcam erop dat ook echt een plek heeft in de klas, met een eigen tafeltje, dat ook wordt meegenomen door zijn klasgenootjes, die dat ook weleens vergeten, want het blijven pubers. Maar daarmee is hij dan echt onderdeel van die klas. Zijn moeder zei: er kan geen medicijn tegenop wanneer hij inbelt en de hele klas begint te klappen en liedjes voor hem zingt. Ze hoorde hem dan lachen vanuit een andere kamer. Dat is de kracht van erbij blijven horen, van contact met je vrienden, ook als je ernstig ziek bent, en goed onderwijs kunnen blijven volgen, zodat het leven een beetje normaal blijft.

Vandaag spreken we over een kleine groep leerlingen, zo'n 5.000 kinderen en jongeren voor wie dat contact en onderwijs cruciaal zijn. Leerlingen van wie het leven even stil lijkt te vallen, soms heel ingrijpend. En we spreken over ouders die zich niet alleen zorgen maken over de gezondheid van hun kind, maar ook over alles eromheen: hoe gaat het nu verder; wat moet er geregeld worden; wat betekent dit voor mijn kind in de klas, voor de vriendschappen, voor het zelfvertrouwen? Dat onderwijs is te danken aan een kleine, maar ongelofelijk betrokken groep professionals, zo'n 115 consulenten die de brug slaan tussen de school en de zorg. Dit zijn mensen die tegen ouders kunnen zeggen: laat dit maar aan mij over; ik regel het wel met de school. Dat raakt de kern van deze wet: het gaat over kinderen die ziek zijn, over ouders die alle ballen in de lucht proberen te houden en over scholen die hun best willen doen, maar soms iemand nodig hebben die hen helpt. En het gaat over het vertrouwen dat die ondersteuning breed beschikbaar is en blijft, in elk ziekenhuis, in elke regio en voor ieder kind, precies op dat kwetsbare moment waarop onderwijs het verschil kan maken.

Daarom staat D66 positief tegenover deze wet, omdat het de kinderen die ziek zijn een betere kans geeft op goed onderwijs en contact met vrienden en omdat mbo-studenten dankzij deze wet ook recht krijgen op ondersteuning. Ik sluit mij echter ook aan bij de vraag van mevrouw Westerveld waarom dat dan niet binnen het andere onderwijs voor studenten valt. Maar omdat het om zo'n kwetsbare en kleine groep gaat, willen we dit wel echt heel zorgvuldig doen. Daar heb ik nog best wat vragen over. Ik overweeg hierbij een aantal verbetervoorstellen.

Voorzitter. We horen dat ouders, scholen en leerlingen heel tevreden zijn met de ondersteuning zoals die er nu is. We zien ook dat het systeem erachter makkelijker kan, want we hebben het over een versnipperde structuur van 22 organisaties, gescheiden subsidiestromen uit de jaren negentig en grote verschillen tussen regio's. Dat leidt tot kwetsbaarheid. Sommige ziekenhuizen, zoals het Prinses Máxima Centrum voor kinderoncologie, kunnen geen subsidie krijgen voor hun educatieve voorziening. Ondersteuning kan soms stoppen bij ontslag uit het ziekenhuis. Er zijn de afgelopen jaren veel fusies en faillissementen bij onderwijsadviesbureaus geweest. Die zijn van 56 naar 15 organisaties teruggegaan. Ik begrijp die gedachte van de staatssecretaris daarom goed. Maar het huidige systeem kent ook positieve kanten wanneer je van het systeem inzoomt op de leerling. Ik denk dan aan de regionale verdeling, de korte lijntjes met de scholen en consulenten die hun regio en de scholen daar door en door kennen. Dat willen we graag behouden.

Voorzitter. In de voorbereiding op de behandeling van dit wetsvoorstel kwam één zorg steeds terug: wat gebeurt er met dat lokale contact, met die regionale inbedding? Ik ben daarom blij met de nota van wijziging die die structuur verplicht stelt. Dat is een belangrijke winst, maar dat roept wel nieuwe vragen op. Voor veel consulenten is het namelijk nog steeds onduidelijk hoe hun werk eruitziet in die nieuwe stichting. Dat vind ik toch ook wel bijzonder, moet ik zeggen, omdat sinds het verschijnen van het Oberonrapport in 2016 er bijna tien jaar verstreken is. Het gaat om een relatief kleine groep mensen. Toch maken zij zich echt in groten getale zorgen over de vraag of zij dit werk wel kunnen blijven doen.

Die nieuwe structuur is erg opengelaten. Er is behoefte aan meer duidelijkheid over de verdeling van middelen, de verhouding tot bestaande samenwerkingen en het behoud van kennis en expertise. Heel praktisch vragen zij zich af: "Kan ik op mijn werkplek blijven? Komt er een regionaal bureau? Kan ik nog samenwerken met dezelfde ziekenhuizen? Ondersteun ik dezelfde ouders en leerlingen? Hoe verhoud ik mij tot die stichting?" Die vragen zijn ontzettend belangrijk voor de mensen die dit werk echt al jaren met hart en ziel doen. Iedere consulent die hierdoor afhaakt, leidt ertoe dat minder kinderen die ziek zijn goed op hulp kunnen rekenen.

Daarom heb ik de volgende vragen. Kunt u concreter schetsen hoe die regionale structuur eruit gaat zien? Welke uitgangspunten gelden hierbij? En hoe worden ouders, scholen, consulenten en de Tweede Kamer hierbij betrokken? D66 vindt het van groot belang dat de kracht van de huidige regionale netwerken behouden blijft. De landelijke stichting moet niet centraliseren om het centraliseren, maar een en ander organiseren waar dat kinderen helpt en de kwaliteit verbetert.

Om daarop door te gaan: in de stukken lezen we dat een deel van de consulenten erover twijfelt of zij wel willen overstappen naar de nieuwe stichting. Sommige organisaties melden zelfs dat een derde zou kunnen vertrekken. Onderwijsontwikkeling Nederland zegt dat zo'n 24 consulenten liever niet overstappen. Dat is een vijfde van de consulenten. Dat raakt direct aan die landelijke dekking en de expertise die we nu hebben en willen behouden, zodat elk ziek kind goed geholpen kan worden. Daarnaast spelen er reële zorgen over de combinatiefuncties. Consulenten die nu onderwijsadvies combineren met het begeleiden van zieke leerlingen en daar juist veel waarde in zien, vrezen dat zij straks moeten kiezen en in de praktijk dan moeten stoppen met hun begeleidende werk.

Een onderwijsconsulent die ik sprak, zei: "Dan moet ik 24 uur per week in dienst bij die stichting en dit werk voor zieke leerlingen doen, maar ik doe dit nu heel flexibel, want je weet niet precies wanneer er in jouw regio een kind ziek wordt en wanneer het weer beter is. Daar heb je flexibiliteit voor nodig." Als je daarnaast ook je taken wilt vervullen als, in dit geval, orthopedagoog bij een school, kan dat niet. Die taken kunnen niet naast elkaar bestaan. Dan moet diegene er dus voor kiezen om te stoppen met het begeleiden van zieke leerlingen. Dat is natuurlijk ontzettend zonde en onnodig, dus daar moet echt een oplossing voor gevonden worden. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de risico's op uitstroom? Hoeveel consulenten gaan niet mee in de nieuwe stichting? Wat is het plan om deze mensen te behouden? Is het bijvoorbeeld mogelijk om detacheringsconstructies, uitvoeringsconstructies of combinatiefuncties toe te staan, zodat expertise niet abrupt verloren gaat? Hoe voorkomt u dat kinderen in de transitie tussen wal en schip vallen?

Tot slot voeg ik hier de volgende vraag aan toe: klopt het dat de systematiek van de nieuwe stichting op 1 januari 2027 ingaat? Dat is midden in het schooljaar. Dat lijkt ons uiterst onhandig. Is het niet veel handiger om de start van het schooljaar aan te houden? Dan zou ik het eerder wat later doen dan vroeger.

Ook wij horen geluiden dat KlasseContact, dus die fysieke webcam en iPad, heel belangrijk is voor leerlingen. In hoeverre is dat nu voor alle zieke leerlingen beschikbaar? Wij zouden er toch voor moeten zorgen dat dit het geval is? Kan de staatssecretaris er anders nadere afspraken met de partners over maken?

Voorzitter, tot slot. Onderwijs is heel vaak het eerste wat wegvalt als een kind ziek wordt, simpelweg omdat je niet naar school kan. Maar het is ook het laatste wat je wilt verliezen, want onderwijs geeft ritme, verbinding, verdieping, betekenis en kennis. Soms geeft het ook gewoon even lucht in een zware periode. Deze wet helpt om die ondersteuning steviger, eerlijker en toekomstbestendiger te maken. D66 wil daar graag aan bijdragen, maar wel met aandacht voor wat al goed werkt, met respect voor de expertise en het werk van de consulenten, én met zorg voor kinderen en ouders die op deze ondersteuning vertrouwen. Juist op het moment dat het leven even stilvalt, moet het onderwijs doorgaan.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. Dan nodig ik nu graag mevrouw Raijer van de PVV-fractie uit voor haar inbreng. Gaat uw gang.

Mevrouw Raijer (PVV):
Dank u wel, voorzitter. We hebben het vandaag over het onderwijs aan zieke leerlingen, over leerlingen die weken of maanden ziek thuis of in het ziekenhuis liggen. Voor deze kinderen is onderwijs niet een extraatje, niet iets voor erbij. Het is de levenslijn die voorkomt dat ze achterop of geïsoleerd raken of zelfs definitief uitvallen. Dit debat gaat over het systeem dat ervoor moet zorgen dat zieke leerlingen, onze meest kwetsbare leerlingen, niet nog een klap krijgen door ook hun onderwijs te verliezen terwijl ze ziek zijn. Precies dat systeem werkt op dit moment heel goed. Het is snel, deskundig en vertrouwd.

Voorzitter. Voor de PVV is het simpel: als iets goed werkt, dan blijf je er met je vingers van af. Je moderniseert waar dat nodig is, je versterkt wat bewezen is en je zorgt dat het effectief blijft. Toch is dat precies wat de staatssecretaris vandaag wel wil doen: het volledig omgooien van een goed functionerende structuur, terwijl niemand kan uitleggen waarom dat noodzakelijk zou zijn. De PVV vraagt zich dan ook af waarom. Waarom kiest de staatssecretaris niet voor het moderniseren, maar voor het afbreken en opnieuw opbouwen? Waarom wordt een goedwerkend systeem ingeruild voor een riskante landelijke structuur?

Voorzitter. Het huidige stelsel, de ozl, werkt al 25 jaar uitstekend. Denk aan consulenten die snel schakelen, regionale teams die gezinnen kennen en umc's met een bak aan expertise die nergens anders te vinden is. Het loopt, het werkt en het helpt de kinderen. Niemand klaagt over de structuur. Er is geen crisis, geen explosie van problemen en geen evaluatie waaruit blijkt dat het misgaat.

Voorzitter. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom alles kapot moet om het daarna centraal opnieuw op te bouwen? Dit is niet moderniseren, maar slopen om het slopen. De staatssecretaris zegt "de huidige structuur is versnipperd", maar een slogan is nog geen argument. "Versnipperd" is zo vaag dat je het zelfs op een goedwerkend systeem kunt plakken om het daarna om zeep te helpen. Het is alsof je een perfect draaiend ziekenhuis binnenloopt en zegt: alles functioneert uitstekend, maar de operatiekamers staan niet allemaal in één rij, dus we slopen het hele gebouw en beginnen opnieuw. Niemand met gezond verstand doet dat. Het is onzinnig, duur en gevaarlijk.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik vind dat je een wet altijd heel kritisch moet bekijken en dat kritische vragen aan de staatssecretaris altijd prima zijn, maar hier worden een paar woorden gebruikt waarvan ik graag zou willen weten wat de PVV er precies mee bedoelt. Wat wordt er bijvoorbeeld precies gesloopt? Als ik het wetsvoorstel en de toelichting daarop lees, dan lees ik ook dat er hierdoor minder bureaucratie komt, dat een groot deel van de onderwijsconsulenten wil meegaan en dat het onderwijs gewoon blijft doorgaan. Dus wat wordt er precies allemaal gesloopt volgens de PVV?

Mevrouw Raijer (PVV):
Ik dank mevrouw Westerveld voor haar vraag. U raakt precies de kern: het is allemaal veel te vaag. Het is te weinig uitgewerkt. Het enige wat we lezen, is dat er een nieuw systeem wordt opgebouwd. Dat vinden wij nog te vaag, want er ligt nog helemaal geen plan.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Nogmaals, het is prima om kritische vragen te hebben, maar volgens mij ligt er wel een vrij uitgebreid plan. Dat hebben we kunnen lezen in de memorie van toelichting. We hebben vragen kunnen stellen en een deel van de vragen van mij en van collega's ging ook over hoe het er precies uit komt te zien, wat er gaat gebeuren met de consulenten en hoe er straks gewerkt gaat worden. Dat kunnen we allemaal daarin teruglezen. Mijn vraag is nogmaals: wat wordt er dan precies gesloopt? Die woorden worden hier namelijk een paar keer herhaald.

Mevrouw Raijer (PVV):
We weten allemaal dat de ozl gewoon heel goed werkt zoals die nu loopt, dus waarom zou je die moeten afbreken? Voor de rest wil ik toch even de beantwoording van de minister afwachten.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Het waarom staat ook in de memorie van toelichting. Dat is bijvoorbeeld vanwege minder bureaucratie, bijvoorbeeld omdat nu een deel van de ondersteuning aan zieke leerlingen niet publiek geregeld wordt, maar via private onderwijsbureaus. Die doen dat uitstekend, maar het is wel de vraag of je dat niet gewoon in publieke handen moet houden. Maar laat ik dan eens een punt maken van de bureaucratie en van de verschillende lagen daarvan, want daar hoor ik de PVV in andere debatten ook over. Dat is in ieder geval een punt dat dit nieuwe wetsvoorstel verbetert, omdat er één structuur komt in plaats van allemaal verschillende bureaus. Nogmaals, we kunnen er verschillende ideeën en meningen over hebben, maar als er dit soort harde woorden worden gebruikt, dan ben ik gewoon benieuwd naar de preciezere onderbouwing.

Mevrouw Raijer (PVV):
Wij vinden nog steeds dat er niet overtuigend is aangetoond dat deze wet het wél gaat oplossen.

De heer Kisteman (VVD):
Ik sluit me aan bij de vragen van mevrouw Westerveld. Ik denk namelijk dat wij hier voor het eerst een keer een debat voeren waarbij het veld zegt: er ligt op zich best wel een goed voorstel. Consulenten zijn over het algemeen redelijk positief. Dan worden hier woorden gebruikt als "het wordt volledig gesloopt", terwijl er nu eindelijk een keer iets ligt waarvan ik denk, bijna gelijk aan de inbreng van bijna alle fracties: misschien kunnen we als Kamer nog een klein beetje sleutelen, en dan steunen we het. Begrijp ik nou goed dat de PVV straks gewoon tegen deze wet gaat stemmen, aangezien de ozl dan "helemaal gesloopt" lijkt te worden?

Mevrouw Raijer (PVV):
Zo ver zijn we nog niet. Dat hoort u wel als het in stemming wordt gebracht.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Daar wil ik toch op voortborduren. Als er zulke harde woorden worden geuit, lijkt het me toch wel wezenlijk om te horen of er wel of niet voor of tegen deze wet wordt gestemd. Tegelijkertijd zie ik namelijk wel een amendement binnenkomen waarmee de PVV verder invulling geeft aan die wet.

Mevrouw Raijer (PVV):
Dat klopt, maar ook hierop is het antwoord: u ziet hoe wij stemmen als het in stemming wordt gebracht.

De voorzitter:
Heeft u nog een vervolginterruptie, mevrouw Rooderkerk?

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Wat is dan het doel van dit amendement? Ik snap namelijk dat er ook zorgen zijn over de wet; die delen wij. Maar ik ben dan zelf meer van het beter maken van de wet en het samen zoeken naar oplossingen in plaats van daar alleen maar heel harde woorden over te spreken en het niet te doen. Ik was eigenlijk verheugd dat ik wel een amendement van de PVV zag binnenkomen. Ik neem toch aan dat het doel dan is om de wet wel degelijk te verbeteren.

Mevrouw Raijer (PVV):
Ik kom daar zo op terug in mijn tekst. U loopt daar nu een beetje op vooruit. Ik ga zo terugkomen op het amendement, als u dat goed vindt.

Mevrouw Beckerman (SP):
Ik heb een vraag over het amendement. Wij hebben ook kritische vragen gesteld. Die gingen bijvoorbeeld over de regionale inbedding en over het behoud van kennis en kunde. Denk daarbij aan de angst voor het verdwijnen van personeel. De PVV zegt hier: het huidige stelsel werkt uitstekend. Ik heb daar natuurlijk ook een paar complimenten over gemaakt. Als het amendement nou wordt aangenomen zoals ik het lees, dan blijven de huidige problemen toch bestaan? Denk daarbij aan het probleem dat zogenaamde perifere ziekenhuizen zoals het Juliana Kinderziekenhuis en het Prinses Máxima Centrum in de huidige structuur eigenlijk niet voldoende financiering krijgen. Het is een soort geknutselde oplossing. Deelt de PVV dat het daadwerkelijk wel een probleem is dat er nu ziekenhuizen zijn die niet de financiering krijgen die nodig is?

Mevrouw Raijer (PVV):
Precies zoals ik al tegen mevrouw Westerveld zei: het is voor ons nog allemaal veel te vaag. Er ligt geen plan en de onderzoeken die er liggen, komen uit 2003.

Mevrouw Beckerman (SP):
Dat was niet de vraag. Dan stel ik het gewoon als vraag aan de PVV. In de huidige situatie hebben universitair medisch centra, de academische ziekenhuizen, onderwijs voor zieke leerlingen. Daar hebben we heel veel waardering voor. Dat wordt heel goed gewaardeerd en dat moet inderdaad niet verdwijnen, ook wat ons betreft. Maar er zijn ook een aantal ziekenhuizen, zoals het Juliana Kinderziekenhuis en het Prinses Máxima Centrum, die wel geld krijgen, al klopt de manier waarop eigenlijk niet. Je zou willen — dat is tenminste wat de SP wil — dat ook die ziekenhuizen een goed ingebedde onderwijsconsulent krijgen, zodat ook de kinderen die daar zijn op dezelfde manier onderwijs kunnen krijgen. Deelt de PVV die mening? Het gat dat nu bestaat, wordt op de huidige manier houtje-touwtje opgelost. Ik hoop niet dat dit denigrerend klinkt, maar volgens mij gebruikt het kabinet dezelfde woorden.

De voorzitter:
Ik denk dat uw vraag helder is.

Mevrouw Beckerman (SP):
Hoe wil de PVV dit oplossen?

Mevrouw Raijer (PVV):
Ik hoor wel wat mevrouw Beckerman zegt. Ik deel inderdaad uw mening, maar je kunt het oplossen in de huidige structuur. Daar hoef je niet een hele nieuwe wet voor op te tuigen en een hele stichting omheen te bouwen.

Mevrouw Beckerman (SP):
Dat is dus best ingewikkeld binnen de huidige structuur. Dat heeft ermee te maken dat het onderwijs publiek moet zijn. De SP is er absoluut tegenstander van geweest, maar er is heel veel geprivatiseerd. De nieuwe wet draait dat terug, dus je zult er iets voor moeten vinden. Dan snap ik de opstelling van de PVV niet. Ze zegt eigenlijk: deze nieuwe wet willen we niet, maar we willen wel een amendement indienen op die wet. Dan los je toch het probleem niet op dat we net benoemden en waarvan we allebei constateerden dat het bestaat, namelijk dat het in sommige ziekenhuizen nu niet op een goede manier is gefinancierd? Hoe wil de PVV het dan oplossen?

Mevrouw Raijer (PVV):
De PVV gaat nu helemaal niks oplossen. Met het amendement willen wij de garantie houden op het behoud van de regionale uitvoering. Ik zeg niet dat wij het gaan oplossen, omdat het hele plan voor ons veel te vaag is. Wij hebben echt veel meer nodig om te kunnen afwegen of wij voor of tegen deze wet zijn.

De voorzitter:
Mevrouw Beckerman voor haar laatste interruptie.

Mevrouw Beckerman (SP):
Ik probeer het nog een laatste keer, want "de PVV wil niks oplossen" is niet een heel erg prettig antwoord op de vraag. Volgens mij hebben we net samen geconstateerd dat er een probleem is, namelijk dat het fantastisch werkt in de academische ziekenhuizen, maar dat het veel moeilijker is in de andere ziekenhuizen, die niet een academische status hebben. Daar wordt nu ook goed onderwijs gegeven, maar dat is niet op de juiste manier wettelijk geborgd. Dat klopt, toch? Dat is een probleem. Wil de PVV dat niet oplossen?

Mevrouw Raijer (PVV):
Ik ga toch weer hetzelfde zeggen. In de huidige structuur kan dat gewoon opgelost worden. Dat hoeft niet met een nieuwe wet. Dat kan gewoon in de huidige structuur. Ik blijf bij dat antwoord.

De voorzitter:
Ik stel voor dat u uw betoog vervolgt. Ik zie nog wel een interruptie van mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ja, want het is juist een probleem in de huidige structuur, en de wet die wij nu toegestuurd hebben gekregen, gaat dat probleem oplossen. Dat is het punt dat mevrouw Beckerman hier probeert te maken. Ik wil haar vraag herhalen. Als de PVV zegt "die wet moeten we niet", wat gaat nu dan de oplossing worden voor deze groep kinderen, voor wie de huidige structuur op dit moment geen oplossing biedt?

Mevrouw Raijer (PVV):
Ik wil mevrouw Westerveld wel meegeven dat uit onderzoek van Oberon zelf blijkt dat dit niet de oplossing is.

De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog. Ja, ik heb nu twee keer gezegd "vervolgt u uw betoog", maar ik zie toch nog weer een interruptie.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ja, omdat er weer iets werd gezegd wat feitelijk niet helemaal klopt. In het Oberononderzoek worden drie opties aanbevolen en daar is dit er toch echt een van. De vraag blijft dus staan: wanneer je als PVV tegen de wet zou stemmen, hoe los je dan het probleem op dat bijvoorbeeld kinderen in een oncologiecentrum geen goed onderwijs kunnen krijgen?

Mevrouw Raijer (PVV):
Ik heb dus echt gelezen dat uit het onderzoek van Oberon blijkt dat deze nieuwe wet niet de oplossing is.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dan zou ik het onderzoek nog een keer lezen.

De voorzitter:
Ik kijk nog even één keer goed rond. Ik zou zeggen: u vervolgt uw betoog.

Mevrouw Raijer (PVV):
Dan noemt de staatssecretaris dit plan "wendbaar". Nog nooit in de geschiedenis is iets wendbaarder geworden door er een landelijke stichting, een bestuurslaag en statuten overheen te leggen. Dit is Haagse logica. Als het werkt, gooien we het om en als het niet werkt, verzinnen we er een bestuurslaag bij. Kan de staatssecretaris aangeven wat de noodzaak van deze landelijke stichting is als er geen enkel bewijs is dat de huidige structuur faalt?

Dan komt het meest ongelofelijke deel. Terwijl de staatssecretaris een compleet nieuw landelijk stelsel optuigt, blijkt dat ze een hele doelgroep vergeten zijn. Vlak voor dit debat kregen we een tweede nota van wijziging, met excuses voor de late verzending. En waar gaan die excuses over? De staatssecretaris is simpelweg vergeten om alle vavo-studenten tot 27 jaar op te nemen in zijn eigen wetsvoorstel. Hoe slordig wil je het hebben? Hoe kan de staatssecretaris een heel landelijk stelsel ontwerpen en een volledige doelgroep over het hoofd zien? Als dit al fout gaat, geeft dat de PVV nul vertrouwen in de rest van de operatie.

Voorzitter. Dit is niet zomaar een slordigheidje. Dit is wetgeving op goed geluk, een soort "we zien later wel wat er gebeurt". Maar zo ga je niet om met zieke leerlingen. Daarom wil ik een glashelder antwoord van de staatssecretaris. Wat gebeurt er met de expertise in de umc's? En hoe garandeert de staatssecretaris dat de mensen die degelijk onderwijs geven aan leerlingen op de oncologie-, hart- en longafdeling niet worden uitgehold, verschoven of weggeorganiseerd door de nieuwe landelijke structuur? In deze hele wet staat namelijk geen enkele harde garantie — nergens een verplichting, nergens een borging — maar alleen vage managementtaal over "meebewegen met de praktijk".

Voorzitter. We weten allemaal wat dat in Den Haag betekent: de praktijk moet straks meebuigen met de reorganisatie. Dat gaat altijd ten koste van de frontlinie en dus van zieke leerlingen. Dat risico is totaal onaanvaardbaar. Ik vraag de staatssecretaris dus hoe deze wet gaat voorkomen dat juist de allerbeste en meest ervaren mensen straks worden verpletterd onder de wals van zijn nieuwe constructie.

Voorzitter. Dan nog de chaos die dreigt bij scholen. Wie beslist er straks: de school, de nieuwe stichting of het samenwerkingsverband? Niemand weet het. Wat als iedereen naar elkaar gaat wijzen? Dan krijgt een ziek kind geen onderwijs maar een rondje lokethoppen. Kan de staatssecretaris verduidelijken wie de eindverantwoordelijke is?

Tot slot, voorzitter. De PVV staat pal voor zieke kinderen. Ze verdienen stabiliteit, deskundigheid en continuïteit, niet een bestuurlijk experiment dat al rammelt voordat het überhaupt begonnen is. Ik rond even af.

Voorzitter. De PVV doet niet mee aan een operatie die alles overhoophaalt zonder noodzaak, zonder bewijs en zonder dat iemand kan uitleggen waarom modernisering niet gewoon binnen het bestaande succesvolle systeem kan.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Als de PVV echt pal zou staan voor zieke leerlingen, dan zou het de PVV sieren als ze dit wetsvoorstel serieus neemt en goed doorneemt en niet heel veel onzin daarover verkoopt, want een heel aantal punten die worden beweerd, kloppen gewoon niet. Ik ben als geen ander, en volgens mij de andere collega's ook, kritisch op wetgeving, op alle wetgeving, maar wel nadat we die goed en uitgebreid hebben bestudeerd en op basis van wat er in de wet staat, vragen hebben gesteld. Hier worden echt een paar dingen verteld die ons, vind ik, neerzetten alsof wij niet pal staan voor zieke kinderen, terwijl ik denk dat een heel aantal collega's gewoon heel serieus, al jarenlang, met deze wet zijn bezig geweest.

Ik heb één vraag over het amendement van de PVV dat is ingediend, waarin wordt gepoogd om regio's in de wet vast te leggen. Mijn vraag is wat dat oplost. We hebben namelijk al heel veel regio's, we hebben de samenwerkingsverbanden, we hebben de scholen met hun eigen gebied, we hebben de gemeenten, we hebben de provincies en we hebben veiligheidsregio's, GGD-regio's en andere gezondheidsregio's. Wat lost het neerzetten van regio's in de wet op? Dan heb ik het niet over onderwijsconsulenten, waarvan ik ook vind dat ze inbedding moeten hebben in de regio. Mijn vraag is wat het oplost als je dit in de wet vastlegt. Leidt het niet juist tot nieuwe problemen, bijvoorbeeld voor de bureaucratie of voor consulenten die in de ene regio werken terwijl ze eigenlijk in de andere nodig zijn?

Mevrouw Raijer (PVV):
Ook de PVV neemt dit wetsvoorstel zeer serieus. Dat neemt niet weg dat wij ook denken dat u en alle andere collega's hier voor zieke kinderen staan.

Dan over het amendement. In het amendement staat ook duidelijk dat de uitvoering regionaal georganiseerd blijft. Eigenlijk willen wij dus waarborgen dat het georganiseerd blijft zoals het nu ook georganiseerd is.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan nodig ik nu graag de heer Stoffer namens de SGP uit voor zijn inbreng.

De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Veel leerlingen vinden het geen pretje om een paar dagen ziek te zijn. School is niet altijd leuk, maar ziek zijn is toch vaak nog minder leuk, zeker als je daardoor net een mooi vak of een aantrekkelijke activiteit mist. Maar het is veel ingrijpender wanneer een leerling met ernstige of langdurige ziekte te maken krijgt. Denk aan een immuunstoornis, leverfalen of allerlei vormen van kanker. Het ondergaan van de behandeling is belastend, en dan komt daar ook nog de persoonlijke verwerking bij. De SGP vindt het daarom hartverwarmend om te zien wat al jarenlang gedaan wordt voor deze leerlingen om hen toch zo veel mogelijk onderwijs te laten volgen.

Voorzitter. We spreken vandaag over een nieuwe bestuurlijke structuur. Dat is soms nodig, maar door die structuur heen moeten we vooral de leerlingen blijven zien die met hun ziekte toch zo veel en zo goed mogelijk onderwijs willen volgen. Denk bijvoorbeeld aan Stijn, die alweer twee jaar geleden in de Kamer aandacht vroeg voor het belang van goede ondersteuning om, in zijn situatie, examens op maat te kunnen afleggen. Het kan niet zo zijn dat onze behoefte aan een overzichtelijk landelijk systeem uiteindelijk ten koste gaat van deze kwetsbare leerlingen.

Voorzitter. De SGP kan zich, ondanks de hoge waardering voor de bestaande inzet, de behoefte aan een centrale landelijke organisatie goed voorstellen. Het gaat namelijk om een relatief beperkte groep medewerkers van 70 fte en 115 personen op landelijk niveau. De aansturing, financiering en arbeidsvoorwaarden zijn best versnipperd en wellicht ook onnodig ingewikkeld. De regering benadrukt begrijpelijk genoeg de voordelen van een landelijke organisatie, maar ik zeg erbij: dat schept tegelijkertijd ook wel verwachtingen. Ik noem drie verwachtingen. Op dit moment is er beperkt zicht op de regionale verdeling van de inzet van ondersteuning bij ziekte. Het is niet goed duidelijk of bepaalde provincies en regio's bijvoorbeeld beduidend meer of minder leerlingen ondersteunen. Mijn vraag is: kunnen we erop rekenen dat de landelijke stichting hier meer zicht op krijgt?

Mijn tweede verwachting. De regering geeft aan dat de huidige verdeling van middelen tussen ziekenhuizen lastig is en geen duidelijke basis heeft. Dat zal ongetwijfeld waar zijn, maar welke waarborgen zijn er om ervoor te zorgen dat dit vraagstuk binnen de nieuwe stichting niet tot nieuwe verdeelproblemen leidt? De regering laat het volledig over aan de stichting, maar ik vraag me af of er niet vooraf bepaalde verdeelsleutels vastgesteld moeten worden.

De derde, voorzitter. Een landelijke aansturing zou ook kansen moeten bieden om het kind beter te kunnen volgen wanneer het bijvoorbeeld vanwege specialistische behandelingen op verschillende plekken in het land onderwijs krijgt. Mijn vraag is: welk perspectief ziet de staatssecretaris om de overdracht van zorg en begeleiding van leerlingen te verbeteren?

Voorzitter, dan de overgangsfase. Een overgangsperiode is van groot belang om geen brokken te maken in de huidige ondersteuning. Ik moest een beetje denken aan de invoering van de Jeugdwet en het passend onderwijs. De filosofie klonk goed en de beloften waren vele, maar de uitvoering bleek toch veel taaier dan gedacht. Laten we dat zo veel mogelijk vermijden. Dat moet ook kunnen, want de doelgroep is bij dit wetsvoorstel veel kleiner. De regering geeft al denkrichtingen aan voor het overgangstraject, maar vanuit mijn optiek klinkt dat allemaal nog iets te vrijblijvend. De regering schrijft bijvoorbeeld dat de bestaande praktijk een jaar lang gecontinueerd zou kunnen worden. Dat lijkt de SGP heel belangrijk, maar ik mis een helder kader. Mijn vraag is dan ook: worden hier echt duidelijke afspraken over gemaakt?

Naast de lengte van de overgangstermijn noem ik een vijftal concrete inhoudelijke punten waarop duidelijkheid van belang is. De eerste. Consulenten mogen niet door het hele land gestuurd gaan worden en bij de overgang moeten wijzigingen in een individuele situatie in overleg met hen worden doorgevoerd. Is dit een duidelijk recht waarop medewerkers zich kunnen beroepen? Zijn er uitzonderingen mogelijk op de minimumaanstelling van 24 uur?

Ten tweede. Convenanten zijn nodig voor het behouden van de samenwerking tussen consulenten en ziekenhuizen, de toegang tot informatie, en de beschikbaarheid van werkplekken. Zijn die convenanten en het implementatieplan uiterlijk in het eerste kwartaal van 2026 beschikbaar?

Dan het derde punt. Er is begrijpelijke vrees voor de uitval van medewerkers met dubbelfuncties die in de huidige praktijk een cruciale rol vervullen in de samenwerking in het veld. Sommige medewerkers hebben een schat aan ervaring. Er wordt gerichte actie ingezet op plekken waar de continuïteitsrisico's zitten. Dat vraagt meer dan alleen een contract aanbieden, zeg ik daarbij.

In de nota van wijziging en de schriftelijke reactie zegt de regering dat ze aanstuurt op het verankeren van de regionale inbedding in de statuten. Kunnen we ervan uitgaan dat dit meer is dan een inspanningsverplichting en gewoon de toepassing van de bedoeling van de wet?

En dan het vijfde en laatste punt. De regering geeft aan dat er geen verplichting is om te compenseren voor stijgende loon- en prijskosten. Dan is mijn vraag: hoe voorkomt de regering dat de stichting en de kwaliteit financieel in de knel komen als er geen gegarandeerde indexatie bestaat, terwijl alle medewerkers wel onder de cao gaan vallen?

Voorzitter. Dan de relatie met schoolverzuim. De SGP vraagt aandacht voor de relatie tussen schoolverzuim en de beschikbaarheid van ondersteuning. In de praktijk blijken ouders er nog weleens voor te kiezen om hun kind thuis te houden door het benutten van geoorloofd verzuim in plaats van het inschakelen van ondersteuning bij ziekte. De leerplicht kan hier formeel niets mee. Op welke manier kunnen leerplichtambtenaren een stimulerendere rol vervullen in het nieuwe model om zulke situaties te beperken?

In het verlengde hiervan vraagt de SGP aandacht voor de langetermijngevolgen van ziekte bij leerlingen. In de praktijk blijkt de meeste aandacht uit te gaan naar de fase van medische behandelingen — dat is natuurlijk ook logisch — maar zodra die zijn afgerond, kan zomaar de gedachte ontstaan dat er minder behoefte is aan ondersteuning. Uit de cijfers blijkt ook dat de ondersteuning vaak relatief kort duurt. Leerlingen ondervinden echter vaak veel langer gevolgen, niet alleen bij het leren, maar ook psychisch. Mijn vraag is: hoe wil de regering de aandacht hiervoor vergroten? Hoe voorkomen we dat leerlingen zich ten onrechte ziekmelden?

Voorzitter. Dan kom ik op de relatie met passend onderwijs. De SGP houdt namelijk vragen over de relatie met passend onderwijs, met name over de basisondersteuning, die overal geboden moet worden. We hebben er nu niet goed zicht op, maar de verschillen tussen scholen en samenwerkingsverbanden kunnen groot zijn als het gaat om het inschakelen van ondersteuning bij ziekte. Het kan gevolgen hebben voor de zorg voor de leerling als scholen bewust of onbewust de landelijke gespecialiseerde expertise niet inschakelen en zelf ondersteuning leveren. Scholen kunnen onnodig het wiel zelf opnieuw gaan uitvinden. Vindt de staatssecretaris het wenselijk dat scholen eigenlijk altijd contact leggen met die landelijke ondersteuning?

De SGP hoort ook graag wat de rol is van de voorgestelde landelijke norm voor basisondersteuning. Het lijkt erop dat de ondersteuning bij ziekte daarin nauwelijks een plaats heeft. Ik lees wel dat voorbehouden medische handelingen niet onder de landelijke norm voor basisondersteuning vallen. De landelijke norm noemt ook specifieke ondersteuningsgebieden, zoals dyslexie en hoogbegaafdheid. Zou er niet iets gezegd moeten worden over ondersteuning bij ziekte en over de rol van de landelijke stichting? Ook met een landelijke organisatie verdient namelijk élk kind in élke regio voldoende zorg.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng. We gaan naar de laatste spreker van de kant van de Kamer in de eerste termijn. Dat is de heer Boomsma namens JA21.

Gaat uw gang.

De heer Boomsma (JA21):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Je zal als kind maar ziek zijn. Je zal maar zo ziek zijn dat je niet naar school kan, en dat dan ook voor langere tijd. Het is natuurlijk cruciaal dat we die kinderen nog helpen om onderwijs te krijgen, zodat ze zo goed mogelijk bezig kunnen blijven en zodat ze geen achterstanden oplopen. Zoals de heer Kisteman en mevrouw Rooderkerk ook al aangaven, is het ook om een andere reden van groot belang. Het is namelijk goed omdat dat helpt om met je toekomst bezig te blijven en de zinnen te kunnen verzetten. Wij hoorden in onze gesprekken met mensen uit de praktijk ook een veelzeggend, maar droevig verhaal over de betekenis van dit type onderwijs. Een vrouw die bij een leerling in de palliatieve fase thuis was, vroeg aan haar wat zij nog zou willen doen. De leerling zei toen dat ze voordat ze dood zou gaan nog wilde leren hoe ze de "d's" en "t's" aan het einde van een woord goed moest spellen. Dat is natuurlijk hartverscheurend. Het toont echter ook aan dat het ongelofelijk belangrijk en betekenisvol is om dit type onderwijs te geven.

De fractie van JA21 steunt deze wet dus. We steunen het ook om het onderwijs aan zieke kinderen op landelijk niveau centraal te beleggen bij een nieuwe stichting. Nu zijn er namelijk verschillende organisaties bij betrokken. Dat wordt er straks nog maar één. Zieke kinderen krijgen les via de onderwijsadviesbureaus, die over onderwijs aan huis gaan, en de universitaire medische centra, die verantwoordelijk zijn voor de ziekenhuisscholen. De consulenten adviseren scholen en kunnen ook thuis lesgeven, maar die hebben nu heel veel werkgevers. Daardoor kunnen er in de verschillende regio's ook grote verschillen ontstaan. Ik heb begrepen dat leerlingen dus ook niet overal kunnen rekenen op thuisonderwijs. Dat is natuurlijk ook heel tijdrovend. Ik weet dat daar in Amsterdam speciale docenten beschikbaar voor zijn. Ik begrijp echter dat er ook heel veel plekken in Nederland zijn waar dat gewoon niet kan. Mevrouw Westerveld had het al over het Thuiszitterspact. Ik heb begrepen dat in Brabant gebruik wordt gemaakt van vrijwilligers, vaak gepensioneerde docenten, leerkrachten. Dat lijkt me ook ongelofelijk waardevol. Maar misschien kunnen daar ook andere vrijwilligers voor worden ingezet, dus vrijwilligers die niet per se een onderwijsbevoegdheid hebben. Kan dit op een bepaalde manier worden uitgebreid? Weet de staatssecretaris hoe dit nu is geregeld, in welke regio's in Nederland op dit moment nog geen thuisonderwijs kan worden geboden en of dit kan worden uitgebreid?

Een ander nadeel van de huidige ozl lijkt me de financiering, die versnipperd is. Daardoor is er een risico op te grote overhead. Het budget voor de consulenten gaat via de ministeries naar de onderwijsadviesbureaus. Via de ev loopt de geldstroom naar de umc's. Dat is zo bepaald in 1999, toen de ziekenhuisscholen in oude vorm werden opgeheven. Daardoor is elke organisatie zelf verantwoordelijk. Elke organisatie geeft zelf afzonderlijk geld uit aan bijvoorbeeld hr of ICT. Die formatie wordt op allerlei verschillende manieren ingezet. De indruk bestaat dat dit niet altijd leidt tot de best mogelijke inzet. Eén organisatie zou in ieder geval moeten leiden tot minder overhead, zodat er meer geld overblijft voor de zorg voor zieke leerlingen. Dat is natuurlijk waar het ons allemaal om gaat. Ik steun dit voorstel dus ook.

Ik heb nog wel een aantal vragen over hoe dit in de praktijk zal werken. Heel veel van die vragen zijn eigenlijk al door anderen gesteld, dus ik zal die niet allemaal gaan herhalen. Daar is namelijk heel goed naar gekeken door andere fracties. Wij sluiten natuurlijk ook wat later aan in dit hele traject.

Er klinken zorgen dat in die nieuwe opzet mogelijk sprake zal zijn van een verlies aan expertise, omdat maar een deel van de ozl-consulenten naar de nieuwe stichting gaat. De uitvoering ligt nu nog bij de onderwijsadviesbureaus, waardoor sommige medewerkers die daarbij betrokken zijn, er een taak bij hebben gekregen. Ook orthopedagogen en gz-psychologen moeten dit werk doen. Sommigen zullen niet overstappen naar de nieuwe stichting, maar blijven werken bij zo'n onderwijsadviesbureau. Het kan ook zo zijn dat hun huidige stukje formatie te klein is, waardoor ze mogelijk niet eens mogen overstappen naar de nieuwe centrale stichting. Dus hoe schat de staatssecretaris het risico in op personeelstekorten en dat er toch een verlies aan expertise zal optreden? Ik begrijp dat het ministerie heeft aangegeven dat kleine fte-betrekkingen, dus bijvoorbeeld tweeënhalve dag, eigenlijk niet wenselijk zijn. Is dat nog steeds het standpunt van de staatssecretaris? Als je die regel namelijk zo aangeeft, hoe denk je dan die personeelstekorten te kunnen voorkomen?

Voorzitter. Dan zag ik nog dat de onderwijsinspectie had aangegeven dat de ozl alleen beschikbaar is voor de bekostigde mbo-instellingen. Dat staat ook in de memorie van toelichting. Is het dan zo dat studenten aan niet-bekostigde mbo-instellingen daar geen gebruik van kunnen maken? En wat is daar dan de gedachte achter? Het gaat namelijk toch om vele tienduizenden studenten. Een deel daarvan is ook gewoon jonger dan 23 jaar. Als je dit dan optuigt, lijkt het mij eigenlijk zinnig dat ook studenten aan niet-bekostigde mbo-instellingen daarvoor in aanmerking komen. Ik snap het nu nog niet, maar misschien is er een hele goede reden voor geweest. Als die er niet is, of als ik die niet zo hoor, dan komen wij misschien nog met een amendement om dat in de wet recht te zetten.

Tot slot, voorzitter. Ik heb nog een opmerking over digitaal onderwijs op afstand. Dat kan een leerling natuurlijk ontzettend helpen. Ik zag ook een veelbelovende toepassing, die KlasseContact heet. Dat is een robot van KPN. Langdurig zieke kinderen kunnen via een soort robot contact houden met hun school en hun klasgenootjes. Zo blijft de sociale interactie er natuurlijk ook nog bij. Die zieke leerlingen zijn dus ook in de klas te zien op het scherm van die robot. Ze kunnen vanuit huis ook zelf de camera bedienen. Er zijn ook andere robots, maar die kun je niet zelf bedienen en daarop zie je de kinderen ook niet. Dat is het verschil. Ik begrijp uit het veld dat men heel enthousiast is over de programma's van KlasseContact, ook omdat een robot zo'n leerling veel meer autonomie biedt, veel meer dan wanneer je het bijvoorbeeld via Teams doet. Ik begrijp dat de teleurstelling dan ook heel groot was toen enkele weken geleden vanwege de hoge kosten werd besloten om dat middel niet langer te gebruiken. Maar ik heb gezien dat de overheid in België de inzet van die robots wel financiert. Daar heet het Bednet. Is de staatssecretaris bereid om te kijken naar mogelijkheden om zoiets als KlasseContact toch te behouden en een doorstart te laten maken in het vo en mbo? Wat zou dat kosten en wat is daarvoor nodig? Graag hoor ik of hij daar een toezegging op kan geven.

Ik denk dat het namelijk ook een rol kan spelen voor de categorie leerlingen die inderdaad nog buiten de boot valt, namelijk de psychisch zieke kinderen, ook al wordt dat hopelijk hersteld met het amendement. Er zijn psychisch zieke kinderen voor wie dit soort ondersteuning heel handig zou zijn. Een pilot met dit middel voor die zieke kinderen is ook al gestopt. Weet de staatssecretaris wat daar de reden van is? Zou er niet ook een uitbreiding van het personeel nodig moeten zijn om die categorie ook toe te laten tot de ozl-systematiek? Wordt daarnaar gekeken? Wat zijn daar de mogelijkheden voor?

Tot zover. Dank u wel.

De voorzitter:
Ik dank u wel voor uw inbreng. We zijn daarmee aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:
We gaan nu schorsen voor de lunchpauze. Na de lunchpauze is er eerst een korte stemming. Daarna gaan wij verder met de behandeling van deze wet met de eerste termijn van de kant van de staatssecretaris. Daarom schors ik de vergadering tot 13.45 uur.

De vergadering wordt van 12.56 uur tot 13.45 uur geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen

Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 en enige andere onderwijswetten in verband met de landelijke borging van de uitvoering van ondersteuning van scholen en instellingen bij het onderwijs aan zieke leerlingen (Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen) (36530).

De voorzitter:
We zijn aangekomen bij de eerste termijn aan de kant van het kabinet, van de staatssecretaris.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:
Ik geef hem daarom het woord. De staatssecretaris.

Staatssecretaris Becking:
Voorzitter, dank u wel. Per jaar worden er ruim 40.000 kinderen en jongeren opgenomen in een ziekenhuis. Een deel van hen is helaas ernstig ziek. Voor de kinderen en hun familie is dat zeer ingrijpend, maar ook op hun school heeft dit veel impact. De Kamer sprak daar al uitgebreid over. Ik heb het ook zelf met eigen ogen gezien in het Prinses Máxima Centrum voor kinderen met kanker. Duidelijk werd mij daar vooral ook dat hoe ziek een kind ook is, kinderen altijd nieuwsgierig blijven en altijd willen leren.

Maar hoe geef je dan onderwijs aan kinderen die ziek zijn, die ernstig ziek zijn en die tijdens de behandeling zijn opgenomen in het ziekenhuis of thuis zijn? Gelukkig bestaat in Nederland een prachtige voorziening die de school dan helpt. Dat zijn de circa 100 consulenten onderwijsondersteuning zieke leerlingen, oftewel de consulenten ozl. Dat gebeurt door de school te helpen het onderwijsprogramma aan te passen, of om via techniek de verbinding met de klas te behouden. Waar kinderen vroeger lang werden opgenomen en les kregen in ziekenhuisscholen, zijn tijden door vaccinaties en medische vooruitgang gelukkig veranderd. Daarom zijn in 1999 ziekenhuisscholen opgeheven en is bij wet geregeld dat de voorzieningen in de academische ziekenhuizen werden ingericht en onderwijsadviesbureaus in de regio de taak uitvoeren om scholen met zieke kinderen, zieke leerlingen te ondersteunen.

Vandaag ligt een voorstel voor om deze wet aan te passen. Niet het werk dat de consulenten doen verandert, maar wel de manier waarop we dat willen organiseren. Het voorstel regelt dat we gaan werken met één organisatie met de 100 consulenten in één team, één budget van zo'n 10 miljoen euro en een duidelijke taak, in plaats van de achttien organisaties met elk hun eigen subsidiebudget. Het is belangrijk dat we deze stap zetten, om vier eenvoudige redenen. Het is flexibeler. Het werk kan daar plaatsvinden waar het nodig is, zonder schotten tussen verschillende organisaties. Het is duidelijker: scholen, kinderen en ouders hebben één vast aanspreekpunt, ook als een kind vanuit het ziekenhuis naar huis gaat. Het bereik wordt groter, omdat we werken met één duidelijke voorziening en ook de leerlingen in het mbo bedienen. De kwaliteit wordt op den duur hoger en uniformer. Op dit moment zijn er te grote verschillen in de ondersteuning die door de achttien organisaties wordt geboden.

U vroeg in uw termijn aandacht voor een paar zaken. Ten eerste. De ondersteuning voor scholen blijft gratis, laagdrempelig en ook dichtbij georganiseerd. Per nota van wijziging is naar aanleiding van vragen uit uw Kamer verduidelijkt dat de stichting ook in de regio blijft werken. Consulenten blijven het werk doen in hun regio en in hun eigen netwerk. Voor 85% van de formatie geldt de overgang van onderneming. Degenen voor wie dat niet geldt, krijgen een aanbod vanuit de stichting. Daarbij is maatwerk mogelijk. Ook dat kan in deeltijd of als combibaan, waar velen van u ook al aandacht voor hebben gevraagd. De regering kiest er niet voor om naast de organisatiestructuur de doelgroep uit te breiden. De doelgroep is nu kinderen die lichamelijk ziek zijn. De expertise bij de consulenten is immers in decennia opgebouwd en ook heel specifiek. Het toewerken naar één organisatie voor deze doelgroep moet heel zorgvuldig gebeuren. Ik acht het daarom onverstandig om de doelgroep nu te verbreden. Kortom, we hebben het over een relatief kleine som geld en een relatief kleine groep leerlingen, zo'n 5.000. Het gaat om de inzet van 70 fte aan ondersteuning. Ondanks dat is dit wetsvoorstel wel cruciaal om het recht op onderwijs te borgen voor kinderen die ziek zijn en de prachtige ozl-voorziening toekomstbestendig te maken.

Meneer de voorzitter. Ik zal nu ingaan op de vragen die door uw Kamer gesteld zijn. Daarbij staat het belang van het kind voorop. Ik heb vier blokjes: een blokje over het belang van het kind en de consulent, een over de regio — daar zijn veel vragen over gesteld — een over de implementatie en een blokje overig. In mijn laatste blokje geef ik de appreciatie van de amendementen.

Ik kom bij mijn eerste blokje over het belang van het kind en de consulent. Ik begin met de vraag van de heer Kisteman, de heer Ceder en mevrouw Armut: hoe blijft het kind in het nieuwe stelsel op één staan? De voorziening blijft laagdrempelig, zoals ik al zei, en gratis. Kinderen staan voorop. Ze kunnen straks als gevolg van dit wetsvoorstel beter geholpen worden. Want consulenten kunnen makkelijker worden ingezet waar ze echt nodig zijn. Door de vorming van één stichting maakt het niet uit waar een kind ziek wordt, want overal wordt dan dezelfde ondersteuning geleverd. De ondersteuning van een leerling die uit het ziekenhuis wordt ontslagen, kan efficiënter worden voortgezet omdat alle consulenten straks voor één stichting werken. Scholen en ouders kunnen terecht bij één aanspreekpunt in plaats van bij verschillende organisaties.

De heren Ceder en Kisteman vroegen: klopt het dat in het wetsvoorstel efficiëntie en doelmatigheid vooropstaan, en niet het belang van het kind? Nee, dat klopt niet; dat heb ik net ook gezegd. Deze wijziging is juist nodig om de ondersteuning te borgen en deze duurzaam te behouden. Leerlingen kunnen als gevolg van dit wetsvoorstel beter worden geholpen; dat heb ik net gezegd en toegelicht.

Mevrouw Rooderkerk vroeg: hoe voorkomt u dat kinderen in de transitie tussen wal en schip vallen? Het antwoord daarop is dat de dienstverlening die nu al door de consulenten verleend wordt, ook onder de nieuwe stichting gewoon doorgaat. Wetende met hoeveel hart de ozl-consulenten zich dagelijks inzetten voor zieke leerlingen, heb ik er ook echt alle vertrouwen in dat geen kind tussen wal en schip zal vallen. Met de consulenten en organisaties werk ik de implementatie zorgvuldig uit. Dat ben ik al aan het doen en dat zetten we komend jaar ook voort. De voorlichting aan scholen en ouders wordt daar nadrukkelijk in meegenomen.

De heer Ceder van de ChristenUnie vroeg hoe de zienswijze van ouders en leerlingen is meegenomen. Die is meegenomen. Ouders wijzen ons op de huidige regionale verschillen in de ondersteuning en het behouden van de laagdrempelige ondersteuning. Dat onderstreep ik ook. Voor ouders en leerlingen heeft een landelijke stichting meerdere voordelen. Met één landelijke organisatie is er ook één aanspreekpunt. Daarnaast wordt er een belanghebbendenraad ingericht waar ouders en leerlingen in participeren. Ook komt er bij de stichting een meldpunt voor eventuele klachten.

Mevrouw Westerveld van GroenLinks-Partij van de Arbeid vroeg of er specifieke afspraken gemaakt kunnen worden over de vertegenwoordiging van leerlingen en oud-leerlingen. Voor de belanghebbendenraad wordt een reglement opgesteld. De vertegenwoordiging van zieke leerlingen en hun ouders in de belanghebbendenraad is van groot belang. Dat kan ook in de raad van toezicht. Dat zal ik meenemen bij de verdere uitwerking van de reglementen daaromtrent.

Mevrouw Beckerman vroeg hoe de ervaring van ouders en leerlingen wordt meegenomen in dit wetsvoorstel. Ik zei al dat de stichting een belanghebbendenraad krijgt. Medewerkers, leerlingen en ouders worden dan bevraagd op hun ervaringen met die nieuwe stichting. Dat zullen we ook onderzoeken in de wetsevaluatie.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Er werd zojuist antwoord gegeven op mijn vraag hoe we voorkomen dat er kinderen zijn die hierdoor tussen wal en schip vallen of niet de zorg krijgen die ze in het huidige systeem wel krijgen. De staatssecretaris gaf daarin aan: dat komt wel goed; maakt u zich geen zorgen. Maar hoe kijkt hij er dan naar dat al 24 van die 115 consulenten aangeven dat ze niet over kunnen naar die nieuwe stichting, bijvoorbeeld omdat zij ook ander werk doen en ze dat op deze manier niet kunnen combineren? Want dat heeft dus meteen impact op het aantal kinderen dat geholpen kan worden op deze manier.

Staatssecretaris Becking:
Dat begrijp ik ook, en die zorgen snap ik ook. Wat ik probeer te zeggen, is dat ik denk dat er door de betrokkenheid van de consulenten bij die kinderen juist heel veel neiging zal zijn om mee over te gaan en om die wel te blijven ondersteunen. Die betrokkenheid bij die kinderen is juist heel erg groot. En je kunt ook in die nieuwe constellatie flexibel blijven werken; er is geen belemmering in dat opzicht.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik schrik een beetje van dit antwoord, en dat is omdat het niet om heel veel mensen gaat; het gaat om 115 onderwijsconsulenten die ontzettend belangrijk werk doen. Het is een wet waaraan tien jaar is gewerkt, of waarvan het in ieder geval tien jaar heeft geduurd voordat die er lag sinds het onderzoek. 24 van deze consulenten, dus zeg maar een vijfde, zeggen dat ze niet meekunnen op deze manier omdat het niet flexibel is. Zij moeten bijvoorbeeld 24 uur dit werk doen, terwijl ze dat nu flexibel doen: de ene keer meer, de andere keer minder, en daarnaast ander werk. Dus die zorgen zijn er wel degelijk.

Staatssecretaris Becking:
Ja, en die zorgen begrijp ik ook. Tegelijkertijd staat de grote meerderheid van de consulenten positief tegenover deze wijziging. Dat blijkt ook uit de brief die ze hebben gestuurd en het is in de afgelopen jaren ook meerdere keren bevestigd. Dit betekent dat bij de consulenten die werken in de ziekenhuizen sprake is van een overgang van de onderneming. Zij komen dus in dienst van de stichting. Bij twee derde van de oab's geldt dat ook, dus dat is samen 85% van de formatie. Het overgrote deel doet ozl als een taak, als onderdeel van een breder takenpakket. Daar doelt u ook op. Daar heeft u ook aandacht voor gevraagd: kan dat straks ook? Het antwoord daarop is ja. Zij krijgen een aanbod om dat werk voort te zetten vanuit de stichting. Dat kan in deeltijd, maar het kan ook een combibaan zijn. Dus ik denk dat we daarmee voldoende waarborgen hebben ingebouwd om dat mogelijk te maken.

De voorzitter:
Mevrouw Rooderkerk, u heeft nog een interruptie voor de staatssecretaris.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ja, want het antwoord is dus nee. Want met het huidige aanbod kunnen deze mensen dus niet mee. En het maakt mij niet uit of 95% meekan. Het gaat gewoon om kinderen die nu echt hele belangrijke hulp krijgen, en om consulenten die daar heel goed en specifiek werk voor doen. Als die niet allemaal meekunnen, als een vijfde niet meekan, dan gaat dat heel veel kinderen niet verder helpen. Mijn vraag is dus echt heel concreet: gaat u nu iets extra's doen voor de consulenten, bijvoorbeeld die 24 van het onderwijsnetwerk Nederland, die nu aangeven "we kunnen niet mee volgens de huidige afspraken, want je moet bijvoorbeeld minimaal 24 uur werken en dat kan niet met mijn werk"?

De voorzitter:
"Gaat de staatssecretaris" ... Graag via de voorzitter praten.

Staatssecretaris Becking:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Dat precieze getal ken ik niet precies, maar daar wil ik straks graag nog even op terugkomen. Ik denk dat er echt voldoende waarborgen zijn ingebouwd om dit wel mogelijk te maken; 85% is natuurlijk ook een heel hoog aantal. Uiteindelijk denk ik dat de betrokkenheid van de consulenten zo groot is bij deze problematiek, dat ik ook verwacht dat er heel veel hiervoor zullen kiezen, dat dat ook in deeltijd kan en dat dat ook met een combibaan kan. Misschien niet iedereen, maar dat zullen we in de praktijk moeten zien.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik had heel graag gewild dat de staatssecretaris aan de voorkant had voorkomen dat we nu in deze situatie zouden zitten. Ik vind dit echt onzorgvuldig, als we het over zo'n kleine populatie kinderen hebben voor wie dit heel erg cruciaal en van belang is, en over 115 onderwijsconsulenten die heel belangrijk werk doen. Nu staan we op het punt om een deel te verliezen, en van tevoren zijn er geen gesprekken gevoerd over wat ze nodig hebben om het voor elkaar te krijgen dat ze allemaal meegaan. We hebben ze echt allemaal nodig om die kinderen ook echt deze hulp te kunnen geven. Dus ik hoop dat de staatssecretaris, wellicht in tweede termijn maar anders ook, de toezegging kan doen dat hij hierover in gesprek gaat en ook aanpassingen gaat doen om ervoor te zorgen dat zij wel degelijk naar die stichting over kunnen. We hebben al deze mensen gewoon nodig.

Staatssecretaris Becking:
Ik ben het ermee eens dat we al deze mensen nodig hebben. Ik bedoel, ik zal mijn uiterste best doen om te zorgen dat er zo veel mogelijk mensen overgaan. En ik wil er best nog wel even in tweede termijn op terugkomen om iets preciezer in te gaan op wat ik nog extra kan doen. Ja, dat kan ik doen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik sluit mij helemaal aan bij deze vraag van mevrouw Rooderkerk. Ik denk dat dit een grote zorg is van een groot deel van deze Kamer, juist omdat het over een beperkt aantal mensen gaat, waarvan we allemaal hebben geschetst hoe belangrijk zij zijn — de staatssecretaris deed dat ook — vanwege hun netwerken, hun kennis en al hun ervaring. Wat wij als Kamer volgens mij heel scherp willen, is dat er voor de mensen die aangeven dat zij met de huidige afspraken niet meekunnen, aanvullende afspraken worden gemaakt. Of misschien een andere vorm, waarin zij bijvoorbeeld gedetacheerd kunnen worden bij de stichting, zodat ze hun andere werkzaamheden nog kunnen voortzetten. Eigenlijk hoop ik dat de staatssecretaris die harde toezegging kan doen, want het is heel duidelijk dat een groot deel van de Kamer die harde toezegging zou willen.

Staatssecretaris Becking:
Wat ik nog kan zeggen is dat we het komende halfjaar met iedere consulent in gesprek gaan over de vraag wat ze willen. Dan nog terzijde: de 22 mensen staan voor 7 fte, kreeg ik net mee. Dus ik denk dat we het wel in het perspectief moeten zien van het totale wetsvoorstel, waarbij ook die nieuwe stichting natuurlijk een grote verantwoordelijkheid heeft om een goede werkgever te zijn en aantrekkelijk te zijn. Ik denk ook dat die nieuwe werkgever aantrekkelijk is, omdat het onder de cao van het primair onderwijs valt. Dus nogmaals, ik denk dat het met die hele set aan maatregelen echt meer dan voldoende aantrekkelijk is om zo veel mogelijk consulenten die overgang te laten maken.

Mevrouw Beckerman (SP):
Ik hoor de staatssecretaris bewegen en zeggen dat hij er in de tweede termijn op terug wil komen en er wel naar wil kijken de komende maanden, maar ik vind het ook lastig dat hij zegt: het is máár 7 fte. Het kan gaan om een heleboel mensen die misschien bijvoorbeeld één dag per week fantastisch werk leveren en echt het verschil maken. Waarom zegt de staatssecretaris niet gewoon toe om bijvoorbeeld die 24 uurseis los te laten? Ik vraag dit ook omdat het zo breed gedragen is. Wat is nou de drempel om die eis los te laten?

Staatssecretaris Becking:
Misschien kan ik daar in tweede termijn op terugkomen, met een concreet antwoord op de vraag of ik nog iets extra's kan doen in het kader van wat de Kamer nu onder de aandacht brengt.

De voorzitter:
Dank u wel. Vervolgt u uw betoog.

Staatssecretaris Becking:
Dank. Mevrouw Rooderkerk vroeg: hoe ziet het werk voor de consulenten er straks uit? Ik zei al dat ik verwacht dat de stichting een goede werkgever zal zijn, met oog voor wat die werknemers nodig hebben. Dat gaat ook over een plezierige werkomgeving. Hoe de stichting zijn werk organiseert, is natuurlijk wel aan het bestuur van de stichting. Ze hebben daar ook budget voor. De stichting zal zorgen voor een fijne werkomgeving, waar je elkaar ook kan treffen als collega's voor de juiste voorzieningen, ook om thuis te werken. Een grote groep van de huidige ambulant werkende consulenten doet dat natuurlijk ook al.

Mevrouw Rooderkerk vroeg ook of consulenten op hun werkplek kunnen blijven en kunnen blijven samenwerken met dezelfde ziekenhuizen, dezelfde ouders en dezelfde leerlingen. Het antwoord daarop is: ja. Voor veruit de meeste consulenten geldt dat ze van rechtswege met hun arbeidsovereenkomst naar de stichting overgaan, omdat het werk overgaat. De standplaats maakt deel uit van de arbeidsovereenkomst. Dus de consulenten ozl blijven vanuit hun huidige standplaats werken.

De heer Kisteman vroeg of medewerkers bij de stichting ook meerdere taken of rollen kunnen uitvoeren. Ja, in principe kan dat. Daar zei ik al iets over. Het is straks bijvoorbeeld mogelijk dat de consulent ambulant werken in de regio combineert met werk in een educatieve voorziening of dat werken als consulent wordt gecombineerd met communicatietaken. Daarbij moet ik wel weer opnieuw opmerken dat de stichting uiteraard over haar eigen personeelsbeleid gaat.

Mevrouw Westerveld, de heer Ceder en mevrouw Rooderkerk vroegen: is het mogelijk om detacheringsconstructies of combinatiefuncties toe te staan om de landelijke overgang zachter te maken? Ik herhaal dat de consulenten zeer gemotiveerd zijn om het werk te doen. 85% gaat mee. Ik heb daar net iets over gezegd. De stichting kan en mag werken met combinatie- en deeltijdfuncties, zeker als het gaat om het borgen van die expertise die we zo hard nodig hebben. Detachering kan ook, maar is wel btw-plichtig. Die kosten gaan dan weer af van het primaire proces.

Mevrouw Westerveld vroeg: kan de staatssecretaris er alles aan doen om de kennis en expertise van parttimers te behouden als zij dit zelf willen? Ja, daar zal ik ook wel actief op sturen richting de stichting. In kaderbrieven en op basis van goed opdrachtgeverschap vanuit mijn ministerie kan ik dat onderstrepen. Combibanen blijven mogelijk, juist als dat helpt om de expertise te behouden.

Mevrouw Beckerman vroeg: is een beloning die gelijk is aan de beloning in het primair onderwijs passend en voldoende? Ja, want de cao primair onderwijs is een passende cao. In de cao van het primair onderwijs zitten functies die lijken op de taken van de onderwijsconsulenten, zoals de functie van een zorgcoördinator op een school. De huidige consulenten vallen bij hun huidige werkgevers onder verschillende cao's. Voor bijna alle consulenten is overstappen naar de cao primair onderwijs ook een verbetering.

Mevrouw Rooderkerk en de heer Ceder vroegen hoe ik de risico's op uitstroom beoordeel. Wat is het plan om mensen te behouden? Consulenten ozl zijn zeer gemotiveerd voor dit werk. Een groot deel ondersteunt de wetswijziging. Dat blijkt ook uit hun eigen brief aan de Kamer en aan mij. Bij dertien organisaties is sprake van een overgang van onderneming. Bij ziekenhuizen gaat iedereen over. Voor slechts vier onderwijsadviesbureaus is hiervan geen sprake. Die consulenten krijgen dan een aanbod vanuit de stichting. Dat kan ook een deeltijdaanbod zijn.

In het voorjaar van 2026 wordt duidelijk waar eventueel nog gaten vallen. Daarover stelde de Kamer net ook wat aanvullende vragen. In het voorjaar van komend jaar weten we dus waar eventueel gaten vallen. Daar kan ook weer apart op worden geworven, zodat we in ieder geval kunnen verzekeren dat de stichting op 1 januari 2027 met een volle formatie gaat starten.

De heer Stoffer vraagt of consulenten straks het hele land door worden gestuurd. Nee, hoewel alle activiteiten en middelen in de toekomst bij een landelijke stichting worden belegd, betekent dit nadrukkelijk niet dat consulenten het hele land door worden gestuurd vanuit één centrale locatie. De stichting gaat werken met regioteams. De consulenten blijven in principe het werk doen in de regio waar zij nu ook al werken. Ik twijfel er niet aan dat de stichting een goede werkgever zal zijn en dat afspraken over wijzigingen altijd in overleg met de betreffende medewerker/consulent zullen worden gemaakt, rekening houdend met hun belangen en wensen.

De heer Ceder vroeg wat er met kritische geluiden is gedaan. Ik heb al gezegd dat de ziekenhuizen en het overgrote deel van de consulenten voor het voorstel zijn, maar er zijn uiteraard ook zorgen. Die begrijp ik ook. De branchevereniging voor onderwijsadviesbureaus is in de brief aan de Kamer van maart kritisch geweest, want die verliezen hun subsidie en ook hun ozl-taken. Maar ze werken wel vanuit hun rol als werkgever constructief mee aan de voorbereiding van de transitie naar de nieuwe stichting. Ook onder consulenten zijn er zorgen over de uitvoering. Daarvoor is een klankbordgroep opgericht, die nu elke maand met OCW aan tafel zit. Hun input wordt zeer gewaardeerd en wordt ook ten volle meegenomen.

Meneer de voorzitter. Ik kom nu bij mijn tweede blokje: regio.

De voorzitter:
Er is eerst nog een vraag van mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een vraag over de inspraak van jongeren. Ik hoorde de staatssecretaris in zijn antwoorden zeggen dat er een deelnemersraad komt, terwijl in de schriftelijke beantwoording nog gesproken werd van een cliëntenraad. Een cliëntenraad heeft wettelijke taken, bevoegdheden en inspraak. De vorm die de staatssecretaris schetste, ken ik niet. Ik ben benieuwd wat voor raad dat wordt. Mijn concrete vragen waren of bijvoorbeeld in de statuten van de nieuw op te richten stichting afspraken gemaakt kunnen worden over degenen die straks in de raad — in mijn hoofd is het nog steeds de cliëntenraad — zouden komen om te waarborgen dat de stem van leerlingen of oud-leerlingen, van jongeren, gehoord blijft.

Staatssecretaris Becking:
Waar ik net over sprak, ging over de klankbordgroep die nu werkt aan de implementatie et cetera. U vraagt of het heel concreet benoemd kan worden. In het reglement van de raad van toezicht kun je daar natuurlijk een bepaling voor opnemen. In de verschillende profielen van de leden van de raad van toezicht zou je dat kunnen opnemen. Dat kunnen we bij de invoering meenemen. Je kunt kwaliteitscriteria en allerlei andere criteria stellen. Dat zouden we in dit geval inderdaad kunnen uitwerken.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dat is fijn. Maar ook de andere kant, de cliëntenraad, dus de medezeggenschapsraad …

Staatssecretaris Becking:
Daar kom ik nog op terug.

De voorzitter:
Kijk eens aan. We gaan door met het volgende blokje, denk ik.

Staatssecretaris Becking:
De heren Kisteman en Ceder vroegen hoe ervoor gezorgd wordt dat de positieve kanten van de huidige structuur worden behouden. De huidige structuur heeft waardevolle elementen en die wil ik graag behouden. Daar heeft de Kamer ook nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. De ondersteuning blijft laagdrempelig en kosteloos en is snel beschikbaar voor alle zieke kinderen in Nederland. Ook wordt de regionale uitvoering behouden. Dat is nog een keer benadrukt met de nota van wijziging.

Wat gebeurt er met de huidige regionale inbedding? Dat heb ik net gezegd. In de nota van wijziging blijft de regionale dekking benadrukt. De ondersteuning blijft dus georganiseerd in de regio, rond de ziekenhuizen en dicht bij de scholen. Consulenten blijven werken in hun eigen regio en hun eigen netwerk. Dat doen we dan alleen wel vanuit één organisatie. We gaan de mensen en de middelen eerlijker verdelen om ze vooral daar te kunnen inzetten waar het echt nodig is. Het biedt één landelijk aanspreekpunt voor iedereen. Het is ook efficiënter, want we hebben minder overhead nodig.

Meneer de voorzitter. De heer Kisteman vroeg ook nog: kan in een richtlijn aan de stichting worden meegegeven welke mate van regionale aanwezigheid minimaal geborgd moet zijn? In de wet regel ik dat de landelijke stichting zorgt voor een regionale infrastructuur, wat in de praktijk betekent dat er met regioteams gewerkt zal worden. Dat heb ik met de nota van wijziging benadrukt. Een strikte richtlijn van wat de stichting minimaal moet borgen, is volgens mij ongewenst, maar we zullen erop blijven sturen dat de stichting regionaal dekkend werkt.

Mevrouw Armut vroeg of ik overlegd heb met de stichting over de vormgeving van de regionale samenwerking. Die stichting is nog niet opgericht, maar er wordt wel uitgebreid gesproken met allerlei organisaties. Ik heb net al het nodige gezegd over de regionale verankering.

Mevrouw Armut vroeg ook wat er gedaan is met het advies van de Raad van State over een evenwichtige regio-indeling. Dat steun ik. Ik heb ook meer dan genoeg gehoord van de Kamer hoe belangrijk dat is. Dat heb ik ook bij nota van wijziging geregeld, dus daar blijft alle aandacht voor.

Mevrouw Beckerman vroeg ook waarom niet expliciet geregeld is dat de huidige regio's blijven bestaan. In de nieuwe situatie wordt uitgegaan van en aangesloten bij de huidige regio's en ook bij de standplaats van de consulenten. Een meerderheid van de consulenten gaat over naar de landelijke stichting en blijft in de regio werken. Daarmee blijft de opgebouwde samenwerking bestaan.

De heer Stoffer vroeg of de regionale inbedding in de statuten is vastgelegd of wordt vastgelegd. Ja, zeg ik via de voorzitter, daar kunt u van uitgaan. De conceptstatuten worden nu opgesteld en hierin worden de regionale ondersteuningsstructuur en de regionale indeling vastgelegd. Dat was het blokje over de regio, voorzitter.

Mijn derde blokje is dat over de implementatie, de invoering. Mevrouw Rooderkerk vroeg naar de betrokkenheid van ouders, scholen, consulenten en de Tweede Kamer. Daar hebben we het ook over gehad. Ik werk nu al met de consulenten en de achttien aanbieders aan een zorgvuldige voorbereiding. Maandelijks spreekt OCW met een klankbordgroep voor bestuurders en een klankbordgroep voor consulenten. Ik vind het ook heel belangrijk dat we dat samen doen. Dat gaat ook in goede harmonie. Naar ouders en scholen wordt in 2026, dus komend jaar, heel duidelijk gecommuniceerd waar ze per 1 januari 2027 de ondersteuning kunnen vinden. De Tweede Kamer informeer ik in elk geval medio 2026, bij het doen oprichten van de stichting, zoals dat zo mooi heet. Dat doe ik als voorbereiding op de start van de nieuwe stichting.

De heer Kisteman vroeg nog: heeft de stichting voldoende slagkracht voor haar kerntaken zonder onnodige overhead? Het zijn nu achttien organisaties met ieder haar eigen overhead. De stichting heeft straks één budget. Het is een platte organisatie met efficiënte ondersteuning. Dat betekent dat al dat geld niet naar de overhead gaat, maar naar het primaire proces, dus naar de ozl-consulenten en dus naar de leerlingen.

De heer Kisteman vroeg: hoe wordt er voorkomen dat er te veel fte's ontstaan voor de daadwerkelijke behoefte? Met dit wetsvoorstel wordt de doelgroep voor ozl uitgebreid naar ook mbo- en vavo-studenten. Daarnaast is het mijn inzet dat het bereik van de ozl-voorziening wordt vergroot. Dat kan verbeteren als er één landelijk contactpunt is. Daardoor kunnen meer scholen met zieke leerlingen een beroep doen op ozl. Ik heb geenszins de verwachting dat de stichting te maken zal krijgen met overcapaciteit.

De heer Kisteman vroeg ook nog: hoe wordt ervoor gezorgd dat de personele overstap niet leidt tot inefficiëntie? Dan val ik een beetje in herhaling: we gaan van achttien organisaties naar één organisatie met één budget en zo weinig mogelijk overhead. Het wordt er dus eerder beter en goedkoper van.

Hoe wordt voorkomen dat de stichting het budget dat niet nodig is, toch opmaakt, zodat ze later niet gekort zal worden? De stichting zal gewoon een realistische begroting moeten overleggen. Het risico is heel klein dat de stichting dus extra geld uitgeeft. Bovendien wordt de doelgroep uitgebreid met leerlingen in het mbo. In de kaderbrief staat duidelijk vermeld welke taken de stichting heeft. De financiële invulling wordt jaarlijks gegeven in de startbrief. Dat gebeurt dus ook nog jaarlijks. Ook komt er vanuit een stichting normaal gesproken elk jaar een verantwoording. Geld dat niet is uitgegeven, mag ook mee in de egalisatiereserve. Dat kent wel weer een maximum. De rest gaat dan terug naar OCW. Maar goed, zo ver zal het hopelijk niet komen. Deze systematiek van werken is precies dezelfde als bij het Cito en bij SLO.

De heer Kisteman vroeg ook nog naar de overdracht naar het samenwerkingsverband passend onderwijs. Aan het stelsel van passend onderwijs verandert niets. De school blijft verantwoordelijk voor de ondersteuning van het kind, al dan niet met behulp van het samenwerkingsverband. Als een kind na opname nog steeds ziek thuis is, dan kan de ondersteuning vanuit ozl door blijven gaan als dat nodig is. Vervolgens is natuurlijk een goede overdracht belangrijk. Die wordt eenvoudiger, omdat straks één stichting het aanspreekpunt is. De consulenten ozl zullen dan adviseren. Die overdracht en die samenwerking blijven in die constructie dus behouden.

De heer Ceder vroeg: kan de staatssecretaris ...

De voorzitter:
Dat roept interrupties op. Ik zou zeggen: mevrouw Armut gaat voor.

Mevrouw Armut (CDA):
Ik weet niet of de staatssecretaris er misschien nog op in zal gaan, maar ik hoorde hem iets zeggen over het schakelmoment. Hij zegt: het blijft behouden. Mijn vraag ging er alleen wel over dat op dit moment door scholen, ouders en samenwerkingsverbanden wordt aangegeven dat het best wel onduidelijk is wanneer het overgaat van ozl naar passend onderwijs en dat het verschilt per regio. Mijn vraag aan de staatssecretaris was: komt daar iets van een richtlijn voor of iets waarmee er op een uniforme manier gewerkt kan worden? Dat moet wel gebeuren met behoud van maatwerk als dat nodig is, maar komt daar meer duidelijkheid over?

Staatssecretaris Becking:
Ik denk dat de convenanten die daaromtrent worden gesloten deel uitmaken van het implementatieplan. Wat we precies in die convenanten moeten afspreken, is onderwerp van overleg met de ziekenhuizen. We zijn met een implementatieplan bezig, dat voor de zomer gereed is. De convenanten waarin een en ander geregeld wordt, zullen voor de start van de stichting op 1 januari gesloten zijn.

De heer Kisteman (VVD):
Even over die samenwerkingsverbanden en de overdracht. Onderwijs aan zieke leerlingen is geregeld in de regio. Dat wordt zo meteen landelijk. Ik kan me voorstellen dat het nu superefficiënt gaat, omdat samenwerkingsverbanden regionaal actief zijn en dus het onderwijs aan zieke leerlingen ook regionaal wordt georganiseerd. Straks komt er een landelijke stichting. Hoe zorg je er dan voor dat de samenwerking goed blijft?

Staatssecretaris Becking:
Ik denk dat de stichting er ook gewoon op zal toezien dat een en ander net zo goed blijft functioneren als het nu doet.

De voorzitter:
Ik zie de heer Kisteman twijfelen. Gaat uw gang.

De heer Kisteman (VVD):
Ik weet een klein beetje hoe de samenwerkingsverbanden her en der werken en dat het niet zo makkelijk is als dit. Is het dan: dit is het, succes ermee? Of krijgen wij er iets van te zien? Hoe gaat die stichting dat straks oppakken? Het gaat erom dat wij dit goed blijven voortzetten met al die samenwerkingsverbanden die er zijn.

Staatssecretaris Becking:
Ik kan me voorstellen dat ik daar in tweede termijn op terugkom, om dat nog wat preciezer te duiden.

De heer Ceder vroeg hoe de ondersteuning in de perifere ziekenhuizen er straks uitziet. Op dit moment is het wettelijk niet mogelijk om subsidie te geven aan een perifeer ziekenhuis voor een educatieve voorziening. Met de komst van het Prinses Máxima Centrum is destijds voor een tijdelijke noodconstructie gekozen. Het UMC Utrecht krijgt een subsidie voor het PMC, het Prinses Máxima Centrum. De regering vindt dat een ongewenste situatie. Bovendien lost het de situatie in andere perifere ziekenhuizen, zoals het Juliana Kinderziekenhuis, niet op. In de toekomst kan in alle ziekenhuizen een voorziening worden ingericht, mits er voldoende kinderen zijn opgenomen. Hoe dat er praktisch uitziet, verschilt per situatie, afhankelijk van wat er in een specifiek geval nodig is. Maar die voorziening komt er dus.

Mevrouw Westerveld en mevrouw Armut vroegen of ik meer kan vertellen over de manier waarop de regionale en lokale structuren in stand kunnen blijven met de landelijke stichting. Ik denk dat ik ook genoeg heb gezegd over de landelijke stichting en de regionale werking.

De heer Boomsma vroeg: "Vindt u nog steeds dat kleine fte-betrekkingen niet wenselijk zijn? Hoe denkt u dan personeelstekorten te voorkomen?" Daar hebben we het ook al over gehad. Voor een klein deel van de consulenten geldt dat zij het werk dat ze nu doen als taak in een breder pakket doen. De stichting kan zeker ook werken met deeltijdcontracten of combibaners, maar het helpt natuurlijk als mensen een redelijk aantal uren werken als consulent. Het bevordert namelijk ook weer de kwaliteit als dat bijvoorbeeld 24 uur is.

Mevrouw Beckerman vroeg of het logischer is om een fasering aan te brengen. Dat denk ik niet. Dat lost de huidige problemen niet op en het is ook niet in het belang van de leerling. De regionale verschillen in de werkwijze die we nu zien, blijven juist behouden als we in slechts één regio starten. Ook zien we nu dat in de ene regio de inzet te dun is en in de andere juist te ruim. Dit wetsvoorstel lost dat naar mijn overtuiging juist op. Het helpt niet als we dat eerst versplinterd gaan doen. Het wordt juist ingewikkelder, want dan komt er ook nog een stichting bij. Ik denk niet dat we dan bereiken wat we met z'n allen willen.

De voorzitter:
De staatssecretaris was al gestopt, omdat hij verwacht dat er een interruptie van mevrouw Beckerman komt. Mevrouw Beckerman komt aanlopen, dus gaat uw gang.

Mevrouw Beckerman (SP):
Ja, voorzitter, maar het is ook een heel eind lopen.

De voorzitter:
Het is best een stukje lopen, dat klopt. Gaat uw gang.

Mevrouw Beckerman (SP):
Ik begrijp het antwoord van de staatssecretaris heel goed. Ik denk dat dat eigenlijk ook onze worsteling met het voorstel is. Tegelijkertijd zit er ook een andere kant aan. Als we de wet aannemen zoals die nu is, dan evalueren we pas na vijf jaar. Tussendoor krijgen we natuurlijk wel brieven van het kabinet. Wij zitten hiermee: wat nou als er problemen ontstaan, bijvoorbeeld bij leerlingen, doordat personeel afhaakt? Kan de staatssecretaris daar wel op een andere manier aan tegemoetkomen?

Staatssecretaris Becking:
Als ik het allemaal zo overzie, dan hebben we volgens mij een heel lang traject achter de rug — er is acht jaar aan gewerkt — dat met heel veel zorg is voorbereid, met heel veel voorzieningen voor een goede stichting, met behoud van kwaliteit van de voorzieningen die er nu zijn, et cetera, et cetera. Er is een klachtenpunt. Er zijn allerlei vormen van overleg en inspraak. Ik denk dat dat stelsel voldoende moet zijn. Op de evaluatie van de wet en de termijnen wil ik straks bij de amendementen nog even terugkomen.

Mevrouw Beckerman (SP):
Dan wacht ik ook even tot de amendementen. Ik heb hier namelijk nog wel wat punten over, maar ik wacht het even af.

De voorzitter:
Dan doen we dat zo meteen.

Staatssecretaris Becking:
Mevrouw Raijer vroeg: wat gebeurt er met de expertise in de umc's? Alle consulenten die werken in de educatieve voorzieningen vallen onder de overgang van onderneming. Daarmee is geborgd dat hun expertise behouden blijft. Dat geldt ook voor de consulenten in het Prinses Máxima Centrum.

Mevrouw Raijer vroeg ook nog waarom de staatssecretaris niet kiest voor moderniseren of een andersoortige aanpak. Dat is omdat ik denk dat de huidige structuur grote nadelen heeft, die met alleen modernisering niet worden opgelost. Er zijn te veel organisaties. De financiering is versnipperd. De inzet gebeurt niet per se op de plek waar die nodig is. Uiteindelijk draait dit allemaal om goede ondersteuning voor zieke leerlingen. Het is wel zo dat bij de keuze voor één landelijke stichting ook allerlei alternatieven zijn overwogen, maar die kunnen naar mijn mening niet allemaal de knelpunten zo goed oplossen als met deze stichting zou kunnen, namelijk richting een flexibele, kwalitatief goede en toekomstbestendige inzet van ozl.

Ten slotte vroeg mevrouw Raijer wat de noodzaak is van de landelijke stichting. Ik denk dat ik die uit de doeken heb gedaan. Er zijn te veel regionale verschillen. Leerlingen krijgen niet overal dezelfde ondersteuning. De huidige structuur is versnipperd. Er is geen landelijk aanspreekpunt voor scholen, ouders en leerlingen. Het is ook niet voldoende toekomstbestendig. Het is ook niet helemaal landelijk dekkend. Ik denk dat er dus meer dan genoeg argumenten zijn om hiervoor te kiezen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ook vanuit andere sectoren, zoals de jeugdzorg, heb ik de waarde ervan ingezien dat je expertise bundelt en zorgt dat mensen met elkaar verhalen kunnen delen, kennis kunnen uitwisselen enzovoort. Ik heb nog wel een paar vragen over hoe de werkwijze er straks precies gaat uitzien. We hoorden bijvoorbeeld van de verschillende consulenten dat het fysiek bij elkaar kunnen komen op een werkplek, om juist daar ervaringen te delen, heel waardevol kan zijn. Blijft zo'n vorm wel behouden?

Staatssecretaris Becking:
Ik dacht dat ik daar al op geantwoord had, maar: ja, dat kan. De nieuwe stichting is gewoon de werkgever van de consulenten. De stichting kan thuiswerkvoorzieningen geven, maar ook een plek organiseren waar je elkaar ontmoet, waar je koffiedrinkt et cetera. Er is alle ruimte om dat gewoon te doen. Ik kan me ook heel goed voorstellen dat je dat als werkgever wil als mensen overal in het land werken. Dat zou ik dus zeker aanbevelen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Hier zit nog wel enige vrijblijvendheid in. Ik snap dat, want uiteindelijk bepaalt zo'n stichting natuurlijk hoe er straks het beste gewerkt kan worden, maar ik zou toch, misschien via deze weg, de staatssecretaris willen meegeven dat wij die wens wel uitdrukkelijk horen. Als een nieuwe stichting wordt opgericht, dan luisteren ze hopelijk dit debat ook nog terug. Ik hoop dus echt dat er, samen met de mensen die straks in dienst gaan, wordt gekeken naar de best werkbare plek. Fijn kunnen werken brengt natuurlijk voor iedereen ook werkplezier enzovoort met zich mee.

Staatssecretaris Becking:
Ik begrijp de vraag heel goed. Ik zou dat zelf ook zeker stimuleren. Ik denk dat we moeten kijken wat ik ermee kan doen, maar het is natuurlijk wel aan de stichting, als werkgever et cetera, om dat in te vullen. Dat is gewoon goed werkgeverschap; daar hoort dit volgens mij bij. Ik hoop dat daar het goede gesprek plaatsvindt. Ik begrijp het appel.

Dan kom ik bij het blokje overig, voorzitter. De heer Ceder vroeg of ik bereid ben om met het geld landelijke richtlijnen op te stellen voor leerlingen met long covid. Voor leerlingen met long covid is ondersteuning natuurlijk net zozeer van belang als voor andere leerlingen. De stichting krijgt straks een uniforme werkwijze voor de ondersteuning van scholen met zieke leerlingen. Daarbij worden geen specifieke richtlijnen gemaakt voor leerlingen met long covid. Bij langdurige ondersteuning van een leerling gaat het om passend onderwijs. Daar verandert dit wetsvoorstel natuurlijk niks aan.

De heer Ceder en mevrouw Westerveld vroegen: is de staatssecretaris bereid zich in te zetten voor een aanspreekpunt voor kinderen met long covid? Het is natuurlijk bijzonder schrijnend als je tijdens je schooltijd te maken hebt gehad met de gevolgen van covid of daar nog steeds mee te maken hebt. Scholen hebben voor deze doelgroep een zorgplicht. Vanuit het onderwijs bekeken is de school het centrale aanspreekpunt voor de leerlingen. Wel is er na de coronaperiode door OCW samen met VWS, de raden, ouders en jeugdartsen een brochure gemaakt voor scholen en ouders, zodat leerlingen met long covid zich, net als andere kinderen die langdurig ziek zijn, kunnen blijven ontwikkelen. Een landelijk aanspreekpunt in het algemeen voor deze doelgroep kan ik niet toezeggen, want dat is aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Mevrouw Westerveld had het over de zorgen over passend onderwijs en de aanpak voor thuiszittende leerlingen en vroeg of ik de zorgen daaromtrent deel. Er zijn behoorlijk wat vragen gesteld over passend onderwijs en thuiszitters. Mevrouw Westerveld stelt bijvoorbeeld terecht dat opeenvolgende kabinetten aandacht hebben gevraagd voor het terugdringen van schoolverzuim. Dat heeft voor dit kabinet ook prioriteit. Er zijn veel belangrijke stappen gezet in de afgelopen tijd, denk ik. De positie van ouders en leerlingen is verbeterd met wettelijk verankerde ouder- en jeugdsteunpunten, hoorrecht voor de leerling, meer ruimte voor maatwerk — duizenden kinderen zijn al geholpen met maatwerk — onderwijs- en zorgarrangementen en digitaal afstandsonderwijs. Ik ben ook bezig met een wetsvoorstel voor structureel meer maatwerk.

Er is extra aanbod voor hoogbegaafde leerlingen. Ook subsidieert de regering andere initiatieven, juist gericht op thuiszitten, en ga ik aan het begin van het nieuwe jaar met de Kamer in gesprek over het wetsvoorstel Terugdringen schoolverzuim; dat gebeurt in januari, als ik het goed heb. Dit wetsvoorstel zet een cruciale stap om beter te voorkomen dat leerlingen, jongeren, thuis komen te zitten. Dit zijn, denk ik, allemaal belangrijke maatregelen voor passend en inclusief onderwijs.

Mevrouw Westerveld vroeg ook nog: weet de staatssecretaris hoeveel thuiszitters er zijn? Tijdens het schooljaar 2023-2024 waren er 19.273 kinderen die op enig moment geen onderwijs volgden. Een groot gedeelte van deze kinderen, 8.123, ging tijdens het schooljaar gelukkig weer terug naar school of werd op een andere manier geholpen. Daarnaast wordt geschat dat er zo'n 16.800 kinderen langdurig geoorloofd verzuimden. Ik informeer de Kamer, zoals ieder jaar, ook komend voorjaar weer over de meest recente cijfers. Het precieze aantal leerlingen dat thuiszit, hangt een beetje af van de definitie die je daarvoor gebruikt. Met het Besluit terugdringen schoolverzuim krijgen we structureel beter zicht op deze totale groep van thuiszittende kinderen. Hierover ga ik graag aan het begin van het nieuwe jaar met uw Kamer in gesprek.

De vraag van mevrouw Westerveld ging over wat er gebeurd is met de drie Onderwijsraadadviezen over onderwijs in justitiële inrichtingen. Aan de Tweede Kamer is gemeld dat er van JenV en OCW een geïntegreerde visie komt over het onderwijs in justitiële jeugdinrichtingen. Hierin worden de adviezen van de Onderwijsraad meegenomen. U wordt voor de zomer op de hoogte gesteld van de voortgang hiervan.

Waarom is een tlv nodig als al duidelijk is dat het kind ziek is? Een toelaatbaarheidsverklaring is alleen nodig bij een stap naar het speciaal onderwijs. Dat is lang niet altijd aan de orde, maar ook als bekend is dat een kind ziek is, is het natuurlijk een belangrijk proces dat zorgvuldig moet worden doorlopen met deskundigen. Er moet gekeken worden of het wel daadwerkelijk nodig is. Overigens kan een consulent ozl hierbij advies geven. Ik kan me wel voorstellen dat het voorbeeld dat mevrouw Westerveld gaf een beetje vreemd is.

U vroeg ook, zeg ik via de voorzitter, net als de heer Boomsma: is er een manier gevonden om initiatieven voor thuiszitters die formeel geen onderwijs zijn, te ondersteunen? Met de Regeling ondersteuning en preventie van thuiszittende jeugdigen krijgen samenwerkingsverbanden budget om onderwijs te bieden aan kinderen en jongeren die niet staan ingeschreven op een school. Er is tot 2028 in totaal 24 miljoen voor beschikbaar. Samenwerkingsverbanden kunnen met de regeling initiatieven inkopen die buiten het reguliere onderwijsaanbod vallen. Aan deze regeling nemen vrijwel alle samenwerkingsverbanden, dus 149 van de 151, deel.

Mevrouw Westerveld en mevrouw Beckerman vroegen: waarom staan er geen reactietermijnen voor een snelle inzet van ondersteuning in de wet? Nou, omdat ondersteuning in de praktijk snel geleverd wordt. Dat blijft ook zo. Zaken als termijnen zijn te gedetailleerd om in de wet te zetten. Dat leidt ook weer tot bureaucratie. We sturen hier natuurlijk wel op, maar dat doen we via een drietal instrumenten: een kaderbrief, een startbrief en een subsidiebeschikking. Dat is een mooi instrumentarium. Het is misschien een beetje veel, en wellicht zelfs overbodig, om dat nog verder te verzwaren en dat ook in de wet te regelen.

Mevrouw Beckerman (SP):
Je kunt alles wat je in de wet opneemt bureaucratie noemen, maar je kunt ook zeggen: het is een zekerheid voor leerlingen. Als de staatssecretaris zegt dat die zekerheid op dit moment al geldt, waarom zou je die dan niet in de wet zetten? Dan levert het namelijk geen extra bureaucratie op. Het levert wel de zekerheid op dat het ook in de toekomst gegarandeerd is.

Staatssecretaris Becking:
Ik vraag me dan af of het nodig is om het bij wet te regelen. Iets wat goed functioneert, hoef je niet te juridificeren, denk ik.

Mevrouw Beckerman (SP):
Nu functioneert het goed, maar er zijn zorgen dat dat minder kan worden. Daar heeft u de hele Kamer, van links tot rechts, over gehoord. Het is heel weinig extra moeite. De mensen die ons hierom vragen zijn mensen van LBVSO. Volgens mij kennen we hen echt als heel waardevol en oplettend in zo'n proces. Volgens mij erkennen zij ook: er zitten heel veel pluspunten aan deze wet, maar zou je dit extra stapje nog kunnen zetten om die garantie te geven? Volgens mij is het niet zo heel moeilijk. Als de staatssecretaris achter deze wet staat en het nu al goed functioneert, zou je kunnen zeggen: dan hoeft het helemaal niks extra's te kosten en geef je alleen maar extra zekerheid.

Staatssecretaris Becking:
Dan stel ik voor dat ik daar, na enig overleg, in de tweede termijn even op terugkom.

Mevrouw Westerveld vroeg nog of er een specifieke reden is dat mbo-studenten in het wetsvoorstel onder funderend onderwijs vallen. Zij vallen niet onder funderend onderwijs, ook niet in dit wetsvoorstel. Wel wordt de doelgroep van ozl uitgebreid.

Mevrouw Westerveld vroeg ook naar het onder de aandacht brengen van de problemen met het aanvragen van hulpmiddelen. Ik ben bereid om daar aandacht voor te vragen. In opdracht van OCW verstrekt het UWV voorzieningen in het onderwijs. Dan gaat het bijvoorbeeld over een gebaren- of een schrijftolk, een brailleleesregel of een traplift. Maar nogmaals, ik ben bereid om hier extra aandacht voor te vragen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dat is heel fijn. Ik kan namelijk zo heel veel schrijnende voorbeelden noemen, waarbij de aanvraagprocedures soms weken in beslag nemen. Die procedures zijn volgens mij soms ook duurder dan de voorziening die daadwerkelijk nodig is. Dat heb ik net maar niet gedaan, omdat er al genoeg te bespreken was over het wetsvoorstel.

Ik vroeg niet waarom het mbo bij funderend onderwijs betrokken wordt. Het was meer een constatering dat er vanuit het ministerie steeds meer gedaan wordt om te zorgen dat regelingen voor mbo-studenten hetzelfde zijn als die voor hbo- en wo-studenten, terwijl dat in deze wet niet zo is. Je zou kunnen beredeneren dat mbo-studenten ook studenten zijn, dus dat ze onder het ECIO, het expertisecentrum dat nu ook al mbo-instellingen helpt, vallen.

Staatssecretaris Becking:
Ik begrijp nu waar het over gaat. Ik kom daar graag straks even op terug. Ik begrijp nu wat mevrouw Westerveld bedoelde.

Er werd gevraagd of accreditaties voor consulenten die nu ook orthopedagoog of psycholoog zijn, geldig blijven. In de huidige situatie is slechts een klein deel van de consulenten orthopedagoog of psycholoog. Voor dit type registraties is meestal wel vereist dat een zeker aantal uren gewerkt wordt op het gebied waarvoor de registratie geldt. Iedereen die dat werk nu doet, krijgt een aanbod om te werken voor de stichting. Dat kan dan ook als combibaan. Om de accreditatie te behouden, moet dan wel het benodigde aantal uren worden gehaald. Dat is ongeveer 3.000 uur in vijf jaar tijd.

Mevrouw Armut vroeg wat er straks gedaan wordt met de conclusie van de evaluatie van de wet. Komt er dan een richtlijn, een uniforme werkwijze of wordt het per samenwerkingsverband geregeld? De evaluatie vindt over vijf jaar plaats. Ik kan nu natuurlijk niet vooruitlopen op de uitkomsten van de evaluatie van de wet. Afhankelijk van de uitkomsten kunnen er, als daar aanleiding toe is, natuurlijk aanpassingen plaatsvinden in de werkwijze van de stichting. Ik kom daar bij de amendementen nog op terug.

De voorzitter:
Dat leidt tot een vraag van mevrouw Armut.

Mevrouw Armut (CDA):
Ja, want ik wilde hier sowieso al even op terugkomen. Ik stelde net namelijk ook al een vraag over het gegeven dat scholen, ouders en consulenten behoefte hebben aan een uniforme richtlijn. De staatssecretaris zei zojuist dat hij daarop terugkomt in een convenant. Ik vraag me af of hij dat iets concreter kan maken. Wat komt daar dan in terug? Wat wordt daarin opgenomen? Wij zoeken namelijk naar meer duidelijkheid op dit punt, omdat dat scholen en onderwijsconsulenten uiteindelijk zou helpen. We moeten voorkomen dat er gaten vallen tussen die twaalf weken en het schakelmoment. Wij hopen dat wij daar wat meer duidelijkheid over krijgen. Anders overwegen wij toch een motie op dit punt, om in overleg met de stichting, de samenwerkingsverbanden en de scholen wél tot één uniforme richtlijn te komen.

Staatssecretaris Becking:
Ik zal de stichting vragen om te kijken of het mogelijk is om hiervoor een richtlijn op te stellen. Mijn ambtenaren denken daar ook graag over mee. Ik verwees in mijn eerdere antwoord naar de convenanten met de ziekenhuizen, maar dat was niet helemaal to the point. In de convenanten worden praktische afspraken vastgelegd tussen de stichting en de ziekenhuizen. Het gaat dan om afspraken die borgen dat de consulenten optimaal kunnen blijven werken binnen de educatieve voorzieningen. Nogmaals, ik zal de stichting vragen om te kijken of het opstellen van een richtlijn mogelijk is. Daar werken we dan graag aan mee.

De evaluatie van de wet hebben we al besproken.

Mevrouw Rooderkerk vraagt of het klopt dat de systematiek van de nieuwe stichting ingaat op 1 januari. Dat is midden in het schooljaar. Zij vraagt of het niet veel handiger is om dat bijvoorbeeld aan de start van het schooljaar te doen. De ziekenhuizen en de onderwijsadviesbureaus ontvangen nu een ozl-subsidie voor een kalenderjaar. Vanuit dat oogpunt is voor 1 januari gekozen. Dat is handig, want dan is er voldoende tijd om de overgang zorgvuldig voor te bereiden. Het opschuiven van de datum naar 1 augustus 2027 zou tot teleurstelling leiden bij de grote groep consulenten die graag voor de nieuwe stichting wil gaan werken.

De heer Stoffer vraagt op welke manier leerplichtambtenaren een meer stimulerende rol kunnen vervullen in het nieuwe model, om situaties van geoorloofd verzuim te beperken. Hij vraagt naar de ondersteuning van de leerplichtambtenaar in het nieuwe systeem. Ik vind het belangrijk dat de leerplichtambtenaar scholen ondersteunt bij de aanpak van verzuim en waar nodig verbindt aan onderwijsconsulenten. Dit wetsvoorstel verandert niets voor specifiek de leerplichtambtenaar. Het wetsvoorstel Wet terugdringen schoolverzuim doet dat wel. Dat brengt de leerplichtambtenaar eigenlijk beter in positie om scholen te ondersteunen. Ik ga graag met uw Kamer in debat. Dat debat staat gepland in de week van 12 januari.

Mevrouw Rooderkerk, de heer Boomsma en mevrouw Westerveld vroegen of er afspraken gemaakt kunnen worden over de inzet van KlasseContact. KlasseContact was tot voor kort beschikbaar voor alle zieke kinderen waarvoor het een geschikte voorziening is. Het is gratis voor scholen. In de brede zin is de school verantwoordelijk voor de bekostiging van leermiddelen voor afstandsonderwijs. KPN is sinds kort gestopt met de ondersteuning van KlasseContact voor leerlingen in het vo en studenten in het mbo. Ik heb met de organisaties die ozl uitvoeren gesproken over deze situatie en ik ben bereid om dat ook met KPN te doen. Indien nodig zal ik met de op te richten stichting en een vertegenwoordiger van gebruikers zoeken naar passende alternatieven.

Voorzitter. Dan kom ik bij een vraag van …

De voorzitter:
Eerst heeft de heer Boomsma een vraag. Ga uw gang.

De heer Boomsma (JA21):
Dank, dat is heel mooi. Kan de staatssecretaris er richting ons op terugkomen of dat gelukt is, zodat wij weten of er nog andere stappen nodig zijn?

Staatssecretaris Becking:
Ik zal vanzelfsprekend laten weten wanneer ik dat kan doen.

De voorzitter:
Kijk eens aan. Dank u wel.

Staatssecretaris Becking:
Dan kom ik bij een vraag van mevrouw Raijer. Zij vroeg of straks de school, de nieuwe stichting of het samenwerkingsverband beslist over het onderwijs aan zieke leerlingen. De school blijft verantwoordelijk voor de ondersteuning van het kind. De stichting helpt de school daarbij, zoals de achttien organisaties dat nu ook op hun eigen manier doen.

De heer Stoffer vroeg nog wat de rol van de landelijke norm voor basisondersteuning is in relatie tot dit wetsvoorstel. De landelijke norm voor basisondersteuning heeft geen relatie met dit wetsvoorstel. De landelijke norm voor basisondersteuning regelt wat een school minimaal moet bieden aan leerlingen met een ondersteuningsvraag. Het gaat niet om ondersteuning van de school bij het geven van onderwijs aan zieke leerlingen.

De heer Stoffer vroeg ook of ik het wenselijk vind dat scholen altijd contact leggen met de landelijke ondersteuning. In het kader van het belang van het zieke kind zou ik het zeker wel aanbevelen om onderwijsondersteuning aan te vragen, want hierdoor wordt de school heel goed geholpen om het onderwijsproces zo veel mogelijk door te laten gaan. Met de komst van die ene nieuwe stichting is er een duidelijk aanspreekpunt en kan de school die ondersteuning laagdrempelig, snel en gratis regelen.

Ten slotte vroeg de heer Stoffer ook nog hoe de regering voorkomt dat de stichting financieel in de knel komt als er geen loon- en prijsontwikkeling wordt gegarandeerd. We gaan ieder jaar het gesprek voeren over wat de stichting nodig heeft om aan de wettelijke taken te voldoen. Op dat moment wordt ook gekeken of het nodig is om de subsidie te verhogen. Deze systematiek wordt op dezelfde manier toegepast als bij de SLO en de Stichting Cito.

Volgens mij was dat de beantwoording van de vragen, meneer de voorzitter. Of was ik er nog niet helemaal?

De voorzitter:
Nou, ik denk dat er nog een paar vragen openstaan. Allereerst mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ja, wij denken daar iets anders over. In ieder geval dank voor de antwoorden. Ik heb nog een paar vragen openstaan. Een daarvan gaat eigenlijk over het fundamentele punt dat ik maakte, namelijk het onderscheid dat wordt gemaakt tussen leerlingen die lichamelijk ziek zijn en leerlingen die psychisch ziek zijn. Bijvoorbeeld: waarom wordt een kind dat in een jeugdzorginstelling terechtkomt niet op dezelfde manier ondersteund als een kind dat in een ziekenhuis terechtkomt? Natuurlijk verschillen de behoeften en wat een leerling aankan, maar kinderen die ziek zijn, zijn ook allemaal op hun eigen manier ziek en hebben ook allemaal iets anders nodig. Vanuit de waardering voor het werk van de consulenten vraag ik me af waarom er niet meteen voor is gekozen om alle kinderen die ondersteuning te geven, ongeacht waar ze terechtkomen. Ze zijn ziek, dus ze moeten die ondersteuning krijgen.

Staatssecretaris Becking:
Ik begrijp de vraag heel goed. Het eenvoudige antwoord is dat het wetsvoorstel zich nu richt op ondersteuning van kinderen met lichamelijke klachten. Dat willen we ook in de nieuwe stichting organiseren. Willen we daar nog iets anders mee doen? Daarover is volgens mij ook een amendement ingediend. Daar wil ik graag op terugkomen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Nou, prima om daar zo op terug te komen, maar het is ook meer een algemeen punt dat het mij opvalt dat er enorme verschillen zijn in hoe we omgaan met kinderen, ook met volwassenen, die psychisch ziek zijn. Ik wil graag het volgende bij de staatssecretaris onder de aandacht brengen: laten we bij toekomstige wetgeving er alsjeblieft voor zorgen dat de ondersteuning voor beide groepen leerlingen gelijk blijft.

Staatssecretaris Becking:
Dat is nu onder mijn aandacht gebracht. Ik heb het goed gehoord. Ik begrijp het punt ook.

De voorzitter:
Helder. Nog een afsluitende opmerking?

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ja. Ik had een vraag gesteld over het advies van de Onderwijsraad over onderwijs in justitiële inrichtingen. Afgelopen februari kwam dat advies. Er werd een vrij dringend appel gedaan, omdat ook voor deze kinderen het onderwijs niet goed is georganiseerd. Nou zegt de staatssecretaris "ik kom met een reactie en die kunt u voor volgende zomer verwachten", maar dat vind ik wel heel lang duren. Dan heeft het meer dan een jaar gekost voordat het kabinet met een reactie komt op een advies dat — ik heb het er dit weekend nog bij gepakt — eigenlijk vrij concrete aanbevelingen aan het kabinet bevat. Mijn verzoek is dus om sneller met een reactie te komen.

Staatssecretaris Becking:
Ik kom daar graag zo op terug.

De voorzitter:
Ja, in de tweede termijn. De heer Stoffer.

De heer Stoffer (SGP):
Dank voor het antwoord van de staatssecretaris, onder andere op de vraag over de loonindexatie. Nu weet ik niet exact hoe dat door SLO en Cito is neergezet — ik hoef dat ook niet exact te weten — maar mijn zorg zit hierin. Natuurlijk is er ieder jaar een gesprek over de taakomvang, wellicht: zijn er meer of minder kinderen die ondersteuning nodig hebben? Dan ga je kijken of een organisatie iets groter of kleiner moet worden. Stel dat dat een constante is. Als de loonindexatie wordt toegepast op zo'n kleine organisatie, dan zak je steeds verder terug en kan zo'n kind in de knel komen. Aangezien we het hier hebben over wetgeving, geef ik dit maar nadrukkelijk mee. Het moet niet zo zijn dat je jaar op jaar denkt: we krimpen een klein beetje in als overheid en als Kamer gaan we wat bezuinigen. Dan vallen die kinderen, die het toch al zo zwaar hebben, buiten de boot omdat de formatie steeds verder ingekrompen moet worden. De directeur-bestuurder kun je hoogstwaarschijnlijk niet wegsturen, maar als er een gat valt omdat iemand ontslag neemt of met pensioen gaat, is er misschien toch een consulent minder. Ik hoop dat de staatssecretaris de zorg ziet die ik hier neerleg en ik hoop dat we zorgen dat de formatie langjarig op peil blijft en wellicht alleen varieert door het aantal zieke kinderen. Het liefst heb je die natuurlijk naar nul. Dat zou het mooist zijn, want dat betekent dat er geen zieke kinderen zijn, maar dat ideaal bestaat niet. Ik zie de staatssecretaris al knikken, voorzitter. Ik snap ook dat het best lastig is om er een antwoord op te geven, maar ik wil deze zorg hier wel nadrukkelijk neerleggen bij de wetsbehandeling, opdat we daar met elkaar oog voor blijven houden en opdat we die bij de evaluatie wellicht ook aan de orde laten komen.

De voorzitter:
Dit was best een lange interruptie. Nou heeft u er niet veel gepleegd, meneer Stoffer, dus ik ben redelijk coulant. We kijken voor het antwoord naar de staatssecretaris.

Staatssecretaris Becking:
Ik begrijp de zorgen heel goed en denk ook dat we daar aandacht voor moeten hebben, in de zin van de loon-prijsontwikkeling. Ik kan nog wel even laten uitvogelen hoe dat precies zit bij Cito en SLO, als dat nog gewenst is. De zorg deel ik in ieder geval en begrijp ik heel goed. Ik denk dat we daar oog voor moeten hebben en houden.

De heer Boomsma (JA21):
Ik snap nog niet helemaal hoe het nou zit met de niet-bekostigde mbo-instellingen en waarom die nadrukkelijk niet zijn meegenomen in deze voorziening. Kan de staatssecretaris dat nog wat nader toelichten?

Staatssecretaris Becking:
Dat wil ik heel graag doen in tweede termijn, zodat ik het nog even kan navragen.

De voorzitter:
Dan doen we dat. Volgens mij zijn we dan aangekomen bij de appreciatie van de amendementen.

Staatssecretaris Becking:
Dat klopt, voorzitter.

De voorzitter:
Gaat uw gang.

Staatssecretaris Becking:
Het amendement op stuk nr. 11, dat gaat over de taak voor de stichting om onderzoek te doen naar het voorkomen van uitval van zieke leerlingen, wil ik ontraden. De stichting heeft al een onderzoekstaak. Daarbinnen zal onderzoek naar preventie van uitval van zieke leerlingen worden meegenomen. Ik kan me wel vinden in het belang ervan, maar het is overbodig om dat wettelijk te verankeren, want het is al geregeld.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 11 is ontraden.

Staatssecretaris Becking:
Dan het amendement op stuk nr. 12, dat gaat over een verlenging van de bewaartermijn voor persoonsgegevens van twee jaar naar vijf jaar. Dit amendement moet ik ook ontraden. Ik heb begrip voor het beperken van de administratieve lasten. Er zit al ruimte voor afweging door de stichting in het wetsvoorstel, waarmee dubbele registratie van leerlingen kan worden voorkomen. Het wetsvoorstel bevat namelijk een bewaartermijn van persoonsgegevens voor maximaal twee jaar, tenzij uit de aard van het ziektebeeld een andere termijn volgt. Die ruimte zit er. Op grond van de AVG moet terughoudend worden omgegaan, zo heeft de Raad van State ook gezegd, met het bewaren van persoonsgegevens van zieke leerlingen, zeker als het gaat over bijzondere persoonsgegevens. Dat moet voldoen aan het noodzakelijkheidscriterium. Een bewaartermijn van "maximaal twee jaar, tenzij" zie ik daarom als een beter uitgangspunt. Daarom ontraad ik dit amendement.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 12 is ontraden.

Staatssecretaris Becking:
Voorzitter. Het amendement op stuk nr. 13, dat gaat over de wetsevaluatie na drie jaar in plaats van na vijf jaar, ontraad ik. Ik denk namelijk dat de doeltreffendheid en de effecten van de wet pas goed te zien zijn na vijf jaar. Het kost tijd om die transitie te maken en de effecten goed te kunnen beoordelen. Als het dan toch nodig zou zijn om al eerder onderzoek te doen, dan geeft de regering al die ruimte. De enige verplichting die we hebben is om die in ieder geval elke vijf jaar te doen. Om de Kamer tegemoet te komen kan ik een toezegging doen om naast de wetsevaluatie van vijf jaar ook al na drie jaar een monitorrapport te sturen. Daarin kunnen onbedoelde effecten aan de orde komen en alle direct betrokkenen worden gehoord. Bij het opstellen van de kaderbrief na vier jaar zullen de uitkomsten van dat rapport worden betrokken. Het kwam al aan de orde dat het ministerie van OCW overigens voortdurend contact zal onderhouden met de stichting en kan ingrijpen via de subsidierelatie op grond van de systematiek in de Wet SLOA. Kortom, dit amendement ontraad ik.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 13: ontraden.

Staatssecretaris Becking:
Dan heb ik het amendement op stuk nr. 14, dat gaat over de wetsevaluatie na twee jaar in plaats van na vijf jaar. Met dezelfde argumentatie ontraad ik dit amendement.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 14: ontraden.

Staatssecretaris Becking:
Dan het amendement op stuk nr. 15, dat gaat over een hardheidsclausule met betrekking tot de leeftijdsgrens in de WEB. Ontraden. Er is geen noodzaak tot het toevoegen van een hardheidsclausule waarmee een uitzondering wordt gemaakt op die leeftijdsgrens. Mbo-instellingen moeten namelijk zelf al zorgen voor voldoende ondersteuning voor zieke studenten, ook als die buiten de doelgroep van de stichting vallen. Verder regelt de Wet van school naar duurzaam werk al dat de doelgroep voor de ondersteuning van de stichting wordt uitgebreid naar alle mbo-studenten, waar we het net over hadden, en vavo-studenten tot 27 jaar zonder startkwalificatie. Een hardheidsclausule leidt ook tot een onwerkbare situatie voor de stichting. Als de mbo-instelling wil afwijken van de leeftijdsgrens, moet de stichting namelijk steeds per geval beoordelen of toepassing van de leeftijdsgrens zal leiden tot een hardvochtige situatie. Een hardheidsclausule is bovendien bedoeld voor bijzondere omstandigheden die niet voorzien waren bij het opstellen van de wet. Voor het kunnen afwijken van een leeftijdsgrens in bepaalde omstandigheden is een hardheidsclausule niet het juiste middel. Daarom ontraad ik dit.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 15 is ontraden.

Staatssecretaris Becking:
Dan het amendement op stuk nr. 16 over de tijdelijke regionale functie van de stichting. Starten in één regio is nadelig voor de zieke leerlingen die elders ondersteuning nodig hebben. Het voorstel verkleint juist verschillen in de ondersteuning tussen de regio's. Ik heb daar al het nodige over gezegd. Het huidige stelsel is kwetsbaar en inflexibel. Als aantallen leerlingen in de regio toe- of afnemen, kan de inzet niet eerlijker verdeeld worden. Dit amendement zet eigenlijk een soort verwarrende tussenstap doordat de stichting dan alleen in een bepaalde regio gaat werken en het oude systeem eigenlijk ook nog overeind blijft, et cetera.

De voorzitter:
Wat is het oordeel over het amendement?

Staatssecretaris Becking:
Ontraden.

De voorzitter:
Ontraden. Dat is helder. Mevrouw Beckerman, gaat uw gang.

Mevrouw Beckerman (SP):
Ik wil graag het amendement op stuk nr. 16 intrekken. Dat moet op deze manier.

De voorzitter:
Ja, geregistreerd.

Het amendement-Beckerman (stuk nr. 16) is ingetrokken.

Mevrouw Beckerman (SP):
Dan wil ik nog een vraag stellen.

De voorzitter:
Zeker, gaat uw gang.

Mevrouw Beckerman (SP):
Ik krijg goede antwoorden van de staatssecretaris, maar ik vind hem nog weinig toegeeflijk, terwijl een aantal dingen echt van links tot rechts spelen. Dit amendement trek ik in, omdat ik weet dat het niet het juiste middel is. Het doel is het behouden van kennis en expertise van werknemers, ook landelijk, en ervoor zorgen dat leerlingen echt een stem krijgen. Dat doel wordt vrij breed gedeeld. Ik vind dat de staatssecretaris daar weinig toezeggingen op doet in reactie op de amendementen en dat hij ook nog op veel zaken moet terugkomen in de tweede termijn. Er leeft een brede wens vanuit de Kamer om sneller te evalueren zodat je de stem van consulenten, leerlingen en hun ouders ook hoort. Wat is daar dan zo moeilijk aan voor de staatssecretaris? Ik begrijp echt wel dat het een van de twee amendementen moet zijn en dat het ook nog anders kan. Maar zou hij de Kamer op dat punt een beetje tegemoet kunnen komen?

Staatssecretaris Becking:
Nou, ik dacht dat ik de Kamer tegemoetkwam met dat monitoringsrapport. Dat kun je daarna in de kaderbrief ook weer gebruiken voor de evaluatie van vijf jaar. Je hebt ook nog de jaarlijkse kaderbrief en de financiële instrumenten. Daarmee stuur je elk jaar. Dat is eigenlijk de reden.

Mevrouw Beckerman (SP):
Mijn worsteling zit 'm in het volgende. De staatssecretaris zegt nu: ik maak dat monitoringsrapport; daarmee kom ik de Kamer tegemoet. Oké, dat is mooi. Dan zegt hij vervolgens: dat kun je betrekken bij zo'n debat na vijf jaar. Maar stel nou dat de groep consulenten waar we het net over hadden — het gaat dus over de groep die het vaak als kleine baan heeft — afhaakt, of in ieder geval een groot deel daarvan. Dan verlies je behoorlijk veel expertise en heb je als Kamer eigenlijk pas na vijf jaar — want dan betrekken we het monitoringsrapport erbij — een kans om echt bij te sturen, tenzij je het tussendoor bij andere debatten betrekt. Daar zit iets lastigs in. Begrijpt de staatssecretaris dat?

Staatssecretaris Becking:
Ja, ik begrijp wel wat u zegt. Los van alle argumenten die ik net al heb gegeven, denk ik dat personeelsbeleid, personeel aantrekken en behouden, ook gewoon een taak is van een stichting met een goede directeur-bestuurder en een goede raad van toezicht die ervoor zorgen dat je aantrekkelijk genoeg bent op de arbeidsmarkt. Er is een goede cao voor deze mensen. Heel veel mensen willen hiernaartoe. We zouden de wetsevaluatie dan een aantal jaren vervroegen om een niet-functionerend personeelsbeleid te evalueren. Dat vind ik een beetje een zwaar instrument.

Mevrouw Beckerman (SP):
Daarmee verengt de staatssecretaris dit tot een soort beoordeling van de stichting, terwijl dat niet helemaal waar is. De Kamer heeft immers meer elementen genoemd. Het is niet dat we denken dat er geen goed personeelsbeleid is, maar er zitten nu al dingen in — je moet bijvoorbeeld 24 uur werken of je detachering wordt niet toegestaan — waar ook een fantastische personeelsfunctionaris niet heel veel aan kan veranderen als je dat niet van tevoren vastlegt. Dat is ook een van de elementen. Het is ook breder: het zit echt op die expertise, de regionale inbedding, de stem van de leerling, de stem van de ouders, de stem van de mensen die er werken. Dat is breder dan waartoe de staatssecretaris het verengt. Misschien moeten we het nu hierbij laten en komen we straks, in tweede termijn, ook met moties op dit punt.

De voorzitter:
Zeker. Wil de staatssecretaris op dit laatste punt nog een reactie geven?

Staatssecretaris Becking:
Nee, hoor. Dank u.

De voorzitter:
Dan registreren wij nogmaals dat het amendement op stuk nr. 16 is ingetrokken.

Staatssecretaris Becking:
Voorzitter. Ik heb nog drie amendementen.

Het amendement op stuk nr. 17 gaat over het uitbreiden van de taak van de stichting met onderwijsondersteuning aan leerlingen of studenten met psychische klachten. Dit amendement zou ik graag oordeel Kamer willen geven.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 17: oordeel Kamer.

Staatssecretaris Becking:
Het amendement op stuk nr. 18, over de regionale ondersteuningsstructuur en de aanwijzing van regio's door de minister: ontraden. Ik denk dat ik daarover in de eerste termijn voldoende heb gezegd.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 18 is ontraden.

Staatssecretaris Becking:
Het amendement op stuk nr. 19 over termijnen voor het bieden van ozl: ontraden. Zoals de indiener terecht constateert en uit onderzoek blijkt, is het staande praktijk dat ozl door consulenten op korte termijn aan de scholen en zo nodig aan leerlingen en ouders wordt geboden. Het oordeel is dus ontraden.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 19 is ontraden.

Als ik het goed heb, komen we hiermee aan het einde van de beantwoording door de staatssecretaris in eerste termijn. We gaan door, maar niet voordat de heer Ceder een interruptie heeft gepleegd. Gaat uw gang, meneer Ceder.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik heb nog even een aanvullende vraag naar aanleiding van de appreciaties, allereerst over de extra wettelijke taak om naast onderzoek naar de manier waarop je kinderen kan ondersteunen, onderzoek te doen naar preventie. De staatssecretaris geeft aan dat die onderzoeksruimte al in de wet wordt geborgd. Dat klopt, maar die artikelen — volgens mij zijn het er drie — zien allemaal op een kind dat al ziek is. Wat ik juist waardevol zou vinden, is dat ook wordt onderzocht hoe je ziekte of het uitvallen bij ziekte kan voorkomen. Ik denk dat die expertise juist bij zo'n landelijk kenniscentrum ligt. Dat wordt nog niet geborgd en is ook geen wettelijke taak, terwijl we wel de experts hebben die dat zouden kunnen doen. Mijn vraag is dus of de staatssecretaris het met mij eens is dat de aanvulling genoemd in mijn amendement, één, nog niet geborgd is in de wet en, twee, wel degelijk een aanvulling is die niet uitgevoerd zal worden als we die niet vastleggen.

Staatssecretaris Becking:
Dank voor de toelichting. Ik begrijp het nu. Ik kom daar graag zo even op terug. Ik heb hier wetsartikel 3c, eerste lid, onderdeel e. Daar moet ik toch echt nog een paar minuten naar kijken.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat is goed. Voor de zekerheid heb ik er net ook nog even naar gekeken. Volgens mij zijn er drie onderzoekstaken. Die ondersteun ik, maar volgens mij is deze aanvullend.

Staatssecretaris Becking:
Ik begrijp wat de heer Ceder bedoelt. Zeker.

De voorzitter:
Het is helder. De staatssecretaris komt daar in tweede termijn op terug.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel. Ik heb nog een andere vraag, over de hardheidsclausule. De staatssecretaris geeft aan dat die niet nodig zou zijn en tot ingewikkelde situaties zou leiden. Ik wil de staatssecretaris erop wijzen dat in de Wet van school naar duurzaam werk ook een hardheidsclausule zit. Het argument dat een school sowieso verplicht is om zorg te regelen, snijdt, denk ik, geen hout, want dat is een school bij elk kind verplicht. Het gaat hier om het volgende. Stel dat iemand op het mbo aantoonbaar beter af is als de landelijke stichting het overneemt. Het enige criterium op basis waarvan dat niet zou kunnen, zou de leeftijd kunnen zijn. Het zal niet om heel veel gevallen gaan, want ik denk dat niet heel veel mensen van boven de 27 nog op het mbo zitten en bovendien langdurig ziek zijn. Maar als zich dat voordoet, wil je niet dat zo iemand tussen wal en schip valt. Dit niet in de wet opnemen zou volgens mij juist een breuk zijn met de wetssystematiek, aangezien we dit nu juist wel in die andere wet hebben opgenomen. Dus mijn vraag is of de staatssecretaris het met mij eens is dat die zorg van de scholen voor elk kind geldt, en dat dit daardoor geen argument kan zijn waardoor dit amendement ontraden zou moeten worden.

Staatssecretaris Becking:
Dat kan ik volgen. De vraag was of ik het daarmee eens ben, en het antwoord is ja.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Daarmee hoort dit amendement oordeel Kamer te krijgen, denk ik.

Staatssecretaris Becking:
Ja, oordeel Kamer.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Nou, dat was makkelijker dan ik dacht.

De voorzitter:
Ik wilde al zeggen: een snelle onderhandeling. Het gaat dan om het amendement op stuk nr. 15. Dat gaat van ontraden naar oordeel Kamer.

Ik kijk nog even naar de andere leden, want er kunnen nu snel zaken gedaan worden ... Nee, dus volgens mij zijn we nu aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van de staatssecretaris.

We gaan gelijk door met de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik kijk even naar de heer Ceder of hij al zover is. Dan kan hij beginnen. Ik praat heel langzaam ... Ik nodig u uit, ga uw gang.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik ben blij dat de staatssecretaris uitgebreid de tijd heeft genomen om te reageren op de vragen. Er waren een flink aantal vragen, ook gevoed vanuit het werkveld, door consulenten die zich afvroegen wat dit voor hen gaat betekenen. Ik ben blij dat de staatssecretaris heeft kunnen toelichten dat het belang van het kind wel degelijk is meegewogen als het gaat om het wetsvoorstel. Ik ben ook blij dat de staatssecretaris op een aantal punten, long covid en ook de amendementen die een aantal van de zorgpunten probeerden af te dekken, in ieder geval richting en duidelijkheid heeft gegeven.

Ook dank voor het "oordeel Kamer" als het gaat om die hardheidsclausule — ik denk dat dat belangrijk is — en als het gaat om het amendement dat ik samen met mevrouw Westerveld heb ingediend om ook kinderen met psychische klachten de mogelijkheid te kunnen geven om te participeren. Ik heb in aanvulling, en ook volgens afspraak met mevrouw Beckerman, wel een motie waarmee, als de weging gemaakt wordt over wat voor regeling het best bij een kind zou passen, ik het zo wil sturen dat het belang van het kind daarbij centraal blijft; dus niet, zoals we helaas in de vorige fase vaak hebben gezien, dat bijvoorbeeld bepaalde subsidiestromen of financiële prikkels daar enige factor in zouden kunnen spelen. Daarom heb ik op dat punt ook nog een motie. Mevrouw Beckerman staat er nog niet onder. Ik ga 'm voorlezen, dus als u interesse heeft, mag u er ook onder.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat elke zieke leerling recht heeft op goed onderwijs en dat belang voorop moet staan, ongeacht ziektebeeld en of de leerling bijvoorbeeld lichamelijke of psychische klachten heeft;

overwegende dat met de centralisatie een aantal wijzigingen ten aanzien van subsidiestromen, centralisering en structuur worden aangebracht;

overwegende dat het belang van het kind bij de vorm van onderwijsondersteuning centraal dient te staan;

verzoekt het kabinet te borgen dat het belang van het kind voorop komt te staan bij de keuze onder welke regeling een kind valt en de wijze waarop deze keuzes worden gemaakt inzichtelijk te maken bij de eerstvolgende rapportage,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Beckerman.

Zij krijgt nr. 21 (36530).

De heer Ceder (ChristenUnie):
Getekend door de leden Ceder en Beckerman. De Griffie zal dit verder voor mij doen, dank u wel.

Voorzitter. Dan de tweede. Ik opende mijn betoog met een pleidooi voor al die kinderen en mensen die met PAIS en long covid te maken hebben, waar we nog te weinig van weten en waarvoor we ook nog te weinig geregeld hebben, om als commissie ook specifiek voor deze groep iets te kunnen doen. Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat kinderen en jongeren met PAIS/long covid regelmatig vastlopen in het onderwijs, vanwege onder andere onvoldoende kennis en erkenning bij scholen en het ontbreken aan structuur en regie;

overwegende dat het ontbreken van duidelijke landelijke richtlijnen leidt tot onnodige overvraging en voortdurende onzekerheid en dat leerlingen en ouders gebaat zijn bij één vast aanspreekpunt dat de regie voert en bijdraagt aan duidelijkheid en rust;

overwegende dat tijdige inzet van deskundigheid en de belastbaarheid van het kind als uitgangspunt nemen, bijdraagt aan goed en passend onderwijs voor deze leerlingen;

verzoekt de regering om, in samenspraak met ouders, leerlingen, deskundigen en het onderwijsveld, landelijke richtlijnen op te stellen voor scholen over PAIS/long covid, waarin in ieder geval ouder- en leerlingenbetrokkenheid, het betrekken van deskundigheid, mogelijke onderwijsaanpassingen, zoals volwaardig digitaal afstandsonderwijs, en het aanstellen van één vast aanspreekpunt, aan bod komen;

verzoekt de regering daarnaast in samenspraak met genoemde betrokkenen mogelijke knelpunten uit huidige wet- en regelgeving tegen het licht te houden, en hierover aan de Kamer te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Westerveld.

Zij krijgt nr. 22 (36530).

De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik krijg nog antwoord op één negatieve appreciatie van een amendement, waarbij ik betoogd heb dat het wel degelijk in het belang is ter verbetering van het wetsvoorstel. Ik denk dat we die samengevoegde expertise ook kunnen benutten om aan de voorkant preventief onderzoek te doen — ik denk dat iedereen daarvan opknapt — waarbij we ook gebruikmaken van de kennis die er is.

Ik heb nog twee amendementen die ontraden zijn. Daar ga ik even over nadenken. Ik ga die woorden laten bezinken en met de mede-indieners kijken wat we daarmee doen. In ieder geval wil ik de staatssecretaris danken voor de beantwoording. Ik kijk uit naar het vervolg.

Dank u wel.

De voorzitter:
Ik dank u wel. Ik kijk naar mevrouw Westerveld voor haar tweede termijn. Ga uw gang.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording en ook dank aan de mensen op de publieke tribune, die hier al de hele dag zitten. Volgens mij gaat het wetsvoorstel hun ook na aan het hart. Er zijn ook mensen die meeluisteren via de livestream. Tenminste, die indruk heb ik als ik kijk naar de betrokkenheid van een grote groep onderwijsconsulenten en anderen.

Voorzitter. Wij maakten een punt over het verschil tussen kinderen die lichamelijk ziek zijn en kinderen die psychische problemen hebben, die ook ziek zijn en soms ook een tijd niet naar school kunnen. In alle wet- en regelgeving wordt hiertussen een vrij strak onderscheid gemaakt. Ik wil hier nog een keer de oproep doen aan deze staatssecretaris en aan anderen om echt te kijken naar behoeften van kinderen en geen onderscheid meer te maken op basis van wat er met een kind aan de hand is. We maken het stelsel zo namelijk onnodig ingewikkeld, bureaucratisch, maar ook frustrerend voor een hele grote groep jongeren die niet naar school kan, en ook voor ouders en andere betrokkenen. Ik heb daarover met de heer Ceder een motie ingediend die erom vraagt een deur open te houden, zodat deze groep in de toekomst hopelijk beter geholpen kan worden. Ik heb daar ook nog een motie over die ik indien met mevrouw Beckerman, mevrouw Rooderkerk en de heer Ceder. Die lees ik even voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit onderzoek van Oudervereniging Balans blijkt dat 70.000 kinderen thuiszitten zonder passend onderwijs, en samenwerkingsverbanden tientallen miljoenen financiële reserves hebben die zijn bedoeld voor onderwijs en ondersteuning aan deze kinderen, maar niet worden uitgegeven;

constaterende dat de onderwijsinspectie een dringende oproep doet aan het kabinet om onderwijs in justitiële jeugdinstellingen te verbeteren;

constaterende dat het onderwijs aan kinderen in de jeugdzorg al jaren niet op orde is;

constaterende dat onderwijsconsulenten enorm waardevol werk doen waardoor onderwijs aan kinderen met een lichamelijke ziekte goed geregeld is en het wetsvoorstel daar nog een verbeterslag op maakt;

constaterende dat het recht op onderwijs voor álle kinderen zou moeten gelden;

verzoekt de regering om te onderzoeken of de werkwijze van de nieuwe stichting ook een oplossing kan zijn voor kinderen en jongeren die langdurig thuiszitten of geen passend onderwijs krijgen vanwege bijvoorbeeld autisme of hoogbegaafdheid, kinderen en jongeren in de jeugdzorg of justitiële instellingen, en de onderzoekers ook te vragen concrete beleidsopties uit te werken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Beckerman, Rooderkerk en Ceder.

Zij krijgt nr. 23 (36530).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Eigenlijk vragen we dus om een vrij uitgebreid onderzoek om te bekijken of deze manier van hulp en ondersteuning ook voor andere groepen leerlingen een oplossing kan zijn.

Voorzitter. Ik heb ook een heel punt gemaakt van het hebben van inspraak van jongeren. Dat is een recht. Uit het Kinderrechtenverdrag volgt dat ook jongeren altijd, bij alle besluiten die hen aangaan, mogen meepraten. Dat hebben we ook niet in alle wetgeving goed genoeg geregeld. Ik zag echter ook geen direct haakje in deze wet. Volgens mij moet dat inderdaad bij de werking van de nieuwe stichting gewoon goed aan bod komen. Ik heb daar nog wel een motie over.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat kinderen en jongeren het recht hebben om mee te praten over onderwerpen die hen aangaan, en dit expliciet staat opgenomen in het Kinderrechtenverdrag;

constaterende dat inspraak van jongeren niet is geborgd in het wetsvoorstel Onderwijsondersteuning zieke leerlingen;

overwegende dat onderwijs en betrokkenheid van leerlingen het onderwijs en de ondersteuning ook beter maken;

verzoekt de regering om in de statuten van de nieuw op te richten stichting expliciete afspraken te maken over de inspraak van jongeren, bijvoorbeeld door concrete afspraken over de samenstelling van de cliëntenraad,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Beckerman, Rooderkerk en Ceder.

Zij krijgt nr. 24 (36530).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dan heb ik nog een laatste motie. Die gaat over de positie van de onderwijsconsulent, want volgens mij is een oproep van een groot deel van de Kamer heel duidelijk. Wij zeggen: behoud de kennis. Behoud deze mensen, want die brengen die kennis met zich mee. Zij hebben het netwerk. Er is volle tevredenheid over. We willen gewoon dat er een oplossing komt. Ik heb daar ook een motie over.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat na het aannemen van het wetsvoorstel Onderwijsondersteuning zieke leerlingen een groot deel van de onderwijsconsulenten zijn werkzaamheden zal voortzetten bij de landelijke stichting;

constaterende dat een deel niet onder de overgang van onderneming valt omdat zij ook andere taken verrichten bij hun huidige werkgever, vaak op het domein van zorg en ondersteuning;

constaterende dat het zonde is dat deze ervaring, deze expertise en dit netwerk verloren gaan;

verzoekt de regering om deze groep onderwijsconsulenten met dubbelfuncties de mogelijkheid te bieden om toch over te gaan naar de landelijke stichting, door bijvoorbeeld te kijken naar detachering of het verlagen van de minimale taakomvang, of door afspraken op individueel niveau te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Beckerman, Rooderkerk en Ceder.

Zij krijgt nr. 25 (36530).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik hoop dat ons amendement, maar ook deze moties het wetsvoorstel nog een stukje beter maken. Ik hoop ook echt dat er een oplossing komt voor al die mensen die nu dagelijks met hart en ziel jongeren en hun ouders en scholen ondersteunen. Ik hoop echt dat ze dat kunnen blijven doen, want ze doen ontzettend belangrijk werk. Het helpt jongeren. Het helpt ouders en het zorgt er echt voor dat sommige jongeren nu kunnen doorstuderen, terwijl dat voorheen misschien nooit van hen gedacht werd, omdat ze zo'n lange tijd onderwijs hebben moeten missen en zo veel hebben meegemaakt vanwege hun ziekte.

Dat was mijn inbreng, voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:
Ik dank u wel. Ik nodig de heer Kisteman uit voor zijn inbreng in tweede termijn.

De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris bedanken voor de beantwoording en voor het feit dat we de tijd hebben kunnen nemen om hierbij stil te staan. Dat geldt ook voor de collega's. Het is best lastige materie. Het is hartstikke fijn dat we daar zo veel vragen over kunnen stellen en daar de tijd voor nemen.

Voor de VVD blijft het belangrijk dat het onderwijs voor het zieke kind centraal blijft staan en op nummer één staat. Daarnaast wacht ik nog even de beantwoording van de staatssecretaris in tweede termijn af over de overdracht bij samenwerkingsverbanden, want dat blijft een belangrijk onderdeel.

Daar wil ik het bij laten, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Armut namens het CDA voor haar tweede termijn. Gaat uw gang.

Mevrouw Armut (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ook namens mij dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording. Volgens mij geldt voor een heel groot aantal van ons dat we best duidelijk voor ogen hebben waarom deze wetswijziging belangrijk is, namelijk voor de toekomstbestendigheid, de subsidiestromen en de flexibiliteit. Ook komt er een verruiming voor het mbo. Dat is allemaal duidelijk.

Tegelijkertijd hebben we best wel wat vragen gesteld en zorgen geuit, bijvoorbeeld over de continuïteit. Het CDA maakt zich net als andere fracties zorgen over de consulenten die de overstap niet gaan maken of niet dreigen te maken. Wij willen waken voor een mogelijk gevolg, namelijk dat de ondersteuning onder druk komt te staan. Tegelijkertijd krijgen ze — ik noemde net al de verruiming van het mbo — wel meer taken op hun bord en die zullen ze dan misschien met minder mensen moeten doen. Dat vinden wij zorgwekkend. De efficiëntie, die er wel van zal komen, moet niet veroorzaken dat het ten koste gaat van de korte lijntjes die er zijn, de contacten die zijn opgebouwd of de signalering. Dat moet allemaal niet vervagen. Dat is een zorg van ons. We hopen dat de staatssecretaris daar in tweede termijn wat langer op in kan gaan. Ik zal niet alle vragen herhalen die daarover zijn gesteld, maar wij delen wel de zorg. We willen namelijk behouden wat wel werkt, en heel veel hieraan werkt goed.

De vragen over de regio-inbedding sluiten daar eigenlijk wel op aan. We vragen ons af wat er gebeurt als er in een regio een tekort ontstaat. Sommige consulenten gaan dus niet mee. Wat als dat heel veel in een bepaalde regio gebeurt? Ik vroeg in de eerste termijn al of er dan wachtlijsten komen. Graag iets meer antwoorden daarop van de staatssecretaris.

We hebben begrip voor het systeem dat moet veranderen, maar uiteindelijk moet de praktijk goed uitpakken. De staatssecretaris zei net terecht dat het draait om goede ondersteuning voor zieke leerlingen. Er wordt ontzettend belangrijk werk uitgevoerd door al die onderwijsconsulenten en wij willen heel graag dat dat behouden blijft. We hopen dat dat duidelijk overgekomen is en dat daar in tweede termijn langer bij stilgestaan kan worden.

Tot slot, voorzitter. Ik had een paar keer een punt gemaakt van dat schakelmoment. Ik hoorde net een duidelijke toezegging van de staatssecretaris dat hij daarover in gesprek zal gaan met de stichting en dat hij zal werken aan zo'n richtlijn. Ik dien dan ook geen motie in en ik zal het goed in de gaten houden.

Dat was mijn inbreng, voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:
Ik dank u wel. Het woord is aan mevrouw Beckerman. Gaat uw gang.

Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter, dank. Ik vond het een leuk debat. Ik dank ook de staatssecretaris voor de antwoorden. Het valt mij op dat de Kamer — misschien op een enkele partij na — vrij eensgezind is over het goede dat we willen behouden. Ik vind dat de staatssecretaris daar nog iets te weinig aan tegemoetkomt. Daarom heb ik twee moties en twee andere aandachtspunten. Ik begin met de moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen een fundamentele wijziging van de uitvoeringsorganisatie daarvan bewerkstelligt;

constaterende dat deze wet pas na enkele jaren geëvalueerd zal worden;

overwegende dat deze wet volgens de regering niet tot veranderingen in de uitvoering van onderwijsondersteuning zal leiden;

overwegende dat het belangrijk is om eventuele veranderingen in de uitvoering zo vroeg mogelijk vast te stellen;

verzoekt de regering om een jaar na de inwerkingtreding met een monitoringsrapportage te komen en een tevredenheidsonderzoek uit te voeren onder leerlingen, ouders en medewerkers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman, Westerveld, Rooderkerk, Ceder en Armut.

Zij krijgt nr. 26 (36530).

Mevrouw Beckerman (SP):
De tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen geen criteria voor deze ondersteuning opneemt, maar de minister wel de mogelijkheid geeft om de uitvoerende stichting kaders mee te geven;

overwegende dat zieke leerlingen gebaat zijn bij een zo snel mogelijke realisatie van onderwijsondersteuning;

overwegende dat in het huidige stelsel de meeste zieke leerlingen tijdig ondersteuning ontvangen en dat de regering benoemt dit te willen behouden;

verzoekt de regering om de snelheid waarmee zieke leerlingen ondersteuning krijgen te borgen en hierover criteria mee te geven in de eerste kaderbrief aan de op te richten uitvoerende stichting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman, Westerveld, Rooderkerk en Ceder.

Zij krijgt nr. 27 (36530).

Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter. Ik zou de staatssecretaris willen vragen om heel duidelijk te zijn over dat laatste punt. De vraag van LBVSO is er niet voor niks. Hij zegt: nu gaat dat goed. De Kamer heeft wel zorgen dat dat in de toekomst minder goed zal gaan. Als hij zo'n fan van deze wet is en gelooft dat dit goedkomt, dan zou het volgens mij heel makkelijk moeten zijn om hieraan tegemoet te komen. Maar het belangrijkste aandachtspunt — daar heb ik ook meerdere moties over ondertekend — zijn echt de medewerkers met een klein contract. We zien namelijk dat zij door hun nevenfuncties extreem waardevol zijn, kunnen zijn en kunnen blijven voor leerlingen. Ga dat nou niet samenvatten als: "in totaal is het maar 7 fte". Dat is namelijk al snel zo bij kleine contracten. Daarmee neemt de waarde van deze mensen niet af. Je kunt het optellen tot 7 fte, maar zie die waarde en kijk hoe je aan de brede wens van de Kamer tegemoet kunt komen.

Daarbij laat ik het. Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Rooderkerk namens de D66-fractie.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Voorzitter, dank u wel. We hebben een deel van het debat gevoerd, maar er zijn ook nog best wel veel vragen niet beantwoord. We komen daar straks op in tweede termijn. Daarnaast moet er ook nog veel worden uitgewerkt. Deze wet is een soort startpunt, maar voor die hele stichting en structuur is nog best veel nodig. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook om de brief die daarover wordt gestuurd, ook echt voor de zomer van 2026 of zo snel mogelijk te sturen, zodat we daar met de Kamer nog tijdig het debat over kunnen voeren. Dan kunnen we zorgen dat alles echt goed geregeld is en duidelijk is voor de ingang van de nieuwe stichting en structuur.

Daarbij doe ik ook de oproep om de zorgen echt serieus te nemen. Het gaat weliswaar om een kleine groep leerlingen en consulenten, maar wel om grote problemen en grote zorgen, die we dus ook echt met elkaar moeten oplossen voordat wij hiertoe overgaan. Daartoe heb ik ook een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de nieuwe landelijke structuur voor onderwijs aan zieke leerlingen wordt ingericht terwijl ouders en leerlingen over het huidige werk van consulenten overwegend tevreden zijn;

constaterende dat veel ozl-consulenten hun werk combineren met een andere functie, zoals orthopedagoog of onderwijsadviseur;

overwegende dat de wet veel ruimte laat voor de precieze regionale inrichting en er geen duidelijkheid is over de verdeling van middelen en personeel tussen regio's, wat bij consulenten leidt tot onzekerheid over hun toekomstige werkplek en taken;

overwegende dat een aanzienlijk deel van de huidige consulenten aangeeft mogelijk niet over te stappen naar de nieuwe stichting, met risico op verlies van capaciteit en expertise;

verzoekt de regering stevige landelijke regie te waarborgen, via een stichting met verantwoordelijkheid voor kwaliteit, bekendheid van de voorziening en continuïteit van de ondersteuning, en de uitvoering regionaal, dicht bij het kind, te behouden;

verzoekt de regering in kaart te brengen wat regionaal behouden moet blijven, wat centraal kan worden belegd en hoe de middelen over regio's moeten worden verdeeld op basis van actuele gegevens, en de Kamer voor de zomer over de uitkomsten te informeren;

verzoekt de regering in de transitie naar de nieuwe structuur de flexibiliteit voor consulenten te behouden, bijvoorbeeld door combinatiebanen mogelijk te houden en detachering van consulenten toe te staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rooderkerk, Boomsma, Ceder, Beckerman, Westerveld en Armut.

Zij krijgt nr. 29 (36530).

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Veel dank aan de collega's voor het medeondertekenen. Daarmee ligt er dus echt een brede wens met gedeelde zorgen vanuit de Kamer. We kunnen het nu niet allemaal in amendementen gieten, dus ik hoop dat we hiermee echt een hele duidelijke uitwerkingsrichting geven. Daarmee krijgen we vervolgens hopelijk ook de consulenten, die we heel hard nodig hebben hierbij, mee in die nieuwe structuur. Zo laten we zien dat het wél kan en zorgen we er met elkaar voor dat zieke leerlingen de hulp en ondersteuning behouden die zij nu krijgen.

De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Raijer namens de PVV-fractie.

Mevrouw Raijer (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Wij danken de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ook wij zijn niet helemaal opgelucht over dit voorstel, maar ik wil nog wel even de tweede termijn afwachten.

De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Stoffer, namens de SGP-fractie.

De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Ons doel, en ook van de collega's merkte ik, bij deze wetsbehandeling is telkens geweest dat kinderen die ernstig of langdurig ziek zijn zo veel mogelijk en zo goed mogelijk ondersteund worden. Ik moet zeggen dat ik in de beantwoording door de staatssecretaris heb gemerkt dat hem dat aan het hart gaat en dat hij daar ook voor wil staan. In mijn optiek heeft hij de beantwoording goed en degelijk gedaan. Dank daarvoor.

Ik wil als Kamerlid niet te veel op de organisatie en de organisatievorm gaan zitten. Ik zie dat niet als mijn taak, maar zeg in dit spectrum wel dat wij echt moeten kijken naar een zorgvuldige overgang. Ik heb daarvoor een aantal moties en amendementen voorbij zien komen. Die zullen we uiteraard wegen. Ik heb de staatssecretaris horen zeggen — dat is voor mij wel van belang — dat voor aankomende zomer de convenanten en een implementatieplan gereed zijn. De mensen die nu bezig zijn om de leerlingen die ziek zijn te ondersteunen, weten dan vroegtijdig waar ze aan toe zijn, zodat ze nog zeker een halfjaar hebben om te kijken waar ze als organisatie naartoe groeien. Onder die voorwaarde zal ik mijn fractie adviseren om voor deze wet te gaan stemmen. Een voorwaarde is natuurlijk ook dat de wet niet op een heel andere manier verbouwd wordt door de amendementen. Dat gaan we nog wegen. Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Het laatste woord in de tweede termijn van de Kamer is aan de heer Boomsma namens JA21. Gaat uw gang.

De heer Boomsma (JA21):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de uitvoerige beantwoording. Hopelijk kunnen we ervoor zorgen dat alle zieke kinderen gewoon het onderwijs en de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Dank ook voor de toezegging over KlasseContact. Ik denk dat Nederland toch een land is waarin, als dit soort middelen beschikbaar zijn of die mogelijkheden er zijn, we die ook moeten bieden aan kinderen die daar zo mee geholpen zijn. We zien dus uit naar de reactie daarop.

Ik had nog een vraag over de niet-bekostigde mbo's. Ik ben heel benieuwd waarom we die niet hierin zouden meenemen, want het gaat volgens mij om maar 6% van alle mbo-leerlingen. Een nog kleiner deel daarvan valt in de leeftijdsgroep. Je zou die ook toegang willen bieden tot de expertise en de mogelijkheden die door de consulenten kunnen worden geboden. Ik heb dan ook nog een amendement in voorbereiding. Tenzij de staatssecretaris zo meteen een heel goed argument geeft om ze er niet bij te betrekken, zal ik dat ook indienen.

Dan over het thuisonderwijs. Ik heb in onze gesprekken en in het veld gezien dat er in Nederland plekken zijn waar dat niet kan en plekken waar dat wel mogelijk is. Voor sommige kinderen is dat een belangrijk onderdeel. Het is beperkt en het is tijdrovend, maar het is voor sommige kinderen heel belangrijk dat er af en toe iemand kan langskomen. Op dit moment is dat niet het geval, dus ik heb daar ook nog een motie over.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voor onderwijs aan kinderen die door ziekte niet naar school kunnen van groot belang is zij ook thuis les kunnen krijgen;

overwegende dat in sommige regio's van Nederland wel, maar in andere gebieden op dit moment geen thuisonderwijs kan worden gegeven;

verzoekt de regering de nieuw op te richten stichting te instrueren om ervoor te zorgen dat in elke regio van Nederland thuisonderwijs kan worden geboden aan kinderen voor wie dit de beste oplossing is, en te inventariseren in welke regio's van Nederland geen thuisonderwijs kan worden geboden, waar dat op dit moment wel kan, hoe dat daar is georganiseerd en op welke manier vrijwilligers of gepensioneerde docenten breder kunnen worden ingeschakeld om thuisonderwijs te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Boomsma.

Zij krijgt nr. 30 (36530).

Ik dank u wel. Dan zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. We gaan kort schorsen, zodat de staatssecretaris zich kan voorbereiden op de beantwoording. Ik schors de vergadering tot 15.50 uur.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen het debat. Wij gaan verder met de tweede termijn van de kant van het kabinet, van de staatssecretaris, maar ik wil allereerst even het woord geven aan mevrouw Westerveld, die een vraag of een punt van orde heeft.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik denk een punt van orde. Er zijn lopende dit debat nog een paar amendementen ingediend. Dat kan natuurlijk — iedereen heeft dat recht — maar we hebben bijvoorbeeld niet het debat kunnen voeren over het amendement van DENK, omdat er niemand van DENK aanwezig is in de zaal. Ook over het amendement van de heer Boomsma had ik graag een vraag willen stellen, maar dat was ook te laat. Volgens mij kunnen we daar nu niks mee, maar ik wil wel opmerken dat dat onhandig is, omdat we hier toch een belangrijk debat voeren over een wet. Het is fijn als we daar dan vragen over kunnen stellen.

De voorzitter:
Waarvan akte. Dank u wel. Ik wil graag het woord geven aan de staatssecretaris voor de tweede termijn. Gaat uw gang.

Staatssecretaris Becking:
Dank u wel, voorzitter. Er waren nog een aantal vragen en dan doe ik de appreciaties.

Ik begin met de preventievraag van de heer Ceder, over aandacht voor het voorkomen van ziekte. Dat staat inderdaad niet in de wet. Het voorkomen van ziekte is namelijk niet mogelijk, hoe graag ik dat ook zou willen. Ozl helpt natuurlijk wel als er wel sprake is van ziekte. Ik kan wel een onderzoek toezeggen naar het voorkomen van uitval. Ik kan dus wel toezeggen om een onderzoek te doen naar het voorkomen van uitval en om dat in de kaderbrief die ik uw Kamer stuur, mee te nemen.

De voorzitter:
De heer Ceder is blij, zie ik al.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dit is nou juist exact de strekking van mijn amendement. Volgens mij vinden we beide belangrijk.

Staatssecretaris Becking:
Zeker, excuus. Ik was met de vraag hierover begonnen. Het is inmiddels amendement op stuk nr. 31: heb ik dat goed?

De voorzitter:
Ja, het amendement op stuk nr. 15 is het amendement op stuk nr. 31 geworden.

Staatssecretaris Becking:
Nee, dat is 'm niet, zie ik. Sorry, dit gaat over het doen van onderzoek naar preventie.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat klopt, ja.

Staatssecretaris Becking:
Daarvan zeg ik: dat wil ik toezeggen. We gaan onderzoek doen naar het voorkomen van uitval en daarover gaan we de Kamer informeren via de Kamerbrief. Op uw andere amendement kom ik straks terug.

De voorzitter:
Laten we het even stapsgewijs doen. Gaat dit om het amendement op stuk nr. 11?

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat klopt, voorzitter. Ik kom er nu achter dat de staatssecretaris en ik het eens zijn over het belang van het doen van onderzoek naar uitval door ziekte. De staatssecretaris zegt dat toe en komt daar in een rapportage op terug. Ik vind het belangrijk om voor dit aspect een grondslag in de wet te creëren, zodat ook wanneer deze staatssecretaris weg is en er een andere komt, er niet een andere opvatting over is. Dit is dus vooral bedoeld om een grondslag te borgen, zodat ook in de komende jaren dit een belangrijk onderdeel blijft. Ik ben best bereid om het amendement dusdanig aan te passen dat het exact de lading dekt die de staatssecretaris beoogt. Dat vind ik namelijk ook; misschien heb ik het wat onhandig verwoord. De grondslag is wel nodig voor de continuïteit, denk ik, omdat het anders bij een volgend kabinet weer net anders geïnterpreteerd kan worden.

De voorzitter:
Ik stel voor om dit nu even beet te pakken en gelijk naar het amendement op stuk nr. 11 te gaan, zodat we dit stukje beet kunnen pakken. Ik vraag om uw aanpassingsvermogen, zie ik.

Staatssecretaris Becking:
Ik had in de eerste termijn al gezegd: die grondslag is er al. Daarmee ontraad ik dus het amendement.

De heer Ceder (ChristenUnie):
In artikel 3 staan een aantal grondslagen met betrekking tot onderzoek. Er is dus een grondslag voor onderzoek. Alleen, die grondslagen richten zich allemaal op het moment dat er al sprake is van uitval door ziekte. Ik denk dat het belangrijk is om ook een grondslag te creëren om onderzoek te kunnen doen naar het voorkomen van uitval door ziekte, omdat je de expertise in één stichting hebt. Die specifieke grondslag zit er niet in. Er zit wel een grondslag in voor onderzoek, maar niet op dat specifieke punt. Ik denk dat dat een waardevolle toevoeging is om dezelfde reden die de staatssecretaris en ik net uitwisselden met elkaar.

De voorzitter:
Een laatste reactie op dit punt van de staatssecretaris, wat mij betreft.

Staatssecretaris Becking:
Het is feitelijk een taakuitbreiding van de stichting, nietwaar? Als we daar een kan-bepaling van kunnen maken, dan denk ik dat ik daar wel in mee wil gaan. Dan krijgt het amendement dus oordeel Kamer. Dan móét het dus niet gebeuren, maar dan kán de stichting daar onderzoek naar doen via de kan-bepaling. Anders denk ik dat de taakuitbreiding van de stichting wel echt groot is: in plaats van werken met zieke kinderen ook onderzoek doen naar preventie bij kinderen die misschien … Et cetera.

De voorzitter:
Ik kijk even naar de heer Ceder. Neemt u de handreiking aan?

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat is goed. Ik denk namelijk dat het primaire werk van de stichting zich zou moeten richten op kinderen met een ziekte, maar ik denk dat de expertise ook gebruikt kan worden voor preventie. Ik neem dit aan, in de zin dat ik het amendement dusdanig probeer aan te passen, want ik snap de staatssecretaris en dat is ook mijn bedoeling. Ik kijk even naar mijn mede-indiener om te zien of de formulering … Het is niet de bedoeling dat we de landelijke stichting overbelasten, maar we willen ze wel de mogelijkheid bieden om dat aan te grijpen, als ze daar de ruimte voor hebben, want ik denk dat dat de hele sector ten goede kan komen. Ik stuur dus een gewijzigd amendement, want ik denk niet dat er nog een schriftelijke appreciatie komt. Ik vraag of de staatssecretaris kan toezeggen dat, als ik er een kan-bepaling van maak qua grondslag, ik een oordeel Kamer kan krijgen.

De voorzitter:
Ja, dat heb ik net gehoord.

Staatssecretaris Becking:
Ja. Het is goed om dat toch even op papier te wijzigen, maar qua intentie heb ik me daar net over uitgesproken.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Daar ben ik de staatssecretaris zeer erkentelijk voor. Dank u wel.

De voorzitter:
Kijk eens aan. Dan hebben we dat ook afgedaan. Volgens mij gaat u dan verder met de beantwoording van de vragen.

Staatssecretaris Becking:
De vraag van GroenLinks-PvdA ging over wat er met de drie Onderwijsraadadviezen is gedaan over onderwijs in justitiële inrichtingen. Ik heb daar al het een en ander over gezegd. Er wordt hard aan gewerkt met VWS en het veld en we willen het ook graag zorgvuldig doen. Voor de zomer wil ik u daarvan op de hoogte brengen.

Mevrouw Rooderkerk en mevrouw Westerveld vroegen wat ik doe om ervoor te zorgen dat de groep die niet valt onder de overgang van onderneming ook meegaat. Het is belangrijk om nog een keer te zeggen: iedereen kan mee, ook de groep consulenten die niet onder die overgang van onderneming valt. Deze groep krijgt ook een aanbod van de stichting en kan ook parttime gaan werken voor de stichting. Tegelijkertijd is het natuurlijk zo — en daar komt die 24 uur vandaan — dat het wel een beetje omvang moet hebben, anders is bijvoorbeeld de verhouding tussen werkoverleg en opleidingen doen, en het primaire proces een beetje zoek. Daarom zijn we met die 24 uur gekomen. Maar ik hoor de Kamer en ben ook wel bereid om die 24 uurseis los te laten. Dat is dus een toezegging, voorzitter.

GroenLinks-Partij van de Arbeid sprak over de cliëntenraad en de belanghebbendenraad. Dat is hetzelfde eigenlijk. "Cliëntenraad" is achteraf gezien een beetje ongelukkig gekozen, want het gaat niet om een medische organisatie en de stichting krijgt een ondernemingsraad. Het wordt hier dus een beetje een woordspel.

De VVD vroeg nog: hoe wordt ervoor gezorgd dat de stichting, die landelijk goed samenwerkt, ook goed samenwerkt met samenwerkingsverbanden die regionaal zijn? De stichting gaat werken in vijf regioteams. De teamleider van iedere regio zal overleg hebben met de samenwerkingsverbanden in elke regio. Daarnaast zal de directeur van de stichting overleg voeren met de koepel van samenwerkingsverbanden.

Het CDA vroeg nog: als sommige consulenten niet meegaan, komen er dan wachtlijsten? Ik verwacht niet dat er wachtlijsten komen. Ik verwacht dat de stichting met een volledige bezetting zal starten per 1 januari 2027. Mochten er consulenten niet meegaan, dan ontstaan er vacatures. Die worden ingevuld en dan worden er nieuwe consulenten ingewerkt. De ervaring leert dat er zeer veel belangstelling is voor deze functie. Je doet natuurlijk ook prachtig mooi werk; dat heb ik zelf gezien. Als ik uw Kamer voor de zomer informeer over de invoering van het een en ander, zal ik nog wat concreter kunnen ingaan op hoe dat ervoor staat.

Mevrouw Armut van het CDA vroeg ook het volgende. Sommige consulenten maken de overstap niet. Worden de taken dan verdeeld over minder mensen, ook door de uitbreiding van de doelgroep? Ze vroeg of ik die zorg deel. Als er minder mensen beschikbaar zijn dan nodig om de wettelijke taak uit te voeren, dan ontstaat er gewoon een vacature. We weten dat er veel animo is voor dit werk. Bovendien maakt het overgrote deel van de consulenten wel de overstap. Er is ook voldoende capaciteit — dat had ik al gezegd — om de toename van de doelgroep van het mbo te kunnen opvangen.

De SP vroeg waarom we de reactietermijnen niet direct in de wet zetten. Het is staande praktijk dat ozl door consulenten op korte termijn wordt geleverd richting de scholen en zo nodig richting leerlingen en ouders. De termijn is dus zo kort mogelijk. Het is van belang dat de aan te wijzen stichting deze praktijk continueert. Dat ben ik natuurlijk helemaal eens met de vragensteller. Ik zie echter geen noodzaak om wettelijk in detail vast te leggen welke termijnen er zijn voor contact en het bieden van ozl door de stichting. Als de regering op dergelijke zaken moet sturen, hoort dat, denk ik, te lopen via een kaderbrief, een startbrief of een subsidiebeschikking. Daar heb ik ook in de eerste termijn iets over gezegd. Bovendien moet, denk ik, worden afgewogen of het noodzakelijk is om goede praktijken vast te leggen in protocollen en regels, zeker op het niveau van een wet. Ik zie die noodzaak nu niet.

De heer Boomsma had een vraag over niet-bekostigd mbo. Het antwoord daarop is als volgt. Ozl maakt deel uit van het bekostigde onderwijsstelsel. Een van de kenmerken van niet-bekostigd onderwijs is logischerwijs dat de overheid daar niet aan bijdraagt. Dit betekent dat niet-bekostigde scholen en instellingen de ondersteuning van zieke leerlingen dus zelf moeten regelen. Daar is tegelijkertijd door de heer Boomsma een amendement over ingediend: dat op stuk nr. 28. Dat is zo snel gegaan dat ik dat nog moet bestuderen, zeg ik daarbij. Ik wil daar graag schriftelijk op terugkomen.

De heer Boomsma (JA21):
Sorry dat het amendement wat laat kwam, zeg ik ook richting mevrouw Westerveld. De strekking daarvan is eigenlijk heel eenvoudig. Ik wil namelijk gewoon veranderen dat ook studenten van die niet-bekostigde mbo-instellingen hiervoor in aanmerking komen. De staatssecretaris zegt hoe het nu werkt. Ik hoor alleen nog niet echt een goed argument om deze hele kleine groep hier niet ook bij te betrekken, behalve dat de opleiding zelf niet bekostigd wordt. Is het niet beter als de kinderen die dan de pech hebben dat ze op zo'n instelling zitten én ziek worden, dan toch ook mee kunnen draaien en gebruik kunnen maken van de expertise van deze consulenten?

Staatssecretaris Becking:
Ik begrijp wat de heer Boomsma beoogt. Ik denk dat het wel iets ingewikkelder is om niet-bekostigde instellingen te gaan financieren via een publiek bekostigd stelsel. Ik heb daarom toch echt wel even nodig om te kijken of dat zomaar zou kunnen.

De voorzitter:
De staatssecretaris komt er middels een brief op terug.

De heer Boomsma (JA21):
Heel veel dank. Als er bepaalde blokkades zijn, kun je natuurlijk misschien ook denken aan een systeem waarbij de niet-bekostigde mbo-instelling zich wel kan wenden tot de stichting, als zo'n situatie zich dan voordoet. Misschien dat ze daar dan een bepaalde vergoeding voor zouden vragen. Misschien kan zoiets ook worden meegenomen.

Staatssecretaris Becking:
Ja, hoor, dat wil ik wel toezeggen.

De voorzitter:
Kijk eens aan.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik ga mijn vraag die ik anders aan de heer Boomsma wilde stellen, even meegeven aan de staatssecretaris. Mijn vraag is of hij dan ook zou kunnen ingaan op de niet-bekostigde instelling in het funderend onderwijs, dus de basisscholen en het voortgezet onderwijs. Daar heb je volgens mij hetzelfde probleem. Met dit amendement wordt wel een uitzondering gemaakt voor mbo-instellingen, maar volgens mij niet voor die andere twee instellingen. Kan de staatssecretaris daar in zijn brief dan ook op ingaan?

Staatssecretaris Becking:
Ja, dat wil ik toezeggen. Dat lijkt me hetzelfde soort onderwerp.

De voorzitter:
Kijk eens aan.

Staatssecretaris Becking:
Dan kom ik bij de appreciaties. Ik had nog een extra amendement van DENK, over onderwijs op afstand. Dat is het amendement op stuk nr. 20, en dat geef ik oordeel Kamer.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 20 krijgt oordeel Kamer.

Staatssecretaris Becking:
Dan kom ik bij de moties.

De voorzitter:
Even voor de administratie: het amendement op stuk nr. 20 krijgt oordeel Kamer, dat op stuk nr. 28 wordt behandeld middels een brief en het amendement op stuk nr. 15 is inmiddels het amendement op stuk nr. 31 geworden. Blijft het oordeel op dat amendement oordeel Kamer, of wijzigt dat daardoor? Weet u dat?

Staatssecretaris Becking:
Het oordeel op het amendement op stuk nr. 31 blijft oordeel Kamer.

De voorzitter:
Dan hebben we dat ook maar afgedaan.

Dan gaan we nu over naar de moties. Gaat uw gang.

Staatssecretaris Becking:
De motie op stuk nr. 21 geef ik oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 22 is overbodig. Het is natuurlijk schrijnend als je tijdens je onderwijstijd, je schooltijd, met covid te maken krijgt. Scholen hebben daar een zorgplicht voor. Er is ook gewerkt aan informatie voor scholen. Met het Actieprogramma Digitale School stimuleren we dat scholen de kansen van digitaal afstandsonderwijs benutten. Er is meer ruimte voor maatwerk voor kwetsbare leerlingen. Dat geldt ook voor kinderen met long covid. Ik wil best toezeggen dat ik bij de partners in het onderwijs en bij de ouders extra naga hoe deze maatregelen voor kinderen met long covid uitpakken en dat ik de Kamer hierover informeer in de brief over passend onderwijs, die ik in het voorjaar zal sturen. Ik ben echter geen voorstander van landelijke richtlijnen uitsluitend voor deze doelgroep. Dan zijn er volgens mij nog meer doelgroepen denkbaar.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Mijn collega's en ik hebben in aanloop naar dit debat veel mensen gehoord die juist te weinig sturing en regie vanuit de overheid ervaren op het gebied van long covid. Het is een ziektebeeld waar al heel lang onduidelijkheid over bestaat, terwijl er bij andere ziektes meer duidelijkheid vanuit de overheid is. Ik ga de motie vooralsnog dus in stemming brengen, omdat ik recht wil doen aan de signalen die ik heb gekregen — ik denk dat andere partijen die ook hebben gekregen — en ga even met de mede-indiener overleggen wat we hiermee doen. Volgens mij is dit een punt waar de overheid nog te weinig regie op neemt. Wij hebben daarom deze motie ingediend. We verschillen hierover van inzicht, denk ik. Ik ga dit even verifiëren. Tot die tijd wil ik de motie in stemming brengen.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 22: overbodig.

Staatssecretaris Becking:
De motie op stuk nr. 23: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 24 is overbodig, omdat dit al in de statuten wordt geregeld.

De motie op stuk nr. 25: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 26: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 27: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 28 ...

De voorzitter:
Ja ...

Staatssecretaris Becking:
Ik ben er bijna doorheen, voorzitter. Ik moet er nog twee.

De voorzitter:
Laten we het dan even afmaken. Gaat uw gang.

Staatssecretaris Becking:
De motie op stuk nr. 28: oordeel Kamer.

De motie op stuk nr. 29 is overbodig. Ik ga ervan uit dat u met "thuisonderwijs" digitaal onderwijs bedoelt. Thuisonderwijs wordt door ouders georganiseerd. Dat is dus weer heel wat anders. Alle consulenten, in welke regio zij ook werken, ondersteunen scholen die nu al onderwijs organiseren. Dat doen zij onder andere met KlasseContact. Dat blijven zij ook doen. Ik begrijp ook wel waar dit over gaat. Mochten er in de praktijk toch verschillen zijn, dan is dat onwenselijk. Als het nodig is, dan zal ik ook met de stichting en een vertegenwoordiging van de gebruikers kijken hoe we kunnen zoeken naar een oplossing hiervoor. Ik dacht dat dat ook de bedoeling was van de indiener.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Bij de motie op stuk nr. 24 zei de staatssecretaris: we gaan al doen wat er in de motie staat. Dat lijkt mij een reden om de motie niet in stemming te brengen. Ik trek 'm dus in.

De voorzitter:
Helder.

Aangezien de motie-Westerveld c.s. (36530, nr. 24) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Boomsma (JA21):
Het ging niet alleen om de digitale vormen. Van het veld heb ik begrepen dat op een aantal plekken, bijvoorbeeld in Amsterdam, een consulent wel naar het huis kan gaan van een ziek kind. Voor sommige kinderen is het nodig dat je thuis bij ze langsgaat om daar onderwijs te verzorgen. In andere, grote delen van Nederland gebeurt dit niet. Dat wordt hiermee bedoeld.

Staatssecretaris Becking:
Dat gaat dan over de rol van de ozl-consulent bij de ondersteuning van zieke kinderen en ouders om onderwijs te kunnen volgen, al dan niet in een ziekenhuis. Maar dat gaat niet over gewoon regulier onderwijs geven. Dat is thuisonderwijs, dat is weer iets anders. Dat is gewoon een spraakverwarring, denk ik, over die begrippen.

De voorzitter:
Meneer Boomsma, uw laatste interruptie over deze motie.

De heer Boomsma (JA21):
Maar daarin bestaan dus regionale verschillen en het lijkt me goed dat de instructie duidelijk is dat het in heel Nederland gelijk wordt getrokken.

Staatssecretaris Becking:
Dat kan ik in de voorbereiding aan de stichting meegeven. In de brief over de voortgang van de oprichting van de stichting zal ik de Kamer dan nader informeren, als u dat wilt.

De voorzitter:
Meneer Ceder, gaat uw gang.

De heer Boomsma (JA21):
Dan trek ik 'm in.

De voorzitter:
Aangezien de motie-Boomsma (36530, nr. 30) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dan vervalt mijn opmerking.

De voorzitter:
Kijk aan.

Staatssecretaris Becking:
Dat was 'm, voorzitter. Dacht ik. Toch niet.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik heb nog een openstaande vraag, namelijk over het ECIO en het mbo, hbo en wo. De staatssecretaris zou daar in zijn tweede termijn nog op terugkomen, sorry.

Staatssecretaris Becking:
Het voorbereide antwoord komt er nu aan; ik heb er zelf nu geen pasklaar antwoord op. Waarom niet ook het mbo meegenomen? Dat was niet helemaal de strekking van de vraag. Het hbo heeft ECIO-ondersteuning, onder andere met betrekking tot zieke studenten. Ik begrijp het punt van mbo, hbo, wo en p.o., vo, vmbo. Ik heb het antwoord gewoon niet paraat, voorzitter.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dat snap ik. Wat volgens mij hier van belang is, is dat jongeren in het mbo die ondersteuning nodig hebben, straks duidelijkheid hebben over waar ze naartoe moeten. Ik ben voor de beweging dat mbo-studenten steeds meer als echt volwaardige studenten worden gezien. Ik snap ook dat ze onder dit wetsvoorstel vallen, omdat het nu goed is geregeld. Ik geef als aandachtspuntje mee om duidelijkheid te verschaffen aan deze studenten.

Staatssecretaris Becking:
Aandachtspunt is genoteerd.

De voorzitter:
Dat was uw bijdrage in de tweede termijn?

Staatssecretaris Becking:
Ja, dank u wel.

De voorzitter:
Kijk eens aan. Dat betekent dat we aan het einde zijn gekomen van de behandeling van deze Wet onderwijsondersteuning zieke leerlingen. Ik wil de staatssecretaris hartelijk danken voor zijn aanwezigheid en de beantwoording van de vragen. Uiteraard dank ik ook de leden voor het mooie debat, net als de ondersteuning.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Ik wil nog even vermelden dat wij op 16 december, dus niet aanstaande dinsdag maar de dinsdag erop, gaan stemmen over de moties, amendementen en de wet. U heeft dus nog even tijd om erover na te denken. Ik ga dit debat beëindigen. We gaan schorsen tot 18.30 uur. Daarna volgt de rest van de agenda voor deze dag.

De vergadering wordt van 16.16 uur tot 18.45 uur geschorst.