Debat over de rapporten ‘Kwetsbare kinderen, kwetsbaar stelsel’ van de Inspectie G&J en ‘Als zelfs overheidsingrijpen kinderen geen bescherming biedt’ van de Inspectie J&V (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D50250, datum: 2025-12-04, bijgewerkt: 2025-12-05 08:58, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-12-04 10:17: Debat over de rapporten ‘Kwetsbare kinderen, kwetsbaar stelsel’ van de Inspectie G&J en ‘Als zelfs overheidsingrijpen kinderen geen bescherming biedt’ van de Inspectie J&V (Plenair debat (debat)), TK
Preview document (🔗 origineel)
Rapporten van de IGJ en de Inspectie JenV
Rapporten van de IGJ en de Inspectie JenV
Aan de orde is het debat over de rapporten
"Kwetsbare kinderen, kwetsbaar stelsel" van de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd en "Als zelfs overheidsingrijpen kinderen geen bescherming
biedt" van de Inspectie JenV.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en heet de staatssecretaris van VWS en de
staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van harte welkom. Aan de
orde is het debat over de rapporten "Kwetsbare kinderen, kwetsbaar
stelsel" van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en "Als zelfs
overheidsingrijpen kinderen geen bescherming biedt" van de Inspectie
Justitie en Veiligheid.
We hebben vandaag als eerste spreker aan de zijde van de Kamer mevrouw
Westerveld van GroenLinks-Partij van de Arbeid. Het is een heuglijke
dag, want we hebben vandaag twee maidenspeeches: van mevrouw Wendel van
de VVD en van mevrouw Coenradie van JA21. Daar gaan we straks, als ze
aan de orde zijn, natuurlijk uitgebreid bij stilstaan, maar allereerst
wil ik graag het woord geven aan mevrouw Westerveld voor haar inbreng in
eerste termijn, namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid. U
heeft het woord.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. "Dit mag nooit meer gebeuren", zeiden
verschillende Kamerleden in het debat over de afschuwelijke mishandeling
van het pleegmeisje in Vlaardingen. "Dit mag nooit meer gebeuren", was
ook de strekking van het nieuws over de mishandeling van de kinderen in
het gezinshuis in het noorden van het land. Er wordt natuurlijk gezocht
naar verklaringen. Greep de school in? Waren de hulpverleners er op tijd
bij? Wie heeft er schuld? Die vragen begrijp ik, want bij dit soort
afschuwelijke gebeurtenissen willen we weten waar het is misgegaan, of
de screening van pleegouders wel voldoende is en wie de schuldige
is.
Voorzitter. Voor politici kan het geen verrassing zijn dat kinderen het
slachtoffer worden van mishandeling. In 2012 schreef de commissie-Samson
het rapport "Omringd door zorg, toch niet veilig", over seksueel
misbruik bij uit huis geplaatste kinderen. In 2019 schreef de
commissie-De Winter dat de overheid onvoldoende heeft gedaan om geweld
in de jeugdzorg te voorkomen. In 2019 sloegen ook de inspecties alarm.
Zij stelden in het rapport Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd: "De
overheid neemt op dit moment onvoldoende haar verantwoordelijkheid om
kinderen te beschermen (…). Daarom moeten direct stappen worden gezet
die ertoe leiden dat de jeugdbescherming voor deze kinderen beter
functioneert." Zij wezen ook uitdrukkelijk naar de ministers — nu zijn
het de staatssecretarissen — als stelselverantwoordelijken.
De inspectie stuurde afgelopen jaren talloze rapporten en signaalbrieven
naar de Kamer en het kabinet, met een uitdrukkelijk beroep om in te
grijpen. Maar in de inspectierapporten van 2025 lees ik weer, en ik
citeer: "De problemen verergeren als gevolg van de verder toenemende
krapte op de arbeidsmarkt, er is steeds minder beschikbaarheid van
(specialistische) hulp en er is onvoldoende passende hulp voor kinderen
met complexe problemen." In deze rapporten staan precies dezelfde
woorden, maar dan meer dan zes jaar later. Zes jaar waarin kinderen in
onveilige situaties zitten, wachtlijsten groeien, kinderen nog steeds te
weinig worden gehoord en noodmaatregelen inmiddels structureel beleid
zijn geworden. Zes jaar waarin bij iedere vreselijke gebeurtenis
iedereen zich afvraagt "hoe heeft dit kunnen gebeuren?", maar adviezen
van commissies worden genegeerd, het stelsel niet wordt aangepakt en
beloofde verbetermaatregelen allemaal vertraging hebben of niet worden
uitgevoerd.
Dan mijn vragen aan beide staatssecretarissen. Wat is volgens hen de
reden dat de inspectie nu, zes jaar later, nog steeds hetzelfde
opschrijft? Ja, kabinetten zijn gevallen; dat hielp niet. Maar zien zij
ook dat dit onderwerp gewoonweg nooit op prioriteitenlijstjes van
kabinetten staat? Want hoezo is de Kamer jarenlang voorgehouden dat het
toekomstscenario een oplossing is voor veel problemen, maar zijn er in
de voorjaarsnota geen financiën gereserveerd van dit toekomstscenario?
Waarom staat er nog steeds een bezuiniging op de begroting voor de
jeugdbescherming? Wat zien zij als stelselverantwoordelijkheid? Hoe gaan
ze die oppakken? Zijn ze het ook met ons eens dat de
verantwoordelijkheid niet goed is belegd in het stelsel, waardoor
iedereen voortdurend naar een andere instantie kan wijzen? Wat gaan ze
doen met andere knelpunten die de inspectie al jaren constateert? Vindt
het kabinet dat de adviezen van destijds, van de commissie-Samson en de
commissie-De Winter, wel goed zijn opgevolgd?
Voorzitter. Wij kaarten voortdurend aan dat kinderen onvoldoende worden
gehoord. In het debat over het Vlaardingse pleegmeisje is onze motie
aangenomen waarin we vroegen om voor de zomer alle pleegkinderen te
informeren over het feit dat ze recht hebben op een vertrouwenspersoon
en dit structureel te borgen. Wij begrijpen van Jeugdstem, de
organisatie, dat zij druk bezig zijn, dat hun bekendheid ook echt is
toegenomen en dat pleegkinderen hen vaker weten te vinden. Dat is
natuurlijk winst, maar het is ook pas een begin, want wij vroegen ook om
structurele inbedding. Nu horen we dat de werkgroep die hiermee bezig is
dit jaar geen subsidie kreeg vanuit VWS. Ze proberen het nu opnieuw voor
2026. Kan de staatssecretaris dit uitleggen? Kan ze toezeggen dat het
ministerie deze subsidie gaat verstrekken? Dit volgt namelijk direct uit
onze aangenomen motie.
We begrijpen ook dat het budget voor Jeugdstem voor 2026 onvoldoende is
om alle gezinshuizen te bezoeken. In 2025 kregen ze een aanvullende
subsidie — ze bezochten 140 gezinshuizen — maar in 2026 niet. Hoe kan
dit? Waarom informeert het kabinet ons daar niet actief over? Gaan ze
dit alsnog regelen? Wat is er met andere beloften gedaan, zoals een
eerdere toezegging aan ons om pleegouders beter te ondersteunen? Waarom
lees ik nog steeds in de rapporten dat broertjes en zusjes niet altijd
samen worden geplaatst, terwijl daarover jaren geleden een motie van mij
en Michiel van Nispen over is aangenomen, en dit ook in het belang van
het kind is? Hoe vaak gaat dit nog mis? Wat is er gedaan met onze motie
die in oktober is aangenomen die aan de regering vroeg om de
voorbereidingen voor het wetsvoorstel voor een eigen bijdrage in de
jeugdzorg te staken?
Voorzitter. Dat zijn veel vragen over de rol van het kabinet. Die stel
ik niet voor niets. De mishandelingen in Vlaardingen en in het noorden
van het land zijn geen losstaande incidenten; die vinden plaats binnen
een falend systeem. Kamer en kabinet laten dit gebeuren als er niet
wordt ingegrepen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Westerveld. Er is een interruptie van de heer Van
Houwelingen. Ik zou graag met u willen afspreken dat we de interrupties
binnen de 30 seconden houden. Dan hoeven we ook geen maximumaantal
interrupties vast te stellen. Als we ons daar allemaal aan houden,
houden we ons ook aan de maximale tijd voor dit debat.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Mooi betoog. Het is somber stemmend dat dit al jaren speelt en dat er
weinig verandert. Ik heb een vraag aan mevrouw Westerveld. Ik ben
benieuwd hoe GroenLinks-PvdA hiertegen aankijkt. Zou het, gezien het
feit dat de problemen voortduren, niet zo kunnen zijn dat je op een
gegeven moment moet zeggen als Kamer: als er geen goede zorg kan worden
geboden, dan is het misschien maar beter helemaal geen zorg te bieden?
En dan meer specifiek: hoe kijkt u aan tegen dat handelingsperspectief,
dus dat er eigenlijk geen goede zorg wordt geboden? Is het dan niet
beter om misschien maar helemaal geen zorg te bieden?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dat is een voorbeeld van zo'n maatregel die eigenlijk tijdelijk is, die
ook niet volgens de wet is, maar die uiteindelijk wel structureel beleid
is geworden. Ik ben er niet voor om geen zorg meer te bieden, want naar
schatting worden nog steeds 119.000 kinderen per jaar mishandeld. Dat
kunnen verschillende vormen van mishandeling zijn. Het kan psychische
mishandeling zijn, en soms ook fysieke mishandeling. Ik vind wel dat de
overheid de taak heeft om dan in te grijpen. We weten wel dat uit huis
geplaatste kinderen niet altijd beter af zijn. Daar waarschuwen de
inspecties ook al jaren voor. Daarom ben ik blij met de beweging die is
ingezet om juist minder kinderen uit huis te plaatsen. Die cijfers zien
we gelukkig ook. Tegelijkertijd zien we nog te vaak dat de hulp niet
toereikend is en dat het niet beter gaat. Dat zeggen de inspecties ook
in hun laatste rapport. Maar helemaal niet ingrijpen, daar ben ik
absoluut geen voorstander van.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Wij zijn natuurlijk ook niet voor geen zorg, maar we lezen ook in het
inspectierapport waar het debat nu over gaat dat de inspectie zelf zegt
dat in dit soort gevallen de zorg per saldo schadelijk kan zijn, net
zoals bij de gesloten jeugdzorg vaak het geval is. Wij zitten er ook
niet op te wachten, maar is het dan misschien niet beter om in zo'n
geval te zeggen: beter niets doen dan schade berokkenen?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Als de zorg schadelijk is, ben ik er natuurlijk niet voor dat die zorg
wordt gegeven. Daar zit volgens mij precies het knelpunt. De inspecties
zeggen al een paar jaar dat het heel vaak gebeurt dat een kind uit huis
wordt geplaatst, dat er niet wordt ingegrepen of dat er wel een
maatregel wordt opgelegd maar niet wordt uitgevoerd. Dat is natuurlijk
hartstikke schadelijk. Maar dat vraagt volgens mij dat er geluisterd
moet worden naar al die adviezen die de inspecties ons al jaren geven,
maar ook naar de adviezen die al staan in het rapport van de
commissie-De Winter dat daar op mijn tafel ligt en van de
commissie-Samson. Ik heb dat het afgelopen weekend nog even kort
doorgebladerd. Het is een meer dan 600 pagina's tellende evaluatie van
de Jeugdwet waarin ook een heel aantal verbeterpunten staan. Ik ben
ervoor dat uiteindelijk die verbeterpunten worden uitgevoerd in plaats
van dat we als Kamer maar zeggen: nou ja, kennelijk is een deel van de
zorg schadelijk, dus laten we maar niets doen. Ik zie ook dat er de
afgelopen jaren veel te weinig prioriteit was. Ja, we hebben vandaag dit
debat. We hadden ook een debat naar aanleiding van de afschuwelijke
mishandeling in Vlaardingen. Dat is fijn, maar ik zou willen … Dat is
mijn wens voor deze Kamer, en het doet me goed dat zo veel woordvoerders
hier aanwezig zijn. Ik hoop dat deze Kamer ook de komende jaren de
vinger aan de pols houdt als het gaat over het stelsel, dat we
voortdurend bij het kabinet dat er dan zit, bij deze of andere
bewindspersonen, aan de bel blijven trekken omdat we vinden dat een
advies zou moeten worden uitgevoerd, omdat we vinden dat wij als
overheid een verantwoordelijkheid hebben als het gaat over kwetsbare
kinderen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik ben het met mevrouw Westerveld eens. Ik loop hier vier jaar rond. We
hebben heel veel rapporten gehad met heel veel aanbevelingen. Als ik
daar doorheen blader, dan is maar een deel daarvan overgenomen. Waar ik
een beetje bang voor ben, is dat wij met de pendule van de ene kant naar
de andere kant swingen. Ik bedoel daarmee het volgende. Volgens mij
hebben wij een lijn ingezet dat wij van grootschalige
jeugdzorgvoorzieningen naar kleinschalig gaan …
De voorzitter:
En uw vraag?
De heer Ceder (ChristenUnie):
… van pleegzorg- naar gezinshuizen en van jeugdzorg naar gezinszorg aan
de voorkant.
De voorzitter:
En uw vraag?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Mijn vraag is of mevrouw Westerveld diezelfde lijn, wel met waarborgen,
nog verder wil inzetten. Want voor je het weet gaan we nu weer allemaal
waarborgen optuigen, juist bij die kleinschalige voorzieningen, en gaan
we weer de andere kant op.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik ben niet voornemens om in dit debat allemaal moties te gaan indienen
die vragen om allerlei extra maatregelen. Dat hebben we in het vorige
debat ook niet gedaan. De inspecties geven aan dat er al heel veel
waarborgen zijn, maar dat ze niet worden uitgevoerd. De inspecties
hebben al gezegd: "Onze toezichtinstrumenten zijn eigenlijk uitgeput.
Want wij kunnen maatregelen opleggen, maar vervolgens worden ze toch
niet uitgevoerd." Het laatste wat wij, denk ik, moeten doen, is allerlei
extra maatregelen bedenken die weer zorgen voor extra bureaucratie of
extra lasten voor degenen die ze moeten uitvoeren. Waar we volgens mij
voor moeten zorgen, is dat al die wettelijke instrumenten die er nu al
zijn eindelijk worden uitgevoerd. Ik zou het een waarde vinden van dit
debat als we dat uitgevoerd krijgen, juist als het gaat over pleegzorg-
of gezinshuizen. Ik ben een ongelofelijke voorstander daarvan. Als een
kind uit huis wordt geplaatst omdat het echt niet anders kan, dan kan
het over het algemeen beter terechtkomen in een gezinshuis met
liefdevolle ouders of bij pleegzorgouders dan in een instelling. We
hebben er de afgelopen jaren al een heel aantal keren voor gepleit om
juist de ouders die uit alle liefde een kind opnemen te ondersteunen om
te voorkomen dat zij weer met allerlei extra bureaucratie te maken
krijgen. Ik ben daar dus een heel groot voorstander van.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat is fijn om te horen. Ik hoop dat we als Kamer die lijn verder gaan
inzetten en niet door incidenten denken: nou ja, dan moet het allemaal
weer de andere kant op. Een ander probleem dat ik de afgelopen jaren
zie, wordt eigenlijk gepersonifieerd door de twee bewindspersonen hier;
niets negatiefs over de personen. Hier zitten VWS en JenV aan tafel. Dat
maakt het heel lastig om één beleid door te kunnen voeren, omdat
enerzijds VWS met de ambtenaren en het ministerie aan zet is en aan de
andere kant JenV. Je merkt dat bepaalde dingen gewoon niet samenkomen.
Ik zou er graag voor willen pleiten — dat doe ik al langer — dat we dit
borgen bij één stelstelverantwoordelijke, zodat die kan doorpakken. Ik
weet dat sommige Kamerleden wel in de commissie voor VWS zitten, maar
niet in de commissie voor JenV en vice versa. Daardoor kun je als
parlementariër versnipperd beleid voeren. Mijn vraag is hoe mevrouw
Westerveld naar dit punt kijkt.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik vind dat een goed punt. Wij hebben ervoor gekozen om beide bij mij te
beleggen, maar dat kan natuurlijk alleen als je een fractie hebt met
genoeg mensen. Alleen dan kun je dit goed borgen. Ik herken het punt van
de wisselingen wel. De hele stelsels van jeugdzorg en jeugdbescherming
grijpen natuurlijk in elkaar in. Ik heb in het debat van vandaag bewust
gepoogd om het zo veel mogelijk te hebben over de jeugdbescherming, maar
over de jeugdzorg kan ik met gemak ook een heel pleidooi volmaken. Dat
doen we vandaag niet, maar dat laat wel zien hoe ingewikkeld het is dat
die stelsels in elkaar grijpen. Staatssecretaris Tielen is de zesde
bewindspersoon in de bijna negen jaar dat ik Kamerlid ben. Dat neem ik
haar niet kwalijk, maar dat laat wel zien hoe snel die wisselingen
plaatsvinden.
Ik begrijp welke kant de heer Ceder op wil met zijn vraag.
Tegelijkertijd ben ik er beducht voor dat er dan heel veel aandacht en
tijd gaat zitten in een hele grote wijziging in de organisatievorm
tussen de ministeries, terwijl die aandacht en tijd zouden moeten zitten
in het uitvoeren van wat er in de afgelopen jaren is afgesproken. We
moeten uitvoeren wat er in de adviezen van de inspecties staat. Ik zou
willen dat daar alle aandacht naartoe gaat. Daarom ben ik er wat
terughoudend in om te zeggen: ik zou willen dat dat allemaal onder één
bewindspersoon valt.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Westerveld, voor uw bijdrage in de eerste termijn.
Dan geef ik het woord aan mevrouw Dobbe voor haar inbreng namens de
fractie van de SP. Gaat uw gang.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel, voorzitter. Kinderen die zorg, bescherming, ondersteuning of
hulp nodig hebben, moeten die gewoon krijgen. Anders staan levens stil,
worden ze in de wacht gezet en worden de problemen erger. Kinderen wordt
de kans ontnomen om onbeschadigd volwassen te worden. We zien dat het
systeem faalt. Het systeem is kapot. Nu liggen er weer twee rapporten
van inspecties die zeggen dat de zorg, de bescherming en de reclassering
niet op orde zijn. Na zes jaar is er geen verschil. We hoorden dit
eerder al van kinderen, van ouders en van jeugdbeschermers en
jeugdzorgverleners. Ook hebben we hier een debat gehad over het rapport
van Jason. We hebben debat na debat, maar het verandert niet.
Uit de inspectierapporten blijkt dat 40% van de kinderen inmiddels vier
of meer jeugdzorgwerkers heeft gehad. Bijna een kwart van de kinderen
heeft er meer dan vijf gehad. Ook heeft een derde van de kinderen in een
periode helemaal geen jeugdzorgwerker gehad. Niemand had nog zicht op
het kind en wist of het kind op een veilige plek zat of niet. Wat gaat
de staatssecretaris doen met de aanbevelingen uit deze rapporten? Worden
deze overgenomen en uitgevoerd en, zo niet, waarom niet?
We hadden eerder dit jaar een debat over het pleegmeisje in Vlaardingen.
Zij werd ernstig mishandeld. Dat is verschrikkelijk. Nu horen we weer
over twee kinderen van 9 en 10 jaar oud, die in de afgelopen jaren
ernstig zijn mishandeld door hun verzorgers. Alle sterkte voor deze
kinderen en hun naasten. Maar er is meer dan verontwaardiging nodig. Er
zijn fundamentele oplossingen nodig en die liggen in het systeem. Er is
nu een jungle aan zorgbedrijven die geld verdienen met zorggeld. Er zijn
allerlei verschillende lagen. Een deel ligt bij de gemeenten en een deel
ligt bij de regio's. De jeugdzorgregio's wijken weer af van de
jeugdbeschermingsregio's. Het verschilt allemaal van elkaar. Een deel
ligt bij het Rijk. Niemand is meer verantwoordelijk en niemand snapt het
meer. Als we dat niet aanpakken, dan pakken we ook de fundamentele
problemen niet aan. Dat betekent dat de specialistische jeugdzorg ook
naar het Rijk moet. Gaat de staatssecretaris dit nu eindelijk in gang
zetten? Hoeveel rapporten zijn daar nog voor nodig?
Dit systeem stuurt nu op kosten of winsten, maar niet op goede zorg of
hulp. Dat is wat we zien. Sommige gemeenten heroverwegen verwijzingen
van jeugdzorgwerkers vanwege de kosten. Het is niet aan de gemeenten om
dat te doen. Is de staatssecretaris dat met de inspecties eens? Dit
betekent namelijk dat kinderen die zorg en bescherming nodig hebben, die
niet krijgen, terwijl er wel plek is. De gemeenten vinden het te duur.
Dat is absoluut onacceptabel. Dit betekent ook dat er verschillen zijn
tussen gemeenten of regio's. Het mag niet uitmaken waar je woont. Ook
dat is onacceptabel. Hoe gaat de staatssecretaris dit heel concreet
oplossen? Diezelfde gemeenten hanteren nog steeds budgetplafonds. We
horen nog steeds te vaak terug van organisaties dat ze daartegenaan
lopen. En ja, dat heeft gevolgen. En die gevolgen zijn voor de kinderen
die zorg en hulp nodig hebben. Dat is niet te verantwoorden, zeker niet
gezien de staat van dit stelsel. Erkent de staatssecretaris dat?
Ook komen de geplande hervormingen nauwelijks van de grond. Erkent de
staatssecretaris dat ook? Begin dit jaar kwam de commissie-Van Ark met
adviezen over de Hervormingsagenda Jeugd. De commissie noemde de
ingeboekte bezuinigingen een "zwaard van Damocles". Hier werd niet naar
geluisterd, want over vier weken begint 2026, waarin nog steeds een half
miljard euro bezuinigd zal moeten worden. Waar denkt u dat dat geld
vandaan gaat komen, zo vraag ik de staatssecretaris. Iedereen zegt
vandaag weer: "Het moet opgelost worden. Kinderen mogen niet de dupe
worden, in de problemen komen. Zij moeten goede zorg krijgen." Iedereen
zal weer zeggen: dit mag nooit meer gebeuren. Maar hoe kan het worden
opgelost als het enige wat nu concreet gebeurt, is dat er een half
miljard wordt bezuinigd? Erkent u dat dit niets meer te maken heeft met
het hervormen of beter maken van de jeugdbescherming of de jeugdzorg,
maar dat dit inmiddels gewoon een ordinaire kaasschaaf is, en totaal
onverantwoord gezien de staat van de jeugdzorg en de jeugdbescherming?
Erkent de staatssecretaris ook dat kinderen en jeugdzorgverleners hier
echt zwaar de dupe van zullen worden?
Dan nog een aantal vragen. De Tweede Kamer heeft het kabinet opgedragen
om beschikbaarheidsfinanciering weer de standaard te maken. Wanneer
wordt deze motie uitgevoerd en wanneer gaat dit de standaard worden?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er meer ervaringsdeskundigheid wordt
ingezet in de jeugdbescherming? Dit gebeurt nu namelijk nog steeds veel
minder dan in de specialistische jeugdzorg. Het is belangrijk dat het
wél gebeurt. Welk heel concreet plan heeft de staatssecretaris om de
personeelstekorten aan te pakken, waaronder betere salarissen, minder
bureaucratie, minder werkdruk, werving en zeggenschap? Want dit is
nodig. Graag een heel concrete reactie. En tot slot: wanneer wordt het
plan voor het invoeren van de eigen bijdrage geschrapt?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Dobbe. Dan is het woord aan de heer Ceder voor zijn
inbreng in eerste termijn namens de fractie van de ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. In 2021 maakte ik de overstap van de advocatuur naar de
Tweede Kamer. Ik heb de jaren daarvoor ouders bijgestaan die hun
kinderen uit huis geplaatst zagen worden. Ik heb ouders meegemaakt die
onderling vochten om een kind en kinderen gesproken die vanuit een
loyaliteitsconflict niet wisten of ze beter af waren bij instanties, bij
pleegouders of bij hun biologische papa en mama. Ik zag
hartverscheurende taferelen, maar het was wel de dagelijkse realiteit in
vele rechtbanken in Nederland; dat is het ook nu, terwijl we over dit
onderwerp praten.
Voorzitter. Ik kwam de Kamer in mede om dit beleid te verbeteren en het
belang van het kind centraler te stellen, maar ik heb de afgelopen vier
jaar, rapport op rapport, vooral moeten lezen hoe het huidige stelsel
niet kan garanderen dat, zodra de overheid de zorg van ouders overneemt,
kinderen daadwerkelijk beter af zijn. Soms zijn ze zelfs slechter
af.
Sinds het tragische verhaal van het pleegzorgmeisje uit Vlaardingen in
de publiciteit is gekomen, is het aantal aanmeldingen van potentiële
pleegouders gestegen. Van gezinnen die na deze tragedie dachten: dit kan
en moet anders; kinderen die niet thuis kunnen wonen, verdienen een
liefdevol huis. Dat vind ik een hoopvolle ontwikkeling. Net zo hoopvol
is de onafgebroken inzet van jeugdbeschermers om te zorgen voor de
veiligheid van kinderen. We zijn ook veel dank aan hen verschuldigd. De
inspectie zegt ook in haar rapport: aan hen ligt het niet.
Tegelijkertijd staat Vlaardingen ons nog scherp voor ogen. In een
gezinshuis in Noord-Nederland waren ook kinderen structureel onveilig.
Nog steeds zijn kinderen en jongeren in de jeugdbescherming niet altijd
beter af dan thuis, omdat er te weinig contact is met de kinderen, omdat
de samenwerking onvoldoende is en door elkaar heen loopt en omdat
passende hulp niet of te laat wordt ingezet.
Voorzitter. Als parlement kunnen we ons er niet bij neerleggen dat
kinderen onder verantwoordelijkheid van de Staat inmiddels structureel
onveilig zijn. Ik weet dat we moeten accepteren dat dingen fout kunnen
gaan in de jeugdzorg, want anders regel je alles dicht en is het geen
werken meer voor de jeugdhulpverleners. Maar we moeten dan wel weten:
hebben we de afgelopen tijd incidenten zien terugkomen of zijn het
tekenen van structurele fouten? Volgens mij is het tweede het geval ten
aanzien van het stelsel. Het rapport van de inspectie wijst ons op de
structurele tekortkomingen van het stelsel. De vragen voor de politiek
zijn volgens mij dan ook hoe we gerechtvaardigd ingrijpen van de Staat
garanderen zolang het stelsel tekortschiet en hoe we het stelsel zo snel
mogelijk weer op orde krijgen. Daarom heb ik de volgende vragen, want ik
hoor graag een reflectie van de staatssecretarissen op het structureel
falen van het stelsel van de jeugdbescherming en jeugdzorg. Wat betekent
het voor het recht dat de Staat heeft om kinderen uit huis te plaatsen
of onder toezicht te stellen? Delen de staatssecretarissen dat er nog
meer reden is voor terughoudendheid bij uithuisplaatsing als kinderen er
niet per se beter van worden als ze uit huis geplaatst worden? Hoe gaan
rechters en GI's daarmee om? Hoe vindt dat gesprek met elkaar
plaats?
Voorzitter. Ik ben blij dat er een staatscommissie komt, want de
staatscommissie die ingesteld gaat worden moet de fundamentele vraag van
het gerechtvaardigd overheidsingrijpen oppakken. Wanneer wordt de
commissie ingesteld, vraag ik. Kan de staatssecretaris ons er nogmaals
van verzekeren dat de ervaringsdeskundigen in alle fasen betrokken
zijn?
Alleen met een goede rechtsbescherming van kinderen en ouders kan
gerechtvaardigd overheidsingrijpen gegarandeerd worden. Die
rechtsbescherming is nog steeds niet op orde; dat weet het kabinet ook.
We zijn al jaren bezig met het wetsvoorstel ter versterking van de
rechtsbescherming in de jeugdbescherming. Ik heb in de afgelopen jaren
meerdere moties ingediend. In debatten heb ik, maar hebben ook vele
Kamerleden hier ideeën aangebracht, juist om de rechtsbescherming te
verbeteren. Denk aan het verbeteren van het feitenonderzoek. Denk aan de
verplichte procesvertegenwoordiging. Denk aan kosteloze rechtsbijstand.
Dat zou allemaal geregeld worden in het mooie wetsvoorstel dat nog
steeds niet naar de Kamer is gestuurd. De consultatie is al sinds maart
van dit jaar gesloten. Ik mag toch aannemen dat we dit wetsvoorstel in
januari in de Kamer zien? Kan de staatssecretaris dat toezeggen? Mijn
geduld begint namelijk op te raken.
Ten aanzien van de kwaliteit en veiligheid in de pleegzorg en
gezinshuizen zien we dat we aan de bel moeten trekken. Ik lees dat er
wordt gekeken of de screening van pleegouders frequenter kan en dat voor
gezinshuizen wordt gekeken of de screening beter kan. Ik wil ervoor
waken dat pleegzorg en gezinshuizen te veel geformaliseerd worden.
Tegelijkertijd zijn gezinshuizen een zorgaanbieder onder de wet, maar
wel met een kwetsbare constructie: kwetsbare kinderen in een
gezinssetting. Zou de staatssecretaris ervoor voelen om de screening van
gezinsouders op dezelfde manier vorm te geven als die van
pleegouders?
Tot slot de arbeidsmarkt. Het is goed dat er wordt ingezet op
zijinstromers voor de GI's. Kan mijn beeld kloppen dat de geschoolde
jeugdhulpverleners eerder kiezen voor werk bij een gemeente dan in de
jeugdbescherming? Hoe kunnen we de prikkels op de arbeidsmarkt zo
inzetten dat de beste mensen ook juist in dit hele belangrijke stelsel
aan het werk kunnen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ceder.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Heel mooi betoog. Wij hebben deels dezelfde vragen. Moet je met een
overbelast stelsel bijvoorbeeld nog zo snel maatregelen opleggen als
rechter? Daar heb ik dan even een vraag over aan de heer Ceder, want u
heeft ook als advocaat gewerkt. Ik begrijp, maar ik kan me vergissen,
dat er niet alleen bij ernstige mishandeling en misbruik — dan moet er
natuurlijk wat gebeuren — maar bijvoorbeeld ook als er problemen zijn in
het gezin, als de moeder niet meer in staat is om optimaal zorg te
verlenen omdat ze bijvoorbeeld een mentale ziekte heeft, uit huis kan
worden geplaatst. Zou het, gezien alle problemen die u zelf noemt en
gezien het stelsel dat dus niet werkt, niet zo moeten zijn dat we dat
wettelijk kader zo aanscherpen dat we zeggen dat we pas een maatregel
kunnen opleggen als er echt fysieke mishandeling of totale verwaarlozing
is?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Er kan alleen in het gerechtvaardigd belang van het kind ingegrepen
worden in het gezinsleven. Ik vind dat dat een vrij sterke toets is.
Alleen is het aan de rechter om vervolgens te beoordelen of daar sprake
van is. Ik ben het met de heer Van Houwelingen eens dat we volgens mij
te snel en ook te vaak uit huis plaatsen; dat heb ik hier vaker
aangegeven. Als je de cijfers in de rest van de wereld ziet, denk ik ook
dat we het relatief sneller doen dan in andere landen. Inmiddels is de
beweging wel ingezet om het minder vaak te doen, dus ik moet ook wel
zeggen dat er de afgelopen jaren wel geluisterd is, nu die beweging
minder snel wordt ingezet. Je kan niet voorkomen dat sommige situaties
dusdanig onveilig zijn dat een kind zo snel mogelijk uit huis geplaatst
zou moeten worden. Maar ik heb bijvoorbeeld ook aangegeven: volgens mij
is het ingrijpender om een kind uit de leefwereld te plaatsen dan
bijvoorbeeld een ouder, die misschien de onveilige en onstabiele factor
is. Ik heb hier volgens mij ook een motie aangenomen gekregen om
bijvoorbeeld — het klinkt gekscherend — een ouder uit huis te plaatsen,
omdat je dan de onveilige factor weghaalt, in plaats van het kind uit de
leefwereld van school, vrienden en kinderen te halen. Ook daar heb ik te
weinig over teruggekregen. Dus ik ben het in essentie met u eens. Ik
denk alleen niet dat de pendule de andere kant op moet en dat we
kinderen helemaal niet uit huis moeten plaatsen. Dat zei ik ook tegen
mevrouw Westerveld. Vanwege de gebroken aard van deze wereld zijn
uithuisplaatsingen soms helaas nodig. De overheid heeft ook die
verantwoordelijkheid richting kinderen. Maar ik ben het in die zin met u
eens dat we echt scherper mogen gaan kijken.
Mocht dit argument niet overtuigen: er is ook een economisch argument.
Uit Kamervragen van mij van twee jaar terug blijkt dat een
uithuisplaatsing in sommige gevallen gewoon twee ton per kind per jaar
kost. Ik zou zeggen: investeer dat geld aan de voorkant — het gaat niet
om geven maar om investeren — in een gezin waarvan je merkt dat het
instabiel is, door schulden weg te nemen of op een andere manier.
Volgens mij is er een economisch argument te maken om al dat geld dat we
aan de achterkant besteden aan de voorkant te plaatsen. Dan zit je wel
weer met het probleem dat aan de voorkant vooral VWS verantwoordelijk is
en aan de achterkant met name JenV. Zij hebben twee verschillende
budgetten en dat komt gewoon niet samen. Dit ook even als reactie op
mevrouw Westerveld. Ik hoop hiermee uw vraag te hebben beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ceder. Daarmee heeft u uw inbreng geleverd in eerste
termijn. Ik nodig de heer Van Houwelingen uit voor zijn inbreng namens
de fractie van Forum voor Democratie in de eerste termijn. U heeft het
woord.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u, voorzitter. We bespreken vandaag twee inspectierapporten, met de
titels Kwetsbare kinderen, kwetsbaar stelsel en Als zelfs
overheidsingrijpen kinderen geen bescherming biedt. Deze titels zijn
goed gekozen, omdat het stelsel dusdanig onder druk staat dat inmiddels
helaas geconcludeerd moet worden dat overheidsingrijpen onze kinderen
soms geen bescherming biedt, maar juist schade berokkent. Als ik deze
twee rapporten lees, zie ik veel parallellen met de gesloten jeugdzorg,
waar volgens professor Bruning door te weinig contactmomenten tussen
hulpverleners, kinderen en ouders de veiligheid van kinderen onvoldoende
gewaarborgd is en zogenaamde hulpverleningsschade optreedt. Terecht
vraagt professor Bruning zich vervolgens af: "Wat is nog de legitimatie
van ingrijpen als je niet weet of je betere zorg kan bieden?" Deze vraag
zou ik met betrekking tot de jeugdbescherming in het algemeen en de
pleegzorg in het bijzonder, waar we het vandaag in dit debat over
hebben, graag ook aan het kabinet willen stellen. We lezen in de twee
rapporten van de inspecties immers dat er door capaciteitsgebrek vaak
geen passende hulp kan worden verleend, waardoor — ik citeer nu uit het
rapport — "een jeugdbeschermingsmaatregel onvoldoende effectief en soms
zelfs schadelijk is". Ik herhaal: "soms zelfs schadelijk".
Voorzitter. Dan nu onze overige vragen. Is de staatssecretaris het met
ons eens dat zodra een kind door de Staat aan het ouderlijk gezag wordt
onttrokken — dat is wat ons betreft een uiterst vergaande maatregel die
met de grootst mogelijke terughoudendheid zou moeten worden opgelegd —
het een vereiste is dat diezelfde Staat goede en vooral veilige zorg
moet kunnen bieden voor dat kind, veelal in een pleeggezin? Met andere
woorden, zou het "do no harm"-principe niet bij alle interventies voorop
moeten staan? Is het niet beter om helemaal geen zorg te verlenen dan
zorg die niet passend en niet veilig is? Hoe kijkt de staatssecretaris
wat dat betreft aan tegen het werken met het zogenaamde
handelingsperspectief, waarbij een kind geen goede en passende zorg
krijgt en de veiligheid van het kind ook onvoldoende kan worden
gewaarborgd? Is dit niet bijzonder onwenselijk, omdat het mogelijk,
misschien zelfs waarschijnlijk, meer kwaad dan goed doet, het vertrouwen
in de zorg ondermijnt, de jeugdzorg onder druk zet en bovendien de
schijn wekt dat er geen wachtlijsten zouden zijn? Zou het accepteren van
een opnamestop en wachtlijsten daarmee niet alleen eerlijker maar ook
beter voor het welzijn van de kinderen zijn dan werken met het
handelingsperspectief? Hoe kijkt de staatssecretaris hiertegen
aan?
Voorzitter. Klopt het dat er in afwachting van een wetswijziging waar nu
aan wordt gewerkt op dit moment geen instelling is die formeel direct
toezicht houdt op gezinshuizen, pleeggezinnen en zorgboerderijen? Hoe
lang duurt het naar verwachting voordat deze wetswijziging kan worden
gerealiseerd? Is het, zeker gezien de ernst van de incidenten, die de
aanleiding zijn voor dit debat, niet onwenselijk om te wachten op deze
wetswijziging? Zou formeel en direct toezicht op pleeggezinnen,
zorgboerderijen en gezinshuizen niet op korte termijn al moeten worden
gerealiseerd? Is dit mogelijk, bijvoorbeeld door de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd op te dragen om minstens één keer per jaar, en
het liefst natuurlijk onverwachts, direct zelf pleeggezinnen,
gezinshuizen en zorgboerderijen te bezoeken? Hoe kijkt de
staatssecretaris hiertegen aan?
Voorzitter, tot slot. Het hele jeugdzorgstelsel in het algemeen en de
jeugdbescherming in het bijzonder is overbelast en uitgeput. Dat komt
ook door het grote beroep dat in ons land op de jeugdzorg wordt gedaan.
Inmiddels krijgt meer dan een op de tien jongeren een vorm van
jeugdzorg. Hoe komt dit? Is er sprake van overmedicalisering? Komen
problemen uit andere domeinen, bijvoorbeeld armoede, soms op het bordje
van de jeugdzorg terecht? Is de staatssecretaris bereid te onderzoeken,
aangezien het stelsel als geheel nu immers overbelast en uitgeput is, of
het mogelijk is om met behulp van een wetswijziging het aantal
jeugdbeschermingsmaatregelen dat door rechters kan worden opgelegd, te
verminderen? Dat kan bijvoorbeeld door een gedwongen uithuisplaatsing
van kinderen alleen nog toe te staan indien er bewezen sprake is van
fysieke mishandeling, seksueel misbruik of zeer ernstige
verwaarlozing.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik zou de heer Van Houwelingen erop willen wijzen dat de
inspectierapporten de aanleiding zijn voor het debat en niet de
incidenten, hoe afschuwelijk ook. De inspectie wijst aan dat het stelsel
niet functioneert, maar schrijft in haar rapporten ook heel duidelijk op
dat het niet aan de medewerkers ligt. Mijn vraag aan de heer Van
Houwelingen is of hij weet dat jeugdbeschermers juist ook heel vaak
weten te voorkomen dat er wordt ingegrepen door middel van een
uithuisplaatsing. Als hij vraagt om geen hulp te verlenen, dan vind ik
dat hij daar heel ver in gaat. Juist als jeugdbeschermers er op tijd bij
kunnen zijn en voldoende aandacht kunnen hebben voor het kind en de
omgeving, kan een uithuisplaatsing namelijk vaak worden voorkomen. Ik
zou hem willen vragen of hij dat erkent. Ik hoop in ieder geval dat hij
dat niet bedoelt met "geen hulp meer geven".
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u wel, want dan kan ik dat misverstand uit de weg helpen. Dat
bedoel ik inderdaad niet. Mijn betoog is eigenlijk alleen dat de
problemen natuurlijk niet zozeer ontstaan doordat er op een gegeven
moment jeugdzorg wordt verleend, maar door de uithuisplaatsingen. Die
veroorzaken trouwens, als ik dat nog even mag opmerken, natuurlijk ook
heel veel onrust. Ik sprak met een lid. Dat is trouwens ook de reden dat
ik hier sta. Wij worden op partijbijeenkomsten ontzettend vaak
aangesproken door leden die problemen hebben met de jeugdzorg. Dat zijn
ouders of jongeren die traumatische ervaringen daarmee hebben, omdat er
bijvoorbeeld gedreigd is om iemand uit huis te plaatsen. Dat is dan
uiteindelijk gelukkig niet gebeurd. Van dat uit huis plaatsen hebben wij
de indruk — daarom had ik net ook dat interruptiedebat — dat het te snel
gebeurt en dat als het gebeurt, het vaak ook meer schade berokkent dan
dat het zorg oplevert. Daar zijn we dus heel terughoudend over. Dát is
onze zorg, niet dat jeugdzorg betrokken is bij een gezin. Dat is
uiteraard niet a priori verkeerd.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij willen we allemaal heel graag dat er minder
uithuisplaatsingen plaatsvinden. De Kamer heeft het kabinet daar een
aantal jaar geleden al uitdrukkelijk op bevraagd. Het aantal is nu ook
aan het dalen, al gaat dat misschien nog te langzaam. Maar ik spreek
natuurlijk ook jongeren, en de heer Van Houwelingen misschien ook wel,
die aangeven: was ik maar eerder uit huis geplaatst. Zij hebben thuis te
maken met afschuwelijke vormen van mishandeling en soms met seksueel
misbruik. Zij geven aan dat er bij hen al veel eerder had moeten worden
ingegrepen. Ook die situaties zijn er natuurlijk. Ik zou de heer Van
Houwelingen willen vragen of hij in ieder geval erkent dat dit ook
gebeurt en dat een uithuisplaatsing dus soms ook beter kan zijn voor het
kind.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Uiteraard erken ik dat, maar het probleem is als volgt. Ik had daar met
mevrouw Westerveld net ook dat debat over. We erkennen allemaal dat het
stelsel duidelijk overbelast is. Er kan niet gegarandeerd worden dat er
voldoende toezicht is op al die pleeghuizen. Daar maken wij ons ook heel
veel zorgen over. Als je een stelsel hebt dat als geheel niet goed
functioneert — dat merkt de heer Ceder net ook terecht op — moet je als
staat natuurlijk nog extra terughoudend zijn met het uit huis plaatsen
van kinderen. Dat punt wil ik hier eigenlijk maken. Dus natuurlijk heeft
mevrouw Westerveld gelijk: er zijn situaties waarin kinderen helaas uit
huis moeten worden geplaatst. Maar aangezien het stelsel niet
functioneert, moet je daar nog terughoudender mee omgaan. Dat punt wil
ik eigenlijk maken.
Mevrouw Synhaeve (D66):
Mijn interruptie ziet op een ander punt. Is de heer Van Houwelingen het
met ons eens dat het uiteindelijk aan een kinderrechter is en niet aan
ons in deze zaal noch aan een kabinet om te bepalen welk kind wel of
niet uit huis wordt geplaatst?
De heer Van Houwelingen (FVD):
Inderdaad. Daar had ik gisteren, bij die technische briefing met de
inspectie, ook een vraag over. Dat klopt. Maar wat ons betreft is het
als volgt. De kinderrechter werkt natuurlijk met een wettelijk kader.
Dat stellen we hier in de Tweede Kamer vast, mag ik hopen. Als u het aan
mij vraagt, zouden we dat dus moeten aanscherpen, om de redenen die ik
net noem. Dat was ook de reden van mijn vraag aan de heer Ceder. Het
moet in ieder geval nog veel moeilijker worden om kinderen uit huis te
plaatsen, aangezien het stelsel niet functioneert. Maar uiteraard, de
rechter bepaalt het uiteindelijk.
Mevrouw Synhaeve (D66):
Het is fijn om te horen dat het inderdaad aan de kinderrechter is om dat
te bepalen. Is de heer Van Houwelingen het dan ook met mij eens dat we
eigenlijk al vrij duidelijk hebben aangegeven wanneer dat mag? Dat is
namelijk óf als de veiligheid van het kind in het geding komt óf omdat
de ontwikkeling van het kind ernstig in gevaar komt. Dat lijken me vrij
heldere criteria. Het spreekt voor zich dat wij volgens mij allemaal
willen dat kinderen alleen uit huis worden geplaatst als het echt niet
anders kan.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Die criteria zijn helder, maar wat ons betreft dus te ruim. Ik ben in
aanraking gekomen met een voorbeeld waarin een kind mogelijk uit huis
zou worden geplaatst, niet omdat er sprake was van misbruik of wat dan
ook, maar omdat de moeder het moeilijk had en het mentaal zwaar had, al
deed ze nog wel haar best om liefdevol voor dat kind te zorgen. Toen
dreigde jeugdzorg om dat kind uit huis te plaatsen, omdat die de zorg
niet optimaal vond. Dat wilde ze niet. Dit gebeurt dus ook. Dan heb je
vervolgens natuurlijk het probleem met de rechter, namelijk dat die heel
vaak meegaat met wat Jeugdzorg zegt. Dat is ook bekend. Dat is een ander
probleem. De rechter bepaalt het inderdaad, maar dat kader moet wat ons
betreft worden aangescherpt. Die ouders en kinderen zouden ook sterker
moeten staan. Eigenlijk zou er ook een second opinion moeten zijn, zodat
er niet alleen naar jeugdzorg wordt geluisterd.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik rond af, voorzitter. Ik kom bij ons centrale punt. Het kan en mag
niet zo zijn dat kinderen door de Staat onder dwang uit hun biologische
en ouderlijke gezin worden gehaald — dat is wat er gebeurt — waar de
kinderen misschien niet optimaal maar wel liefdevol worden verzorgd,
zoals ik net zei, om vervolgens door diezelfde Staat in een pleeggezin
te worden gezet waar vanwege capaciteitsgebrek in de jeugdzorg
onvoldoende toezicht op kan worden gehouden en waar de veiligheid van
het kind dus niet kan worden gewaarborgd, waardoor het kind mogelijk een
gruwelijk lot te wachten staat, zoals het zwaar mishandelde meisje in
Vlaardingen is overkomen. In zo'n geval is het veel beter om als Staat
helemaal niets te doen. We horen graag of de staatssecretaris hier ook
zo over denkt.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Houwelingen. Dan geef ik het woord aan mevrouw
Straatman. O, meneer Van Houwelingen. Er is nog een interruptie van
mevrouw Dobbe, die daar tegenwoordig een stukje voor moet lopen.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank dat u weer even naar boven bent gerend, meneer Van Houwelingen. Ik
kan toch wel een heel end meekomen in het betoog. Het kan natuurlijk
niet dat kinderen in een onveiligere situatie terechtkomen als ze uit
huis worden geplaatst. U pleit voor een stop op uithuisplaatsingen, maar
wat gebeurt er dan daarna? Dat betekent ten eerste dat kinderen toch in
onveilige situaties zullen blijven. Wat stelt Forum voor Democratie dan
voor om het stelsel te verbeteren?
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank voor de vraag. Voor de zekerheid: we stellen natuurlijk geen stop
voor, wat ik net ook in het debat zei. Natuurlijk zijn er vreselijke
gevallen waarin kinderen helaas uit huis moeten worden geplaatst, maar
we willen een aanscherping van het kader. Ik wacht natuurlijk op de
antwoorden van de staatssecretaris, maar een suggestie die wij hebben —
misschien zijn er veel betere suggesties — is dat op die pleeggezinnen
in ieder geval minstens één keer per jaar toezicht wordt gehouden, het
liefst onverwachts. Dat lijkt me ontzettend belangrijk. Ik begrijp dat
dat nu nog niet gebeurt. Dat heb ik gelezen. Corrigeer me als ik dat
verkeerd heb. De inspectie zou dat toezicht kunnen en moeten houden.
Daar zou zij tijd voor moeten vrijmaken. We kunnen het stelsel op die
manier misschien nog wel iets verbeteren, zodat we de kinderen beter
beschermen. Het grote probleem zit natuurlijk bij de jeugdzorg. Er moet
in ieder geval meer toezicht komen. Het is voor mij echt onbegrijpelijk
— dat kan mevrouw Westerveld, die dit debat al langer voert, misschien
beter verklaren — dat na al die jaren nog steeds niet op z'n minst één
keer per jaar onverwacht toezicht is op pleeggezinnen of
zorgboerderijen. Ik heb het niet over de gecertificeerde instellingen.
Zo kan iemand zien of er kinderen zijn met blauwe plekken of wat dan ook
en kan er worden ingegrepen. Dat gebeurt nu niet, begrijp ik. Dat is
laaghangend fruit, zou ik zeggen.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ja, laaghangend fruit, maar dat lost toch ook de problemen dan niet op?
Als u dit gaat doen …
De voorzitter:
Als de heer Van Houwelingen …
Mevrouw Dobbe (SP):
Excuses, voorzitter. De heer Van Houwelingen stelt voor dat er één keer
per jaar zo'n gesprek of een onaangekondigd bezoek plaatsvindt. Dat is
toch niet een oplossing voor het probleem, voor het feit dat het stelsel
faalt? Daar wordt nog bovenop gestapeld dat er nog bezuinigingen aan
komen. Wat is de visie van Forum voor Democratie voor het stelsel?
De heer Van Houwelingen (FVD):
Het hoofdpunt dat ik hier vooral wil maken, is het volgende. Wij hebben
de indruk, ook gezien het feit dat een op de tien jongeren in de
jeugdzorg rondloopt, dat het stelsel niet alleen overbelast is omdat het
niet goed functioneert op allerlei wijzen waar we vandaag dit debat over
hebben, maar ook omdat te veel mensen wellicht te snel een beroep doen
op de jeugdzorg. Het grootste probleem is dat er te snel
uithuisplaatsingen plaatsvinden. Daar hebben we net een debat over
gehad. Dus aan de ene kant zou er minder beroep moeten worden gedaan op
het stelsel. Daar zou je dus naar kunnen kijken, zodat die instroom
vermindert. Het stelsel zelf functioneert nu niet, maar dat komt dus ook
doordat … We hebben gisteren het verhaal gehad van de inspectie, die
bijvoorbeeld zegt: omdat het stelsel overbelast is, krijg je ook de
situatie dat de jeugdzorg zijn werk niet goed kan doen. Er vallen veel
mensen uit; er zijn veel ziektemeldingen in de jeugdzorg zelf. Dat zorgt
ook weer voor problemen. Ik denk dus dat je vooral ook naar de instroom
moet kijken; daarover verschillen we waarschijnlijk van mening. Maar
nogmaals, het grootste probleem dat ik hier op dit moment mee heb,
betreft dus het toezicht en het te snel uit huis plaatsen. Het is voor
mij onbegrijpelijk dat kinderen vrij snel — daar lijkt het toch op — in
een pleeggezin worden geplaatst, niet alleen in de zojuist door mij
genoemde voorbeelden maar bijvoorbeeld ook als er mentale problemen in
het gezin zijn, en dat ze dan in een gezin terecht kunnen komen waarin
ze niet goed behandeld worden en waar niet voldoende toezicht op is. Het
lijkt me dat we daar wel iets aan kunnen veranderen. Ik ben het met u
eens dat je dan nog steeds incidenten kunt krijgen, want de wereld is
niet perfect, zoals de heer Ceder zei. Dat is dus nooit te
voorkomen.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik vind dit eerlijk gezegd toch een wat beperkte analyse van Forum voor
Democratie van de problemen waar we nu voor staan. Ik ben er toch aan
gewend dat uw partij vaak doorwrochte analyses heeft van allerlei
problemen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u wel.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik ben het daar heel vaak niet mee eens; dat wil ik daar ook even bij
gezegd hebben. Maar dit is wel een hele beperkte analyse. Als een
systeem compleet faalt, los je dat natuurlijk niet op met alleen maar
meer toezicht. Dat zeggen de inspecties ook. Je hebt dan meer nodig dan
dat; je hebt dan fundamentele verandering nodig. Wij zeggen bijvoorbeeld
dat je dan de markt eruit moet halen en dat je ervoor moet zorgen dat
die concurrentie eruit gaat, dat er niet bezuinigd wordt et cetera.
Kunnen we in ieder geval op uw steun rekenen als wij nu bijvoorbeeld
zeggen dat in ieder geval de bezuinigingen moeten worden geschrapt die
er nog aan komen in dit falende stelsel?
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank voor het compliment. Ik ben het ook met u eens: onze analyses zijn
doorwrocht en zijn op dit punt eigenlijk nog niet doorwrocht genoeg. Dat
ben ik dus met u eens, mevrouw Dobbe. Zoals ik ook bij de technische
briefing heb gezegd, komt dat doordat dit voor ons eigenlijk een nieuw
onderwerp is. Wij worden hier door onze leden bij bijeenkomsten zo vaak
op aangesproken dat we onze leden eigenlijk hebben beloofd dat we — niet
alleen ik, maar ook mijn collega's, zoals Gideon van Meijeren — ons
hierin zouden gaan verdiepen als we groeien. Zoals u weet, mevrouw
Dobbe, zijn we gegroeid, maar we moeten ons hier nog in verdiepen. Ik
heb dus allerlei werkbezoeken gepland staan. We moeten ons hier dus
eerst echt grondig in verdiepen voordat ik wat ga zeggen; zo werken wij.
Dat gaan we doen; dat zeg ik u graag toe.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Houwelingen. Ik nodig mevrouw Straatman uit voor
haar inbreng in de eerste termijn namens de fractie van het CDA. Ik wijs
de leden erop dat we in het debat spreken via de voorzitter.
Mevrouw Straatman (CDA):
Dank u wel, voorzitter. De inspecties luiden in voorliggende
inspectierapporten opnieuw de noodklok. De overheid ziet structurele
tekorten in het beschermen van kwetsbare kinderen die opgroeien in
onveilige situaties. Het stelsel faalt door arbeidsmarkttekorten, maar
ook door een gebrek aan samenwerking, regie en continuïteit van hulp.
Extra pijnlijk is dat de inspecties ook nu weer concluderen dat deze
tekortkomingen buiten de macht van jeugdbeschermingsorganisaties liggen.
Zij doen hun uiterste best, maar het stelsel laat hen in de steek. De
gevolgen zijn ernstig: kinderen blijven te lang in onveilige situaties,
de recidivekans neemt toe en kinderen lopen zelfs hulpverleningsschade
op. Dat zijn geen abstracte conclusies. De afschuwelijke mishandeling in
het Vlaardingse pleeggezin maakt dat maar al te duidelijk. Maar
inmiddels haalt de actualiteit ons bovendien in. Begin deze maand bleek
opnieuw dat jeugdbeschermingsorganisatie William Schrikker Stichting
twee kinderen uit Noord-Nederland onmiddellijk moest weghalen uit een
gezinshuis vanwege signalen van mishandeling.
Voorzitter. Ik debatteer vandaag voor de eerste keer over de
stelselproblemen in de jeugdbescherming, maar het schokkende is dat de
probleemanalyse niet nieuw is. De problemen zijn allang bekend. Allang
bekend is wat opnieuw uit de inspectierapporten volgt, namelijk dat er
grote tekorten aan jeugdbeschermers zijn, dat de samenwerking tussen
politie, Veilig Thuis, jeugdbescherming, gemeente en zorgaanbieders
tekortschiet, dat verantwoordelijkheden versnipperd zijn, dat
risicosignalen onvoldoende worden opgevolgd en dat de continuïteit van
hulp gebrekkig is, waardoor kinderen steeds opnieuw moeten beginnen. De
vraag is dan ook: hoe vaak moet het nog misgaan? Als
beschermingsmaatregelen — ik leg de nadruk op "bescherming" — meer
schade aanrichten dan voorkomen, dan ondermijnt dat het vertrouwen van
ouders, kinderen en professionals in het systeem en uiteindelijk ook in
de overheid.
De inspecties zijn duidelijk: er is regie en leiderschap nodig, om het
stelsel te hervormen maar ook om in het nu duidelijke verbeteringen door
te voeren. Daarom mijn vragen aan beide staatssecretarissen, allereerst
aan die van Justitie en Veiligheid. In situaties met langdurige
onveiligheid wordt nog steeds niet tijdig gehandeld. Hoe duidt u dit? En
welke maatregelen neemt u om dit zo snel mogelijk te verbeteren?
Daarnaast worden risicosignalen onvoldoende gedeeld. De uitvoering loopt
dagelijks tegen problemen van informatiedeling op. Hoe borgt u dat
signalen van politie, Veilig Thuis, het Openbaar Ministerie en gemeente
structureel en tijdig worden gedeeld? Ook regie ontbreekt vaak. Is het
kabinet bereid om te komen tot één, herkenbaar regiepunt met mandaat in
complexe situaties? De professionals ervaren veel
handelingsverlegenheid. Hoe geeft de staatssecretaris hun meer ruimte en
vertrouwen? Tot slot, in het licht van recente misstanden bij de William
Schrikker Stichting: blijft u bij de conclusie dat het buiten de macht
van de organisatie ligt, of is aanvullend onderzoek nodig?
Dan vragen aan de staatssecretaris van VWS. Gemeenten kunnen volgens de
inspecties onvoldoende sturen op kwaliteit, capaciteit en continuïteit.
Welke structurele oplossingen ziet u op korte termijn? De continuïteit
van hulp staat ook onder druk. Hoe borgt u een zachte landing bij
wisselingen van hulpverlener, met een goede overdracht en zo min
mogelijk breuken? En welke mogelijkheden ziet u voor overbruggingszorg?
Tot slot: welke administratieve lasten kunt u verlagen, zodat
professionals meer tijd hebben voor het kind?
Voorzitter. Dezelfde patronen van versnippering, onvoldoende
risicotaxatie en te laat handelen zien we ook terug op andere terreinen,
zoals bij de aanpak van femicide. Daarom mijn vraag aan beide
staatssecretarissen: hoe voorkomt u dat deze problemen opnieuw wegzakken
in stapels van beleid en zorgt u voor structurele domeinoverstijgende
verbeteringen die kinderen en volwassenen werkelijk beschermen?
Voorzitter. Ik rond af. Overheidsingrijpen in familiaire banden is het
zwaarst denkbare middel dat je als overheid kan inzetten. Dat mag echt
alleen als het noodzakelijk is. Dat ingrijpen gaat dan ook gepaard met
een grote zorgplicht en moet gebeuren met de grootst mogelijke
zorgvuldigheid. Kwetsbare kinderen moeten kunnen vertrouwen op een
overheid die hen daadwerkelijk beschermt en die zich waar mogelijk
maximaal inzet om de familiaire banden ook te herstellen. Dat is niet
alleen een wettelijke maar ook een morele plicht. Dat vraagt nu om
politieke verantwoordelijkheid, regie en vooral ook leiderschap. Daarom
zeg ik het volgende tegen beide staatssecretarissen. Laat de noodklok
niet nogmaals klinken. Doorbreek de impasse en maak beleid dat kinderen
echt bescherming biedt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft een interruptie van mevrouw Dobbe.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel voor dit goede betoog. Welkom ook in deze commissie.
Mevrouw Straatman (CDA):
Dank u wel.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik heb een vraag. Gister hadden wij een technische briefing van de
inspecties. Zij zeiden: wat wij breed herkennen, is dat wij van
instellingen, jeugdzorgverleners en jeugdbeschermers terug horen dat
gemeenten besluiten van jeugdzorgwerkers heroverwegen. Er is dan dus een
besluit genomen over bepaalde zorg, bescherming of hulp, maar de
gemeente zegt: nee, dat doen we niet, want dat is te duur.
De voorzitter:
Uw vraag.
Mevrouw Dobbe (SP):
Vindt u dat acceptabel en wat gaan we daartegen doen?
Mevrouw Straatman (CDA):
Ik deel de analyse van mevrouw Dobbe dat er heel veel inefficiënties in
het systeem zitten. Ik ben inderdaad nieuw in het systeem. In onderzoek
na onderzoek is te zien hoe de rechtsbeschermingsketen in z'n werk gaat.
Het is op z'n minst heel inefficiënt als de gecertificeerde instellingen
uitvoerig onderzoek doen en beslissen wat passende hulp is en gemeenten
dan een herbeoordeling doen. Dat verbaast me. Daarom ben ik ook heel
benieuwd hoe de staatssecretaris ernaar kijkt. Mijn vraag over regie en
leiderschap ziet ook op dit punt: hoe kun je als Rijk regie nemen? Want
uiteindelijk ligt die verantwoordelijkheid ook bij de gemeente om te
voorkomen dat er inefficiëntie in het systeem zit. Ik denk dat mevrouw
Dobbe en ik elkaar daar goed in kunnen vinden.
De voorzitter:
Mevrouw Dobbe, via de voorzitter.
Mevrouw Dobbe (SP):
Maar het is natuurlijk meer dan inefficiëntie. Het is een
bezuinigingsopdracht. Zorg, bescherming of hulp wordt te duur bevonden.
Daarom worden in heel veel gemeenten dus besluiten genomen om de kosten
te drukken. Dat is nu al zo. En dan komt er nog een bezuiniging van een
half miljard euro aan, voor een jaar dat over vier weken begint. Is het
CDA nu bereid om te zeggen: wij schrappen die bezuiniging, want wij
willen dit niet meer zien?
Mevrouw Straatman (CDA):
Mevrouw Dobbe weet ook dat we nu in een formatieperiode zitten en dat ik
geen uitspraken kan doen over hoe we het geld op dit moment gaan
inzetten. Wel kan ik zeggen — dat vind ik mooi aan deze discussie — dat
we een nieuwe Kamer zien, met heel veel nieuwe gezichten. We kijken
opnieuw, met een frisse blik, naar dit systeem. Ik zal zeggen hoe ik
daar als nieuweling naar kijk. Ik denk dat ik voor een deel de analyse
van de heer Van Houwelingen deel. Je ziet dat heel veel jongeren in het
vrijwillig kader van de jeugdzorg terechtkomen. Ik denk dat we er
politieke discussies over moeten voeren wat de definitie van jeugdzorg
is en of we die niet meer moeten beperken, zodat we de instroom vanuit
het vrijwillig kader kunnen terugbrengen en we onze financiële middelen
veel meer kunnen toespitsen op de kinderen die het daadwerkelijk nodig
hebben, waarbij we als overheid in de meest uiterste situaties moeten
ingrijpen. Het verbaast mij dat in dit stelsel de kinderen die het het
meeste nodig hebben eigenlijk achteraan in de rij staan. Als u zegt dat
we de gelden die we aan de gemeenten geven, moeten inzetten voor de
kinderen die dit het allermeest nodig hebben en die het meest kwetsbaar
zijn, dan ben ik het helemaal met u eens. Maar ik deel op dit moment
niet de analyse dat dit direct ook zou moeten betekenen dat je
bezuinigingen moet terugdraaien. We moeten kijken naar een hervorming
van het hele stelsel: hoe kunnen we de instroom aan de vrijwillige kant
terugdraaien en beperken? Zo kun je veel meer focussen op de groep die
daadwerkelijk jeugdzorg nodig heeft.
De voorzitter:
Tot slot.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank voor dit antwoord. Ik denk dat ik de vraag dan omdraai. We weten
dat alle maatregelen die het CDA nu noemt niet binnen vier of acht weken
geregeld gaan worden, en ook niet binnen een paar maanden, want we
vragen hier al jaren om. Die verbetermaatregelen zijn er dus nog niet.
Over vier weken begint het jaar en dan gaat er een half miljard aan
bezuinigingen in. Ik draai het om. Denkt het CDA dat deze verbeteringen
in de jeugdzorg en de jeugdbescherming kunnen plaatsvinden op het moment
dat die bezuinigingen doorgaan?
Mevrouw Straatman (CDA):
Ik denk dat mevrouw Dobbe een heel terechte vraag stelt. Ik kan op dit
moment gewoon niet zeggen hoe we die gelden gaan verdelen. Maar ik kan u
wel zeggen dat de vragen die ik aan de beide staatssecretarissen heb
gesteld, niet alleen maar gaan over de hervorming van het stelsel of het
toekomstperspectief. Heel veel mensen vanuit de sector zijn daar
tevreden over, maar dat helpt de kinderen nu niet. Daarom zijn al mijn
vragen ook gericht aan beide staatssecretarissen: wat kunnen we op dit
moment, op de korte termijn doen? Ik hoor graag de antwoorden van de
staatssecretarissen. We zullen er op een later moment over moeten
spreken wat dit dan inderdaad betekent qua financiële middelen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Straatman. Dan zijn we bij een heugelijk moment
aangekomen, namelijk de maidenspeech van mevrouw Coenradie, die haar
bijdrage in de eerste termijn zal leveren namens Forum voor ... Ehm,
voor JA21. Wat zei ik nou toch? Bij maidenspeeches is het gebruikelijk
dat we niet interrumperen. Na afloop wil ik u van harte uitnodigen om
voor het rostrum de felicitaties in ontvangst te nemen, maar eerst gaan
we naar u luisteren. Mevrouw Coenradie, JA21.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Ik word mama. Kijk, mijn buik. De echo, de eerste kleertjes en zijn
eerste tandjes. Hij lacht. Kijk hoe hij op zijn moeder lijkt. Voor veel
ouders is de zwangerschap een tijd van geluk, met een feest om het
geslacht te onthullen, pretecho's en het inrichten van een liefdevolle
kinderkamer. Tenminste, als we Instagram moeten geloven. Er is ook een
schaduwzijde: er zijn zwangerschappen die worden overschaduwd door
huiselijk geweld, armoede of stress. Toch kent elke moeder dat
oergevoel: je wilt het beste voor je kind; je wilt er zijn en het
beschermen. Dan komt het moment dat jouw baby, jouw alles, met een
koffertje en misschien een knuffel naar een pleeggezin gaat. Je neemt
afscheid, maar je bent nooit zorgeloos, want dat oergevoel blijft. Je
doet het omdat het moet, omdat het het beste zou moeten zijn, totdat je
bij het eerste contact je kind hoort huilen, de angst in zijn ogen ziet
en in elke vezel voelt: dit klopt niet. Wat is hier aan de hand? Wie
houdt er toezicht? Is mijn kind wel veilig?
De afgelopen tijd hebben we veel schrijnende gevallen rond pleegkinderen
voorbij zien komen. Dat waren kinderen die leed ervaren dat zó ernstig
en afschuwelijk is dat het de landelijke media en de politieke arena
heeft gehaald. Ik wil de meest recente rechtszaak, over het Vlaardingse
pleegmeisje, eruit halen. Ik hoop met heel mijn hart dat in het hoger
beroep de rechter tot een rechtvaardiger inzicht komt dan het huidige
vonnis: acht jaar zonder tbs voor onherstelbare schade, voor de geleden
trauma's, voor het gegeven dat dit meisje op zo jonge leeftijd zo vaak
heeft geprobeerd alle misstanden aan te kaarten, voor het gegeven dat
niemand naar haar heeft geluisterd en dat alle instanties ongekend
gefaald hebben, keer op keer op keer op keer. Nu is er dan een
rechterlijke uitspraak die de plank zó grandioos misslaat dat je je
afvraagt wie van al onze zogeheten deskundigen in vredesnaam nog enig
besef heeft van de realiteit.
Bij dit meisje volgen we de rechtszaak, maar als we enkel de excessen
horen en zien omdat ze zo ernstig zijn dat ze wel aan het voetlicht
moeten komen, wat speelt er dan nog meer? Bij alle meer dan 10.000
kinderen bij alleen al de William Schrikker Stichting kunnen dezelfde
fouten gemaakt zijn. Systeemfouten, het niet naleven van protocollen,
het ontbreken van overdrachten, talloze wisselingen van de wacht, het
niet oppikken van signalen: dat kan bij al die duizenden andere kinderen
dus ook zo misgaan of al misgegaan zijn. Wat is er gebeurd om al die
cruciale beslismomenten en al die signalen bij al die kinderen nog eens
goed door te lichten, vraag ik aan de staatssecretaris.
Uit de rapporten blijkt keer op keer dat er misstanden zijn en dat dit
in de pleegzorg en jeugdbescherming vooral komt door
arbeidsmarktproblemen. Met andere woorden, als iemand hier nu wat
blikken personeel heeft staan, dan is dit gehele probleem waarschijnlijk
zo opgelost. Maar hoe zit het met de vaardigheden van de zittende
medewerkers, de managers en de besturen zelf? Kunnen zij luisteren?
Durven zij elkaar feedback te geven of overheerst er een angstcultuur?
Lezen en snappen zij de protocollen ook? Bij elk inspectierapport
spreken we schande en is het antwoord steevast: verscherpt toezicht.
Maar heeft dat bij William Schrikker het verschil uitgemaakt, aangezien
zij al jaren en meermaals onder verscherpt toezicht hebben gestaan?
Welke concrete verbeteringen worden daar wanneer verwacht? Als de
arbeidsmarktproblemen vooral het probleem zijn, hoe gaat de
staatssecretaris die dan oplossen binnen nu en nu? We weten namelijk
allemaal dat ook zij geen blikken personeel heeft.
Ik wil van de staatssecretaris concrete antwoorden op de volgende
vragen. Hoe kritisch zijn de bestuurders zelf op hun eigen handelen? Wat
zijn de instroom-, uitstroom- en verzuimcijfers bij de William Schrikker
Stichting? In de Kamerbrief lezen we dat er regionale verschillen zijn
wat betreft de wachtlijsten. Waar gaat het goed en waar niet? In
hoeverre worden de consequenties van de problemen effectief gemeten? Uit
het inspectierapport blijkt dat William Schrikker nog geen input heeft
gegeven. Hoe kan dat en wanneer is dat te verwachten? Als William
Schrikker al drie keer onder verscherpt toezicht heeft gestaan in twaalf
jaar tijd, kun je stellen dat dit weinig verbetering brengt. Is de
staatssecretaris dit met mij eens en wat gaat zij hieraan doen?
Ik citeer uit het rapport: "De overheid is verplicht maatregelen te
nemen om kindermishandeling te voorkomen." Waar heeft de overheid
gefaald in de genoemde casussen en wat zijn de consequenties voor deze
overheid als er onvoldoende maatregelen worden genomen? In de Kamerbrief
staat dat de gecertificeerde instellingen zelf afspraken maken over
uitgangspunten voor betekenisvol contact, maar dat blijft vrijblijvend.
Is het niet tijd om dit om te zetten in verplichte contactmomenten? Uit
het inspectierapport blijkt dat de inschatting van de veiligheid veelal
indirect gebeurt — ongekend en absurd. Hoe kan dit? Kan de
staatssecretaris toezeggen dat dit per direct wél direct gebeurt?
Uit het rapport blijkt dat 43% van de respondenten geen inspraak heeft
bij het plan van aanpak. Hoe kan dat? Waarop worden de beslissingen dan
gebaseerd? Is de staatssecretaris het ermee eens dat het kind en diens
behoeften altijd centraal moeten staan?
Het rapport schetst gemeenten als belemmerend en bureaucratisch. Is de
staatssecretaris het ermee eens dat gemeenten geen obstakel mogen
vormen? Welke maatregelen neemt zij om dit gedrag tegen te gaan?
Tijdens de technische briefing bleek dat de moeder-kindhuizen en
gezinshuizen geen vergunningsplicht hebben, waardoor zonder eisen of
toezicht initiatieven ontstaan en de kwaliteit versnipperd raakt. Vindt
de staatssecretaris dit ook onwenselijk?
De inspectie geeft aan dat er een stelselverandering nodig is. We weten
dat een toekomstscenario hier ook aan ten grondslag ligt. Ik hoor dat
dit gestopt is. Klopt dat? En, zo ja, wat betekent dat dan voor de
stelselverandering?
Voorzitter. In de afgelopen week, in aanloop naar dit debat, heb ik
meerdere pleegouders gesproken. Pleegouders geven aan dat William
Schrikker bij conflicten tussen ouders en pleegouders niet boven de
partijen staat, waardoor slopende rechtszaken ontstaan. Ook zouden
rechterlijke uitspraken en adviezen niet worden opgevolgd en worden
ouders en pleegouders onvoldoende gehoord bij protocollen. Wat doet
William Schrikker met rechterlijke uitspraken of adviezen? Wat gaat de
staatssecretaris doen om dit te verbeteren?
Veel pleegouders hebben de beste intenties. We mogen als maatschappij
heel dankbaar zijn wanneer de goede mensen opstaan om voor een ander te
zorgen. Maar voor veel pleegouders is het systeem gesloten en is er geen
ruimte voor vragen en klachten. Wat gaat de staatssecretaris hieraan
doen?
Tot slot. Grove problemen in de jeugdzorg die gereduceerd worden tot
arbeidsmarktproblemen vind ik bovendien een lachwekkende conclusie voor
een instantie die zich "de inspectie" mag noemen. Want als dat de
conclusie is, dan is het probleem van niemand. En als het probleem van
niemand is, neemt niemand verantwoordelijkheid om het morgen anders te
doen. Dan zijn de problemen van gisteren en vandaag ook de problemen van
morgen, en van over een jaar en tien jaar. Dan accepteren we dat het nu
eenmaal zo is en hopen we vooral dat alle vrolijke Instagramberichten
over fijne zwangerschappen en opvoedingen voor iedere aankomende ouder
werkelijkheid worden.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. Er mag geroffeld worden.
(Geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Dank u wel. Ik heb het genoegen u als eerste te feliciteren met uw
maidenspeech. Ik wil uitnodigen om voor het rostrum plaats te nemen om
felicitaties in ontvangst te nemen. De vergadering is voor een enkel
ogenblik geschorst.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Ik geef het woord aan mevrouw Synhaeve voor
haar inbreng in eerste termijn namens de fractie van D66. Gaat uw
gang.
Mevrouw Synhaeve (D66):
Dank u wel, voorzitter. De afgelopen weken las ik stapels rapporten over
de jeugdbescherming. Ik dacht: ik wil spreken met de jonge mensen om wie
het gaat; ik wil hun namen kennen, hun gezichten zien, hun verhalen
horen. Dat deed ik. Ik sprak vele jonge mensen en steeds weer voelde ik
de enorme drive om iets van het leven te maken, soms in de
allermoeilijkste omstandigheden. Dat is de drive die ik herken van toen
ik als 15-jarige niet thuis kon wonen en zelf intensieve zorg nodig
had.
Vanuit die drive sta ik hier, met de diepe wens de jeugdzorg en
jeugdbescherming wezenlijk te verbeteren, zodat geen jongere met 3-0
achterstand aan het volwassen leven begint. In een van die gesprekken
stelde ik de vraag: wat als er eerder was ingegrepen toen het thuis
onveilig was? Het antwoord was, en ik citeer: "Dan had me dat veel
littekens gescheeld, letterlijk en figuurlijk." De misstanden die deze
littekens veroorzaken, zijn geen incidenten. Ze getuigen van structureel
falen. Bijna 10.000 kinderen zijn uit huis geplaatst omdat het thuis
onveilig is of omdat de ontwikkeling van een kind in gevaar is. Dat is
de meest ingrijpende beslissing die je kan nemen. Met die beslissing
komt ook de verantwoordelijkheid om deze kinderen een veilige plek te
bieden waar ze liefdevol op kunnen groeien. Daar slagen we onvoldoende
in. Het gezinshuis in Noord-Nederland, het pleegmeisje in Vlaardingen,
de vele schokkende verhalen uit de gesloten jeugdzorg, de
inspectierapporten over Jeugdbescherming Noord, Jeugdbescherming
Gelderland, Jeugdbescherming west, Jeugdbescherming Regio Amsterdam en
de William Schrikker Stichting laten zien dat dit geen incidenten zijn.
Wat moeten we dan doen?
Allereerst moeten we erkennen dat we afhankelijk zijn van een systeem
dat onvoldoende functioneert. We moeten de jeugdbescherming anders
organiseren: we moeten toe naar minder organisaties met scherp
afgebakende verantwoordelijkheden, zodat er echt ruimte komt voor het
kind. Dit geldt niet alleen in de letterlijke zin, maar gaat ook om de
vraag of we kunnen zien wat een kind echt nodig heeft. We weten namelijk
dat als er te veel organisaties betrokken zijn, niemand zich
uiteindelijk echt verantwoordelijk voelt. Dan is de vraag: wie stuurt er
nu op die wirwar van organisaties en belangen? De inspecties zijn
hierbij kritisch op het Rijk en vragen om stevig leiderschap vanuit onze
bewindspersonen, vanuit déze bewindspersonen. Kunnen de bewindspersonen
aangeven hoe zij de afgelopen periode invulling hebben gegeven aan hun
rol als stelselverantwoordelijke?
Voorzitter. Ook op korte termijn moeten we stappen zetten. De inspecties
zijn helder: er is vanuit de GI's te weinig en soms helemaal geen
betekenisvol contact met het kind. Als we niet eens de tijd hebben om
deze kinderen te zien en te spreken, hoe kunnen we dan zeker weten dat
ze veilig zijn? Het verbaast mij dat de GI's niet eens hoeven te zeggen
of ze contact hebben met het kind en hoe vaak. Dat moet wat ons betreft
anders.
Daarnaast moeten we het beschermen van deze kinderen als een
gezamenlijke verantwoordelijkheid zien. In Zuid-Nederland werken ze met
Handle with Care. Wanneer de politie 's nachts een melding van huiselijk
geweld krijgt en er kinderen aanwezig zijn, ontvangt de school de
volgende dag een signaal: handle with care. Zo kan de docent het kind
extra in de gaten houden. Het is een kleine stap, die direct meer steun
biedt voor het kind. Laat ik heel duidelijk zijn: ik wil op geen enkele
manier stellen dat we met deze twee voorstellen de problemen in de
jeugdbescherming oplossen, maar het zijn wel stappen in de goede
richting.
Tot slot. Ik heb ook veel pleegkinderen gesproken die zeggen: vertel
alsjeblieft dat ik de liefste pleegouders heb die ik me kan wensen. Ik
ken veel jeugdzorgwerkers die met te weinig mensen in een onmogelijk
systeem werken, veel verantwoordelijkheid dragen en elke dag weer het
verschil maken. Tegen deze mensen wil ik zeggen: dank je wel, we zien
hoe hard jullie werken.
Voorzitter. Ik begon met de gezichten en de verhalen van de jongeren
over wie we spreken. Laat dat ons kompas zijn. Als we hun stemmen
centraal stellen, kunnen we dit stelsel werkelijk veranderen en
littekens voorkomen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Synhaeve, voor uw indrukwekkende en persoonlijke
bijdrage. Er is een interruptie van mevrouw Dobbe.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ook ik dank u wel, mevrouw Synhaeve. Dat was een mooi betoog. Ik hoorde
een aantal dingen waar ik het helemaal mee eens ben: "Geen incidenten,
maar structureel falen. Minder organisaties met scherp afgebakende
verantwoordelijkheden." Daar ben ik het helemaal mee eens. Er is
natuurlijk wel een reden waarom zo veel organisaties, zo veel bedrijfjes
zijn opgestart. Toen de jeugdzorg werd gedecentraliseerd en de markt
werd geïntroduceerd, kwamen daar een heleboel organisaties bij. Betekent
dit nu dat D66 kritischer is geworden over de invoering van de markt in
dit stelsel en dat ze die wil aanpakken? Betekent dit ook dat we
aanbestedingen op decentraal niveau aan banden gaan leggen of daar in
ieder geval voorwaarden aan gaan verbinden? Wat betekent dit nu
concreet?
Mevrouw Synhaeve (D66):
Om het even scherp te maken, zeg ik het volgende. We moeten twee dingen
uit elkaar halen, denk ik. Je hebt deels de jeugdhulp. De hoeveelheid
aanbieders die daarin actief zijn, is enorm toegenomen. Denken we dat
dit goed is? Nee, dat denk ik niet. Als je in een paar jaar tijd van pak
'm beet 1.200 aanbieders naar een kleine 6.000 gaat, geloof ik niet dat
zij allemaal de kwalitatieve zorg bieden waar wij achter staan. Dat is
deel één. Dan deel twee. Daar doelde ik op in mijn bijdrage, want daarin
heb ik net als mevrouw Westerveld geprobeerd te focussen op
jeugdbescherming en jeugdreclassering. Als we kijken naar de
jeugdbescherming, zien we dat er verschillende organisaties zijn,
gecertificeerde instellingen, zoals Veilig Thuis en de Raad voor de
Kinderbescherming, die deels dezelfde taken doen of taken opnieuw doen.
Wij denken dat het slim is om te kijken of je dat op deze manier moet
willen blijven organiseren.
Mevrouw Dobbe (SP):
Volgens mij delen wij die analyse. Maar wat zijn dan de oplossingen? We
hebben gezien wanneer dit stelsel zo is geëxplodeerd. We weten ook dat
de jeugdbescherming en de jeugdzorg enorm op elkaar ingrijpen. Daar
hebben we het hier eerder ook over gehad. Dat kun je niet zo makkelijk
splitsen. Maar wat zijn dan de oplossingen daarvoor? Is D66 bijvoorbeeld
bereid te kijken of we in ieder geval het deel dat nu nog onderhavig is
aan het hele circus van aanbestedingen aan banden kunnen leggen? Dat is
een voorbeeld, hè, heel concreet.
Mevrouw Synhaeve (D66):
Volgens mij is dat een heel ander punt. Dat gaat niet over hoe we de
jeugdbescherming hebben georganiseerd. Daarvan zeg ik: bekijk heel goed
of je dat met al die verschillende organisaties moet blijven organiseren
zoals we dat nu gedaan hebben. U vraagt nu eigenlijk naar hoe we de
jeugdhulp en het aantal aanbieders daarin hebben georganiseerd. Daarvan
zeggen wij: wij zullen ook kijken of de financiering en de
financieringsvorm daar nog steeds passend in is. U wil van mij een harde
uitspraak of ik met u meega in het idee van geen marktwerking in de
zorg; die zal ik hier niet doen.
De voorzitter:
Mevrouw Dobbe, tot slot.
Mevrouw Dobbe (SP):
Die hoop had ik ook niet, hoor. Dat zou wel heel mooi zijn geweest, maar
die hoop had ik niet. Ik had wel gehoopt dat er stapjes gezet zouden
worden op het moment dat de analyse zo ver oploopt. Het is jammer om te
horen dat dit niet gebeurt. We hoorden gisteren wel tijdens de
technische briefing — dat is het voorbeeld dat ik hier net ook noemde —
dat kinderen en jeugdzorgverleners ertegenaan lopen dat gemeenten
indicaties gaan heroverwegen.
De voorzitter:
En uw vraag?
Mevrouw Dobbe (SP):
Mijn vraag is … Op het moment dat gemeenten dat doen, en dat wordt breed
gezien … Nu heeft u me helemaal van mijn à propos gebracht, maar goed, u
heeft helemaal gelijk. Dat betekent dat kinderen geen plek hebben,
terwijl er wel plekken zijn, uit financiële overwegingen. Over vier
weken gaat daar een bezuiniging van een half miljard euro overheen. Hoe
kijkt D66 daarnaar? Ik snap dat er wordt geformeerd. Dat snap ik. Maar
daar kunnen die kinderen nu toch niet op wachten op het moment dat die
bezuinigingen over vier weken al ingaan?
Mevrouw Synhaeve (D66):
Volgens mij vraagt u: vindt u het oké dat gemeenten besluiten van
jeugdzorgwerkers heroverwegen? Dan zou mijn antwoord zijn: dat vind ik
absoluut ongewenst.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Synhaeve, voor uw inbreng in eerste termijn namens
D66.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik heb een hele korte vraag. Mooi betoog. Hoe kijkt mevrouw Synhaeve aan
tegen het idee om de inspectie, de IGJ, te belasten met het direct
toezicht op pleeggezinnen, zorgboerderijen enzovoort?
Mevrouw Synhaeve (D66):
De inspectie werkt risicogestuurd. Ik denk dat dat ook is hoe het zou
moeten zijn. Ik heb geluisterd naar het betoog dat eerder is gehouden
door de heer Van Houwelingen, waarin hij eigenlijk zei: laten we bij al
die pleegouders langsgaan om te kijken of het daar wel goed is. Dat is
gewoon absoluut onmogelijk. Er zijn 15.000 pleeggezinnen in Nederland.
Als je die elk jaar langs zou moeten gaan … Dat is absoluut onwenselijk.
Daarmee doe je ook teniet dat er ontzettend veel pleeggezinnen zijn waar
het hartstikke goed gaat.
De voorzitter:
Dank u wel. Een tweede interruptie.
De heer Van Houwelingen (FVD):
"Onwenselijk" … Er zijn dus heel veel vreselijke incidenten geweest.
Inderdaad, het kost tijd, maar daar gaan we straks de staatssecretaris
ook over horen. Dit is eigenlijk een simpele inspectie om te kijken of
het wel pluis is. Daar zou je wat ons betreft zelfs nog een
studentenbaan van kunnen maken, bij wijze van spreken. Er moet gewoon
iemand af en toe in zo'n woning gaan kijken, van: goh, zie ik kinderen
rondlopen die in ieder geval niet in kooien zitten? Zo simpel is het.
Het valt te organiseren. Dit is niet onmogelijk. Dit is laaghangend
fruit.
Mevrouw Synhaeve (D66):
Ik werp ver van me af dat dit een gewone studentenbaan zou zijn.
Absoluut niet. Zelfs op de plekken waar kinderen in verschrikkelijke
omstandigheden wonen, wat we natuurlijk allemaal niet willen, kan het
soms voor de allerbeste jeugdbeschermer nog heel moeilijk zijn om dat te
achterhalen. Laten we dit alsjeblieft aan kundig personeel
overlaten.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Synhaeve. Dan zijn we aangekomen bij de inbreng van
mevrouw Van Meetelen van de PVV, die haar collega Schilder vervangt. U
heeft het woord.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Dank u, voorzitter. Ik vervang haar wegens ziekte. Ik heb dit ook mogen
overnemen van haar, dus bij dezen.
Voorzitter. We spreken vandaag over twee rapporten die helaas bevestigen
wat slachtoffers en professionals al jaren zeggen: kinderen onder
toezicht of met een uithuisplaatsing ontvangen niet of niet tijdig de
noodzakelijke bescherming en hulp. Professionals kunnen hun caseload
niet stabiel houden. De rapporten leggen de oorzaak grotendeels niet bij
de jeugdbeschermers zelf en ook niet bij de jeugdreclassering of bij het
bestuur. Vaak klopt dat, want velen van hen werken heel hard en
bevlogen, maar helaas geldt dat niet voor iedereen. De aanleiding van
deze rapporten is immers afschuwelijk: het Vlaardingse pleegmeisje. In
deze zaak is zoveel misgegaan dat je niet anders kunt concluderen dan
dat sommige instellingen en professionals hun taak gewoon niet
waarmaken. De oorzaak van het falen kan niet zomaar altijd buiten de
instelling worden gezocht. Enkele feiten in deze zaak. In 2021 werden
twee Syrische broertjes met spoed uit hetzelfde pleeggezin gehaald na
meldingen over mishandeling. Enver wist dit, maar plaatste toch het
Vlaardingse meisje en haar zusje in dit gezin. Zomer 2022 waren er
opnieuw signalen dat het meisje werd misbruikt en mishandeld, zonder
enige actie. In december 2023 stuurden de William Schrikker Stichting en
Enver het meisje terug naar het pleeggezin, ondanks aantoonbaar zwaar
letsel en de bij hen bekende eerdere mishandelingen van de Syrische
broertjes door het pleeggezin. De pleegzorgbegeleider van Enver werd
door de pleegmoeder "huisvriend" genoemd, vormde een blok met de
pleegouders tegen de William Schrikker Stichting en hield hen de hand
boven het hoofd. Zo dronk de begeleider bijvoorbeeld amicaal een biertje
met de pleegouders, terwijl het meisje aan haar gruwelijke lot werd
overgelaten. Dit is allemaal terug te vinden. De William Schrikker
Stichting greep nooit in, ondanks meldingen en alarmsignalen en ondanks
het feit dat het meisje meerdere keren aangaf te worden
mishandeld.
Voorzitter. Deze situatie kon ontstaan, voortduren en escaleren door
toedoen van Enver en de William Schrikker Stichting. De stichting zegt
inmiddels 3.300 dossiers te hebben getoetst. Daar waar uit de toets naar
voren kwam dat het zicht op de veiligheid onvoldoende navolgbaar was,
hebben de betrokken gedragswetenschapper en jeugdbeschermer dit opnieuw
gedaan. Hieruit volgde dan weer geen aanwijzing dat de veiligheid van
kinderen in het geding was. Dit strookt niet met het bericht van 20
november over twee andere kinderen uit een gezinshuis die jarenlang zijn
mishandeld. En opnieuw was de William Schrikker Stichting
verantwoordelijk voor de veiligheid van deze kinderen.
Dus wat zien we hier nu steeds? Werkgroepen, reflecties,
verbeterplannen, waarna alles weer doorgaat alsof niemand
verantwoordelijk is; ik heb het al meer gehoord in bijdragen. Het is
tijd hiermee te gaan stoppen. Er moet erkenning komen en consequenties.
Geen zachte maatregelen meer, maar een keiharde aanpak. Daarom mijn
vraag aan de staatssecretaris: erkent u dat dit geen incidenten meer
zijn maar een structureel patroon en dat toezicht, sanctionering en
handhaving tot nu toe onvoldoende effect hebben gehad? Deelt u onze
mening dat de William Schrikker Stichting, Enver en andere betrokkenen
strafrechtelijk moeten worden onderzocht en vervolgd? Welke stappen gaat
de staatssecretaris verder ondernemen om ervoor te zorgen dat dit soort
misstanden gewoon nooit meer kunnen gebeuren?
Voorzitter. Dan het volgende. RTL Nieuws en Investico meldden dat
jaarlijks honderden zaken van huiselijk geweld niet worden vervolgd,
zelfs bij voldoende bewijs. In dossiers staat dat vervolging niet in het
belang van het kind zou zijn, maar onderzoek laat al jaren zien dat niet
vervolgen juist schadelijk is voor kinderen. Daarom mijn vraag: kan de
staatssecretaris bevestigen dat het belang van het kind nooit een
geldige reden mag zijn om een juridisch haalbare zaak van huiselijk
geweld te seponeren? Is de staatssecretaris bereid het OM via de wet
bindend te instrueren om in zaken van huiselijk geweld met voldoende
bewijs standaard te vervolgen?
Dan de strafmaat. Volgens OM-richtlijnen en volgens jurisprudentie
blijven straffen in de praktijk vaak ver onder de wettelijke
strafmaxima, vooral wanneer het gaat om geweld binnen gezinnen met
recidive of situaties waarin kinderen getuige of afhankelijk zijn. Mijn
laatste vraag: is de staatssecretaris bereid de
strafvorderingsrichtlijnen voor huiselijk geweld en kindermishandeling
aan te scherpen, zodat de strafeis beter aansluit bij de wettelijke
maximale straf en de maatschappelijke ernst?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Mevrouw Van Meetelen zegt dat het tijd is voor een keiharde aanpak. Het
lijkt alsof ze in haar bijdrage suggereert dat er pas net problemen
zijn, terwijl ik aangaf dat de inspecties al vanaf 2019 aan de bel
trekken. In hun laatste rapport zeggen ze feitelijk niet heel veel
anders, behalve dat het nog slechter is geworden dan in 2019. De partij
van mevrouw Van Meetelen zat afgelopen jaar in het kabinet. Die zat
erbij toen er onderhandelingen waren en toen er afspraken zijn gemaakt
om niet door te gaan met het toekomstscenario of om daar in ieder geval
geen geld voor te leveren. Mijn vraag is: wat zou mevrouw Van Meetelen
dan nu willen zien in de keiharde aanpak en waarom is dat in de
afgelopen tijd niet gebeurd?
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ten eerste: extra geld betekent niet automatisch dat alles wordt
opgelost. U kunt mij veel vertellen, maar het feit dat er monsters bij
kinderen zijn terechtgekomen of mensen die daar op een bepaalde manier
mee omgaan, ligt niet aan te weinig geld. Dat heeft te maken met de
wijze waarop je die mensen inzet. Je moet kijken of die mensen daar
überhaupt geschikt voor zijn. Wat betreft die keiharde aanpak: wij
willen dat dat soort mensen en dat soort stichtingen niet meer zo ver
kunnen komen. Dat moet gewoon aangepakt worden en er moet vervolgd
worden. Dat is wat wij willen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dat willen we natuurlijk allemaal. Niemand hier wil dat kinderen worden
mishandeld, maar de inspecties wijzen er al vanaf 2019 in hun rapporten
op dat er grote problemen zijn in het stelsel. Ze vragen dit al vanaf
2019. Ook in de afgelopen jaren, toen de PVV veruit de grootste partij
in de Kamer was, lagen er stapels rapporten waarin het kabinet
uitdrukkelijk werd gevraagd om in te grijpen. Ik heb het niet alleen
over geld. Ik geef alleen aan dat het toekomstscenario in de afgelopen
tijd is gestopt, omdat er door het kabinet geen boter bij de vis is
geleverd. Mijn vraag is: wat moet er nu in het stelsel veranderd worden?
Ik heb het echt over het stelsel, want daar wijzen de inspecties op. En
waarom is dat in de afgelopen periode niet gebeurd, toen de PVV daar
alle kansen toe had?
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ik ga mevrouw Westerveld toch teleurstellen. Ik sta hier ter vervanging.
Ik heb nu niet op alles een antwoord. Dat is een vervelend antwoord,
maar dat is wel de waarheid. Het lijkt me evident dat er dingen moeten
veranderen. Volgens mij heeft de PVV dat ook al heel vaak aangegeven. Ik
kan u wel meegeven dat ik mij er echt in ga verdiepen. Ik weet zeker dat
wij ons daar hard voor gaan maken. In de afgelopen periode — het waren
jammer genoeg maar elf maanden — hebben we helaas niks kunnen doen.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik had eigenlijk dezelfde vraag, dus die zal ik niet herhalen. Maar de
PVV erkent wel ... De bijdrage gaat heel erg in op de William Schrikker
Stichting. Dat is ook terecht. Daar moeten we kritisch naar kijken. Maar
als we de inspectierapporten van nu en eerder lezen, dan blijkt daaruit
dat er een fundamentele oorzaak zit in het stelsel. Ik wil de PVV vragen
of ze dat in ieder geval erkent. Is die erkenning er wel?
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Zeker. Die erkenning is er zeker. Dat kan ik u meegeven.
Mevrouw Dobbe (SP):
U erkent dus dat het systeem kapot is en niet functioneert, waardoor dit
soort incidenten … "Incidenten" klinkt een beetje ongevoelig. Er kunnen
binnen dit stelsel verschrikkelijke dingen met kinderen gebeuren vanwege
deze oorzaken. Erkent de PVV dan ook dat het niet helpt als je het niet
hervormt, vernieuwt of verbetert, maar er wel een half miljard euro
vanaf schaaft met de kaasschaaf? Dat moet over vier weken allemaal
ingaan.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Nogmaals, de PVV gelooft niet dat het alleen maar aan het geld ligt. Het
heeft ook te maken met de wijze waarop mensen zijn ingezet. U zegt dat
"incidenten" een beetje te licht klinkt. Maar dit zijn natuurlijk niet
zomaar incidenten. Dit zijn verschrikkelijke misdrijven. Dat is wat het
is. Het zijn gewoon misdrijven die tegen die kinderen worden gepleegd.
We kunnen nu wel steeds zeggen "het stelsel, het stelsel", maar voor ons
is het allerbelangrijkste dat we die stichtingen nu sowieso gaan
aanpakken. Ik denk dat ik dat vandaag wil meegeven. Want elke keer
blijkt — dat hoor je ook terug in de andere inbrengen — dat de
verantwoordelijkheid niet wordt genomen of dat men zegt "die ligt niet
hier maar daar", met als gevolg dat uiteindelijk niemand meer
verantwoordelijk is. Daarom is mijn oproep aan beide staatssecretarissen
om daar nu eens keihard op te gaan handhaven, daar consequenties aan te
verbinden en daar wat aan te gaan doen. Dit soort stichtingen mogen wat
ons betreft namelijk niet verder handelen. Dat kan gewoon niet.
De voorzitter:
Afrondend, mevrouw Dobbe.
Mevrouw Dobbe (SP):
We kunnen vandaag wél zeggen: stelsel, stelsel. Dat is inderdaad waar we
het over hebben, omdat het stelsel volgens deze rapporten — dat zeggen
ze nu ook weer en jaren geleden zeiden ze dat ook al — niet werkt. Mijn
vraag was vrij simpel: vindt de PVV ook dat als je ziet dat een stelsel
kapot is en de jeugdzorg, de jeugdbescherming kapot is en niet
functioneert, en iedereen dat erkent, het dan niet helpt — nee, geld is
niet de oplossing voor alles — als je een half miljard euro, zonder
plan, uit dat stelsel schaaft?
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Of het niet helpt ... Die discussie kunnen we voeren, maar ik weet ook
niet of het helpt als het er wel was gebleven, want het is wel gebleken
dat het tot op heden ook niet ging.
De heer El Abassi (DENK):
Ik heb twee vragen. De eerste gaat over de opsomming van de feiten door
de PVV. Die zijn inderdaad walgelijk. Alleen, ik miste ook iets in die
opsomming, namelijk dat Daisy, een van de pleegouders, sprak over
"zwartjes", en dat ze ervan schrok dat een van de moeders een hoofddoek
had. Wat vindt de PVV van dat soort uitspraken? En wat wil de PVV eraan
doen om te voorkomen dat etniciteit, afkomst, een rol speelt bij
pleegouders om over te gaan tot dit soort gruwelijke daden?
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ik schrik eigenlijk best wel van wat u zegt, want ik ben echt niet
bekend hiermee. Dus het is nieuw voor mij; laat dat duidelijk zijn. Het
lijkt mij evident dat je dat echt niet kan zeggen. Dus dat wijs ik te
allen tijde af.
De heer El Abassi (DENK):
Ik ben blij om vanuit de PVV te horen dat dit soort dingen echt niet
gezegd mogen worden, ook niet omwille van de vrijheid van meningsuiting
of om welke reden dan ook. Tegelijkertijd kan dit gewoon teruggezocht
worden. Er is twee weken geleden een programma op tv geweest waarin dit
allemaal naar boven kwam. Los van de vraag of je dat gezien hebt of
niet, heb ik de volgende vraag. Als deze uitspraken gedaan zijn, is de
PVV dan niet alleen bereid om te zeggen dat ze dit walgelijk vindt maar
ook om aan mijn zijde te staan als ik straks bijvoorbeeld met een motie
kom om dit soort uitspraken, die kunnen leiden tot bepaalde daden, aan
te pakken?
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Nogmaals, excuses dat ik niet op de hoogte was van dit voorval. Ik heb
dat gewoon niet gezien of gelezen. U kunt mij dat niet nadragen, lijkt
mij. Ik kan u nu niets toezeggen over wat voor moties wij steunen, maar
ik vind het walgelijk als bepaalde mensen zoiets zeggen; we hebben het
over kinderen. Het lijkt me evident dat dat gewoon niet kan.
De voorzitter:
Tot slot op dit punt.
De heer El Abassi (DENK):
Ik constateer dat de PVV die uitspraken walgelijk vindt ...
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ja, dat lijkt me logisch.
De heer El Abassi (DENK):
... maar als ik kom met een motie, dan ben ik benieuwd of de PVV die
steunt. Zo nee, dan kan ik niet anders dan constateren dat het blijft
bij woorden en er geen daden volgen.
Voorzitter. Ik heb nog een andere vraag, over de William Schrikker
Stichting. Terecht geeft de PVV aan daar heel veel kritiek op te hebben.
Wat ontbreekt is namelijk dat de gezinnen, de biologische ouders,
vertrouwd worden. Ook ontbreekt er toezicht op de William Schrikker
Stichting.
De voorzitter:
Uw vraag?
De heer El Abassi (DENK):
Mijn vraag aan de PVV is of zij er alles aan wil doen om een
controlemechanisme op deze stichting in te bouwen.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Dat willen wij zeker wel. Ik kan wel toezeggen dat wij dat ook willen,
want dit moet stoppen.
De heer El Abassi (DENK):
Dan moet ik toch nog een constatering doen. Ik heb namelijk al een motie
ingediend om er alles aan te doen om een onafhankelijk
controlemechanisme in te bouwen bij deze stichtingen, omdat ze niet
gecontroleerd werden. Opvallend was dat de PVV tegen heeft gestemd. Ik
kan niet anders dan concluderen dat ook hier de PVV het houdt bij harde
woorden, prachtige woorden, maar dat als het aankomt op daden, ik de PVV
gewoon iets anders zie doen. Dat vind ik jammer.
De voorzitter:
Mevrouw Van Meetelen, wenst u daar nog op te reageren?
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Nee, dat neem ik voor kennisgeving aan.
Mevrouw Straatman (CDA):
Mevrouw Van Meetelen stelt heel kritische vragen over de William
Schrikker Stichting. Die deel ik; die hebben wij ook gesteld.
Tegelijkertijd heb ik ook het gevoel dat mevrouw Van Meetelen op zoek is
naar één schuldige in het stelsel om aan te wijzen en dan snel bij de
gecertificeerde instellingen uitkomt. De inspecties tonen het volgende
probleem aan; dat werd gisteren tijdens de technische briefing herhaald
door de inspecties. Stel dat de stichtingen alle verbetervoorstellen
doorvoeren die zij doen, op de maximaal mogelijke manier. Dan is er nog
geen vertrouwen dat er geen fouten kunnen komen. Is mevrouw Van Meetelen
dus niet te veel op zoek naar een schuldige in het systeem? Wijst zij
niet ten onrechte te veel naar de gecertificeerde instellingen, terwijl
het hele systeem niet deugt?
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Nee. Kijk, ik heb zojuist al aangegeven richting mevrouw Dobbe dat er
van alles aan het stelsel moet gebeuren, maar dat we heel erg zeker
weten dat hier een schuldvraag ligt. Deze mensen hebben dit gedaan. Daar
gebeurt nu dus niks mee. Wij willen er nu dus sowieso de focus op hebben
dat er iets in werking wordt gesteld, zodat dit wordt aangepakt. Ik wil
niet per se één stichting de schuld geven, maar dit is wel de stichting
die schuldig is aan het plaatsen van de kinderen die deze ellende hebben
ondergaan.
Mevrouw Straatman (CDA):
Misschien een korte toevoeging. Ik denk dat het wel goed is dat we de
nuance aanbrengen en die scherp houden, omdat hier heel veel mensen met
heel hun ziel en zaligheid werken om het beste te doen voor kinderen. De
inspectie concludeert dat ook bij de William Schrikker Stichting het
bestuur alles doet binnen zijn macht. Dan mogen we hele kritische vragen
stellen over of dit nu voldoende is, maar ik denk dat de nuance ook
terecht is dat er heel veel mensen met hart en ziel werken en dat het
onvoldoende en onterecht is om maar naar één iemand te wijzen binnen een
heel stelsel dat faalt, waarin het een systeemfout is.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik vind dit ook te makkelijk. Er zijn zo'n 20.000 pleegkinderen. Er zijn
nog veel meer kinderen die een of andere vorm van jeugdzorg krijgen. Er
zijn tienduizenden hulpverleners. We hebben het debat over Vlaardingen
gehad. Het was heel goed dat alle partijen daar heel kritisch over
waren. Vervolgens is het wel onze taak om dat stelsel aan te passen. Dat
zeggen ook de inspecties. Dat zeggen ook de onafhankelijke onderzoekers
van de commissie-De Winter en de commissie-Samson. Ik kan nog veel meer
rapporten erbij pakken.
De voorzitter:
Uw vraag?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dan vind ik de stelling van de PVV, "we hebben helaas niets kunnen doen
de afgelopen tijd", veel te makkelijk. Mijn vraag is dus: gaat de PVV
dan de komende tijd wel verantwoordelijkheid nemen? Dan bedoel ik niet
alleen roepen dat het niet goed is, maar uiteindelijk ook echt wat
doen.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ik kan mevrouw Westerveld in ieder geval toezeggen dat mijn collega
mevrouw Schilder op haar dossier en ik ons hier in ieder geval heel erg
hard voor gaan inzetten.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Maar waarom is dat dan de afgelopen twee jaar niet gebeurd?
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Mijns inziens is dat wel gebeurd, dus ja. Maar dat zult u mijn
voorganger moeten vragen. Volgens mij heeft mijn voorganger zich hier
wel voor ingezet.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Zou de PVV het wellicht een goed idee vinden om als inspectie naast
toezicht te houden op de gecertificeerde instellingen, wat dus vaak
misgaat, ook rechtstreeks toezicht te houden op de pleeggezinnen?
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ik denk dat wij daar wel positief tegenover kunnen staan.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Meetelen. Dan zijn we aangekomen bij het tweede
heugelijke moment van dit debat. Dat is de maidenspeech van mevrouw
Wendel, die haar bijdrage zal leveren namens de fractie van de VVD.
Mevrouw Wendel heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen
interrupties, maar wel na het leveren van haar bijdrage. Mevrouw Wendel,
u heeft het woord.
Mevrouw Wendel (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Vandaag sta ik hier voor mijn maidenspeech. Met
trots, omdat ik die eer heb, maar ook met een brok in mijn keel, want
het debat van vandaag gaat over kinderen die niet in veiligheid kunnen
opgroeien. Vanwege dit belangrijke onderwerp wil ik dus interrupties
toestaan, maar bij voorkeur achteraf.
Als u mij ruim tien jaar geleden had gezegd dat ik hier vandaag zou
staan, dan had ik u nooit geloofd. Ik ben opgegroeid in het Drentse
Norg, een dorp met vele verenigingen, sportwedstrijden en de
Feest4Daagse. Het is een dorp met betrokken inwoners die voor elkaar
klaarstaan. Dat is noaberschap en daar ben ik trots op. Tijdens mijn
middelbareschooltijd werkte in een plaatselijk restaurant. Ik korfbalde,
ik tenniste en ik ging naar de jeugdsoos of de dorpskroeg. Ik was in
ieder geval niet bezig met politiek. Ik had geen flauw idee. Eerlijk
gezegd interesseerde het me ook niet. Tot ik besefte dat de politiek in
Den Haag zich wel met ons bezighoudt en dat het dan belangrijk is dat we
daarover meepraten en er onderdeel van zijn.
Na de middelbare school verhuisde ik naar Leeuwarden om integrale
veiligheid te gaan studeren. Tijdens mijn studententijd werd ik actief
binnen de JOVD, waar ik me kon inzetten en waar ik uiteindelijk
landelijk voorzitter van was. Als voorzitter van de JOVD zette ik me in
voor onderwerpen die belangrijk zijn voor jongeren, zoals mentale
gezondheid en het tegengaan van seksueel geweld. Na mijn voorzitterschap
ging ik aan het werk als veiligheidsadviseur. Daar heb ik situaties
gezien waarin de meest kwetsbare mensen niet de zorg kregen die ze zo
hard nodig hadden, maar in plaats daarvan werden mishandeld en
uitgebuit. Ik heb gezien hoe ouders wapens verstopten tussen het
kinderspeelgoed. Ik zag hoe ouders kinderen lieten slapen in een ruimte
vol met wietplanten. Als politiek moeten we opstaan en misstanden als
deze keihard aanpakken.
Voorzitter. Dat brengt mij tot het onderwerp van dit debat. Voor mij als
liberaal is het heel belangrijk dat kinderen gelijke kansen krijgen. Een
kind verdient de kans om zichzelf te ontwikkelen, om te worden wie hij
of zij wil zijn. Maar dit kan alleen wanneer kinderen in veiligheid
opgroeien, in een veilig thuis, omringd door mensen waarop ze kunnen
vertrouwen, in een omgeving waar mensen naar ze omkijken. Ieder kind
heeft recht op het noaberschap waar ik in opgroeide.
Vorige week kregen we het bericht over het gezinshuis in Niekerk, een
dorp vlak bij de plek waar ik opgroeide. Twee jonge kinderen zijn daar
drie jaar lang ernstig mishandeld. Ook de situatie van het pleegmeisje
in Vlaardingen was verschrikkelijk. Dit zijn geen incidenten. Er zijn
structurele problemen in de jeugdbeschermingsketen. Als Kamerlid voel ik
me er verantwoordelijk voor om deze problemen het hoofd te bieden. Als
instanties ingrijpen, moeten ouders en kinderen erop kunnen vertrouwen
dat dit op een goede manier gebeurt en dat het kinderen veiligheid
biedt.
Daarom heb ik een aantal vragen aan de staatssecretarissen. Uit de
rapporten blijkt dat onveilige situaties niet op tijd worden gezien en
dat er dus niet op tijd wordt gehandeld, door onvoldoende betekenisvol
een-op-eencontact. Ik wil de staatssecretaris vragen hoe het mogelijk is
dat kinderen zó weinig gehoord en gezien worden. Wat de VVD betreft mag
dit niet langer zo doorgaan. Kan de staatssecretaris van JenV toezeggen
ervoor te gaan zorgen dat regelmatig betekenisvol een-op-eencontact de
standaard wordt?
Jeugdbeschermers, waar een zwaar tekort aan is, zijn ook heel veel tijd
kwijt aan het regelen van jeugdhulp. De VVD steunt de Hervormingsagenda
Jeugd, die stelt dat jeugdhulp beschikbaar moet zijn voor kinderen die
deze het allerhardst nodig hebben. De staatssecretaris van VWS heeft
toegezegd om met een routekaart te komen in de zomer van 2025, maar deze
heeft de Kamer helaas nog niet mogen ontvangen. Graag wil ik de
staatssecretaris via de voorzitter vragen om deze ons voorafgaand aan
het WGO Jeugd alsnog toe te sturen.
Zowel het pleegmeisje in Vlaardingen als de kinderen in het gezinshuis
in Niekerk stonden onder voogdij van de William Schrikker Stichting. Na
de incidenten in Vlaardingen heeft deze stichting de dossiers van pleeg-
en gezinshuizen gecontroleerd. Bij zaken waar onvoldoende zicht op de
veiligheid van de kinderen was, is een nieuwe veiligheidsbeoordeling
uitgevoerd. Er zouden dan geen dossiers meer zijn waarbij er onvoldoende
zicht is op de veiligheid van kinderen. Hoe kan het dan dat de kinderen
in Niekerk na zo'n toetsing toch in gevaar zijn gekomen? Heeft de
staatssecretaris er zicht op of er nog meer kinderen in dit soort
onveilige situaties zitten? In de brief van afgelopen dinsdag lees ik
dat het toezicht op de William Schrikker Stichting juist is versoepeld
in plaats van aangescherpt. Ik hoor graag van de staatssecretaris waar
dit vertrouwen op gebaseerd is.
Bij verschillende incidenten werd duidelijk dat kinderen bij pleegouders
of gezinshuizen zijn weggehaald om veiligheidsredenen, waarna er een
paar maanden later weer nieuwe kinderen werden geplaatst. In het geval
van de kinderen in Niekerk gebeurde dat na een verbetertraject voor de
pleegouders. Is de staatssecretaris van mening dat we pleegouders of
gezinshuizen na dergelijke excessen überhaupt wel een verbetertraject
zouden moeten geven? We hebben het immers over mensen die omgaan met
zeer kwetsbare kinderen. Wat de VVD betreft past daar geen
verbetertraject bij.
Uit het rapport blijkt ook dat er problemen zijn in de samenwerking
tussen gecertificeerde instellingen en ketenpartners. Ik wil de
staatssecretaris vragen hoe hij de samenwerking binnen de
jeugdbescherming op korte termijn gaat verbeteren. Hoe gaat de
staatssecretaris zorgen voor duidelijke afspraken, taken en
verantwoordelijkheden? Met het toekomstscenario zijn er plannen, maar de
GI's zijn afgehaakt. Hoe gaat de staatssecretaris iedereen weer om tafel
krijgen en houden? Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat de
verbeteringen snel worden doorgevoerd?
Tot slot wil ik van beide staatssecretarissen weten hoe zij hun
stelselverantwoordelijkheid ten aanzien van de jeugdzorg en de
jeugdbescherming willen invullen. Hoe geven zij opvolging aan de
aanbeveling van de inspecties om het voortouw te nemen?
Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Het is van cruciaal belang dat
kinderen in veiligheid kunnen opgroeien, dat kinderen de kans krijgen om
zichzelf te ontwikkelen en om te worden wie zij willen zijn. Ik
constateer structurele problemen in de jeugdbeschermingsketen. Ik trek
de komende periode dan ook graag op met collega's van andere partijen om
het stelsel te verbeteren en kinderen en hun ouders te helpen, zodat
kinderen in veiligheid kunnen opgroeien.
Dank u wel.
De voorzitter:
Er mag geroffeld worden.
(Geroffel op de bankjes)
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik wil mevrouw Wendel bedanken voor de mogelijkheid om vragen te
stellen. Dat is toch altijd fijn bij een belangrijk debat als dit.
Terecht constateert zij ook dat er structurele problemen zijn in het
stelsel. In mijn bijdrage gaf ik aan dat ik vind dat de Kamer daar een
belangrijke rol in speelt. Die kan een volgend kabinet, en dit kabinet
trouwens ook al, eraan blijven herinneren dat het echt beter moet. Ik
zou mevrouw Wendel willen vragen welke mogelijkheden zij ziet om vanuit
de Kamer te zorgen dat het stelsel structureel verbeterd wordt. De
afgelopen jaren is daar namelijk gewoon te weinig aan gebeurd.
Mevrouw Wendel (VVD):
Dank u wel voor deze vraag, mevrouw Westerveld. Ik zie dit ook direct
als uitnodiging. Voor mij is dit debat namelijk een start. De afgelopen
twee weken heb ik me echt met ziel en zaligheid op dit dossier gestort.
Ik schrik namelijk heel erg van de verschrikkelijke incidenten die we,
in alle eerlijkheid, eigenlijk geen incident kunnen noemen. Ik zou dus
ook graag samen met u, die zich al jarenlang inzet op dit onderwerp, zeg
ik via de voorzitter, op zoek gaan naar concrete voorstellen om het
systeem te verbeteren. Ik denk dat we vandaag al met een aantal zaken
aan de slag gaan. Ik denk wel dat vandaag, in ieder geval voor mij, het
begin is. De komende jaren wil ik samen optrekken. Ik wil hier niet
alleen staan na verschrikkelijke incidenten, maar continu kijken hoe het
staat met de voortgang van de Hervormingsagenda Jeugd en het
toekomstscenario. Gaat het de goede kant op? Helpt het de ouders en de
kinderen daadwerkelijk?
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Wendel. Ik heb het genoegen om u als eerste de hand
te mogen schudden. Ik wil u vragen om daarna voor het rostrum
felicitaties in ontvangst te nemen. De vergadering is voor een enkel
ogenblik geschorst.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en geef het woord aan mevrouw Van der Plas
voor haar inbreng in de eerste termijn namens de fractie van de BBB.
Gaat uw gang.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Hoe kan de bescherming van een kind zo falen? En
het gebeurt niet één keer, maar meerdere keren. Hoe kan een meisje dat
veiligheid en zorg nodig had, eindigen in een kooi, met botbreuken en
hersenletsel? Hoe leg je aan een samenleving uit dat de daders slechts
acht jaar cel krijgen, zonder tbs, omdat ze toch nooit meer pleegouders
zouden worden? Hoe kan het dat twee kinderen in een gezinshuis jarenlang
werden mishandeld terwijl signalen bekend waren? Dat is niet alleen het
falen van individuen. Dat is het falen van een stelsel. Dat raakt ons
allemaal. De verhalen uit Vlaardingen en Noord-Nederland zijn
hartverscheurend. Kinderen werden niet gehoord; hulpverleners spraken
niet met elkaar. De inspecties zijn glashelder: er is onvoldoende zicht
op veiligheid, er is te weinig een-op-eencontact, de samenwerking is
gebrekkig en passende hulp komt te laat. Dat blijft wat ons betreft
onacceptabel. De samenwerking met informele steunpersonen moet worden
versterkt. Kinderrechters moeten beter worden betrokken.
Reflectiemomenten binnen de jeugdbescherming moeten structureel worden
bevorderd.
Voorzitter. Goede jeugdzorg begint niet op een wachtlijst, maar in de
buurt, in de wijk en op school. Het citaat in de NRC "waarom konden al
die hulpverleners mijn zusje niet helpen?" is de kern van wat er in deze
discussie misgaat. Soms maakt jeugdzorg de problemen namelijk erger.
Jeugdzorg zou moeten luisteren naar het kind, niet alleen naar het
dossier. Geef kinderen een stem, niet een stapel papier. BBB gelooft in
buurtteams, jongerenhubs en steun vanuit familie en vrienden. Niet elk
probleem vraagt om een traject. Soms is steun in de eigen omgeving
genoeg. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat problemen al vroeg gesignaleerd
worden en dat er meer preventie komt, zodat erger wordt voorkomen en
zodat de aanwas naar de jeugdzorg kleiner wordt? Welke wettelijke
belemmeringen kunnen worden weggenomen zodat instanties kunnen
samenwerken? Daar zijn al wat succesvolle experimenten mee
geweest.
Ook wil BBB dat deze wake-upcall leidt tot echte verandering. Elk kind
dat onder toezicht staat, moet in een ideale situatie een vaste
jeugdzorgwerker hebben en niet op een monitorlijst belanden. Het rapport
"Als zelfs overheidsingrijpen kinderen geen bescherming biedt" laat zien
dat het ontbreken van betekenisvol contact desastreuze gevolgen heeft.
Daarom pleiten wij voor structureel een-op-eencontact tussen
jeugdbeschermer en kind, zonder een pleegouder erbij, zodat het kind
vrijuit kan spreken. Ik vraag de staatssecretaris hoe dit op een goede
manier kan worden geregeld.
Daarnaast moet een vertrouwenspersoon, zoals Jouw Ingebrachte Mentor,
een zogenaamde JIM, wat ons betreft verankerd worden. Dit geeft kinderen
een stem en voorkomt dat ze verdwalen in een systeem van wisselende
gezichten. Wat is hiervoor nodig? Hoe kan de staatssecretaris ervoor
zorgen dat elk kind met een maatregel een vaste jeugdzorgwerker krijgt
en niet op een monitorlijst belandt? Wat is daarvoor nodig? Komt er een
verplichting voor een-op-eengesprekken met kinderen, zoals de inspecties
aanbevelen? Zijn daar genoeg middelen en capaciteit voor? Is de
staatssecretaris bereid wettelijk vast te leggen dat ieder kind recht
heeft op een vertrouwenspersoon? Wat zijn hierin de eventuele hobbels
die moeten worden weggenomen?
Voorzitter. We moeten ook de cultuur bij de jeugdbescherming doorbreken.
In het rapport Kwetsbare kinderen, kwetsbaar stelsel wordt benadrukt dat
professionals niet altijd weten of een kind veilig is en of het goed
gaat met het kind. Dat bespreken zij ook niet genoeg met elkaar. BBB wil
daarom verplichte reflectiemomenten en casusdiscussies in teams.
Verder vraag ik me af: kan iedereen wel vrijuit spreken? Voelen
jeugdbeschermers zich niet gehinderd door allerlei protocollen en
regels? Is daar überhaupt een beeld van? Dat vraag ik de
staatssecretaris.
Verder moeten gemeenten stoppen met noodzakelijke hulp om financiële
redenen blokkeren. Geef kinderrechters de bevoegdheid om therapieën en
behandelingen dwingend voor te schrijven. Voor complexe casussen moet de
regie terug naar het Rijk, met regionale inkoop van de zware jeugdhulp
en gedeeltelijke terugdraaiing van de decentralisatie. Hoe ziet de
staatssecretaris dit? Hoe voorkomt de staatssecretaris dat gemeenten om
financiële redenen noodzakelijke hulp blokkeren? Hoe gaat de
staatssecretaris de cultuur doorbreken en tegenspraak in teams
afdwingen? En is de staatssecretaris bereid de regie voor zware
jeugdhulp terug te halen naar het Rijk?
Voorzitter, tot slot. Kinderen hebben geen tijd voor een
hervormingsagenda die vastloopt. Ze hebben recht op veiligheid, op een
stem en op echte bescherming. Laten we daar als Kamer vandaag echt
stappen in zetten.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van der Plas. Er is een interruptie van mevrouw
Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Mevrouw Van der Plas vroeg bij een aantal van haar vragen: wat is daar
nou voor nodig? Deze punten en vragen zijn ook aan de orde gesteld in
het debat over de afschuwelijke mishandeling van het pleegmeisje in
Vlaardingen. Toen was het antwoord van de toenmalige staatssecretaris
Struycken op heel veel van onze vragen: het toekomstscenario. Hij zei
daarbij dat hij dan wel nodig had dat bij de Voorjaarsnota de financiële
middelen zouden worden geregeld, zodat hij dat toekomstscenario zou
kunnen uitvoeren. Daar zou hij zich voor inzetten. Via de voorzitter: u,
mevrouw Van der Plas, deed met drie andere fractievoorzitters die
onderhandelingen voor de Voorjaarnota. Er is toen geen geld geregeld om
dat toekomstscenario uit te voeren. Ik zou mevrouw Van der Plas dus
willen vragen wat er het afgelopen jaar is gebeurd.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Wat mevrouw Westerveld zegt, is niet helemaal waar, want bij de
Voorjaarsnota heeft juist BBB geregeld dat er tussen 2025 en 2027 nog 3
miljard wordt uitgetrokken. Wij hebben geregeld dat de gemeentefondsen
er per jaar 1 miljard euro bij zouden krijgen. Als wij niet aan tafel
hadden gezeten, was dat niet gebeurd, want de andere partijen hebben dit
niet opgebracht. Dat hebben wij opgebracht; we hebben ons daar sterk
voor gemaakt. Dus nogmaals, dat is niet helemaal waar. Met dat extra
geld — nou ja, "extra"; de gemeenten zouden in grote problemen komen als
dat er niet was geweest — kan een deel van de jeugdzorg in de gemeenten
worden betaald. Ik begrijp het. Mevrouw Westerveld doelt op die 500
miljoen die nog boven de markt hangt. Nee, niet? Oké. Licht het even
toe.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dat kan ik doen. Mevrouw Van der Plas heeft het nu over de jeugdzorg.
Dat begrijp ik, want die stelsels grijpen op elkaar in. Ik heb het
specifiek over de jeugdbescherming. Voor de jeugdzorg komt er inderdaad
extra geld voor gemeenten, omdat in de afgelopen jaren de instroom zo is
gestegen dat gemeenten forse financiële problemen hebben. In het debat
over de jeugdbescherming — daar ging het specifiek over in het debat
over "Vlaardingen" en ik probeer het daar ook specifiek over te hebben —
zei staatssecretaris Struycken: "Het toekomstscenario zorgt ervoor dat
er betere hulp komt voor kinderen en gezinnen. Dat wil ik verder gaan
uitrollen. Maar voor die uitrol zijn wel financiële middelen nodig. Dat
wil ik gaan regelen in de Voorjaarsnota." Toen kwam de Voorjaarsnota en
bleek dat er nul euro voor stond. Het woord "toekomstscenario" stond er
niet eens in. In die onderhandelingen over de Voorjaarsnota ging het
specifiek over het toekomstscenario voor de jeugdbescherming. Ik vraag
mevrouw Van der Plas nu wat daar nou mee is gebeurd. Dat was toen
namelijk wel het antwoord van het kabinet. En in de kabinetsbrief die
gisteren of eergisteren kwam — het was eergisteren — stond ook heel vaak
het toekomstscenario genoemd.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
In onderhandelingen over een voorjaarsnota moeten er gewoon harde keuzes
worden gemaakt. Mocht GroenLinks-PvdA in een kabinet komen, dan zal het
daar zelf ook tegen aanlopen. Er zijn heel veel wensen, die ook wel op
tafel komen, maar op dat moment zaten we met vier partijen aan tafel en
konden sommige dingen niet worden geregeld, omdat daar geen
overeenstemming over kwam. Wij hebben er in ieder geval voor kunnen
zorgen — dat melde ik net al — dat er 1 miljard euro aan het
gemeentefonds wordt bijgedragen. Dat is onze inzet geweest. Je kunt niet
alles regelen. Ik zou ook echt alles willen regelen voor alles wat er
misgaat in Nederland. Ik zou echt miljarden naar de politie en naar de
zorg willen laten gaan. Maar als je in een onderhandeling zit, dan
moeten er wel keuzes worden gemaakt, hoe plat dat ook klinkt. Het nieuwe
kabinet staat voor een best wel grote opgave. Die keuze moet straks ook
worden gemaakt. Wij zullen ons blijven inzetten voor hervorming, voor
kijken waar dingen beter kunnen. Geld is niet altijd dé oplossing. Het
kan bijvoorbeeld ook door het wegnemen van allerlei regeldruk. Daar ben
ik in mijn inbreng al op ingegaan.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik zeg niet dat geld de oplossing is voor alles. Ik zeg ook niet dat ik
alles wil regelen. Maar ik wil het wel voor de jeugdbescherming. Wat mij
verbaast is dat er hier ook voortdurend vragen aan het kabinet worden
gesteld door mensen die er in de afgelopen jaren wel wat aan hadden
kunnen doen. Als dit maar zo blijft doorgaan, dan zitten we over een
paar jaar weer met de situatie dat we in inspectierapporten kunnen lezen
wat ze ook al in 2019 schreven, en dan gebeurt er nooit wat. Dat vind ik
dus lastig aan dat er hier de hele tijd vragen worden gesteld. Als
puntje bij paaltje komt, zo merk ik toch heel vaak, staat
jeugdbescherming ergens onderaan op het prioriteitenlijstje en is er
geen enkele partij die daadwerkelijk boter bij de vis levert en
daadwerkelijk de jeugdbescherming wil verbeteren. Dat vind ik een
ingewikkelde, want dan blijven we tegenkomen dat kinderen in onveilige
situaties zitten.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik deel de zorgen van mevrouw Westerveld helemaal. Op dit punt bestaat
er, denk ik, geen licht tussen de zorgen die mevrouw Westerveld heeft en
de zorgen die ik heb. Dat geldt ook voor de opvatting dat het opgelost
moet worden. Nogmaals, er moeten keuzes worden gemaakt. Als straks de
begroting van VWS aan de orde komt en er amendementen komen om deze
bezuiniging terug te draaien — met een goede dekking daarvoor, zeg ik er
wel even bij — waar wij ons ook in kunnen vinden, dan zullen wij daar
altijd serieus naar kijken, natuurlijk. Nog heel even het volgende.
Vorige week is er een motie ingediend door GroenLinks-PvdA om 2 miljard
naar Oekraïne te sturen. Vervolgens kwam er een motie van mevrouw Dobbe
om investeringen in Oekraïne — dat vinden ook wij belangrijk; nationale
en internationale veiligheid is belangrijk — niet ten koste te laten
gaan van de voorzieningen in Nederland. En daar stemde GroenLinks-PvdA
dan weer tegen. Dat begrijp ik dan ook niet. Wij zullen dus altijd
keuzes maken. Ik zal altijd in overleg gaan met allerlei andere partijen
die dat ook willen. Maar nogmaals, dan wachten we de begroting, en
misschien een amendement van mevrouw Westerveld, af om deze bezuiniging
terug te draaien.
De voorzitter:
Eén keer en kort, mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Nou, we hébben op de vorige JenV-begroting een amendement ingediend, met
een deugdelijke dekking, om de geplande oplopende bezuiniging op de
jeugdbescherming terug te draaien. Daar stemden vorig jaar de
coalitiepartijen, waaronder BBB, ook tegen. Dat is precies het probleem
dat ik soms heb. Er wordt wel "we vinden het belangrijk" gezegd, maar
als er dan heel concrete voorstellen liggen, stemmen de coalitiepartijen
toch tegen.
De voorzitter:
Kort, mevrouw Van der Plas.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Kijk, iets kan een deugdelijke dekking zijn in de ogen van een partij,
maar andere partijen kunnen zeggen: nu gaat het ten koste van A, B of C
en dat willen wij niet. Het gaat er dus niet om of de dekking deugdelijk
is. Het ligt eraan waar je dat dan vandaan haalt ...
De voorzitter:
Helder.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
... en wie daardoor benadeeld wordt. Die keuze maak je natuurlijk
altijd. Maar nogmaals, als GroenLinks-PvdA in het kabinet komt, zal het
tegen dezelfde zaken aanlopen. En dan zullen we het wel zien.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van der Plas. Ik nodig de heer Struijs uit voor zijn
inbreng in de eerste termijn namens de fractie van 50PLUS. Gaat uw
gang.
De heer Struijs (50PLUS):
Voorzitter, dank. Wij erkennen alle rapporten en de problemen die er
zijn. Mijn betoog houd ik vanuit een beperkte en belangrijke invalshoek:
al die politiemensen en rechercheurs die de laatste 30 jaar gewerkt
hebben aan verschrikkelijke zaken, zoals in de zaak-Vlaardingen. Ik wil
u toch even meenemen in de beelden die er bij politieagenten bestaan, en
de vraag waarom die toch te weinig worden gedeeld in de Kamer. Ik ga
specifiek nog even in op Vlaardingen, omdat ik daar ook een bescheiden
rol in heb mogen spelen.
Dit betoog gaat over de kleine mens tegenover het grote onrecht. U moet
zich het volgende voorstellen. Stel dat je moeder bent in heel moeilijke
omstandigheden, dat je je kind in goed vertrouwen afstaat — dat is
gebeurd in Vlaardingen — en dat je zelf niet vermogend en soms ook wat
beperkt in je verbale kwaliteiten bent maar dit je overkomt. Ik wil toch
even een heel grote sprong maken. Ik ben er heel blij mee dat ze
uiteindelijk een heel goede advocaat en een heel goede woordvoerder had.
Ze stond tegenover de William Schrikker Stichting en Enver, die een
debat met zwaargewichten voerden tegen een klein mens. Dat is het beeld.
Nu ga ik even dieper in op wat je ook terugziet in het rapport. Als die
kleine mens onvoldoende wordt gehoord, zoals politiemensen die al die
zaken hebben gedaan van kindermishandeling waarin het is misgegaan,
recent nog, dan hebben wij hier een gebrek aan informatie. Die
informatie doet ertoe. Die bepaalt wat we wel of niet doen.
Ik ga niet alle voorgaande sprekers af, want ik herken daar heel veel
van. Ik heb een paar concrete vragen. Hoe kan het nou dat mensen die
meldingen maken toch constant misleid zijn? De wijkagent doet een
melding en krijgt teruggekoppeld: we zijn ermee bezig, maar het kind
heeft ook veel fantasie. De school maakt een melding en het antwoord is:
we zijn ermee bezig, maar het kind heeft veel fantasie. Zo kan ik nog
wel even doorgaan, maar de kern is: wie zorgt voor dit bericht? Dat was
Enver, in overleg met William Schrikker. Hoe kan het dat je anderhalf
jaar lang dit soort misleidende terugkoppelingen geeft, waarvan iedereen
denkt: er wordt aan gewerkt en het gaat eens goed komen? Hoe kan het dat
tijdens een onderverscherpttoezichtstelling de William Schrikker in
Vlaardingen toch Syrische jongens plaatste, en later ook het pleegkind?
Gisteren zeiden de inspecties tijdens de technische briefing ook weer:
dan monitoren wij een onderdeel en als dit in orde is, krijgen ze weer
een certificaat en kunnen ze door. Niemand ziet het geheel der dingen.
Dat vind ik ook goed aan het laatste rapport: waar blijft de
coördinatie?
Nu nog even terug naar de vraag: zijn wij voldoende geïnformeerd? Ik heb
daar twee vragen over. Als oud-recherchechef weet ik als geen ander dat
de politie bij zaken met een grote maatschappelijke impact een
bestuurlijke rapportage maakt op basis van de restinformatie. Daarin
wordt aangegeven wat we ervan kunnen leren en wat het bestuur of de
Tweede Kamer hiervan kan gebruiken. Mijn vraag aan het kabinet is: is
zo'n bestuurlijke rapportage opgemaakt en, zo niet, kan die alsnog
worden opgemaakt? Politiemensen hebben namelijk heel veel restinformatie
die van belang is voor deze Kamer.
Mijn tweede vraag ziet op het moeilijke domein van de BIG, dus de
spanning tussen geheimhouding en allerlei rapporten. Ik weet dat er
indringend is gekeken naar medewerkers van Enver en William Schrikker,
en dat er een aparte rapportage is gemaakt over wat er is misgegaan in
het feitelijke toezicht. U heeft de voorbeelden hiervan al gehoord. Hoe
zijn William Schrikker en Enver met deze rapportage omgegaan? Deze
rapportage is namelijk niet ter beschikking van het OM gesteld en is dus
ook niet naar de Kamer gestuurd. Hierin staan hele belangrijke dingen,
die van belang zijn voor zowel het toezicht als de verschillende
maatregelen die we gaan nemen. Ik besef dat ik er een klein segment
uithaal, maar het is voor mij cruciaal dat de Kamer altijd voldoende
geïnformeerd is. Nogmaals, ik verzoek heel indringend om hier alles op
tafel te krijgen, om van daaruit verder te kunnen acteren.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel, meneer Struijs, voor uw bijdrage. Dan ga ik de heer
Stoffer uitnodigen naar het rostrum voor zijn bijdrage in de eerste
termijn namens de fractie van de Staatkundig Gereformeerde Partij. Gaat
uw gang.
De heer Stoffer (SGP):
Dank, voorzitter. Overheidsmaatregelen in gezinnen zijn bijzonder
ingrijpend. Als de overheid dat al wil doen, moeten de waarborgen van
heel hoog niveau zijn. In Nederland begaat de overheid op dit moment in
gevallen juist een dubbel kwaad: ze grijpt in en verergert vervolgens de
kwaal. De maatregel zelf is al heftig voor de relatie tussen ouders en
kinderen, maar het gevolg kan zijn dat ze voorgoed gescheiden raken.
Precies hierover is Nederland dit jaar door het Europees Hof
terechtgewezen. Inspecties laten opnieuw zien dat het geen incident was,
maar helaas een bredere praktijk.
Voorzitter. De situatie die de inspecties beschrijven, is zeer ernstig.
Het raakt de fundamentele vrijheden, de zekerheid en de veiligheid van
burgers. Bovendien duurt dit inmiddels al jaren, zonder dat er
perspectief op verbetering is. Nog erger is dat de inspecties inmiddels
berusting merken bij de hoofdrolspelers. Eerlijk gezegd herkent de SGP
dat gevoel na lezing van de brief van het kabinet. Veel bekende punten
worden opnieuw onder de aandacht gebracht, zoals het
toekomstperspectief; mevrouw Westerveld haalde het al een aantal keer
aan. De inspecties zeggen dat ze er onvoldoende vertrouwen in hebben. Ik
leg het hier maar in het midden van de zaal neer: zou het, gezien de
ernst en de urgentie, geen tijd zijn om een ministeriële commissie in te
richten?
Voorzitter. De inspecties vragen bestuurders om duidelijkheid en
transparantie te bieden aan opdrachtgevers, jeugdigen, gezinnen,
politiek en maatschappij over het feit dat ze hun wettelijke
verantwoordelijkheden niet kunnen waarmaken. De SGP mist daarin een
centrale speler: de rechter. Het is immers de rechter die het ontbreken
van aanbod of de realiteit van ontoereikend aanbod mee moet kunnen wegen
bij de indringende beslissing of een maatregel wordt opgelegd. Zonder
transparantie hierover staat de rechtsbescherming van ouders en kinderen
ernstig onder druk. We zien inmiddels zaken waarin rechters geen
maatregel opleggen of een maatregel niet verlengen wegens het ontbreken
van een serieus aanbod. Betekent het uniform informeren door
instellingen ook dat rechters altijd een eerlijk en glashelder beeld
krijgen van het aanbod dat de instelling daadwerkelijk kan bieden? Hoe
beantwoordt het kabinet de principiële vraag of maatregelen van de
kinderbescherming nog wenselijk zijn als het tijdelijk
handelingsperspectief volstrekt ontoereikend blijkt en instellingen
slechts schijnveiligheid bieden?
Voorzitter. Bij de maatregelen van het kabinet is de aandacht voor
scheidingen de opvallend afwezige. Het onderwerp lijkt wel taboe. Maar
het rapport van de deskundigencommissie-Van Ark verwoordt de
problematiek indringend. In vrijwel elk gesprek dat de commissie heeft
gevoerd, wijzen gesprekspartners erop dat de oorzaken van de problemen
die jongeren ervaren in het merendeel van de gevallen te herleiden zijn
tot problemen in het gezin of in de nabije omgeving. In meerdere
gesprekken gaat het over de problematiek van complexe of
vechtscheidingen. Volgens partners in het jeugdbeschermingsrecht is 70%
— let op: 70% — van de jeugdzorgcasussen hieraan gerelateerd. Mijn vraag
is, heel indringend: waarom kijkt het kabinet langs deze werkelijkheid
heen in de verbeterplannen? Uit onderzoek blijkt namelijk dat volgens
professionals nu te vaak een jeugdbeschermingszaak wordt gemaakt van een
omgangsgeschil tussen ouders. Hoe beoordeelt de staatssecretaris deze
constatering? Wat doet hij eraan om dit te veranderen?
Het is opvallend dat het aantal gemeenten dat bezig is met relaties en
scheidingen fors is gestegen. In 2021 ging het om 7%; nu is dat al een
kwart. Dat is een goede ontwikkeling, maar uit het onderzoek blijkt dat
gemeenten ondersteuning van het Rijk missen. De onderzoekers adviseren
dat het ministerie van JenV in gesprek gaat met de samenwerkende regio's
om onderzoek naar goede praktijken te faciliteren en om handvatten te
bieden aan gemeenten. Mijn vraag is: gaat de staatssecretaris hiermee
aan de slag?
Voorzitter. Een belangrijk knelpunt blijkt te zijn dat gemeenten het
door de gecertificeerde instelling vastgestelde aanbod ter discussie
stellen, terwijl die instelling het recht heeft om het aanbod te
bepalen. Gemeenten willen dat recht in de praktijk overnemen, maar
daardoor staan de effectiviteit van de jeugdbescherming en het gezag van
de jeugdbeschermers onder druk. Hoe gaat het kabinet hiermee om? Is het
recht van gecertificeerde instellingen ook de heldere basislijn in de
nieuwe regionale samenwerking tussen gemeenten?
Voorzitter. Tot slot het toezicht op het stelsel. De situatie bij
verschillende instellingen in de afgelopen jaren roept indringende
vragen op over het functioneren van het stelsel. Hoe is het eigenlijk
mogelijk dat het keurmerkinstituut certificaten uitreikt aan
instellingen die volgens de inspectie op veel punten structureel niet
voldoen aan de wettelijke normen voor toezicht? Welke rol speelt de
kritiek van de inspectie in de doorontwikkeling van het normenkader en
de certificering?
Voorzitter. Mijn tijd is op. Mijn tekst is ook uitgesproken. Dank u
wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Stoffer. U heeft alleen nog wel een interruptie van
de heer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Een mooi betoog. Ik kan me er goed in vinden. Dat toezicht op die
gecertificeerde instellingen is dus niet voldoende. Hoe kijkt de SGP aan
tegen het idee — ik hoop dat het laaghangend fruit is — dat we toch nog
iets kunnen bereiken als Kamer door de inspectie op te dragen
rechtstreeks toezicht te houden op de pleeggezinnen zelf? Hoe kijkt u
daartegen aan?
De heer Stoffer (SGP):
Ik wil natuurlijk de inspectie niet zelf iets voorschrijven; zij heeft,
denk ik, meer professionaliteit om haar eigen werkwijze vorm te geven en
te verbeteren. Maar dit zou wel een suggestie kunnen zijn om te kijken
of je dat kunt verbeteren, en dan niet bij ieder gezin, zoals ik hier af
en toe hoorde langskomen. Je zou misschien — dat zouden we als suggestie
mee kunnen geven — kunnen kijken of er in de risicosfeer incidenteel
iets gedaan kan worden. Dat zou ik me kunnen voorstellen. Maar ik leg
dat ook graag voor aan het kabinet, om te bezien of zij dat zouden
willen doorgeleiden. Ik denk dat wij dat hier niet rechtstreeks moeten
gaan voorschrijven, want als je niet uitkijkt, gaan we iets doen waar we
zelf geen verstand van hebben. Maar ik kan me de suggestie goed
voorstellen. Ik ben benieuwd hoe het kabinet reageert op het idee — dat
geef ik er nog bij aan — om wellicht ook risicogestuurd werken als
suggestie mee te geven.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank voor de welwillende woorden. Misschien valt het ook wel mee.
Mevrouw Synhaeve zei zojuist: 50.000 gezinnen. Als je het snel
uitrekent, denk ik dat je dat met vijftien fte al één keer per jaar zou
moeten kunnen doen. We kunnen blijkbaar als Kamer — dat is dan mijn
laatste vraag, via de voorzitter, aan de heer Stoffer — niks
rechtstreeks opdragen. Dat is altijd mijn frustratie bij dit soort
debatten: er gebeurt niks. Over vijf of acht jaar is het precies
hetzelfde verhaal. We halen onze schouders op, er is berusting en het
stelsel werkt niet. Je moet toch ergens de wil hebben om echt iets te
doen als Kamer?
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter, ik zie mevrouw Synhaeve opstaan; die gaat vast een punt van
orde maken.
De voorzitter:
Ik denk inderdaad dat zij een persoonlijk feit gaat maken.
Mevrouw Synhaeve (D66):
Een punt van orde. 50.000? Dan is het wel heel snel gestegen. Ik zei
15.000.
De voorzitter:
We nemen het op in de Handelingen. Meneer Stoffer, wenst u nog te
reageren?
De heer Stoffer (SGP):
Op zich kan ik me dat voorstellen, maar dan nog: ik denk dat we ervoor
moeten uitkijken dat we als Kamer professionals dingen gaan opdragen
waar ze niet direct bij gebaat zijn. Ik zou dus vooral als suggestie
willen meegeven: kijk hoe het kabinet reageert en leg het uiteindelijk
wel in handen van die professionals. Als je niet uitkijkt, gaan we
brokken maken en ieder detail in de samenleving aansturen. Dit is een
zaak waar we natuurlijk met elkaar over spreken. Het belang daarvan ligt
volgens mij zowel bij de Kamer als bij het kabinet als bij de inspectie
en bij de rest van de keten. Wat moet gebeuren is helder, maar ik denk
dat we echt moeten uitkijken dat wij niet op detailniveau gaan inrichten
hoe inspecties georganiseerd worden of hoe de samenleving überhaupt vorm
krijgt. Dan krijg je namelijk, denk ik, iets wat wij niet aankunnen. Dan
worden de brokken misschien nog wel veel groter.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Stoffer. Tot slot, van de zijde van de Kamer geef ik
het woord aan de heer El Abassi voor zijn inbreng namens de fractie van
DENK. Gaat uw gang.
De heer El Abassi (DENK):
Dank u wel, voorzitter. De recente rapporten "Kwetsbare kinderen,
kwetsbaar stelsel" en "Als zelfs overheidsingrijpen kinderen geen
bescherming biedt" bevestigen opnieuw het beangstigende beeld van de
overheid die kwetsbare kinderen niet weet te beschermen. Verschillende
casussen, zoals dat van het Vlaardingse pleegmeisje, laten zien dat de
overheid kinderen in een horrorsituatie kan brengen en hen daar
vervolgens in houdt. Bij het eerste kind dat geplaatst is bij het
Vlaardingse pleeggezin, hebben vijfenhalf jaar aan procederen en 33
rechtszaken de biologische moeder niet geholpen om haar kind te redden.
En dan de Syrische broertjes, die pas durfden te spreken toen zij
letterlijk moesten worden weggetrokken van hun pleegouders. Dit gaat
door merg en been. Kan de staatssecretaris aangeven wat hij concreet
gaat doen om de ouders en pleegkinderen in dit soort situaties beter te
ondersteunen?
Voorzitter. Ik sprak hier eerder mijn afschuw uit over hoe instellingen
omgaan met kwetsbare kinderen. Met moeite vroeg ik naar de afkomst in
het Vlaardingse dossier, omdat ik signalen had ontvangen van racisme. In
de aflevering over de Vlaardingse pleegkinderen werd duidelijk dat de
pleegouders daadwerkelijk racistisch waren: ze spreken over "zwartjes"
en schrikken van een moeder met een hoofddoek. Racisme is al walgelijk,
maar dat het leidt tot het opsluiten van een kind in een kooi met
stroomdraden, een kind laten slapen in een hondenhok, een kind laten
zitten in een emmer met zijn eigen ontlasting en een kind dwingen zijn
uitwerpselen te eten, tart elke verbeelding. Ik noemde hen eerder
"monsters", maar ik besef dat ik daar zelfs monsters mee beledig.
Voorzitter. Onderzoek laat zien hoe afkomst, taal en culturele context
een rol kunnen spelen. Denk aan kinderen die de taal niet spreken,
ouders die niet worden geloofd omdat hun emotie anders klinkt en zorgen
van moeders met een migratieachtergrond die worden weggezet als "lastig"
of "cultureel gekleurd". Daarom vraag ik aan de staatssecretaris opnieuw
hoe hij gaat waarborgen dat afkomst, taal en cultuur standaard en
verplicht worden meegenomen in signalering, risicotaxatie en
besluitvorming. Ik heb hierover eerder een motie ingediend, die het
helaas net niet haalde. Ik ben voornemens die motie opnieuw in te
dienen. Ik hoop nu wel op een meerderheid te kunnen rekenen.
Voorzitter. Telkens wanneer je denkt dat we vanaf nu vooruit zullen
gaan, worden we geconfronteerd met schrijnende gevallen, zoals onlangs
nog. Ik heb het over de pleegkinderen van 9 en 10 die zijn geslagen, aan
hun oren zijn getrokken, door een hond zijn gebeten en gedwongen werden
om slavenarbeid te verrichten onder het mom van zorg. Ze mochten niet
naar de huisarts en niet praten. Pas toen de schooldirecteur ingreep,
kwam de waarheid boven tafel. De schooldirecteur moest ingrijpen! Het
waren niet de instanties. Ook dit had nooit mogen gebeuren. Wat zegt dit
over ons stelsel, over wie we geloven en wie niet? De cijfers liegen
niet: 31% van de kinderen heeft periodes zonder jeugdzorgwerker en bijna
40% zegt vier of meer gezichten gezien te hebben. Noodzakelijke hulp
komt te laat of niet. Gemeenten heroverwegen GI-besluiten, zelfs tegen
rechterlijke uitspraken in. Wachtlijsten verdwijnen achter termen als
"monitorlijst".
Hoe zorgen we ervoor dat kinderen voortaan veilig en verplicht
een-op-een kunnen spreken, zonder pleegouders erbij? Ook hierover heb ik
eerder een motie ingediend. Die werd wel gesteund, door een ruime
meerderheid. Kan de staatssecretaris mij vertellen of deze motie
überhaupt is uitgevoerd en, zo ja, hoe? Kan hij mij vertellen hoe het
komt dat er nu ineens een aanbeveling is gekomen in het rapport om dit
tot stand te brengen?
Voorzitter. Experts zeggen: toon leiderschap en neem
verantwoordelijkheid. Laten we er alles aan doen om dit soort situaties
te voorkomen, zodat dit nooit meer gebeurt. Elk kind verdient namelijk
veiligheid en erkenning.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw bijdrage, meneer El Abassi. Daarmee zijn we aan het
einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik schors
de vergadering tot 13.25 uur voor de lunchpauze. Daarna zullen we gaan
luisteren naar de beantwoording van het kabinet in eerste termijn.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.37 uur tot 13.25 uur geschorst.
Rapporten van de IGJ en de Inspectie JenV
Rapporten van de IGJ en de Inspectie JenV
Aan de orde is de voortzetting van het debat over
de rapporten "Kwetsbare kinderen, kwetsbaar stelsel" van de
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en "Als zelfs overheidsingrijpen
kinderen geen bescherming biedt" van de Inspectie JenV.
De voorzitter:
Daarmee zijn we aangekomen bij de eerste termijn van de zijde van het
kabinet in het debat over de rapporten van de beide inspecties van VWS
en JenV. Ik kijk even wie van de beide bewindspersonen ik daarvoor het
eerst het woord geef. Dat treft de staatssecretaris van Justitie en
Veiligheid. Wellicht kunt u ons meenemen in de structuur van de wijze
waarop u de Kamer zal beantwoorden. Gaat uw gang.
Staatssecretaris Rutte:
Ja, voorzitter. Ik zal u zo meteen meenemen in de structuur. Ieder debat
heeft structuur nodig om van a tot en met z te komen en om antwoord te
kunnen geven op de vragen die zijn gesteld. Alleen, gezien de aard van
dit debat, wil ik ook eerst even wat persoonlijke visies delen. We
hebben het over kinderen en hun ouders. We hebben het over kinderen die
onder gezag worden geplaatst door maatregelen vanuit de overheid, en die
vervolgens toch geconfronteerd worden met situaties die soms niet veilig
zijn, die beschadigend kunnen zijn. Daar zijn dikke rapporten over
geschreven. Nu zijn er weer inspectierapporten. Dat is niet voor het
eerst. Dat gaat mij aan het hart. Dat gaat ook u allen aan het hart; dat
bleek wel uit alle inbrengen die ik heb gehoord. Ik wil iedereen gewoon
danken voor de betrokkenheid die hier wordt getoond. Daar begint het
mee: betrokken zijn bij een onderwerp en écht tot verbetering willen
komen, ook als dat ingewikkeld is.
Voorzitter. Ik begin met een algemene inleiding. Ik zal dan overgaan tot
antwoorden op de vragen die gesteld zijn over
stelselverantwoordelijkheid. Dat is een geweldige kapstok, dus daar zit
al heel wat onder. Dan duik ik de wereld van de casuïstiek in, want er
zijn natuurlijk ook over specifieke casussen vragen gesteld, zo ook over
de William Schrikker Stichting. Er zijn vragen gesteld over het
toekomstscenario voor de jeugdbescherming. Uiteraard, zoals altijd, is
er ook nog een mapje overig, waarbij onder andere ook de
rechtsbescherming zal worden meegepakt. Dan blijft er nog steeds het een
en ander over, maar dat gaat mijn collega Tielen straks beantwoorden.
Zij heeft haar eigen mapjes en eigen indeling. Dat weet ik niet. Dat is
de verrassing, de cliffhanger voor dit debat.
De voorzitter:
Dat gaan we meemaken. Gaat uw gang.
Staatssecretaris Rutte:
Voorzitter. Laat ik beginnen met de Kamer te bedanken voor alle vragen
bij dit belangrijke debat. Ik ben blij met die betrokkenheid; ik zei het
net al. Dat blijkt ook uit de grote opkomst. We hebben weleens debatten
met minder woordvoerders. Het is heel goed dat dit onderwerp breeduit in
de Tweede Kamer belangrijk wordt gevonden en dat daarover wordt
gedebatteerd.
Vandaag gaat het over de bevindingen van de inspecties na toezicht op
gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering
en op pleegzorgaanbieders. De inspecties geven aan dat kinderen risico's
lopen door tekortkomingen in zowel de pleegzorg als de jeugdbescherming
en de jeugdreclassering. Uit de rapporten blijkt dat de problemen in de
jeugdbescherming en jeugdhulp hardnekkig zijn. Het zijn — dan zeg ik het
misschien wat te klein, maar toch — pittige rapporten met conclusies die
we helaas herkennen en aanbevelingen die we ter harte nemen.
Ondanks alle inzet van betrokken professionals en organisaties, ondanks
maatregelen die we al genomen hebben, bijvoorbeeld het hogere landelijke
tarief voor jeugdbescherming sinds eind 2023, en grote verbetertrajecten
waar we met de sector al een poos op inzetten — denk aan het
toezichtscenario en de hervormingsagenda; we zullen daar ook nader op
ingaan — slagen we er nog steeds onvoldoende in om in het hier en nu
snel tot verbeteringen te komen. Dat neemt niet weg dat ik geloof in de
maatregelen die we aan het nemen zijn, maar het frustreert me dat die
tijd kosten en ouders en kinderen op dit moment nog onvoldoende
helpen.
In de rapporten wordt gevraagd om stevig leiderschap van het Rijk maar
ook van gemeenten en de instellingen. Stevig leiderschap betekent ook
dat we niet berusten in het feit dat we de bescherming van kinderen nog
niet altijd voldoende op orde hebben. Op voortouw van het Rijk als
stelselverantwoordelijke zijn we als Rijk, gemeenten en GI's bij elkaar
gekomen om te bekijken welke maatregelen noodzakelijk zijn. In de brief
die ik u gestuurd heb, hebben we op een rijtje gezet welke maatregelen
er worden genomen, wat daar de stand van zaken van is en wat we
aanvullend willen doen om tot een versnelling te komen. We werken met
gemeenten, GI's, ketenpartners en andere betrokkenen aan concrete
maatregelen om de instroom bij de GI's omlaag te brengen, onder andere
in een ketensessie die op korte termijn, in januari, plaatsvindt. Rijk,
gemeenten, GI's en jeugdhulporganisaties voeren met elkaar het gesprek
over de verwijzing naar en de toegang tot specialistische jeugdhulp. We
verlengen de zij-instroomregeling die GI's helpt om goede
jeugdbeschermers te werven met een jaar, en dat doen we tot en met 2026.
De GI's ontwikkelen verbetervoorstellen op basis van best practices. Die
gaan over het tegengaan van wachtlijsten en over werkwijzen voor
betekenisvolle contacten, waar velen al vragen over hebben gesteld. We
versterken ook de rechtsbescherming van ouders en kinderen in de
jeugdbescherming; zie het nog in te dienen wetsvoorstel Verbetering
rechtsbescherming met veel concrete verbeteringen. Daar zijn vragen over
gesteld en daar kom ik straks nader op terug.
Als stelselverantwoordelijke heeft het Rijk ook de brede
verantwoordelijkheid voor een goede werking van het stelsel. Dat
betekent dat we actoren in het jeugdveld, GI's en gemeenten aanspreken
als ze hun wettelijke taak onvoldoende uitvoeren, maar ook dat we aan de
slag gaan als het stelsel als geheel onvoldoende functioneert. Samen met
gemeenten en het veld werken we aan structurele verbeteringen in de
jeugdzorg via de Hervormingsagenda Jeugd en het Toekomstscenario kind-
en gezinsbescherming.
Stevig leiderschap is ook bewaken — dat wil ik hier specifiek nog even
melden — dat professionals ruimte hebben voor de uitoefening van hun
vak. Zij zijn de deskundigen en wij moeten hen daarbij steunen. Ik vind
het belangrijk om dat te benadrukken, want meer regels staat niet altijd
gelijk aan betere kwaliteit van de zorg. Het kan zelfs een
contraproductief effect hebben. We moeten voorkomen dat we met nog meer
regels en nog meer kaders en verplichtingen het werk van professionals
nog moeilijker en onaantrekkelijker maken. We willen deze professionals
ook vasthouden. Ik wil hen steunen in hun eigen professionaliteit. Ik
wil dat de professionals ook ruimte hebben om te kunnen acteren op het
gevoel of iets pluis of niet pluis is, om naar voren te stappen als ze
het vermoeden hebben "dit klopt niet" en een stapje terug te doen als ze
de ruimte willen geven om mensen hun eigen leven te kunnen laten leiden.
Dat laat zich niet of nauwelijks in extra regels en verplichtingen
vangen. Zo pakken we uiteindelijk allemaal vanuit een gedeelde
verantwoordelijkheid de handschoen op om het beter te doen in de
jeugdzorg en de jeugdbescherming. Ik realiseer me dat een gezin dat nu
wacht op hulp, niet zo veel heeft aan deze mooie woorden. Toch denk ik
dat we koers moeten houden om op termijn het verschil te kunnen
maken.
Ik zou één voorbeeld willen delen. Ik was nog maar net staatssecretaris
toen er een 24 uurssessie was over het toekomstscenario. Dat klinkt heel
ambtelijk, maar toch. Daar zaten alle betrokkenen bij elkaar.
Staatssecretaris Tielen en ik mochten aftrappen. Het punt dat we daar
hebben gemaakt en dat ook is overgenomen, is: we kunnen wel eeuwig
blijven praten over een schitterende structuur, over schitterend nieuwe
stelsels en over hoe het allemaal beter zou kunnen, maar het
allerbelangrijkste is dat we vanaf nu iedere dag zorgen dat het beter
gaat. Het allerbelangrijkste is dat we de gezinnen en kinderen centraal
stellen en dat we daaromheen de juiste hulp bieden. Dat moeten we zo
snel mogelijk organiseren. Als we werkenderwijs dingen tegenkomen die
fundamenteel anders moeten, dan pakken we dat aan, maar we gaan niet nog
jaren doorpraten over een nieuw stelsel en in de tussentijd toekijken
hoe dingen onvoldoende goed gaan. Daartussenin moeten we een weg zien te
vinden. Daarvoor neem ik ook mijn verantwoordelijkheid.
Dat gezegd hebbende ga ik meteen door met de
stelselverantwoordelijkheid, met het risico dat ik af en toe een beetje
dubbel. Mocht ik tot de conclusie komen dat de dubbeling te groot is,
dan ga ik er wat sneller doorheen. Als ik iets vergeet, dan twijfel ik
er niet aan dat iemand de interruptiemicrofoon weet te vinden.
Velen van u vragen om stevig leiderschap. Ik heb dat gehoord van mevrouw
Synhaeve, mevrouw Wendel, mevrouw Westerveld en mevrouw Straatman.
Kunnen wij daarop reflecteren en hoe zien wij onze eigen rol? Ik heb
daar net al wat over gezegd, maar ik ga er nu wat gedetailleerder op in.
Het inspectierapport vraagt niet alleen om stevig leiderschap van het
Rijk, maar ook van gemeenten en van instellingen. Hoe ongemakkelijk het
ook is, we hebben hier te maken met een gedeelde verantwoordelijkheid.
Daar komen we ook niet van weg, simpelweg omdat je vanuit het Rijk niet
in individuele situaties kunt kijken. Dat zal toch echt dichter bij het
kind moeten worden georganiseerd. Mevrouw Van der Plas had het over
noaberschap, over dat je naar elkaar omziet en op basis daarvan dingen
weet. Dat is een vorm van dichtbij staan die je niet vanuit het Rijk
kunt vormgeven en vice versa. Daar moeten we steeds een balans in zien
te vinden. Tegelijkertijd betekent stevig leiderschap ook dat we niet
berusten in het feit dat we de bescherming van kinderen nog onvoldoende
op orde hebben en dat we de regie nemen om samen met de gemeenten en de
GI's tot actie te komen. Eenieder moet vanuit zijn eigen
verantwoordelijkheid stappen zetten om op een goede wijze uitvoering te
geven aan zijn wettelijke opdracht.
Op voortouw van het Rijk, als stelselverantwoordelijke, zijn het Rijk,
de gemeenten en de GI's bij elkaar gekomen om te bekijken welke
maatregelen noodzakelijk zijn. De GI's zijn verantwoordelijk voor een
goede uitvoering om op basis van good practices — die zijn er — tot
gezamenlijke verbeteringen te komen, bijvoorbeeld om de wachtlijsten aan
te pakken en om daar transparant over te zijn. Denk ook aan het veel
scherper vastleggen van hoe betekenisvol contact invulling krijgt en aan
het continu inzetten op het werven en opleiden van nieuwe
jeugdbeschermers. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inkoop van
goede jeugdbescherming en voor voldoende jeugdhulp die in het kader van
jeugdbescherming noodzakelijk is. De gemeenten hebben samen met het Rijk
de werkdruk verlaagd met hogere tarieven. Daarnaast maken de gemeenten
afspraken met de GI's om de jeugdbescherming en de toeleiding naar
noodzakelijke jeugdhulp te verbeteren. Het Rijk verbetert de uitvoering
van de jeugdbescherming. Eerder hebben we samen met de gemeenten de
tarieven voor de jeugdbescherming verhoogd. Daarvoor hebben we
structureel 60 miljoen euro vrijgemaakt. Er is een subsidieregeling om
de inzet van zijinstromers door GI's te stimuleren. Dat zei ik net al.
Die verlengen we met een jaar. We willen ook de rechtsbescherming
verbeteren. Begin volgend jaar willen we hiertoe een wetsvoorstel
indienen.
Als stelselverantwoordelijke heeft het Rijk ook de bredere
verantwoordelijkheid voor een goede werking van het stelsel. Dat
betekent dat we actoren in het jeugdveld, GI's en gemeenten aanspreken
als zij hun wettelijke taak onvoldoende uitvoeren. Maar dat betekent ook
dat we aan de slag moeten gaan als het stelsel als geheel onvoldoende
functioneert. Zie de hervormingsagenda en het Toekomstscenario kind- en
gezinsbescherming, waarmee we het stelsel fundamenteel anders gaan
inrichten. Dat is helaas niet van vandaag op morgen gerealiseerd, maar
we gaan er wel vasthoudend mee door omdat het echt nodig is.
Mevrouw Van der Plas vroeg hoe we gaan garanderen dat elk kind met een
maatregel een vaste jeugdzorgmedewerker krijgt en niet op een zogeheten
monitoringslijst belandt. We werken met gemeenten, GI's, ketenpartners
en andere betrokkenen aan concrete maatregelen om de instroom in de
jeugdbescherming en de GI's omlaag te krijgen. De GI's gaan op basis van
de werkwijze van een paar GI's waar geen wachtlijsten zijn — die zijn er
gelukkig — een bestpracticewerkwijze opstellen. Die gaan we ook invoeren
bij de andere GI's. De subsidieregeling voor de zijinstromers noemde ik
al. We moeten ook maatregelen nemen omdat de arbeidsmarkt helaas
moeilijk blijft. Dan is het wel fijn om te kunnen leren van de best
practices. Ik kan niet garanderen dat dat in elke regio volledig
opgelost wordt. Daar moet ik ook eerlijk over zijn, maar ik denk wel dat
er nog veel te leren en te verbeteren valt.
Er zijn breed vragen gesteld over het zogenaamde "betekenisvolle
contact". Daarover zijn vragen gesteld door mevrouw Synhaeve, mevrouw
Van der Plas, mevrouw Wendel, mevrouw Coenradie en ook de heer El
Abassi. In de rapporten lezen we terug dat dat betekenisvolle contact
belangrijk is. Hoe gaan we er nou voor zorgen dat wij daar meer op
sturen? Hoe gaan we invulling geven aan de aanbevelingen die de
inspecties hebben gedaan? Moet er misschien niet ook een verplichting
komen in de wet? Dat zijn de vragen die daarover zijn gesteld.
Betekenisvolle contacten met het kind zijn cruciaal om je werk als
jeugdbeschermer goed uit te voeren. We hebben met GI's afgesproken dat
zij een landelijke richtlijn opstellen, voor alle GI's gezamenlijk, hoe
hier op een goede wijze invulling aan te geven is. Dat vind ik een goede
ontwikkeling. Die moeten de GI's ook zelf opstellen. Zij zijn de
professionals; zij moeten daarmee aan de slag. Inspecties kunnen dat
vervolgens wel weer meenemen in het toezicht, zodat er op die wijze
daadwerkelijk invulling aan wordt gegeven.
Mevrouw Van der Plas en mevrouw Coenradie vragen of je dat dan niet
wettelijk zou moeten verplichten. Dat is het eigenlijk al. In de wet
staat hier al het nodige over. Dat maakt onderdeel uit van het
toetsingskader van de inspecties. Zonder de kinderen te zien en met hen
het goede gesprek te voeren, kan er immers geen sprake zijn van een
verantwoorde uitvoering van de jeugdbescherming. Zie onder andere
artikel 4.1.1. van de Jeugdwet.
We moeten ook niet denken dat dit een toverformule is voor alles. Ook
met betekenisvol contact kan het ingewikkeld zijn om goed in contact te
komen en te blijven met kinderen. Soms hebben we te maken met mensen in
de omgeving die misschien wel beter contact hebben en beter signalen
kunnen oppakken dan de jeugdbeschermer, ondanks alle pogingen daartoe.
Het is wel van belang dat het contact plaatsvindt en dat men voor de
rest openstaat voor de signalen van anderen, bijvoorbeeld vanuit het
onderwijs.
Ik zie een interruptie komen.
De voorzitter:
Ja, maar ik zou willen voorstellen om steeds het einde van een kopje af
te wachten.
Staatssecretaris Rutte:
Dit is wel een heel lang kopje.
De voorzitter:
Dat realiseer ik me, maar we hebben tot 16.15 uur de tijd, want dan
staat er een volgend debat gepland. Ik zou dus toch enigszins
gestructureerd met elkaar het debat willen voeren.
Staatssecretaris Rutte:
Dat is aan u, meneer de voorzitter. Mevrouw Westerveld vraagt wat
volgens mij de reden is dat de inspectie zes jaar later nog steeds
hetzelfde opschrijft. Dat is frustrerend; dat kan ik mij voorstellen. Ik
ben daar in mijn inleidende tekst al op ingegaan: het is taai en niet
van de een op de andere dag te veranderen. Het is ook niet zo dat we
helemaal op hetzelfde punt staan als zes jaar geleden, maar we gaan wat
mij betreft wel te langzaam voorwaarts. De inspecties constateren dat er
in deze periode al het nodige gedaan is om de uitvoering van de
jeugdbescherming te verbeteren, zoals de significante verlaging van de
werkdruk van de jeugdbeschermers. Maar we moeten ook constateren dat het
complexe en taaie problemen zijn, die een structurele aanpak vergen. Dat
doen we met de hervormingsagenda en het programma Toekomstscenario kind-
en gezinsbescherming. Daarin staan goede plannen die het stelsel
aanpakken, maar die helaas wel tijd en veel doorzettingsvermogen vragen.
We gaan niet bij de pakken neerzitten, ook als het nu nog onvoldoende is
gelukt.
De heer Stoffer vroeg — ik heb ook anderen dat horen vragen — wat wij
nou gaan doen aan die arbeidsvoorwaarden. Zou het niet helpen om daar
een groot initiatief voor te starten? Daar moet ik eerlijk over zijn:
medewerkers vallen onder de cao Jeugdzorg, en het ministerie is daar
geen directe partij in. Maar wellicht kunnen we wat doen om het werk
aantrekkelijker te maken. De heer Ceder vroeg daarnaar, maar die vraag
heb ik volgens mij breder gehoord. Kun je prikkels op de arbeidsmarkt zo
inzetten dat de beste mensen ook juist in dit belangrijke stelsel aan
het werk willen gaan? Met onder andere die zijinstroomregeling en het
verlagen van de workload — we hebben echt met meer geld ervoor gezorgd
dat jeugdbeschermers een lagere caseload krijgen — denk ik dat we echt
stappen hebben gezet om het werk aantrekkelijker te maken. We zien ook
het personeelsverloop omlaaggaan, maar de arbeidsmarkt blijft krap. Je
kunt je ook voorstellen dat als je de workload verlaagt, terwijl er al
een voorraad ligt, in eerste instantie de voorraad daar niet kleiner van
wordt. Toch zetten we die stap omdat we het belangrijk vinden dat
professionals voldoende ruimte ervaren in de praktijk om dit belangrijke
werk te kunnen doen. Ook verleng ik de succesvolle subsidieregeling voor
zijinstromers.
De heer Van Houwelingen stelde kritische vragen over iets wat we zelf
ook allemaal ingewikkeld vinden, namelijk het handelingsperspectief. Dat
klinkt allemaal heel cryptisch, maar dat gaat gewoon over de vraag: wat
heb ik te doen als er tijdelijk onvoldoende capaciteit is? Daar hebben
we het over. Ik vind het werken met een handelingsperspectief niet
ideaal. Kinderen moeten binnen vijf dagen een jeugdbeschermer kunnen
krijgen. Anderzijds kan het voorkomen dat er sprake is van
capaciteitsproblemen omdat er te weinig jeugdbeschermers zijn,
bijvoorbeeld door personeelsverloop of ziekteverzuim; dat kan ook
gebeuren. Ik vind het goed dat de GI's met elkaar afspraken hebben
gemaakt over wat ze minimaal doen in dergelijke situaties: dat ze de
veiligheid van de kinderen in de gaten houden en dat ze, waar nodig,
direct handelen en hulp inzetten. GI's maken ook afspraken met lokale
teams over wat ze dan doen in de tussentijd. In de praktijk zien we dat
GI's meer doen dan deze minimumnorm of deze basisrichtlijn, of dat ze
deze niet meer hoeven in te zetten omdat er geen wachtlijst meer is of
omdat er een hele kleine wachtlijst is. De GI's gaan gezamenlijk werken
aan meer transparantie over de wachtlijsten en de gevolgen daarvan voor
kind en ouders. Daarover hebben we afspraken gemaakt. Misschien was daar
nog een interruptie mogelijk. Ik ben in ieder geval geen voorstander van
een opnamestop, want dan is helemaal onduidelijk wie er nog waakt over
de veiligheid van het kind. We gaan in januari wel een ketensessie
beleggen om maatregelen te ontwikkelen om te voorkomen dat kinderen in
de jeugdbescherming terechtkomen en om ervoor te zorgen dat kinderen en
hun ouders in het lokale veld geholpen worden. Dat moet ook bijdragen
aan het feit dat die wachtlijsten er niet of in ieder geval veel minder
zijn.
Een vraag van de heer Ceder. Wanneer wordt de staatscommissie ingesteld?
Worden daar ervaringsdeskundigen bij betrokken? Onze bedoeling is om in
het eerste kwartaal van 2026 te beginnen. We zijn druk bezig met alle
voorbereidende handelingen. Bij de voorbereiding worden ook de
ervaringsdeskundigen betrokken. Onderdeel van de opdracht aan de
staatscommissie is om uit te werken op welke wijze de
ervaringsdeskundigen een rol krijgen bij het werk van die commissie, dus
daar zijn we vol aan boord.
Mevrouw Coenradie vroeg: uit het inspectierapport blijkt dat de
inschatting van de veiligheid veelal indirect gebeurt; hoe kan dat nou
en kan de staatssecretaris toezeggen dat dit per direct wel direct, op
basis van contact met het kind zelf, gebeurt? De inspecties geven aan
dat voor veel jeugdigen en gezinnen veiligheidsbeoordelingen zijn
gemaakt en dat dit systematisch gebeurt. De inspecties geven echter ook
aan dat dit onvoldoende gebeurt op basis van direct contact met de
jeugdige en het gezin; dat is precies waar mevrouw Coenradie naar
verwijst. In plaats daarvan gebeurt het inschatten van de veiligheid
vaak indirect, op basis van schriftelijke informatie, op basis van
informatie van betrokken hulpverleners of bijvoorbeeld op basis van
informatie van de school. Dat zijn belangrijke bronnen om een beeld te
krijgen van de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige, maar de
inspecties zien dat vooral als een aanvulling op het beeld dat de
jeugdzorgwerker zelf zou moeten vormen met jeugdige en ouders. De
inspecties geven aan dat dit vaak gebeurt in situaties waarin er geen
sprake is van een vaste jeugdbeschermer. De jeugdbeschermer is
verantwoordelijk voor de veiligheid. De jeugdbeschermer dient dan ook
zelf een beeld te vormen van de veiligheid. Dat is en blijft het
uitgangspunt. Met de aanpak van de wachtlijsten en de aanpak van de
betekenisvolle contacten gaan we dit verbeteren.
Mevrouw Coenradie heeft ook gevraagd naar de regionale verschillen. Zijn
er verschillen en, zo ja, waar en hoe moet je deze dan zien? De William
Schrikker Stichting is een landelijk werkende instelling. Die heeft
meerdere regio's. De inspectie heeft onderzoek gedaan bij de regio's
Zuid, Rotterdam Rijnmond en Utrecht/Flevoland. Er zijn inderdaad
regionale verschillen, maar die zijn niet vermeld in het rapport van de
inspecties, dus als u ze wilt opsporen, dan staan ze daar inderdaad niet
in.
Mevrouw Coenradie vroeg verder naar onvoldoende inspraak bij
beslissingen. Uit het rapport blijkt dat 43% van de respondenten geen
inspraak ervaart bij een plan van aanpak. Hoe kan dat dan? Ik ben het
met mevrouw Coenradie eens dat het kind met zijn of haar behoefte altijd
centraal moet staan en dat het daarom van belang is om het kind altijd
apart te spreken. De verbetering van die betekenisvolle contacten wordt
meegenomen in de aanpak. Daarnaast is het goed om te benoemen dat het in
de jeugdbescherming ook zo kan zijn dat omwille van de veiligheid van
het kind niet altijd gevolg kan worden gegeven aan wat het kind
inbrengt. Dan kan het geval zijn dat er besluiten worden genomen waar
het kind het niet mee eens is, maar het moet wel gehoord zijn. Op grond
van de enquête die de inspectie heeft afgenomen is het lastig te
beoordelen of er geen inspraak is geweest of dat er wel inspraak is
geweest, maar dat er om goede redenen geen gevolg aan de zienswijze van
het kind is gegeven.
De heer Stoffer vroeg naar het Keurmerkinstituut. Hoe kan het nou dat
dit wel een certificaat uitreikt op het moment dat het werk volgens de
inspectie structureel niet voldoet aan de wettelijke normen voor het
toezicht? Het Keurmerkinstituut en de inspectie hebben ieder hun eigen
rol in het toezicht. Het Keurmerkinstituut toetst middels certificering
van het systeem of de organisatie voldoet aan het normenkader voor de
jeugdbescherming en jeugdreclassering, en aan de ISO-normen en of het
daarmee beschikt over een werkend kwaliteitsmanagementsysteem dat
verantwoorde uitvoering van de jeugdbescherming of de jeugdreclassering
waarborgt. De inspectie beoordeelt of jeugdigen daadwerkelijk veilige,
verantwoorde en rechtmatige hulp krijgen, conform wetgeving, normen,
goede zorg en veiligheid. De inspectie toetst volgens de
IGJ-toetsingskaders, richtlijnen en de Jeugdwet. Het kan dus zo zijn dat
het kwaliteitsmanagementsysteem voldoet aan de normen en dat de GI
tegelijkertijd niet voldoet aan de toetsingseisen van de inspectie.
Beide hebben een eigen rol in het handhaven hierop. Uiteindelijk moeten
ze natuurlijk aan beide voldoen; dat lijkt me duidelijk.
De heer Stoffer stelde nog een vraag over die certificering: welke rol
heeft de kritiek van inspecties in de doorontwikkeling van het
normenkader en de certificering? In het kader van het toekomstscenario
moet het hele certificeringsstelsel sowieso worden herzien, want als we
het stelsel van de jeugdbescherming opnieuw inrichten, dan vraagt dat
ook een aanpassing van de manier waarop het toezicht is ingericht.
Hierbij wordt uiteraard het rapport van de inspecties over het
Keurmerkinstituut alsmede de input van de commissie van belanghebbenden
betrokken. We gaan dit herzien. Daar wordt u dan t.z.t. over
geïnformeerd en ook bij betrokken.
Mevrouw Coenradie vroeg: uit de rapporten blijkt keer op keer dat
misstanden vooral komen door arbeidsmarktproblemen, maar hoe zit het dan
met de vaardigheid van de zittende medewerkers, de managers en de
bestuurders? Kunnen die wel luisteren en durven ze elkaar feedback te
geven? De inspecties concluderen in hun rapport dat ze overwegend
positief zijn over de manier waarop de meeste bestuurders van de GI's
intern de zaken op orde hebben. Ook specifiek op het punt van
tegenspraak organiseren en feedback geven zijn inspecties overwegend
positief over hoe het bestuur van de meeste GI's tegenspraak
stimuleren.
Mevrouw Van der Plas had hetzelfde punt. Ze had het over het doorbreken
van een indekcultuur en het afdwingen van tegenspraak in teams. Op basis
van het rapport is er geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake zou
zijn van een gebrek aan tegenspraak of dat er een indekcultuur is bij de
GI's. Sterker nog, ik lees dat de IGJ juist een positief oordeel heeft
over het bestuur van een aantal GI's dat tegenspraak gestimuleerd heeft.
Het is uiteraard belangrijk dat jeugdbeschermers tegenspraak moeten
kunnen bieden bij ingrijpende beslissingen. Het is niet aan mij, in deze
positie, om dat af te dwingen, maar aan de organisatie om ervoor te
zorgen dat de jeugdbeschermers voldoende ruimte voelen om dit te kunnen
bieden.
Mevrouw Straatman gaf aan dat risicosignalen onvoldoende worden gedeeld
en dat de uitvoering dagelijks tegen problemen van informatiedeling
aanloopt. Ze vroeg: hoe borgt de staatssecretaris dat die signalen
tussen politie, Veilig Thuis, OM en gemeenten structureel en tijdig
worden gedeeld? Dit is inderdaad een aangelegen punt. Het is belangrijk
dat professionals informatie over signalen van onveiligheid beter,
structureler en makkelijker kunnen delen. Op dit moment is het
samenwerken en het uitwisselen van informatie tussen organisaties
gebaseerd op diverse convenanten. Die hebben allemaal wel weer een
wettelijke basis, maar het zijn allemaal verschillende convenanten en
systemen. Zo is er een soort estafettemodel ontstaan: A informeert B, B
informeert C, C informeert D. Dat gaat niet heel vlot en je krijgt niet
elke keer alle informatie die je nodig hebt in één keer.
Sinds 2023 werken verschillende organisaties, waaronder de politie,
Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming aan een netwerkmodel,
waardoor professionals eenvoudig toegang krijgen tot elkaars informatie
— uiteraard wel met goede privacywaarborgen. Stap voor stap wordt
gezorgd voor steeds meer functionaliteiten daarin, waar steeds meer
organisaties gebruik van kunnen maken. Ik verwacht dat hier echt winst
mee kan worden behaald. Zo kan elke Veilig Thuis vanaf 2026 digitaal
zijn licht opsteken om erachter te komen of één of meer netwerkpartners,
zoals de GI's, de Raad voor de Kinderbescherming, de Zorg- en
Veiligheidshuizen en later ook de politie, bekend zijn met een bepaalde
persoon. Met één keer checken is dan alle relevante informatie
beschikbaar.
Daarmee rond ik dit blokje af, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik ruimte voor interrupties. Graag kort, dan hoef
ik ze ook niet te maximeren.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik had een vraag over de stelselverantwoordelijkheid. Hoe zien de
bewindspersonen die? Daar wijzen de inspecties namelijk uitdrukkelijk
op.
Staatssecretaris Rutte:
Ik dacht dat ik daar uitgebreid op in was gegaan, maar het antwoord is
dus niet helemaal geland bij mevrouw Westerveld. Dan moet ik een nieuwe
poging wagen. Het antwoord zal ja zijn. Ja, daar ben ik toe bereid. Ik
vind dat wij als bewindspersonen — wij vormen hier het Rijk — er vanuit
de stelselverantwoordelijkheid op moeten toezien dat alle actoren doen
wat ze moeten doen en dat dat leidt tot een gewenst resultaat. Elk
moment dat wij daar invloed op kunnen en moeten uitoefenen, doen we dat
ook. We blijven in gesprek en we geven ook de richting aan in dingen die
we belangrijk vinden. Daar waar wij zelf stappen kunnen zetten,
bijvoorbeeld door het vrijmaken van budget, hebben we dat de afgelopen
jaren ook een aantal keer gedaan, bijvoorbeeld door met budget de
werklast van de jeugdbeschermers te verlagen. Dat zijn betekenisvolle
stappen die we hebben gezet. Maar daarmee houdt het niet op. Daarnaast
zijn we medepartner in de grotere plannen, de stelselwijzigingen die
moeten gaan plaatsvinden, zoals het toekomstscenario. Daarin hebben we
de rol om te blijven duwen om te zorgen dat het vooruitgaat, maar ook om
de hele tijd open te staan. Als in dat traject mensen vastlopen en
zeggen dat het niet goed gaat, dan acteren we ook direct. Daarin voel ik
namelijk mijn stelselverantwoordelijkheid.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Over het voorbeeld van het verlagen van de workload: dat klopt. Dat was
wel onder zware druk van de Kamer, kan ik de staatssecretaris vertellen.
Het was ook omdat de jeugdbeschermers zelf aan het staken waren. Maar
daar is inderdaad destijds op ingegrepen. Mijn punt is eigenlijk iets
fundamenteler.
De voorzitter:
Uw vraag?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik maakte dit punt ook in het debat over Vlaardingen. Het probleem is
als volgt. Een kind wordt uit huis geplaatst onder toezicht van de
Staat. Die besteedt het weer uit aan een organisatie. Die besteedt het
ook weer uit. Zo schuift iedereen het maar door. Uiteindelijk is niemand
meer verantwoordelijk. Op papier zijn de verantwoordelijkheden goed
belegd, maar in de praktijk kan iedereen naar elkaar wijzen. Destijds
had ik daarover een discussie met staatssecretaris Struycken. Hij zag
het probleem ook. Hij wees toen naar het toekomstscenario. Eigenlijk
zijn we nu nog verder van huis, zou je kunnen zeggen.
De voorzitter:
Uw vraag?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Mijn vraag is dus de volgende. Als een kind bijvoorbeeld uit huis wordt
geplaatst en het misgaat, wie is er dan verantwoordelijk? Ziet de
staatssecretaris dit ook als stelselverantwoordelijkheid?
Staatssecretaris Rutte:
De stelselverantwoordelijkheid ziet op het volgende. Idealiter hebben
wij een stelsel waarin de situatie die mevrouw Westerveld schetst, zich
niet voordoet. Dat is het ideale stelsel. In alle eerlijkheid weten we
ook dat dat niet bestaat. Maar het zou heel vreemd zijn als we elke keer
dat het misgaat, moeten kijken naar het Rijk, naar de bewindspersoon die
hier staat. Ik ben daar namelijk niet ter plekke verantwoordelijk
geweest. Dat helpt dus ook niks. We zouden het kunnen doen. Dan zeg je:
stelselverantwoordelijkheid betekent dat de bewindspersoon weg moet als
het misgaat. Nou, dat is ook niet wat mevrouw Westerveld vraagt. Daar
zit het 'm dus niet in. De directe verantwoordelijkheid ligt dus bij de
betrokkenen die dicht op die casus zaten en die niet hebben gedaan wat
zij conform de wet, de afspraken en dergelijke zouden moeten doen. Daar
ligt de eerste verantwoordelijkheid. Als dat een patroon begint te
vormen, dus als het vaker gebeurt omdat er dingen in het stelsel niet
goed zijn ingeregeld, dan raakt dat ook mij als bewindspersoon. Daar
zitten we precies in. Ik denk dat de huidige situatie ons ertoe dwingt
om met meer kracht te gaan werken aan het doorzetten van bijvoorbeeld
dat toekomstscenario. We kunnen daar niet te lang mee wachten.
De voorzitter:
Afrondend, mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Het punt is natuurlijk dat het een patroon is. De onderzoeken van Samson
en De Winter tonen aan dat het vanaf 1945 tot nu misgaat. Dat toont de
inspectie dan weer aan. Het is dus een patroon. Dan is mijn vraag aan de
staatssecretaris als volgt. Hij zegt dat we niet langer kunnen wachten.
Dat hoorde ik ook zijn voorganger en de voorganger van zijn voorganger
zeggen. Wat gaat hij vandaag of morgen nog doen om te laten zien dat we
niet langer kunnen wachten?
Staatssecretaris Rutte:
Mevrouw Westerveld raakt er terecht aan dat de problemen die we ervaren
in de jeugdbescherming, bijna stelselresistent lijken te zijn. Dat is
een treurige constatering. Ik wil me daar niet bij neerleggen. De vorige
rapporten laten ook zien dat als we alleen maar operationeel, van de
buitenkant, aan knoppen draaien en zeggen dat we nu een nieuw stelsel
hebben en dat het nu goed gaat, het daarmee nog lang niet goed is. Je
hebt de juiste mensen nodig op de juiste plek, die de juiste
verantwoordelijkheid voelen et cetera et cetera. Het is om die reden dat
ik in ieder geval ten aanzien van het toekomstscenario de volgende
richting heb laten inslaan. Die richting wordt ook wordt gedeeld door de
partners in het toekomstscenario. Daar waar er pilots zijn die
ontzettend goed draaien en waarin al aan de voorkant, zo snel mogelijk
rondom het gezin, actie wordt ondernomen, zeggen we: dat is de werkwijze
die als het aan mij ligt, op iedere plek waar dat kan zo snel mogelijk
wordt overgenomen. Dat kan betekenen dat je vervolgens in het grotere
geheel van hoe wij dingen hebben georganiseerd, bijvoorbeeld met GI's,
de Raad voor de Kinderbescherming en Veilig Thuis, tegen grenzen
aanloopt. Als dat blijkt, moeten we op dat moment zo snel mogelijk de
juiste stappen zetten. Maar ik wil het werkenderwijs gaan doen. Ik wil
niet wachten tot we een heel nieuw stelsel hebben ontwikkeld. Wat morgen
kan, moeten we ook morgen doen. Wat meer tijd nodig heeft, moeten we
netjes waarborgen op basis van ervaringen in de praktijk.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Op basis van de antwoorden die ik net heb gehoord, zou ik de
staatssecretaris graag een tweetal vragen willen stellen. De ene zit 'm
in de arbeidsproblematiek. Je kunt heel veel doen aan de instroom en het
behouden van mensen, maar dan nog heb je te maken met een groot tekort.
Daar ligt dus iets fundamenteels. Mijn vraag is dus heel concreet: wat
gaat de staatssecretaris doen aan deze arbeidsmarktproblematiek? We
weten namelijk allemaal dat niemand hier blikken personeel heeft.
De voorzitter:
De staatssecretaris. Of wilt u het met twee tegelijk doen, mevrouw
Coenradie?
Mevrouw Coenradie (JA21):
Die vraag gaat over de netwerksamenwerking tussen Veilig Thuis, de
politie en allerlei instanties. Dan wordt er — dat is een bijzin —
nadrukkelijk naar gekeken of er rekening wordt gehouden met alle
privacyregels. Het gegeven dat al deze instanties vaak noemen, is dat
juist de privacy onderling in de weg zit. Ik ben even benieuwd hoe de
staatssecretaris naar dat signaal kijkt en hoe hij daarop
reflecteert.
Staatssecretaris Rutte:
Ik ga heel efficiënt twee vragen in een keer doen, maar ik zal ze apart
beantwoorden. Ik neem aan dat daar de ruimte voor is.
De voorzitter:
Ja, tuurlijk.
Staatssecretaris Rutte:
Het eerste is natuurlijk de arbeidsmarkt. Mevrouw Coenradie geeft heel
terecht aan: die hebben we niet aan een touwtje, maar we kunnen wel
dingen doen. Dat hebben we ook al voor een deel gedaan. We hebben de
caseload van jeugdbeschermers fors verlaagd door het tarief te verhogen
en ervoor te zorgen dat ze minder overstelpt raken met te veel zaken per
persoon. Dat helpt om het vak aantrekkelijker te maken. Dat is
belangrijk; het vak moet op z'n minst aantrekkelijk zijn. Het helpt ook
dat sommigen van u respect uitspreken voor de mensen die dit belangrijke
en moeilijke werk doen; volgens mij heb ik dat zelf ook gedaan. Want het
is niet eenvoudig. Dat helpt dus gewoon. We gaan door met het verlagen
van die caseload. Voor de rest zijn we bezig om komend jaar zo veel
mogelijk zijinstromers naar binnen te halen in de jeugdbescherming met
de subsidieregeling. Daarmee halen we zo veel mogelijk druk van de
ketel.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Werving is wat mij betreft een deel van hoe je omgaat met strategisch
personeelsmanagement. Alleen, er bestaat ook nog zoiets als het binden
en boeien van de medewerkers, het verlagen van verzuim en ervoor zorgen
dat mensen aan de achterkant niet weglopen. Dat zijn allemaal sleutels
waar je aan kunt draaien. Ik ben even benieuwd naar wat de
staatssecretaris daarover kan zeggen, los van het feit dat je op het
moment dat je dat allemaal op orde hebt, nog steeds te maken hebt met
een tekort. Onderaan de streep blijft daar een min staan. Ik ben dus
toch benieuwd hoe de staatssecretaris daartegen aankijkt.
Staatssecretaris Rutte:
Het eerste punt gaat over het voorkomen van verzuim en ervoor zorgen dat
het vak interessant blijft. Voor dat vak zelf is de caseloadverlaging
uiteindelijk wel echt de grootste stap. We gaan van zestien naar
ongeveer twaalf cliënten per jeugdbeschermer. Dat is echt een enorme
stap vooruit. Ten aanzien van ziekteverzuim en ook verloop doen
jeugdbeschermingsorganisaties het in vergelijking met
jeugdzorgorganisaties helemaal niet zo slecht. Daar moet je altijd
aandacht voor blijven hebben. Het is altijd goed om te blijven monitoren
of de boel daar op orde is. Daarover zijn er geen hele schrikbarende
signalen gegeven.
Wat we tot slot denk ik nog kunnen en ook moeten doen — daar zijn we
over in gesprek — is er echt voor zorgen dat we de instroom bij de GI's
omlaag krijgen. Ik doel op het aantal zaken dat in dat gedwongen kader
terechtkomt. Dat is een puzzel an sich. Ik denk dat mevrouw Coenradie
daar ook meer van afweet. Dat is lastig zat. Maar daar zijn we wel mee
bezig; we laten niet los. Het zetten van de stap meer naar voren, die
ook in het toekomstscenario zit, helpt echt om te zorgen dat we op de
arbeidsmarkt geen extra beroep hoeven te doen. Die houdt in dat we meer
in het vrijwillig kader krijgen en het daar zo laagdrempelig mogelijk
proberen op te lossen opdat de instroom omlaaggaat.
De voorzitter:
Meneer Van Houwelingen.
Staatssecretaris Rutte:
Wacht even, ik heb van mevrouw Coenradie een dubbele vraag gekregen. Die
ging over privacy. Die moet ik nog even pakken. Dat blijft ingewikkeld.
Je zou zeggen: "Waarom delen we geen informatie? We hebben hier een
kind. Het kind is in nood. Het kind moet geholpen worden. Gooi alle
informatie van alle bronnen bij elkaar." Privacy gaat niet alleen maar
over de privacy van het kind, maar ook over de andere betrokkenen. Dit
kind staat niet alleen. Het kind leeft in een gezin met andere
betrokkenen en andere hulpverleners et cetera. Privacy blijft dus wel
degelijk een aangelegen punt. Wat we nu doen, is het volgende. We zorgen
ervoor dat we een netwerkstructuur hebben waardoor degene die de
informatie nodig heeft in één keer de relevante informatie kan vinden
zonder dat die van a naar b naar c naar d naar e naar f moet. Dat moeten
we wel op een fatsoenlijke manier doen, want anders ligt er misschien
informatie op straat. Het is allemaal heel gevoelig; dit gaat niet over
mensen die voor hun plezier in een jeugdbeschermingssituatie
terechtkomen. Voor die gevoeligheid moeten we ook oog hebben.
De voorzitter:
Tot slot.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Ja, tot slot. Ik krijg toch veel signalen uit het werkveld dat dit
vooral zo ontzettend belemmerend werkt en dat men ervaart te weinig
tools te hebben om daadwerkelijk snel door te pakken. Alles wat
vertragend werkt, lijkt mij gewoon onnodig, zeker als we het hebben over
tekorten. Ik ben toch benieuwd wat de staatssecretaris kan doen met deze
signalen. Het zou mij bevreemden als wij verschillende signalen
krijgen.
Staatssecretaris Rutte:
Die signalen zijn volstrekt terecht. Dat is ook zo. Ik gaf een voorbeeld
van een van de dingen waarbij we echt al tot oplossingen komen, maar we
laten niet los. Er wordt structureel gewerkt aan de verbetering van
datadeling. Dat is een van de meest cruciale dingen die we moeten
oplossen. Dat heeft niet alleen te maken met het verbinden van
informatiebronnen. Via die verbindingen en de manier waarop we het
ontsluiten, moeten we ervoor zorgen dat de privacy van andere betrokken
gewaarborgd is. Als we dat niet doen, hebben we hier straks weer een
heel ander debat. Dat is ook niet oké. Het heeft dus alle aandacht. Dat
is ook nodig. Het vertraagt inderdaad, maar we kunnen het maar één keer
goed doen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
De staatssecretaris merkte zojuist op dat we de instroom natuurlijk
omlaag willen krijgen. In dat kader had ik ook een vraag gesteld: is het
dan niet een idee om het wettelijk kader op basis waarvan de
kinderrechter een jeugdbeschermingsmaatregel kan opleggen aan te
scherpen, zodat je inderdaad alleen de allerergste gevallen van
bijvoorbeeld kindermishandeling nog oppakt, puur omdat het stelsel
overbelast is? Is dat een idee?
Staatssecretaris Rutte:
Mevrouw Synhaeve vroeg in een klein interruptiedebatje met de heer Van
Houwelingen net ook al: hoeveel kleiner wil je het hebben? We hebben het
over direct gevaar voor het kind of voor de ontwikkeling van het kind.
Daar wordt best wel kritisch naar gekeken. Ik zie niet echt meteen
mogelijkheden om aan die wettelijke basis te gaan morrelen. Dan lopen we
namelijk ook het risico dat kinderen daadwerkelijk in gevaar komen. Die
grens zou ik niet over willen gaan.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Het is natuurlijk een kwestie van risico's afwegen. Dat zal de
staatssecretaris wel met me eens zijn, denk ik. Het risico is natuurlijk
ook dat kinderen in een stelsel komen dat niet optimaal is. Ik heb
begrepen dat het ook kan worden opgelegd als de situatie in het gezin
eigenlijk niet optimaal is. Ik heb het voorbeeld genoemd van een moeder
die mentaal niet heel sterk was, maar waar geen sprake was van een acute
noodsituatie. Maar oké, ik leg dit maar even neer. Mijn tweede vraag
ging over dat handelingsperspectief. In de rapporten van de inspecties
zelf staat dat dat er dus toe kan leiden dat een kind niet de goede
behandeling krijgt, dat dat per saldo schade oplevert en dat het
toezicht onvoldoende is, met alle risico's van dien. Dat zegt de
staatssecretaris ook.
De voorzitter:
En uw vraag?
De heer Van Houwelingen (FVD):
Is het dan niet beter om daarmee te stoppen? Tijdens de technische
briefing deze week werd dat ook verteld. Dan krijg je inderdaad een
opnamestop. Dan hebben wij als Kamer, en u als uitvoerende macht, ook
zicht op de problemen, want die blijven nu ook verdoezeld door dat
handelingsperspectief.
Staatssecretaris Rutte:
Nee, ik zou niet willen pleiten voor een opnamestop. Bij een opnamestop
is er helemaal geen hulp, gewoon niks. Bij het handelingsperspectief,
waarvan duidelijk moge zijn dat dat overduidelijk een noodverband is,
wordt nog wel degelijk gekeken naar de echte risico's en wordt op basis
van die risico's de afweging gemaakt wie met voorrang wel hulp krijgt en
wie niet. Ik zou daar geen afscheid van willen nemen.
De voorzitter:
Afrondend.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Tot slot. Politiek is natuurlijk keuzes maken en afwegen. Wij maken echt
wel een andere afweging. Ik snap dat je kan zeggen dat een opnamestop
leidt tot helemaal geen behandeling, maar als een behandeling ertoe kan
leiden dat er per saldo hulpverleningsschade optreedt — dat staat in de
rapporten zelf — dan kun je natuurlijk beter niks doen. Dan is ook dat
kind beter af bij een opnamestop. Ook wij als Kamer zijn beter af, omdat
we dan beter zicht hebben op de problematiek. Is die afweging wel
correct? Dat is tot slot mijn vraag aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Rutte:
Wij hebben de dure plicht om ervoor te zorgen dat die behandelschade
niet ontstaat. Laat ik daarmee beginnen. Los daarvan denk ik niet dat de
heer Van Houwelingen van tevoren de afweging kan maken in welke gevallen
het beter is om op je handen te blijven zitten, want het gaat dan wel
over gevallen waar wel degelijk sprake is van gevaar voor het kind. Daar
kun je een kind niet laten zitten. Dat is gewoon een situatie die … Daar
kun je als overheid ook geen verantwoordelijkheid voor nemen. Zouden we
dat wel doen, ook dan zou de heer Van Houwelingen met zijn collega's
hier staan om te vragen hoe dat toch heeft kunnen gebeuren. Dus dat is
me net wat te makkelijk.
Mevrouw Synhaeve (D66):
Ik wil even terug naar hoe het kabinet invulling geeft aan zijn rol als
stelselverantwoordelijke. Daarin beluister ik dat het kabinet zegt: wij
pakken die rol als stelselverantwoordelijke, we voeren veel gesprekken
en we sturen op de Hervormingsagenda Jeugd en het toekomstscenario. Het
inspectierapport "Als zelfs overheidsingrijpen kinderen geen bescherming
biedt" zegt op pagina 24 het volgende. Ik citeer even letterlijk: de
inspecties hebben er geen vertrouwen in dat dit — met "dit" verwijzen ze
naar het toekomstscenario — het antwoord is op de huidige situatie voor
jeugdigen en gezinnen die te maken hebben met jeugdbescherming en
jeugdreclassering.
De voorzitter:
En uw vraag?
Mevrouw Synhaeve (D66):
Zij zeggen heel duidelijk: er moet meer gebeuren. Hoe reflecteert u
daarop?
Staatssecretaris Rutte:
Dat is an sich een zorgelijke constatering van de inspecties. Ik zou
liever horen dat ze zeggen: "Er ligt een plan. Voorwaarts naar de
toekomst, hartstikke goed. Loopt u dat pad af, dan zijn alle problemen
opgelost." Ik hecht er wel aan om vast te houden aan dat
toekomstscenario, al was het maar omdat dat zich nog niet overal heeft
kunnen bewijzen. Er zijn plekken waar het in pilots wel gebeurt en waar
het heel goed gaat. Zorgen over die plekken zijn er wel heel erg. Gaat
iedereen wel mee? Doen alle gemeenten wel mee? De andere actoren, zoals
de GI's en de Raad voor de Kinderbescherming, die nu nog een beetje …
Hoe moet ik het zeggen? Ze zijn wel aan boord, maar ze stribbelen mee;
laat ik het zo zeggen. Als die situatie zo blijft bestaan, dan komen we
er niet. We zullen wel met elkaar voorwaarts moeten. Ik ben niet heel
erg van die blauwdrukaanpak, van zeggen: "Dit is het toekomstscenario.
We hebben een heel mooie blauwdruk getekend; zo gaan we het doen." Ik
vind het het allerbelangrijkste dat we het uitgangspunt van het
toekomstscenario vastpakken en dat we de hulp rondom gezinnen en
kinderen veel meer aan de voorkant goed organiseren om de kring
daaromheen, de actoren daaromheen die nodig zijn, goed te kunnen
faciliteren en elke keer opnieuw te bezien wat daarvoor de beste stap
is. Op dat punt zou de inspectie dus zomaar eens gelijk kunnen hebben,
maar bij gebrek aan een beter plan op dit moment ga ik liever voorwaarts
via deze route.
Mevrouw Synhaeve (D66):
Maar het is niet genoeg. Er zijn hoogstwaarschijnlijk kinderen die nu in
een onveilige situatie zitten en er zijn kinderen die jarenlang in een
onveilige situatie gezeten hebben. Het antwoord "dit is nu het beste
plan dat ik heb en daar ga ik dus mee verder" is dus gewoon te weinig.
Er moet meer bovenop. Wat kan daar dan bovenop?
Staatssecretaris Rutte:
Het belangrijkste is niet dat we nog veel mooiere plannen gaan maken,
maar dat we de eerstvolgende stap echt zo snel mogelijk gaan zetten en
dat we zorgen dat die betekenisvolle teams rondom die gezinnen niet pas
over een jaar of over twee jaar maar bij voorkeur al volgende maand
kunnen beginnen. Op een x-aantal plekken in het land, zeker op meer dan
tien plekken, is dat al het geval. Ik vind het van belang dat we vanuit
wat in de praktijk al gedaan wordt, zo snel mogelijk gaan opschalen.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Synhaeve.
Mevrouw Synhaeve (D66):
Maar de conclusie van de inspectie is dat ook versnelling te weinig is.
Er is meer nodig. Dat is waar ik om vroeg.
Staatssecretaris Rutte:
Ik hoor de zorg. Als er hele concrete plannen bestaan om dingen anders
en beter te gaan doen, zou dat ook voor een volgend kabinet een
belangrijke opdracht zijn. Ik ga tot die tijd in ieder geval niet op
mijn handen zitten. Ik doe het met de middelen die ik heb. Ik vind dat
we daar meters mee moeten maken. Ik vrees een beetje dat we anders
kunnen sterven in te veel mooie plannen en ideeën. Ik vind actie toch
ook wel heel belangrijk.
Mevrouw Straatman (CDA):
Mijn vraag gaat ook over het handelingsperspectief, want als ik de
staatssecretaris goed begrijp, zegt hij dat dat niet ideaal is, maar nog
altijd beter is dan een opnamestop. Ik deel die analyse, maar
tegelijkertijd vraag ik me af of we in feite niet al een juridische
opnamestop hebben. In de uitspraak in maart van dit jaar oordeelt de
rechtbank Noord-Nederland immers dat het opleggen of verlengen van de
maatregel ondertoezichtstelling inhoudsloos en doelloos is als er geen
vaste jeugdbeschermer is en dat die maatregel niet wordt opgelegd,
hoofdzakelijk vanwege het ontbreken van die jeugdzorgwerker. Dat is geen
incident. Er zijn de laatste tijd meer gerechtelijke uitspraken die
precies om die reden geen maatregel opleggen. Mijn vraag is hoe de
staatssecretaris daarop reflecteert: hebben we niet al een juridische
opnamestop en wat gebeurt er precies met de kinderen waarvan wel wordt
vastgesteld dat er een ernstige bedreiging in de ontwikkeling is, maar
dat er niets kan worden gedaan?
Staatssecretaris Rutte:
De uitspraak waar mevrouw Straatman naar verwees, vond plaats in
Noord-Nederland. Daar waren ook echt grote problemen, zoals we weten,
onder andere bij Jeugdbescherming Noord. Gelukkig zijn daar ook grote
stappen vooruit gezet. Er is daar verbetering. Daardoor is er op dit
moment geen sprake meer van een wachtlijst, voor zover ik weet. Dit
soort signalen is natuurlijk niet wat ik zou willen, dat uiteindelijk
een rechter moet zeggen: er is geen hulp beschikbaar, dus ik vel maar
een ander oordeel. Het zijn heel indringende signalen, die ook direct
tot verbetering en actie moeten leiden. Dat is hier gelukkig ook
gebeurd.
Mevrouw Straatman (CDA):
Dat begrijp ik, maar heel concreet: wat gebeurt er met deze kinderen?
Blijven zij in beeld bij de overheid?
Staatssecretaris Rutte:
Dat is een hele goede vraag. Ik ken deze casus onvoldoende. Ik weet wel
dat men in deze regio zegt: "We hanteren geen wachtlijsten meer. Dit
soort signalen is te erg, dus we moeten zorgen dat we wél openstaan voor
deze kinderen." De werkwijze daar is aangepast om ervoor te zorgen dat
dit niet meer gebeurt. Dat zou ook het geval moeten zijn. Als de ene GI
niet kan handelen, dan zal de volgende het moeten doen.
De voorzitter:
Tot slot.
Mevrouw Straatman (CDA):
Tot slot. Het gebeurt vaak dat kinderen gedurende het opleggen van de
maatregel nog op de wachtlijst staan, dat er dan een verlengingsverzoek
aangevraagd moet worden en dat de rechter dan zegt: er is in die hele
periode niets gebeurd. Zou de staatssecretaris kunnen toezeggen dat er
onderzocht wordt of er mogelijkheden zijn om op dat moment een signaal
te laten afgaan in het systeem, zodat die kinderen voorrang kunnen
krijgen en zodat in ieder geval de kinderen waarover de rechter zegt "ze
worden wel ernstig bedreigd in hun ontwikkeling, maar ik kan niet anders
dan het verzoek afwijzen" wel bij de overheid in beeld blijven en dat de
overheid daar wel zicht op houdt?
Staatssecretaris Rutte:
Ik sta er sympathiek tegenover, maar geef me even de tijd om te bezien
of het überhaupt mogelijk is om dit soort informatie boven water te
krijgen, want anders zeg ik een onderzoek toe dat ik niet kan leveren.
In de tweede termijn kom ik hier graag op terug.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik denk dat we tijdens dit debat hebben geconstateerd dat er al
jarenlang rapport na rapport na rapport verschijnt over wat er misgaat,
dat er in die rapporten aanbevelingen staan, dat die aanbevelingen niet
of deels worden opgevolgd en dat die problemen dus blijven voortbestaan,
we nu in de situatie zitten waarin we zitten, kinderen in de knel komen
en de problemen niet worden opgelost.
De voorzitter:
En uw vraag?
Mevrouw Dobbe (SP):
Mijn vraag is de volgende. Ik hoorde net het interruptiedebatje met
mevrouw Synhaeve. Ik hoorde de staatssecretaris zeggen: op dit punt zou
de inspectie weleens gelijk kunnen hebben. Vervolgens wordt dan een heel
concrete conclusie uit het rapport naar voren gehaald en zegt de
staatssecretaris: we gaan niet dat doen maar iets anders. Voor mij is
het nu dus onduidelijk. Gaat deze staatssecretaris de aanbevelingen uit
deze rapporten nou overnemen of niet?
Staatssecretaris Rutte:
De inspectie zegt op dit punt — het is niet een precieze quote — niet
voldoende vertrouwen te hebben in het toekomstscenario als oplossing
voor alles. Dan zou je allemaal nieuwe plannen moeten gaan maken. Ik
constateer dat het waar zou kunnen zijn, maar ik constateer ook dat het
toekomstscenario niet in beton is gegoten. Ik wil vooral dat we niet
bezig gaan met weer helemaal nieuwe plannen maken. Ik wil dat we aan de
slag gaan met stappen waarvan we zeker weten dat ze een bijdrage leveren
en de situatie verbeteren. Ik kan me voorstellen dat we werkenderwijs
tot de conclusie komen dat de organisaties die erbij betrokken zijn, nog
andere dingen nodig hebben om het beter te kunnen doen. In de periode
dat ik hier zit als zeer demissionaire staatssecretaris wil ik vol gas
vooruit met dingen waarvan we zeker weten dat het de goede zijn. Mochten
er nieuwe inzichten komen op basis waarvan men zegt "het kan echt nog
anders, slimmer en beter", dan ben ik niet degene die zegt dat we dat
niet moeten doen. Maar het ligt niet in mijn mogelijkheden en
bevoegdheden om te zeggen: ik pak het morgen op.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dit klinkt natuurlijk als een heel redelijk antwoord, maar het is gewoon
ook supervaag. Volgens mij moeten we nu ook concreet worden en kunnen
kinderen daar niet op wachten. De inspectie hebben rapporten geschreven.
Daarin staan aanbevelingen. Mijn vraag is heel simpel: gaat u die
overnemen of niet? Kunnen we daarvan uitgaan?
Staatssecretaris Rutte:
Volgens mij heb ik al gezegd dat we de aanbevelingen overnemen.
Zeker.
Mevrouw Dobbe (SP):
Oké, maar dan zou ik heel concreet willen zien hoe u dat dan gaat doen,
zodat we per aanbeveling precies weten wat er gaat gebeuren. Want het
antwoord van net is, zoals ik al zei, toch een beetje vaag. Dat is voor
mij echt onvoldoende.
Staatssecretaris Rutte:
Daar neem ik kennis van. Ik heb samen met mevrouw Tielen ook al een
uitgebreide brief geschreven naar aanleiding van deze rapporten. Daarin
staat heel duidelijk hoe we dit bezien en wat we doen. Ik heb hier een
heel uitgebreid verhaal verteld over de dingen die we doen. Ik denk dat
we het daar voor nu even mee moeten doen.
De voorzitter:
U vervolgt uw beantwoording met de casuïstiek.
Staatssecretaris Rutte:
Ja. De casuïstiek gaat onder andere ook over de William Schrikker
Stichting. Maar ik zie eerst nog een interruptie. Ik weet niet wat de
voorzitter wil.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik dacht dat er nog een apart blokje over het toekomstscenario zou
komen.
De voorzitter:
Dat komt na de casuïstiek.
Staatssecretaris Rutte:
Ja, dat komt nog.
Ik heb een vraag van mevrouw Coenradie. Uit het inspectierapport blijkt
dat de William Schrikker Stichting geen input heeft geleverd. Hoe kan
dat nou? En als de William Schrikker Stichting in twaalf jaar tijd al
drie keer onder verscherpt toezicht heeft gestaan, dan kunnen we stellen
dat er te weinig verbetering is gekomen. Ze vraagt of ik het daarmee
eens ben en wat ik eraan ga doen. Allereerst: ik heb begrepen dat de
William Schrikker Stichting haar verbeterplan wel degelijk bij de
inspectie heeft aangeleverd. Daarnaast ben ik blij dat de inspectie er
is en dat die ingrijpt als dat nodig is. Het is de rol van de inspectie
om als onafhankelijk toezichthouder de kwaliteit en veiligheid te
beoordelen. Het is aan hen om te beoordelen of organisaties die onder
toezicht staan zich voldoende hebben verbeterd. De inspecties
concludeerden in juni van dit jaar dat handhaving bij de William
Schrikker Stichting geen effectief middel zou zijn, omdat de oorzaken en
tekortkomingen grotendeels buiten de invloedsfeer van de William
Schrikker Stichting liggen. Bovendien hebben de inspecties vertrouwen in
de verbeterkracht van de William Schrikker Stichting, daar waar
verbetermogelijkheden binnen de eigen invloedssfeer liggen, en zijn ze
positief over het bestuur van de William Schrikker Stichting. Daarom
zijn de inspecties daarna overgegaan op regulier toezicht.
Op dat punt waren er nog meer vragen van JA21, maar ook van de VVD: wat
heeft het verscherpte toezicht bij de William Schrikker Stichting nou
voor verschil gemaakt en welke concrete verbeteringen zijn er gekomen?
De William Schrikker Stichting heeft naar aanleiding van het toezicht
een verbeterplan moeten maken, dat de onafhankelijke inspecties
vervolgens beoordelen. De inspectie concludeerde in juni van dit jaar
dat handhaving bij de William Schrikker Stichting geen effectief middel
meer zou zijn, zoals ik net al heb verteld. Bovendien hebben de
inspecties ook vertrouwen in de verbeterkracht van de William Schrikker
Stichting, daar waar verbetermogelijkheden binnen de eigen invloedsfeer
liggen. De afgelopen jaren hebben we gewerkt aan de verlaging van de
werkdruk en hebben we het werk aantrekkelijker gemaakt. Voor 2026
verleng ik daarom ook de zijinstroomregeling, maar dat heb ik al gezegd.
De inspecties hebben er gewoon vertrouwen in dat de William Schrikker
Stichting de juiste stappen heeft gezet.
Mevrouw Wendel vraagt of ik er zicht op heb of er nog meer kinderen in
dit soort onveilige situaties zitten. Zij leest in de brief van
afgelopen dinsdag dat het toezicht op de William Schrikker Stichting
juist versoepeld is in plaats van aangescherpt. Zoals ik net heb
aangegeven, klopt dat ook. Waar is dat vertrouwen dan op gebaseerd? Dat
is wat lastig, want het is uiteindelijk aan de inspecties om te
beoordelen of organisaties die onder toezicht staan zich voldoende
hebben verbeterd. Dat kan ik vanuit mijn positie niet doen. De
inspecties concludeerden recentelijk dat handhaving bij de William
Schrikker Stichting geen effectief middel meer zou zijn. Zij hebben wel
degelijk ook vertrouwen in de verbeterkracht van de William Schrikker
Stichting.
Mevrouw Straatman vraagt: blijf ik in het licht van de recente
misstanden bij de William Schrikker Stichting bij de conclusie dat deze
buiten de macht van de organisatie liggen, of is er aanvullend onderzoek
nodig? De inspecties concludeerden in juni dat handhaving niet meer
effectief zou zijn, omdat de oorzaken van de tekortkomingen buiten de
William Schrikker Stichting liggen, bijvoorbeeld een tekort aan
personeel in de jeugdhulp. De inspecties hebben bovendien vertrouwen in
de verbeterkracht van de William Schrikker Stichting. Ten aanzien van de
situatie en de casus in Noord-Nederland, die meerdere mensen hebben
genoemd, kan ik heel weinig zeggen, want daar doen de inspecties op dit
moment nog onderzoek naar. Dat is misschien een wat onbevredigend
antwoord, maar ik kan er gewoon niet op vooruitlopen. Het is even wat
het is. Maar de inspectie kijkt op dit moment dus ook weer nadrukkelijk
naar de rol van de William Schrikker Stichting in die casus.
Mevrouw Coenradie vraagt: hoe kritisch zijn de bestuurders zelf op hun
eigen handelen? Onze voorgangers hebben naar aanleiding van de
mishandeling van het pleegmeisje in Vlaardingen indringende gesprekken
gevoerd met bestuurders. Ook de inspecties hebben dat gedaan. Ik heb
zelf recent ook met de bestuurder van de William Schrikker Stichting
gesproken naar aanleiding van de zaak bij het gezinshuis in
Noord-Nederland. Ik heb ook een werkbezoek afgelegd bij een andere
organisatie voor jeugdhulp in Groningen. Het is niet aan mij om een
oordeel te vellen over het handelen van bestuurders. In die positie ben
ik niet. De inspecties hebben geconcludeerd dat het bestuur van de
William Schrikker Stichting grotendeels voldoende is. De inspecties
stellen dat er een passende missie en visie is, waarin de jeugdige
centraal staat, dat het bestuur verantwoording aflegt, dat het belangen
afweegt en dat het kennis heeft van de dagelijkse praktijk. Ook hebben
de inspecties vertrouwen in de mate waarin het bestuur zich open en
toetsbaar opstelt en een lerende cultuur creëert. We hadden net al een
klein interruptiedebatje over verzuimcijfers, uitstroomcijfers en
dergelijke bij de William Schrikker Stichting. Ik heb dat opgevraagd.
Het ziekteverzuimcijfer is 7%, met een peildatum op jaarbasis. Het
personeelsverloop is 15,4% op jaarbasis. Het instroompercentage van
jeugdbeschermers en ondersteuners bij de William Schrikker Stichting is
26,5%. Dat betekent dat er in één jaar tijd 26,5% nieuwe
jeugdbeschermers zijn ingestroomd in vergelijking met het aantal
jeugdbeschermers op 1 oktober 2024. In vergelijking met het gemiddelde
van de GI's doet de William Schrikker Stichting het eigenlijk relatief
goed. Ze hebben iets minder verloop en verzuim dan gemiddeld, en ze
hebben iets meer nieuw personeel aangenomen.
Dan een vraag van mevrouw Coenradie: als we alleen excessen zien omdat
ze zo ernstig zijn dat ze voor het voetlicht moeten komen, wat speelt er
dan nog meer? Naar aanleiding van de gebeurtenis in Vlaardingen heeft
Jeugdzorg Nederland in januari 2025 een uitvraag uitgezet onder
pleegzorgaanbieders en GI's, om nog concreter te kunnen toelichten hoe
de kwaliteit en veiligheid binnen deze organisaties wordt getoetst en
versterkt. Specifiek voor de William Schrikker Stichting geldt dat zij
vanaf 2025 ieder kwartaal een toets doen op de actualiteit van de
kind-alleengesprekken, de recente veiligheidsbeoordelingen en de
multidisciplinaire casuïstiekbesprekingen. Maar sluit dit alle risico's
dan uit? Het antwoord is nee. Dit blijft mensenwerk. Kindermishandeling
is helaas niet altijd zichtbaar en kinderen praten er ook niet altijd
over.
Mevrouw Wendel vraagt naar een herbeoordeling van de William Schrikker
Stichting. "Bij zaken waar onvoldoende zicht op de veiligheid van de
kinderen was, is opnieuw een veiligheidsbeoordeling uitgevoerd. Hoe kan
het dan dat de kinderen in Noord-Nederland na zo'n toetsing toch in
gevaar zijn gekomen?" Ik denk dat dit een vraag is die heel veel mensen
bezighoudt. De William Schrikker Stichting heeft naar aanleiding van de
casus Vlaardingen inderdaad herbeoordelingen uitgevoerd, waarbij is
getoetst op risicofactoren. De situatie in dit gezinshuis is toen
opnieuw multidisciplinair besproken. Men heeft er opnieuw naar gekeken.
Daaruit kwam naar voren dat er op dat moment geen signalen van acute
onveiligheid waren. Zodra bleek dat die signalen er wel waren, zijn de
kinderen onmiddellijk door de William Schrikker Stichting overgeplaatst.
De inspecties voeren nu onderzoeken uit om de feiten en omstandigheden
vast te stellen en conclusies te trekken over het handelen van betrokken
organisaties. Dat moet ik helaas afwachten. Ik kan daar ook niet over
speculeren.
Een vraag van mevrouw Coenradie: de William Schrikker Stichting staat
bij conflicten tussen ouders en pleegouders niet boven de partijen,
waardoor slopende rechtszaken ontstaan; kan de staatssecretaris daar
niet wat aan doen? Het is aan de rechter om, op basis van alle
relevante, actuele informatie die bekend is over een gezin en het kind,
een beslissing te nemen over een kinderbeschermingsmaatregel. Informatie
van de betrokken organisaties, zoals de GI, wordt daar uiteraard bij
betrokken. Als de rechter een uitspraak heeft gedaan, dan is het aan de
GI om die op te volgen.
Vanuit de PVV kreeg ik een vraag en een oproep. Er moet erkenning komen
en er moeten consequenties worden getrokken: geen zachte maatregelen,
maar een harde aanpak. Er werd gevraagd of ik erken dat het geen
incidenten zijn, maar een structureel patroon, en dat toezicht,
sanctionering en handhaving tot nu toe onvoldoende effect hebben gehad.
De gebeurtenis in Vlaardingen krijgt serieuze opvolging door de
organisatie zelf, door de branches, maar ook door het Rijk. De Kamer is
diverse malen geïnformeerd over wat we daarin doen. De inspecties doen
momenteel onderzoek naar de situatie in het gezinshuis in
Noord-Nederland. Daar heb ik al een paar keer naar verwezen. Dat
onderzoek moeten we afwachten. Verbetering van de jeugdzorg en de
jeugdbescherming heeft de volle aandacht van mijn collega van JPS en van
mij. Zo werken we onder andere aan de Hervormingsagenda Jeugd, het
Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en aan verbetering van de
rechtsbescherming in de jeugdbescherming.
Mevrouw Van Meetelen vraagt ook of ik de mening deel dat de William
Schrikker Stichting, Enver en andere betrokkenen strafrechtelijk moeten
worden vervolgd. Dat oordeel is niet aan mij, maar aan het Openbaar
Ministerie.
De heer Struijs vraagt zich af of we voldoende zijn geïnformeerd. "Is er
een bestuurlijke rapportage opgemaakt en, zo niet, kan die dan alsnog
worden opgemaakt, omdat politiemensen met heel veel restinformatie
rondlopen en deze informatie van belang kan zijn voor de Tweede Kamer?"
Ik hoop dat ik de vraag zo goed heb begrepen. Ik kan daar het volgende
over zeggen. Openbare informatie gaat naar de Kamer; die kan iedereen
zien. De informatie waar de heer Struijs op doelt, is waarschijnlijk
niet openbaar. Het is aan de politie om die informatie wel of niet te
delen. Ik denk dat dat geen informatie is die ik zou kunnen delen vanuit
mijn verantwoordelijkheid. Dat is geen onwil, maar ik denk niet dat die
ruimte en mogelijkheid er zijn.
De voorzitter:
Als u het goedvindt, doen we interrupties even aan het einde van dit
blokje, meneer Struijs.
Staatssecretaris Rutte:
Het zou een vraag ter verduidelijking kunnen zijn, voorzitter.
De voorzitter:
Ja, uh …
Staatssecretaris Rutte:
Oké. Ik leg me neer bij uw oordeel.
De voorzitter:
Fijn dat u helpt, maar ik wil …
Staatssecretaris Rutte:
Weet u wat het goede nieuws is? Ik was aan het eind van mijn blokje. Het
is ongelofelijk!
De voorzitter:
O, meneer Struijs, u mag weer terugkomen! Dat had de staatssecretaris
ook even kunnen zeggen.
Staatssecretaris Rutte:
Ik moet eerlijk zeggen dat ik zelf stuitte op het lege mapje. En bewegen
is gezond, dus wat dat betreft is het ook goed.
De voorzitter:
Meneer Struijs, de vloer is voor u.
De heer Struijs (50PLUS):
Mijn timing gaat erop vooruit, merk ik. De bestuurlijke rapportage bevat
nooit publieke informatie. Dit is publieke informatie. Heel kort: als er
drie keer een dodelijk ongeval op een weg plaatsvindt, dan gaat de
politie op basis van die informatie adviseren dat er misschien een
rotonde moet komen. Ik weet dat er in deze casus veel publieke
informatie is waar nimmer een bestuurlijke rapportage op gemaakt is,
terwijl die politiemensen die wel willen delen. Ik ben er dus naar op
zoek dat de Kamer geïnformeerd wordt over de restinformatie die zeer
relevant is voor ons om de goede dingen in de toekomst te doen. Wilt u
dus bevorderen dat relevante publieke informatie, als die er is — laat
ik het dan voorzichtig zeggen — toch richting de Kamer komt?
Staatssecretaris Rutte:
Jazeker, publieke informatie kan altijd gedeeld worden. Ik wil navragen
of er inderdaad informatie is die relevant kan zijn en die op dit moment
nog niet gedeeld is. Daar hoeven we niet geheimzinnig over te doen. Ik
weet niet precies wie die informatie kan vinden en hoe dat dan gaat;
daar zullen we in moeten duiken. Daar kom ik graag op terug.
De heer Struijs (50PLUS):
Daar help ik graag bij. Dank u.
Mevrouw Wendel (VVD):
De staatssecretaris reflecteerde op de herbeoordeling die heeft
plaatsgevonden door de William Schrikker Stichting naar aanleiding van
het verschrikkelijke incident met het pleegmeisje in Vlaardingen. U
reflecteert er ook op dat de kinderen in Niekerk daar niet uit naar
voren zijn gekomen. Dat betekent dat zelfs bij een grondige
herbeoordeling dit soort verschrikkelijke situaties niet naar voren
komt, en dat er dus zo slecht zicht is op de veiligheid van de meest
kwetsbare kinderen in ons land. Hoe reflecteert de staatssecretaris
daarop?
Staatssecretaris Rutte:
Die constatering is helaas waar. Die is ook niet zomaar oplosbaar.
Kennelijk is het zo, ook als je uit je dossier kunt halen dat je wel
degelijk meerdere keren betekenisvol contact hebt gehad en er geen
signalen waren dat er heel rare dingen aan de hand waren. Het kan dan
toch zo zijn dat de situatie anders is dan je ziet of beoordeelt. We
hebben hier ook te maken met opvoed- en opgroeisituaties. Anders dan
sommigen in dit huis denken, is het ook niet altijd zo heel eenvoudig om
meteen te zien wat er aan de hand is, om dat aan te voelen, te merken en
daarover te oordelen. Het is daarom belangrijk dat er, naast datgene wat
formeel geregeld moet zijn, een heel netwerk betrokken is bij de
opvoeding en begeleiding van kinderen, dat ook alert is op signalen. Als
mensen in een dorp rare dingen zien, moeten ze zich bijvoorbeeld vrij
voelen om met Veilig Thuis te bellen. In dit geval constateerde een
leraar iets. Die zou zich vrij moeten voelen om een melding te doen,
zodat er alsnog kan worden gereageerd. Dat is dan ook wel degelijk
gebeurd. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen — ik weet dat niet eens
zeker — dat je, als het anders zou moeten, een aantal contactmomenten
zou kunnen formaliseren. Daar kijken de GI's nu naar. Wellicht krijg je
dan meer signalen, maar ik kan dat niet garanderen.
Mevrouw Coenradie (JA21):
De staatssecretaris geeft aan dat de William Schrikker Stichting al drie
keer onder verscherpt toezicht is gesteld en dat dat nu weer wordt
afgeschaald. Is het nu wachten op de vierde keer of hebben we het lek nu
boven?
Staatssecretaris Rutte:
Situaties waarin gedwongen jeugdzorg plaatsvindt, zijn nooit eenvoudig.
Die zijn ook niet dusdanig dat daarin nooit iets verkeerd kan gaan. De
William Schrikker Stichting is met afstand de grootste GI van Nederland.
De kans dat het juist deze organisatie treft als er iets misgaat, is
groter dan bij andere GI's. Alles bij elkaar opgeteld kan ik hier geen
garantie voor afgeven dat het nooit meer fout zal gaan. Ik denk wel dat
het relevant is dat er geleerd wordt van fouten uit het verleden en dat
de inspectie daar toezicht op houdt — dat doet de inspectie ook — en dat
op basis daarvan telkens wordt gekeken of dit zo door kan of niet. We
wachten nog op een inspectierapport over de huidige situatie waarnaar
gekeken wordt, in Noord-Nederland. Daar moeten we dus ook niet op
vooruitlopen.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Dan ben ik toch wel benieuwd wat er wel voor nodig is om hier duidelijk
een antwoord op te kunnen geven. Wat is er volgens de staatssecretaris
voor nodig om duidelijk het antwoord te kunnen geven dat alle
pleegkinderen op de juiste, maar vooral ook op de veilige, plek
zitten?
Staatssecretaris Rutte:
Dat raakt weer aan mijn stelselverantwoordelijkheid. Ik denk dat alle
puzzelstukjes in dat complexe stelsel ieder an sich het juiste moeten
doen. We hebben qua wet- en regelgeving de opdracht om te zorgen dat dit
goed past. De inspectie heeft er een rol in om goed toe te zien op al
die spelers. Ieder heeft daarin zijn eigen rol: de partijen die de hulp
geven, de rechter die daar een stap in neemt en ook degene die
verantwoordelijk is voor de jeugdbescherming. Op het moment dat wij in
staat zijn ervoor te zorgen dat zij daar als professionals voldoende
ruimte en middelen voor hebben en de structuren ook kloppen, dan zullen
de risico's fors afnemen. Dan kan het nog steeds een keer misgaan, maar
dan worden de risico's steeds lager. Dat zou ook onze ambitie moeten
zijn.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Tot slot. De staatssecretaris gaf eerder in de beantwoording aan dat het
aan rechters is om uitspraken te doen en vervolgens aan de instellingen
om die op te volgen. Dat vind ik terecht, maar ik hoor ook heel veel van
pleegouders en biologische ouders dat hun input niet wordt meegenomen in
rechtszaken. Met name de William Schrikker Stichting is een voorbeeld
van een instelling die dat niet altijd doet. Herkent de staatssecretaris
deze signalen en wat kan hij hieraan doen?
Staatssecretaris Rutte:
We komen begin volgend jaar met een wetsvoorstel om de rechtsbescherming
van betrokkenen in dit soort trajecten te verbeteren. Het is echt nodig.
Ik deel dat met mevrouw Coenradie.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ik heb twee verschillende vragen, maar ik ga eerst even terug naar iets
wat de staatssecretaris eerder heeft gezegd. Hij zei dat de William
Schrikker Stichting nu meer personeel heeft en het beter gaat doen omdat
de lonen omhoog zijn gegaan. Sorry, maar je kan mij niet vertellen dat
we dit soort misstanden kunnen gaan tegenhouden met alleen maar het
verhogen van het loon. Het gaat er namelijk om dat we de mensen bij wie
die kinderen terechtkomen, beter gaan screenen. In vervolg daarop zei u
ook: kindermishandeling kan voorkomen, maar kinderen praten er niet
altijd over. Deze kinderen hebben dat wél gedaan, keer op keer, en er is
gewoon niet geluisterd! Er zijn heel veel signalen afgegeven,
verschillende keren. Ze zijn weggegaan en teruggekomen, dus daar is
structureel iets fout gegaan. Ik vraag dus toch: hoe gaan we dit dan
toch oplossen? Het is namelijk niet zoals u nu zegt. Kinderen geven het
wél aan, maar ze zijn er niet weggehaald, dus hoe gaat de
staatssecretaris daarmee om?
Staatssecretaris Rutte:
Het is altijd ongemakkelijk om te kijken naar casuïstiek, maar ik denk
dat mevrouw Van Meetelen het heeft over de casus in Vlaardingen. Daarvan
weten we dat er wel signalen zijn gegeven, maar dat die niet zijn
opgevolgd. Dat is ook absoluut niet zoals het moet. Dat is niet goed
gegaan. Het is natuurlijk niet voor niks dat daar toezicht is gekomen en
maatregelen zijn getroffen. Vanuit dat toezicht is de William Schrikker
Stichting haar werkwijze gaan aanpassen. De inspectie constateert ook
dat ze het nu anders doen, en dat is maar goed ook. Los daarvan heb je
ook te maken met een zaak die zelfs heeft geleid tot strafrechtelijke
vervolging van de plegers en een veroordeling. Het is een vreselijke
zaak. Maar daarin moesten dingen echt anders. Als het goed is, is het nu
ook al anders in de praktijk.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Oké, het klopt wat u zegt. Tegelijkertijd is er nog een zaak, in
Noord-Holland, óók van de William Schrikker Stichting. Ik vraag of u
onze mening deelt dat de William Schrikker Stichting en andere
betrokkenen eventueel strafrechtelijk moeten worden onderzocht en
vervolgd. Vervolgens zegt u: dat is niet aan mij. Maar we hebben het
even nagekeken en het kan dus wel. De staatssecretaris en de minister
van JenV hebben namelijk gewoon een aanwijzingsbevoegdheid. Ze kunnen
het OM in individuele zaken een aanwijzing geven voor opsporing en
vervolging. De vraag van de PVV aan de staatssecretaris is nogmaals:
wilt u dat eventueel gaan doen?
Staatssecretaris Rutte:
De tweede zaak is niet in Noord-Holland, maar in Noord-Nederland. Ik
geloof dat het in Groningen is, maar dat maakt niet uit. Bij "Noord"
denkt men vaak aan Holland, maar soms raakt het mijn geliefde provincie
Groningen, hoewel dit niet de redenen zijn waarom je genoemd zou willen
worden. Er is onlangs een heel debat geweest over de
aanwijzingsbevoegdheid. Een meerderheid van de Kamer heeft gezegd: die
moet maar weg bij de minister en de staatssecretaris. Op dit moment
hebben we die nog wel, maar de ervaring leert dat we die eigenlijk niet
inzetten, omdat het OM een zelfstandige staatsmacht is. Het OM mag en
hoort een eigen afweging te kunnen maken in welke zaken wel en niet
vervolgd wordt op basis van de hoeveelheid bewijs die er ligt en de
prioritering ervan. Er zijn nog meer punten in dat hele afwegingskader.
Ik denk dat het belangrijk is om dat bij het Openbaar Ministerie te
laten, ook omdat ik vanaf mijn stoel hier niet kan beoordelen of dat wel
of geen juiste beslissing is. Als iemand vindt dat er toch moet worden
vervolgd, is er altijd nog de weg via het gerechtshof, via de artikel
12-strafvorderingsprocedure.
De voorzitter:
Afrondend. Was het afdoende? Ja. Dan nodig ik de staatssecretaris uit om
zijn beantwoording te continueren met het blokje toekomstscenario.
Staatssecretaris Rutte:
Ik kom op een vraag van de heer Ceder. Dit is het blokje
toekomstscenario. Ik kijk even naar mevrouw Westerveld, want die
verheugde zich daar al op, maar de heer Ceder ongetwijfeld ook. Ik heb
hier een vraag: "Ik hoor graag een reflectie van de staatssecretaris op
het structureel falen van het stelsel van jeugdbescherming en jeugdzorg.
Wat betekent dat voor het recht dat de Staat heeft om kinderen uit huis
te plaatsen of onder toezicht te stellen, hoe garanderen we
gerechtvaardigd ingrijpen van de Staat zolang het stelsel tekortschiet
en hoe krijgen we het stelsel zo snel mogelijk weer op orde?" Die vraag
gaat over alles, dus hopelijk heb ik in een deel van mijn antwoorden ook
al het antwoord kunnen geven. Op deze vraag zou ik als volgt willen
antwoorden. Ondanks alle inzet van betrokken professionals en
organisaties en de maatregelen die we al nemen, zoals in het
toekomstscenario en de hervormingsagenda, slagen we er in het hier en nu
nog onvoldoende in, en onvoldoende snel, om tot verbeteringen te komen.
Ik ondersteun de maatregelen die we aan het nemen zijn. Ik geloof daar
ook in. Tegelijkertijd frustreert het dat die maatregelen tijd kosten en
ouders en kinderen op dit moment nog onvoldoende helpen. Dan is het
logisch dat het vraagstuk van de legitimiteit van overheidsoptreden op
tafel komt. Dankzij de motie van de heer Ceder gaat de staatscommissie
daar op korte termijn mee aan de slag. Volgens mij heb ik net al
aangegeven dat de staatscommissie in het eerste kwartaal van volgend
jaar aan de slag gaat.
Dan een vraag van mevrouw Coenradie: "De inspectie geeft aan dat een
stelselverandering nodig is. We weten dat het toekomstscenario hier ook
aan ten grondslag ligt. Ik hoor dat dit gestopt is. Klopt dat?" Nee, dat
klopt dus niet. We zijn wel degelijk weer aan de slag. Er waren wat
strubbelingen, maar alle partijen zijn weer aan boord en wij gaan wel
degelijk vooruit. Op korte termijn gaan we ook verder met de
veranderstrategie die daarvoor nodig is.
Mevrouw Wendel zegt: "Met het toekomstscenario zijn er plannen, maar de
GI's zijn afgehaakt. Hoe gaat de staatssecretaris iedereen weer om de
tafel krijgen?" Dat is een beetje hetzelfde. Er is inderdaad een hiccup
geweest, maar inmiddels is iedereen weer aan tafel, sinds twee maanden.
Ik kijk even naar mijn buurvrouw: twee maanden ongeveer, en dat is maar
goed ook. Ik ben verheugd dat we nu echt gezamenlijk de
veranderstrategie en het duurzamesamenwerkingsmodel ontwikkelen. Ik moet
ook zeggen dat daar veel positieve energie in zit. Het gekrakeel dat er
wel degelijk is geweest, is op dit moment achter de rug. Volgende week
spreken we met bestuurders over de voortgang. Ik verwacht uw Kamer in de
volgende voortgangsbrief daar meer over te kunnen vertellen.
Mevrouw Westerveld vraagt: "Hoe is de Kamer jarenlang voorgehouden dat
het toekomstscenario een oplossing is voor veel problemen, maar zijn er
in de Voorjaarsnota geen financiën gereserveerd voor het uitvoeren van
het toekomstscenario?" Ze had het er ook al over met mevrouw Van der
Plas. Zoals gezegd ben ik ervan overtuigd dat de maatregelen van het
toekomstscenario een goede oplossing zijn voor de problemen in de
jeugdbescherming. We houden ons vast aan die richting, waarbij we de
onderliggende oorzaken van onveiligheid aanpakken. Dit betekent in de
meeste gevallen dat we helpen in samenspraak met het gezin in plaats van
dat we gedwongen ingrijpen. Het huidige kabinet heeft inderdaad geen
middelen voor een stelselwijziging gevonden, maar we stoppen niet met
het werken aan de verbeteringen in het kader van het toekomstscenario.
We maken nu met alle partners afspraken over een veranderstrategie
binnen de huidige financiële kaders en in het voorjaar geven we daar een
klap op. We gaan dus wel degelijk voorwaarts en kijken wat we kunnen
doen binnen de huidige kaders.
Ik ben bijna klaar. Ik heb er nog eentje en dan heb ik alle tijd en
ruimte voor de interrupties voor zover de voorzitter mij dat toestaat
natuurlijk. Ik ga daar niet over.
Tot slot een vraag van de heer Stoffer: "Zou het gezien de ernst en
urgentie geen tijd zijn om een ministeriële commissie in te richten in
de context …" Die context laat ik maar; dat weet de heer Stoffer zelf
ook wel. Het idee is dat er nu sprake zou zijn van berusting en dat we
echt een ministeriële commissie moeten inroepen. Er is wat mij betreft
geen enkele sprake van berusting. Er zijn in het kader van het
toekomstscenario al veel stappen gezet. In proeftuinen is een nieuwe
werkwijze ontwikkeld. Volgend jaar ronden we het handelingskader af voor
professionals. Er wordt onderzocht welke andere interventies mogelijk en
noodzakelijk zijn. Ik geloof erg in de maatregelen die we aan het nemen
zijn. Ik vind het juist zo belangrijk dat we een veranderstrategie
ontwikkelen waar alle partijen achter staan. We hebben de hele sector
nodig om stappen te zetten. We zitten nu allemaal aan tafel om die
strategie uit te werken. Een ministeriële commissie gaat daar geen
versnelling in brengen, en snelheid is wel nodig. Dat over het
toekomstscenario.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden, maar het is me
eigenlijk nog volkomen niet duidelijk wat er nu precies gaat gebeuren
met het toekomstscenario. Ik ga proberen om dat een klein beetje op een
begrijpelijke manier uit te leggen. Ik begin maar met de makkelijkste
vraag. De inspecties zijn in hun rapport van september buitengewoon
kritisch op de ontwikkelingen met betrekking tot het toekomstscenario.
Zij geven ook eigenlijk aan: als daar geen financiering voor komt, dan
kan het niet uitgevoerd worden en is de toekomst ongewis. Ik ben
benieuwd hoe de staatssecretaris die bevindingen van de inspectie dan
ziet of heeft gelezen.
Staatssecretaris Rutte:
Op dit moment zijn we met partijen echt bezig om binnen de huidige
financiële kaders wel degelijk invulling te geven aan het
toekomstscenario. Het kan best zijn dat we dan tegen beperkingen
aanlopen en die zullen we dan moeten bezien. Dat kan. Ik vind het ook
weleens ingewikkeld dat iedere discussie altijd eerst begint met geld en
dat dan pas doen komt. In dit geval ben ik heel blij dat partijen gewoon
aan boord zijn en zeggen "we gaan eerst doen, we gaan het vormgeven",
ook omdat er al doende ernstige vermoedens zijn dat her en der juist
weer besparingen kunnen optreden. Op dit moment zijn die niet in beeld.
Die zijn weleens gekwalificeerd ook, maar vervolgens zeiden partijen:
"We weten het niet zeker. Daar kunnen we niet mee werken. Doe maar eerst
geld en dan zien we het later wel." Nu hebben we met elkaar het
vertrouwen opgebouwd en hebben we gezegd: we gaan aan de slag, we
geloven hierin, we gaan het doen en als we tegen belemmeringen aanlopen
— dat kunnen juridische beperkingen zijn, maar wellicht ook financiële —
dan moeten we het op dat moment bezien, maar we wachten het niet af. Zo,
in dat kader, bezie ik dat. Ik kan me best voorstellen dat je als je er
van buitenaf tegen aankijkt, zegt: er was toch geld nodig en u begint
gewoon, dat gaat geheid mis. Dat oordeel snap ik, maar ik denk dat we
iets meer vertrouwen mogen hebben dat er meer mogelijk is binnen
bestaande financiële kaders.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voor de duidelijkheid: we hebben een buitengewoon niet-efficiënt stelsel
en daarom is het zo duur. Dat is een van de redenen. Ik ben er helemaal
niet voor dat er alleen maar voortdurend meer geld gaat naar jeugdzorg
en jeugdbescherming. Ik ben er juist voor dat het stelsel verbetert en
dat er minder geld gaat zitten in met name bureaucratie enzovoorts, maar
het was de voorganger van deze staatssecretaris die begon over het geld.
In het debat over Vlaardingen, waar voortdurend het toekomstscenario
werd genoemd en wij als Kamer zeiden "nou, ga er dan mee aan de slag",
zei de voorganger van deze staatssecretaris: ja, maar dan heb ik geld
nodig en dat moet komen in de Voorjaarsnota. Vervolgens lazen we de
Voorjaarsnota, stond daar nul euro in en werd het traject stopgezet.
De voorzitter:
En uw vraag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Waarom kan het nu wel zonder geld, terwijl destijds, toen de Kamer hier
ook stond en tot urgentie maande, de staatssecretaris die er toen zat,
zei: er is geld nodig.
Staatssecretaris Rutte:
De vorige staatssecretaris had geen ongelijk. Als je het complete plan
overziet, moet een x-aantal organisaties, een behoorlijk aantal
organisaties, compleet hervormd worden. Die gaan misschien wel deels in
elkaar op. De precieze contouren kennen we nog niet. Als je organisaties
alleen al juridisch-organisatorisch moet hervormen, heb je over het
algemeen transitiemiddelen nodig om van A naar B te kunnen komen. Dat
kan een reorganisatie betekenen of wat dan ook. Dat is zelden gratis.
Het is dus echt niet zo'n raar idee om te zeggen "ik heb eenmalig geld
nodig om van A naar Z te kunnen veranderen", daar waar het echt die
organisaties raakt. Als het echt gaat om de zorg, de aanpak van de
manier waarop wij zorg leveren in zowel het vrijwillige als het
gedwongen kader, dichter bij het gezin, kost partijen beter laten
samenwerken niet per definitie structureel geld. Daar kunnen we ook nu
al mee aan de slag. Ik ga gewoon door met het investeren in sterke
lokale teams. Dat kan echt met de huidige kaders en dat is ook de
belangrijkste stap die we moeten zetten. Ik zeg echter ook dat het best
zo kan zijn dat je op een bepaald moment constateert dat die andere
grote transitie wel degelijk moet plaatsvinden en dat daar grote
veranderingen achter wegkomen waar geld voor nodig is. Ik sluit het niet
uit. In alle eerlijkheid sluit ik ook niet uit dat we dat ook nog wel
slimmer kunnen oplossen, maar ik vind wel dat dat werkende weg moet
worden verkend.
De voorzitter:
Tot slot.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dit is wel een ander verhaal dan in het debat dat specifiek ging over de
situatie in Vlaardingen. Daar hoorden we echt een ander verhaal van het
kabinet. Maar goed, dan is mijn laatste vraag over dit onderwerp aan de
staatssecretaris: wát gaat er dan precies de komende tijd gebeuren? Ik
heb de brief van zeventien pagina's gelezen waarin ook dertien keer het
woord "toekomstscenario" staat en dan lees ik over — wat was het?
—veranderstrategieën en implementaties en zie ik allemaal woorden die te
maken hebben met plannen en trajecten. Mij is nog onduidelijk wát er dan
heel concreet gaat gebeuren.
Staatssecretaris Rutte:
Je kunt het toekomstscenario zien als een groot overkoepelend plan
waarin alles wordt herschikt. We gaan alles beter doen, van datgene wat
rondom het gezin gebeurt tot hoe organisaties, van de Raad voor de
Kinderbescherming tot en met de GI's en ook nog Veilig Thuis, zich tot
elkaar verhouden. De plaatjes die je daarvan ziet, zijn best grote
schetsen, grote plannen. Het allerbelangrijkste is dat we de primaire
stap zetten, namelijk die betekenisvolle teams rondom gezin en kinderen
organiseren. Dat gebeurt ook in intensieve samenwerking met gemeenten,
tussen het vrijwillige kader en het gedwongen kader. In pilots op
ongeveer tien plekken zien we nu ook dat dat heel goed werkt. Díé stap
moeten we waar mogelijk zo snel mogelijk gaan zetten. Dat is eigenlijk
op dit moment de belangrijkste stap die we willen zetten. Door dat
vervolgens te doen, kan men in de praktijk ervaren: hé, we komen tot
zover, dit kunnen we allemaal doen, maar hier loop ik tegen een
beperking aan. In je veranderstrategie leg je dan vast hoe je daarmee
omgaat: ga ik eerst zorgen dat het hele umfeld perfect gereorganiseerd
is voordat ik iets ga doen? Ik chargeer een beetje, maar dat was
aanvankelijk de manier van veranderen. Van een soort blauwdrukaanpak
gaan we nu meer naar een aanpak waarin we zo snel mogelijk de grootste
en betekenisvolle veranderingen willen creëren en gaandeweg elke
belemmering die we tegenkomen gaan oplossen.
Mevrouw Wendel (VVD):
Ik vind het goed om te horen dat de GI's weer aan tafel zitten, zodat we
verder kunnen met het toekomstscenario, want er is snel progressie
nodig.
Staatssecretaris Rutte:
Eens.
Mevrouw Wendel (VVD):
De vraag hoe we ervoor gaan zorgen dat iedereen deze keer om tafel
blijft zitten en we dus voortgang blijven boeken, is niet beantwoord.
Daarop volgt de vraag: dit is toekomstmuziek, hele belangrijke
toekomstmuziek, maar hoe gaan we ook op de korte termijn de samenwerking
tussen eenieder verbeteren? En hoe zorgen we op de korte termijn voor
duidelijke afspraken, taken en verantwoordelijkheden?
Staatssecretaris Rutte:
Ik denk dat ik net een deel van het antwoord heb gegeven in mijn
interruptiedebatje met mevrouw Westerveld. Het vertrouwen is weer
ontstaan doordat we van dat hele grote blauwdrukverhaal wat meer zijn
overgegaan op een stapsgewijze aanpak, waarin we zeggen: de allereerste
stap zetten we door op een andere manier naar zo'n gezin te kijken en op
een andere manier gezamenlijke ondersteuning te bieden rond een gezin.
Daar zijn we het eigenlijk allemaal over eens. Die stap gaan we gewoon
zetten. Daarvoor zijn alle partijen aan boord. Dan nog zul je moeten
kijken hoe je dat zo slim en goed mogelijk kunt doen, maar over die
stappen zijn we het gewoon eens.
Als we vervolgens stappen ontdekken die tot grotere veranderingen en
nieuwe vraagstukken leiden, dan zullen we die elke keer opnieuw met
elkaar moeten oppakken. Nu is er vertrouwen tussen partijen dat we
daaruit gaan komen en dat we gezamenlijk niet alleen de plannen kunnen
maken maar ook de veranderstrategie om er te komen.
Mevrouw Straatman (CDA):
Ik zou graag willen inzoomen op de jeugdreclassering. Daar is het nog
wat minder over gegaan. Laat ik dan toch een heel, heel klein
lichtpuntje uit het rapport pakken. Daarin staat dat het ook bij de
jeugdreclassering niet goed gaat, maar iets minder slecht dan bij de
andere vormen van jeugdbescherming. Tot mijn verbazing zie ik dat het
programma Jeugdreclassering in Verbinding, dat goed helpt, toch is
stopgezet. Kan de staatssecretaris daarop reflecteren? Hoe voorkomen we
dat we die zeer beperkte positieve signalen in de jeugdreclassering
verliezen en dat we hier over een paar maanden weer staan omdat het dan
ook bij de jeugdreclassering weer slechter gaat?
Staatssecretaris Rutte:
Ik moet niet gaan speculeren, maar ik dacht niet dat dat programma was
gestopt, maar dat het wat kleiner is geworden omdat jeugdreclassering er
zelf wat mee worstelt om het helemaal vorm te kunnen geven. Voor zover
ik weet, met een klein slagje om de arm, gaan we daar wel degelijk mee
door. Ik deel ook wel dat we daar positief naar kunnen kijken.
Jeugdreclassering zelf heeft wat meer onderzoekstijd nodig om zeker te
weten of het er vol mee door kan.
Mevrouw Straatman (CDA):
Er blijken in ieder geval veel minder financiële middelen voor
vrijgemaakt te zijn. Kunt u toezeggen dat in het toekomstscenario ook
gekeken wordt naar het aspect van Jeugdreclassering in Verbinding, en
dat het feit dat het goed werkt meegenomen wordt in die
veranderstrategie?
Staatssecretaris Rutte:
Ja, als blijkt dat dat een goede plek kan krijgen, dan neem ik dat graag
mee.
De heer Stoffer (SGP):
Nog even naar aanleiding van de vraag die ik daarstraks had gesteld over
een ministeriële commissie. Voor mij is het maar een idee om een
doorbraak te creëren.
Staatssecretaris Rutte:
Dank daarvoor.
De heer Stoffer (SGP):
Kijk, fijn dat mijn idee wordt gewaardeerd. U gaf toen gelijk terug: dat
doen we niet. Dat hoeft ook niet per se, maar de aanleiding daarvoor was
wat de staatssecretaris zei: van berusting en dergelijke is geen sprake.
Maar als ik dat rapport van september 2025 van de inspecties lees, dan
staat op de laatste pagina wel echt dat het de inspecties "zorgen baart
dat belangrijke partijen die verantwoordelijk zijn voor een kwalitatief
en kwantitatief toereikend aanbod van de jeugdbescherming en voor de
uitvoering daarvan, lijken te berusten in de huidige situatie." Daarna
wordt er een stevige oproep gedaan aan de staatssecretarissen die hier
zitten: pak dat op. Is het nu zo dat die berusting wat weg is en dat
deze staatssecretarissen, die nog niet zo heel lang in het vak zitten …
Is er tussen september en nu wat veranderd? Is die berusting weg en
loopt het nu wat anders? Is het daardoor niet nodig om nog een extra
stap te zetten?
Staatssecretaris Rutte:
Het klinkt wel heel ijdel als ik "ja" zou zeggen, maar ik denk wel dat
het waar is. Er is wel degelijk wat veranderd. Soms doen zich ook kansen
voor. Dat heeft vooral te maken met de 24 uurssessie over het
toekomstscenario die heeft plaatsgevonden, waar echt alle betrokken
partijen aan tafel zaten. Daar is echt een nieuwe start gemaakt. Daar is
gevraagd: hé, vertrouwen we elkaar nog? Ja, we vertrouwen elkaar nu wel
weer. Daarvoor was een kink in de kabel gekomen. We hebben daar anders
naar de veranderstrategie gekeken en daarmee opnieuw vertrouwen gevonden
en gezegd: ja, maar als we het op deze manier doen, dan kunnen we wel
degelijk stappen vooruit zetten. Er is wel degelijk wat veranderd. Ik
weet niet of het aan ons ligt; dat denk ik niet. Soms doen kansen zich
ook gewoon voor en kom je met elkaar tot een betere stap. Dat was vlak
na uitkomst van dit rapport, dus ik denk wel dat we op een beter pad
zijn dan op het moment dat dit rapport werd geschreven.
De heer Stoffer (SGP):
Dat is goed om te horen. Wat mij betreft hoeft er ook nooit enorme
bescheidenheid te zijn als er echt iets anders lijkt te lopen; dan moet
je dat ook gewoon melden, dus dank daarvoor aan de staatssecretaris. Ik
heb nog wel een vervolgvraag. Er komt natuurlijk op een gegeven moment
een nieuw kabinet. Voor de kerst zal het, denk ik, niet lukken, maar je
weet maar nooit; de Voorzitter heeft daar zelf wellicht meer zicht op
dan dat ik dat heb. Dat zal ergens tussen nu en volgend jaar zomer
ongetwijfeld het geval zijn; ik geef maar wat ruimte. De
staatssecretarissen worden vervangen. Hebben zij er dan vertrouwen in
dat als er andere mensen op die posities zouden komen — het hoeft niet,
maar het kan — die berusting niet opnieuw plaats gaat vinden?
Staatssecretaris Rutte:
Het is een terechte vraag. Ik heb dat vertrouwen. Sterker nog, ook als
ik kijk naar het gevoelen hier in de Kamer, denk ik zelfs dat er nog
eerder meer middelen komen en meer druk komt op de agenda die er ligt
dan wij al kunnen aanbrengen. Daar maak ik mij dus geen zorgen over. Het
is wel belangrijk dat we elkaar als betrokken partijen iedere keer
opnieuw in de ogen kijken en zeggen: we zetten een stap vooruit; wat is
daarvoor nodig? We moeten geen stap terug meer zetten of op het punt
komen, zoals de heer Stoffer al voorlas, waarop er sprake zou kunnen
zijn van berusting. Daarvoor is dit veel te belangrijk.
De heer El Abassi (DENK):
Ik had de staatssecretaris gevraagd naar de motie op stuk nr. 294
(31015). Die ging over het invoeren van onafhankelijke controlebezoeken.
Mijn vraag was of die al ingevoerd zijn. Hebben er onafhankelijke
controlebezoeken plaatsgevonden? Zijn pleegkinderen hiervoor face to
face benaderd?
Staatssecretaris Rutte:
Ik denk dat ik naar mijn buurvrouw moet kijken als het gaat om
pleegzorg. Het komt nog aan de orde. Mocht het nou echt niet zo zijn,
dan hebben wij in de tweede termijn iets te doen.
De voorzitter:
Ik wilde de staatssecretaris eigenlijk vragen of hij zijn laatste blokje
wil beantwoorden, want we hebben nog een uur en een kwartier voor de
beantwoording van de staatssecretaris van VWS, de tweede termijn van de
Kamer en de appreciatie van ingediende moties en beantwoording van
gestelde vragen. De staatssecretaris.
Staatssecretaris Rutte:
Oké. Een vraag van de heer Stoffer. Hoe beantwoordt het kabinet de
principiële vraag of maatregelen van kinderbescherming nog wenselijk
zijn als het tijdelijk handelingsperspectief volstrekt ontoereikend is?
Ik heb daar net ook al een aantal dingen over gezegd. Ik herken het
signaal dat kinderrechters regelmatig geen kinderbeschermingsmaatregel
opleggen of verlengen als niet tijdig een vaste jeugdbeschermer
beschikbaar is. Als een maatregel zoals uithuisplaatsing niet goed kan
worden uitgevoerd, bijvoorbeeld als er geen vaste jeugdbeschermer
beschikbaar is, dan dient de kinderrechter altijd kritisch te kijken of
de maatregel het doel dient en er voldoende grond is voor
overheidsingrijpen. Het is echt aan de rechter om die afweging te maken,
maar het is aan ons om met elkaar te organiseren dat de rechter niet op
basis van die gronden die afweging hoeft te maken, zoals mevrouw
Straatman net ook al terecht aangaf.
Betekent het uniform informeren door instellingen ook dat rechters
altijd een eerlijk en glashelder beeld krijgen van het aanbod dat de
instelling daadwerkelijk kan bieden, vraagt de heer Stoffer. De
inspecties geven aan dat de GI's transparanter moeten zijn over
wachtlijsten en de gevolgen voor gezinnen die moeten wachten op een
vaste jeugdbeschermer. De GI's hebben mede daarom aangegeven
gezamenlijke afspraken te maken om ketenpartners, waaronder rechtbanken
en de Raad voor de Kinderbescherming, evenals gemeenten en gezinnen, zo
veel mogelijk uniform te informeren. Met deze afspraken kunnen rechters
de afweging maken of en, zo ja, aan welke GI ze de maatregel toewijzen,
zodat deze ook daadwerkelijk tijdig kan worden uitgevoerd door de
jeugdbescherming. Los daarvan maken GI's op dit moment afspraken en
zeggen: hé, als jij een best practice hebt, kan ik die dan ook niet
overnemen om de wachtlijsten omlaag te krijgen?
Dan de heer Ceder. Die vroeg of ik de mening van hem deel dat er meer
reden is om terughoudendheid te betrachten bij uithuisplaatsing als
kinderen er niet per se beter van worden. In de basis steun ik deze
mening. Als een maatregel zoals een uithuisplaatsing niet goed kan
worden uitgevoerd, bijvoorbeeld als de vaste jeugdbeschermer niet
beschikbaar is, dan dient de kinderrechter altijd kritisch te kijken of
de maatregel het doel dient en of er voldoende grond is voor
overheidsingrijpen. Het is dan aan de rechter om die afweging te maken,
zoals ik net ook al zei tegen de heer Stoffer. De GI's hebben afspraken
gemaakt om te kijken of die wachtlijsten niet beter kunnen worden
teruggedrongen en ze geven daarover meer uniform inzicht.
Ook van de heer Ceder is de vraag: wanneer gaan we dat wetsvoorstel Wet
versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming eens een keer zien
in dit huis? Ik snap het ongeduld, want het is een belangrijk
wetsvoorstel. Tegelijkertijd staat zorgvuldigheid voorop. Het gaat over
rechtsbescherming in heel kwetsbare situaties en dat vereist helaas de
nodige tijd. Ik streef ernaar om het wetsvoorstel begin volgend jaar ter
advisering voor te leggen aan de Raad van State. Ik heb er van de week
nog naar gekeken en we staan echt op het punt om dat te kunnen gaan
doen. Dat betekent dat de Tweede Kamer het wetsvoorstel na de zomer van
2026 kan verwachten.
Een belangrijk punt van mevrouw Westerveld: waarom worden broertjes en
zusjes nog steeds niet altijd samen geplaatst na een uithuisplaatsing,
terwijl daar al een jaar geleden een motie over is aangenomen, en hoe
vaak gaat het nog mis? In 2022 heeft het WODC onderzoek gedaan naar
gescheiden plaatsing van broertjes en zusjes na uithuisplaatsing. Tussen
2015 en 2020 werd 28% van de broertjes en zusjes gescheiden geplaatst.
In de gevallen waar de reden van de gescheiden plaatsing werd vermeld,
bleek het ongeveer even vaak te gaan om praktische belemmeringen als om
contra-indicaties. Het uitgangspunt van het samen plaatsen van broertjes
en zusjes wordt wettelijk verankerd in het wetsvoorstel Wet versterking
rechtsbescherming in de jeugdbescherming. Dit voorstel regelt dat
broertjes en zusjes zowel in het gedwongen als in het vrijwillige kader
samen geplaatst moeten worden, tenzij dit niet in het belang van het
kind is. Daarmee wordt expliciet vastgelegd dat praktische belemmeringen
in principe geen obstakel mogen vormen voor de verwezenlijking van het
recht op samenplaatsing. Het uitgangspunt geldt nu ook al, maar we gaan
dat wel wettelijk steviger verankeren.
Dan vroeg mevrouw Dobbe: bent u bereid ervoor te zorgen dat er meer
ervaringsdeskundigen worden ingezet in de jeugdbescherming? De
gecertificeerde instellingen maken al gebruik van ervaringsdeskundigen
als onderdeel van het beleid, de begeleiding of de
patiëntenparticipatie. Alle gecertificeerde instellingen hebben
bovendien een cliëntenraad; dat is een wettelijke verplichting. In het
toekomstscenario werken we standaard met ervaringsdeskundigen, zowel met
volwassenen als met jongeren. Bij diverse trajecten binnen het
toekomstscenario worden ervaringsdeskundigen betrokken, waaronder in de
proeftuinen.
Dan kom ik bijna tot een afronding. De heer Stoffer had de vraag: uit
onderzoek blijkt … Ik moet even kijken wat de vraag precies is. Die
vraag kan ik niet helemaal ontwarren, dus daar ga ik niet mee aan de
slag.
Dan heb ik een andere vraag van de heer Stoffer. Ik hoop dat die andere
zo meteen alsnog boven water komt. Uit onderzoek blijkt dat volgens
professionals van een omgangsgeschil tussen ouders nu te vaak een
jeugdbeschermingszaak wordt gemaakt. Hoe beoordeelt de staatssecretaris
deze constatering? Ik zie ook dat omgangsconflicten nu soms onnodig in
de jeugdbescherming belanden. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor
het op een goede manier uit elkaar gaan en het maken van afspraken over
het invullen van de omgang. Als dat niet lukt, is gerichte hulp en
ondersteuning nodig. De afgelopen periode heb ik daarom samen met de
staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport bijgedragen aan de
ontwikkeling van een wetenschappelijk onderbouwde werkwijze en
scheidingsexpertise. Hierover heb ik uw Kamer begin oktober van dit jaar
geïnformeerd. We moedigen professionals, organisaties en alle gemeenten
aan om hiermee aan de slag te gaan en de opgedane kennis, tools en
perspectieven op maat te verwerken in de eigen lokale aanpak. Ik wil
daar wel bij zeggen dat het in situaties waarin er sprake is van intiem
geweld niet leidt tot veiligheid om ouders vrolijk door één deur te
laten lopen, om het maar even heel gechargeerd te zeggen. Ik zag vandaag
ook weer een indringend stuk hierover in de Volkskrant staan. Laten we
daar wel scherp op blijven. Maar in alle andere gevallen ligt er een
heldere richtlijn over hoe we ervoor kunnen zorgen dat deze conflicten
zo veel mogelijk voorkomen worden.
Daarmee kom ik tot een afronding. Wellicht is er nu ruimte voor mijn
buurvrouw — of nog niet.
De voorzitter:
Ik zie nog twee leden die een interruptie hebben. Ik wil interrupties
toestaan in tweeën.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Er was nog een openstaande vraag, namelijk waarom er nog steeds een
bezuiniging staat in de begroting van JenV die ook raakt aan de
jeugdbescherming.
De voorzitter:
Die tellen we niet als interruptie.
Staatssecretaris Rutte:
Even kijken. Die had ik … Daar had ik wel wat informatie over.
De voorzitter:
Het mag ook in tweede termijn.
Staatssecretaris Rutte:
Nee, het kan nu wel. De taakstelling voor de subsidiebudgetten, zoals
opgenomen in het coalitieakkoord van het demissionaire kabinet, is
destijds in de JenV-begroting verwerkt. Zoals in de voortgangsbrief
jeugdbescherming van 16 juni van dit jaar aan uw Kamer is gemeld, is er
geen noodzaak om subsidieontvangers en uitvoeringsorganisaties op het
terrein van jeugdbescherming te korten op lopende subsidies. Wel kan de
taakstelling tot gevolg hebben dat er in de toekomst minder budget
beschikbaar is voor incidentele subsidies op het terrein van de
jeugdbescherming.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik ben niet van plan om hier een woordspel van te maken, maar we hebben
ook schriftelijke vragen gesteld over de daling van de budgetten. De
beantwoording van het ministerie was dat het niet wordt veroorzaakt door
een subsidietaakstelling, maar door het wegvallen van het budget.
Volgens mij hebben we het dan over hetzelfde, namelijk dat er gewoon
minder budget is voor taken die we allemaal belangrijk vinden. Ik zou de
staatssecretaris willen vragen om daar nog eens heel goed naar te
kijken. Of het nou een bezuiniging of een vermindering van subsidies
wordt, er is gewoon minder geld beschikbaar in de toekomst. Gelet op
alle uitdagingen waar deze staatssecretaris mee te maken heeft, lijkt me
dat niet slim.
Staatssecretaris Rutte:
Ik neem daar kennis van. We gaan elkaar daarover bij het WGO Jeugd
ongetwijfeld in de haren vliegen. Zo hoort het ook.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik heb een vraag over ervaringsdeskundigheid. Ik denk dat hier sprake is
van een verschil tussen theorie en praktijk. Op papier is het allemaal
goed geregeld en in de rapportage staat het allemaal goed, maar in de
praktijk wordt het wat minder goed beleefd, om het maar zo zeggen. Bij
jeugdzorginstellingen en bij specialistische jeugdzorg wordt
ervaringsdeskundigheid best wel breed ingezet. Dat wordt ook heel
positief beoordeeld.
De voorzitter:
Uw vraag?
Mevrouw Dobbe (SP):
Van de jeugdbeschermingsinstellingen en jeugdbeschermers horen we dat
echter heel anders terug. Mijn vraag is of u zich ervoor wilt inzetten
om te zorgen dat het wél gebeurt, staatssecretaris.
Staatssecretaris Rutte:
Als op papier staat dat het moet, dan hebben we ook de taak om te zorgen
dat het in de praktijk gebeurt. Ik kan me voorstellen dat de verhouding
tussen de medewerkers van een jeugdbeschermingsorganisatie en
ervaringsdeskundigen soms wat moeizamer is. Soms is die relatie wat
minder vrolijk. Een jeugdbeschermer wordt toch gezien als iemand die kan
hebben ingegrepen in een gezin, dus daar schuurt het wat meer. Maar
juist daarom is het zo belangrijk om wel degelijk met
ervaringsdeskundigen te werken: voor ervaringsopbouw en om te zorgen dat
we de goeie dingen doen.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Dobbe.
Mevrouw Dobbe (SP):
Het is dan inderdaad des te belangrijker, denk ik. Het zou fijn zijn om
dat concreet te krijgen. Als we toch interrupties in tweeën doen, dan
zou ik het tweede deel willen gebruiken voor de personeelstekorten. Ik
heb de discussie over de personeelstekorten namelijk gehoord. Ook de
inspecties constateren dat veel van de problemen daar óók vandaan komen.
Nog los van wat je vindt van het stelsel: je hebt mensen nodig. Ik hoor
de staatssecretaris zeggen het te willen oplossen door de instroom van
jeugd te verminderen en door het ziekteverzuim aan te pakken. Ik hoor
hem niets zeggen over de instroom van zorgverleners. Gaat hij ook
werven? Gaat hij zorgen dat er fatsoenlijke salarissen worden betaald?
Dat soort factoren helpen om ervoor te zorgen dat mensen in de sector
komen werken.
Staatssecretaris Rutte:
Over de cao, waarin de salarissen worden bepaald, heb ik geen
zeggenschap. Daar kan ik geen uitspraken over doen. We zijn er wel
degelijk intensief mee bezig. Het belangrijkste is dat het werk
aantrekkelijk wordt. Daarom hebben we de werklast van jeugdbeschermers
het afgelopen jaar ook fors verlaagd. We hebben er ook financieel in
geïnvesteerd. Daar hadden we namelijk wél invloed op. Daarmee is het
werk ook daadwerkelijk aantrekkelijker geworden. Dat was ook nodig, want
anders houden we het met elkaar niet vol. Daarnaast is het ook
belangrijk, zoals ik heb gezegd, dat we ook hier blijven uitstralen dat
het belangrijk en goed werk is. Het werven en selecteren is niet aan
mij, maar aan de GI's. Ik heb geen reden om aan te nemen dat ze dat niet
volop doen.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ik heb het idee dat de staatssecretaris het laatste gedeelte van mijn
inbreng helemaal is vergeten.
Staatssecretaris Rutte:
Dat is niet goed.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Nee, dat is niet goed, denk ik. Ik heb een vraag naar aanleiding van het
nieuws van RTL Nieuws en Investico dat er jaarlijks honderden zaken van
huiselijk geweld niet worden vervolgd ondanks dat er voldoende bewijs is
en dat wel zou moeten. Het zou in het belang van het kind zijn. Volgens
de PVV heeft het een onmiddellijke correlatie met de gang van zaken dat
kinderen uit huis worden geplaatst. Daarom had ik ook vragen. Kan de
staatssecretaris bevestigen dat het belang van het kind nooit een
geldige reden mag zijn om juridisch haalbare zaken van huiselijk geweld
te seponeren? Graag een reactie. Is de staatssecretaris bereid het OM
via de wet bindend te instrueren om zaken van huiselijk geweld met
voldoende bewijs standaard te vervolgen? Ik had ook een laatste vraag.
Is de staatssecretaris bereid om strafvorderingsrichtlijnen voor
huiselijk geweld en kindermishandeling aan te scherpen, zodat de
strafeis ook beter gaat aansluiten bij de wettelijke maximale straf en
de maatschappelijke ernst die het met zich meebrengt? Die vragen waren
nog niet beantwoord.
Staatssecretaris Rutte:
Daar kan ik kort op ingaan. Huiselijk geweld is een zeer aangelegen
punt. Het bestrijden van femicide is een van de kernpunten in mijn
portefeuille. Daar besteed ik veel aandacht aan, en terecht. Femicide is
een eindpunt, maar er gaan helaas ook veel stappen aan vooraf, waaronder
vaak geweld, dus geweld in afhankelijkheidsrelaties en huiselijk geweld.
Ik deel met mevrouw Van Meetelen dat het zorgelijk is dat in
huiselijkgeweldzaken vaak moeizaam tot vervolging van daders wordt
gekomen. Dat heeft aandacht nodig. Ik zal het ook opnemen met mijn
collega, de minister van Justitie, die daar gesprekken over heeft met
het Openbaar Ministerie. Het is niet aan mij om te zeggen wanneer wel en
niet vervolgd kan en moet worden. Daar heb ik net ook al een klein
debatje over gehad met mevrouw Van Meetelen. Maar we kunnen wel kijken
wat er nodig is om te zorgen dat de bewijspositie in gevallen van
huiselijk geweld in ieder geval in orde is en dat we dit de juiste
aandacht geven.
De voorzitter:
Echt heel kort, mevrouw Van Meetelen.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
We zullen in ieder geval met een motie komen hierover. Stel dat er
sprake is van aantoonbaar huiselijk geweld en dat er niet wordt vervolgd
omdat dat in het belang van het kind zou zijn, terwijl alle onderzoeken
al aangeven dat dat juist wel schadelijk is. Ik denk dat dat niet meer
mag gebeuren en dat het zeer belangrijk is dat er altijd vervolgd moet
worden. Ik denk dat dat een verbetering zal zijn voor kinderen die uit
huis geplaatst worden. Dan kunnen we die misschien wel thuis laten.
Staatssecretaris Rutte:
Ik ga de motie bezien.
Mevrouw Straatman (CDA):
Ik zal het kort houden, voorzitter. De CDA-fractie heeft wel grote
zorgen over de conclusie in het inspectierapport over het volgende feit.
Bij uithuisplaatsingen met perspectief voor terugplaatsing is er
eigenlijk te weinig capaciteit om ervoor te zorgen dat ouders en
uithuisgeplaatste kinderen contact kunnen houden. Ik weet dat er een
wetsvoorstel in de maak is dat een wettelijke omgangsregeling regelt. De
conclusie van deze inspectierapporten is ook dat we verschillende
wettelijke termijnen afspreken, maar dat die in de praktijk niet
nageleefd kunnen worden.
De voorzitter:
En uw vraag?
Mevrouw Straatman (CDA):
De vraag van de CDA-fractie is: hoe kunnen we voorkomen dat we geen
nieuwe papieren werkelijkheid creëren, maar dat de omgang tussen ouder
en kind altijd prioriteit blijft houden, ook in de praktijk?
Staatssecretaris Rutte:
Daar heb ik helaas geen toverformule voor. Ik deel wel die zorg. Als het
ons niet lukt om dit stelsel op orde te krijgen, dan zal ook dit
onderdeel van het contact onder druk kunnen komen te staan. Ik deel met
mevrouw Straatman dat dit een wezenlijk onderdeel is van de hele
jeugdbescherming en de jeugdzorg.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Sorry voorzitter, maar ik heb nog een onbeantwoorde vraag.
Staatssecretaris Rutte:
En ik heb zo mijn best gedaan. Maar dat is goed.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Die gaat over het opvolgen van de eerdere adviezen van de
commissie-Samson en commissie-De Winter. Het ene rapport, van De Winter,
ligt hier. Ik heb de indruk dat die rapporten hier in de Kamer met veel
bombarie worden besproken, en terecht, maar dat het na een paar jaar
weer verwatert. Mijn vraag was: zijn volgens het kabinet al die adviezen
opgevolgd?
Staatssecretaris Rutte:
Dat is wellicht een mooi bruggetje. Het staat mij bij dat mijn collega
daar een setje antwoorden over heeft. Mocht dat niet zo zijn, dan kom ik
er in de tweede termijn op terug.
De voorzitter:
Dank u wel, staatssecretaris. We gaan luisteren naar uw collega, de
staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor haar
beantwoording in de eerste termijn van de zijde van het kabinet.
Staatssecretaris Tielen:
Dank u wel, voorzitter. De afgelopen weken zijn we opnieuw
geconfronteerd met heftige berichten over kinderen die in onveilige
situaties terecht zijn gekomen terwijl zij mochten verwachten dat ze
veilig waren. Na de mishandeling van het meisje in een pleeggezin in
Vlaardingen is recent ook het bericht naar buiten gekomen over de
mishandeling van twee kinderen in een gezinshuis in Noord-Nederland.
Kamerleden refereerden er al aan. Deze gebeurtenissen raken ons
allemaal, en mij ook. Het maakt ons verdrietig, boos en onmachtig. Maar
laat me allereerst zeggen dat mijn gedachten uitgaan naar de betrokken
kinderen, hun ouders en alle andere directe betrokkenen.
Vandaag heeft de Kamer veel vragen gesteld over de stappen die wij nemen
om kinderen in kwetsbare situaties te beschermen. Dat is, denk ik, heel
terecht. Kinderen moeten veilig zijn en geen gevaar lopen in een
omgeving die juist bedoeld is ter bescherming van hun veiligheid.
Daarvoor zijn wij als overheid medeverantwoordelijk. Maar helaas kan ook
de overheid de kans op incidenten en heftige gebeurtenissen niet
terugbrengen naar nul. Ik zie het wel als mijn taak, samen met de
staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, om het maximale te doen om
dit soort gebeurtenissen te voorkomen en de kans erop zo klein mogelijk
te maken. Dat is een verantwoordelijkheid die ik zeer serieus neem. Ik
hoop te laten zien dat we als kabinet de oproep tot stevig leiderschap —
daar is een paar keer naar verwezen — ook in daden serieus kunnen tonen,
niet alleen als kabinet, maar ook samen met gemeentes, aanbieders
enzovoort.
Deze gebeurtenissen laten ook zien dat er nog grote stappen te zetten
zijn en dat we nog wat te doen hebben op dit gebied. De
inspectierapporten die verschenen zijn, beschrijven dat uitgebreid. We
hebben de afgelopen maanden niet stilgezeten. We zijn specifiek voor
pleegzorg onder andere bezig geweest met bijvoorbeeld het verbeteren van
de screening van pleegouders, het verbeteren van de samenwerking tussen
gecertificeerde instellingen en pleegzorgaanbieders, omdat zij samen de
pleegouders en de ouders rond het kind bij moeten staan, en het steviger
verankeren van een-op-eengesprekken met pleegkinderen. Ook voor de
gezinshuiszorg wil ik weten wat nodig is om verdere verbeterstappen te
zetten.
Daarnaast werken we aan de Hervormingsagenda Jeugd, aan het verbeteren
van de beschikbaarheid van passende hulp. Met de Hervormingsagenda Jeugd
richten we ons allereerst op proberen te regelen dat er minder behoefte
is aan jeugdzorg, dat minder kinderen jeugdzorg nodig hebben, onder
andere door kinderen weerbaar en veilig te laten opgroeien en door de
meest kwetsbare kinderen te helpen met tijdig passende hulp in een
stelsel dat houdbaar is voor de toekomst, ook financieel. Hiervoor zijn
we in ieder geval al bezig geweest met het wetsvoorstel Verbetering
beschikbaarheid jeugdzorg, dat inmiddels door beide Kamers is aangenomen
en per 1 januari in zal gaan, zijn we bezig met het convenant Stevige
Lokale Teams, zodat dicht bij het gezin hulp geboden kan worden in het
brede domein, en zijn we bezig met het wetsvoorstel Reikwijdte, waarvan
ik hoop dat we begin '26 in consultatie kunnen gaan en waarbij we
constant werken aan betere kwaliteit en effectiviteit van de
jeugdhulp.
Er is veel te doen, maar voordat ik overga tot de blokjes, wil ik nog
een paar dingen zeggen. Allereerst zijn er heel veel professionals,
waaronder ook duizenden pleegouders en gezinshuisouders, die zich
dagelijks met liefde, warmte en veiligheid inzetten om kinderen een plek
te bieden om veilig en gehecht op te groeien in een relatief redelijk
normaal gezinsverband. Daar is door een paar van uw leden ook aan
gerefereerd. Ik zou het heel erg vinden als we het alleen over de
incidenten hebben en niet over al die mensen die het met hart en ziel
doen. Ik wil dan ook bij dezen mijn dank en waardering uitspreken ten
aanzien van al die mensen die zich daar elke dag voor inzetten.
Ook wil ik de nieuwe leden in de Kamer complimenteren en feliciteren met
hun bijdragen aan dit debat, dat op zichzelf niet het vreugdevolste
debat is maar tot nu toe wel een goed debat. Ik heb vanuit verschillende
perspectieven mooie bijdragen gehoord die ons daadwerkelijk ook
handvatten geven om het debat goed te voeren.
En er zijn veel vragen gesteld. Ik zal dan ook proberen daar goed
antwoord op te geven. Ik heb drie mapjes, waarvan één dik mapje. Mijn
eerste mapje heet "stelsel"; dat is het dikke mapje. Dan heb ik er
eentje met vragen en antwoorden over pleegzorg en gezinshuizen
specifiek. En dan zijn er nog wat resterende overige vragen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik deel mee dat we wat extra tijd nemen voor dit debat. Het
stond aanvankelijk gepland tot 16.15 uur, maar we gaan nu door tot 17.00
uur. Dat zegt niets over de oproep om nog steeds kort en bondig te
blijven, maar we hebben iets meer tijd en ruimte om ook de
staatssecretaris goed te kunnen bevragen na ieder blokje. Het woord is
aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Tielen:
U kent mij, voorzitter. Ik zal proberen het compact en doelgericht te
doen. Er is een aantal vragen gesteld over het stelsel, allereerst
eentje over hoe wij onze stelselverantwoordelijkheid eigenlijk zien. Ik
denk dat staatssecretaris Rutte van Justitie en Veiligheid daar op zich
al een mooi antwoord op heeft gegeven: wij zijn er om ervoor te zorgen
dat de wetten, de regels en de structuur kloppen, controleerbaar zijn en
daadwerkelijk bijdragen aan wat nodig is voor al die kinderen, namelijk
gezond, veilig en gehecht opgroeien. Ik voel net als de inspectie ook
wel de stevige urgentie om het stelsel dat er ligt te verbeteren, zodat
jeugdigen en hun ouders tijdig geholpen kunnen worden. Daarom zijn we
dus bezig met de hervormingsagenda en het toekomstscenario —- ik heb
daar net al wat dingen over gezegd — waarbij we met name ook proberen om
integrale ondersteuning van gezinnen te creëren, met een centrale rol
voor stevige lokale teams in de gemeentes, waarbij vanuit verschillende
invalshoeken dicht op het gezin hulp geboden kan worden als dat nodig
is. In het voorjaar zullen we terugkomen op het toekomstscenario. Vóór
het wetgevingsoverleg Jeugd zal ik in een uitgebreide contourenbrief of
routekaart — ik weet niet hoe we het moeten noemen — nog even uitgebreid
en concreet op een rijtje zetten hoe we al die elementen aanpakken die
ik heb genoemd van de aanscherpingen van de Hervormingsagenda Jeugd en
wanneer de Kamer wat kan verwachten.
Mevrouw Dobbe vroeg hoe het kan dat die hervormingen die wel mooi
allemaal opgeschreven staan in de hervormingsagenda eigenlijk nauwelijks
van de grond komen. Ik weet niet of dat zo is, alhoewel ik ook voel dat
het beter, steviger en wellicht ook sneller zou moeten kunnen. We werken
er hard aan, onder andere naar aanleiding van het advies van de
deskundigencommissie onder leiding van mevrouw Van Ark over hoe we die
hervormingsagenda kunnen versterken. Er worden belangrijke stappen
gezet. Zoals ik al zei, is de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg
per het volgende kalenderjaar in werking en verwacht ik u ook op het
gebied van de stevige lokale teams en de Wet reikwijdte begin volgend
jaar te kunnen informeren. Het kost wel tijd, misschien meer tijd dan we
willen, maar ik denk dat het belangrijk is om binnen het stelsel
waarvoor wij als Rijk stelselverantwoordelijk zijn maar waarin ook
sprake is van een belangrijke rol en verantwoordelijkheid voor onder
andere de gemeentes, goed overleg te kunnen hebben om die samenwerking
constructief en met een goede verantwoordelijkheidsverdeling af te
spreken. Ik kan u zeggen dat dat af en toe tot stevige overleggen leidt,
maar uiteindelijk hopelijk wel met een gezamenlijke rol en
verantwoordelijkheid.
Meevrouw Van der Plas vroeg waarom we niet meer inzetten op preventie en
ook daadwerkelijk zorgen dat problemen vroeg gesignaleerd worden, zodat
de escalatie richting jeugdbescherming misschien niet eens nodig zou
hoeven zijn. Ik erken dat en ik denk dat het ook een belangrijk doelen
van de Hervormingsagenda Jeugd is om echt te zorgen dat er minder
behoefte aan jeugdzorg is, omdat het thuis gewoon op alle vlakken beter
gaat en kinderen zich veilig en gehecht weten in hun opgroeiomgeving.
Dat proberen we onder andere met het convenant Stevige lokale teams. Met
het wetsvoorstel Reikwijdte proberen we ook om met gemeentes samen te
zorgen voor stevige afspraken rondom de pedagogische basis, zoals dat in
jargon mooi heet, en ervoor te zorgen dat daar ook in gemeentes
voldoende aandacht voor is, bijvoorbeeld om alledaagse opvoedvragen al
eerder te kunnen signaleren en daar hulp in te kunnen bieden als ouders
hulp nodig hebben, ook als het gaat om de school, kinderopvang
enzovoort. Ook de jeugdgezondheidszorg heeft een belangrijke rol in
vroegsignalering en preventie. Om al die dingen met elkaar ook goed te
borgen maken we daar afspraken met de gemeentes over.
Meneer Van Houwelingen vroeg hoe het komt dat zo veel kinderen jeugdzorg
krijgen of nodig hebben. Hij noemde daarbij overigens het getal een op
de tien, maar we zitten helaas zelfs nog hoger. Het doel zou zijn om die
trend, die al langer gaande is, te keren. Dat heeft met heel veel dingen
te maken, niet alleen met de jeugdzorg zelf maar ook met heel veel
maatschappelijke ontwikkelingen rondom opvoeden en opgroeien; daar zijn
ook rapporten over geschreven. Daarom vinden we het zo belangrijk om die
integrale gezinsgerichte benadering van hulpvragen goed te kunnen
borgen, onder andere met stevige lokale teams, en om ervoor te zorgen
dat ouders opvoedhulp, om het maar even met een brede term te duiden,
dichtbij kunnen krijgen, zodat ze het ook aankunnen en daadwerkelijk de
opgroei-omgeving kunnen bieden die nodig is. Dat heeft met van alles en
nog wat te maken: met inkomensproblemen en armoede, met
relatieproblematiek, waarnaar meneer Stoffer al verwees, en met ... U
kunt het zo gek niet bedenken, maar al dat soort dingen heeft in een
gezin met kinderen invloed op hoe de veiligheid thuis is. Daar willen we
vroeg bij kunnen zijn. Dat is een belangrijk onderwerp in de
Hervormingsagenda Jeugd.
Meneer Van Houwelingen vroeg ook, en daar heeft de staatssecretaris ook
al naar verwezen: als je niet zeker weet dat het veiliger is, moet je
dan wel ingrijpen? Ik denk dat dat dilemma heel scherp voorligt en dat
het ook daadwerkelijk, elke dag in het leven van heel veel
jeugdbeschermers en jeugdzorgmedewerkers speelt. Iedereen wil het liefst
dat een kind gewoon thuis kan opgroeien, veilig en gehecht, zeg ik
nogmaals. Daarom is voor heel veel jeugdzorgmedewerkers en andere
betrokkenen — denk aan docenten, kinderopvang et cetera — ook de vraag:
moet ik iets? Gelukkig hebben we experts die daarover kunnen meedenken.
Ook is er een meldcode, waarbij de eerste stap niet is om direct te
escaleren naar maatregelen, meldingen of wat dan ook, maar om mensen te
helpen om die afweging te maken. Onder andere Veilig Thuis kan daar ook
goed advies bij geven. Is het pluis, is het niet pluis? Staatssecretaris
Rutte gaf daar al een mooie beschrijving van. Wat heb je nodig? Met wie
kun je erover sparren? En wat moeten we doen om ouders te helpen het
pluisgevoel weer terug te brengen? En wat kan ik doen als dat niet lukt?
Die meldcode zit goed in elkaar; die is samengesteld door experts.
Meerderen van u vroegen hoe het zit met de besparingsopgave. Een aantal
keren heb ik gehoord: een half miljard. Ik vind de geldkwestie wel
ingewikkeld. In de eerste plaats omdat geld niet het belangrijkste zou
moeten zijn. Tegelijkertijd weten we dat geld nodig is om dingen goed te
kunnen doen. Het is misschien goed om dan toch nog eventjes te
benadrukken dat in dit kalenderjaar het kabinet fors extra — oké:
incidentele — middelen heeft uitgetrokken voor jeugdzorg en gemeentes,
namelijk 3,7 miljard euro. Dat is dit jaar uitgetrokken om ervoor te
zorgen dat gemeentes hun jeugdzorg aankunnen, maar ook kunnen meewerken
aan de transitie. Die afspraak is ook met gemeentes gemaakt om de
transitie, die ook is beschreven in de hervormingsagenda, vooruit te
zetten. Ik kan allerlei plussen en minnen op gaan lepelen, maar ik denk
niet dat dat heel erg helpt. Maar laten we zeggen dat we de komende
jaren gaan zorgen dat die transitie plaatsvindt en ook, zoals meerdere
leden al hebben gezegd, dat minder kinderen jeugdzorg nodig
hebben.
Mevrouw Wendel vroeg naar de routekaart. Ik zei al: ik kom voor het
wetgevingsoverleg dat in februari gepland staat, met een brief of
routekaart. In ieder geval staat daarin hoe wij al die stappen die horen
bij de Hervormingsagenda Jeugd invulling geven. Dan gaat het dus onder
andere over het convenant Stevige lokale teams, de wet over de
reikwijdte van de jeugdzorg en de systematiek voor de
langetermijnfinanciering waar we aan werken. Het is niet dat ze dan al
klaar zijn, maar wel wordt aangegeven op welke termijn de Kamer er wat
over kan verwachten.
Mevrouw Straatman vroeg naar de administratieve lasten. Dat is, denk ik,
een heel terecht punt. Misschien hebben we daar nog wel iets te weinig
aandacht aan besteed in dit debat. Alle tijd die professionals moeten
besteden aan administratie, kan niet besteed worden aan onder andere
betekenisvol contact, om het maar zo te zeggen. In de Hervormingsagenda
Jeugd hebben we afgesproken om meer standaardisatie toe te passen. Dan
gaat het over zogenoemde "producten" en registratie-eisen, waarbij
jeugdzorgaanbieders en professionals meer volgens standaardnormen kunnen
registreren. Dat zou een hoop tijd moeten schelen. Daarnaast zijn we met
gemeenten in overleg om de verschillen in uitgaven van gemeenten te
verminderen. Dat gebeurt onder andere door het uniformeren van de manier
waarop kostprijzen worden berekend en het uniformeren van het begrip
"wachttijd". Dat klinkt allemaal een beetje bureaucratisch en dat is het
ook, maar het doel is inderdaad om gewoon minder verschillen te hebben,
en daardoor minder tijd kwijt te zijn aan administratie.
Voorzitter. Dan de vraag over de eigen bijdrage. Ik had die verwacht. Er
is een motie aangenomen door de Tweede Kamer over het stoppen met de
voorbereiding van een wetsvoorstel om een eigen bijdrage in te voeren
voor de jeugdzorg. Ik heb die motie destijds ontraden. Uw Kamer heeft
toch besloten om die motie te steunen. Dat is ingewikkeld. De eigen
bijdrage is een kabinetsbesluit dat is genomen, dat per 2028 in de
boeken staat, ook met een financiële besparing voor de jeugdzorg van 260
miljoen euro. Als moties met financiële consequenties worden ingediend,
helpt het ook als daar een deugdelijke dekking bij zit. Die is er niet;
die heb ik niet gevonden en die was ook niet meegeleverd met de motie.
Dat levert dus een vraagstuk op waarop we beide nog geen antwoord
hebben, de Kamer niet en ook het kabinet niet. Ik ben dus heel
voorzichtig aan het berekenen wat wel en niet kan, maar als de Kamer
echt wil voorkomen dat we die eigen bijdrage invoeren, dan zal de Kamer
ook met me mee moeten denken over hoe we dat dan betalen.
Dan de vraag van enkele van uw leden over het terugbrengen van de regie
op de zwaardere jeugdzorg bij het Rijk. De vraag is of dat oplossingen
gaat bieden. Mijn afdronk daarvan is: niet. Punt één. Specialistische
jeugdzorg heeft nooit onder finale regie van het Rijk gelegen. Dat zou
dus betekenen dat we echt op een heel nieuwe manier dat deel van het
stelsel moeten indelen. Het gaat ook leiden tot een schot tussen de zorg
die onder regie van gemeentes wordt geleverd en de zorg die onder de
regie van het Rijk wordt geleverd. Ik kwam er in mijn eerste zinnen al
op: heel veel problemen in gezinnen en met de jeugdzorg hebben juist te
maken met feiten die niet rondom het kind hangen maar eigenlijk breder
zijn. We noemden het al: schulden, bestaanszekerheid,
relatieproblematiek van ouders enzovoort. Door dat uit elkaar te
trekken, ga je het probleem in mijn stellige overtuiging dus niet
oplossen. Ook de deskundigencommissie van Van Ark heeft aangegeven dat
de jeugdzorg binnen het decentrale stelsel beter kan worden
georganiseerd zonder de regie naar het Rijk te trekken. We zijn dan ook
met de aanbeveling van de commissie-Van Ark bezig om te bekijken hoe we
dat goed kunnen doen. Zoals ik al zei, proberen we daarbij echt samen
met de gemeentes op te trekken, en vervolgens ook samen met de
specialistische jeugdhulp. Zo zorgen we er echt voor dat er geen
schotten ontstaan maar dat het in elkaar steekt, en kunnen we ook de
brede jeugdproblematiek aanvliegen.
Er waren enkele vragen over tijdige en passende jeugdhulp. Enkelen van u
zeiden: sommige gemeentes zeggen "leuk hoor, dat een gecertificeerde
instelling jeugdzorg aanbeveelt", maar wij blokkeren dat. Als dat
gebeurt, is dat uiteraard niet wenselijk. Het is niet voor niks dat
jeugdzorg wordt aangewezen. In de Jeugdwet hebben we bepaald dat een
gecertificeerde instelling bepaalt welke hulp nodig is, dat die overlegt
met gemeentes en dat de gemeente vervolgens ervoor verantwoordelijk is
om die hulp ook in te zetten. Wij verwachten dat we met die stevige
lokale teams samenwerkingsafspraken tussen gemeentes en verwijzers, in
dit geval gecertificeerde instellingen, goed kunnen vastleggen. Ze
hebben immers ook aan beide kanten een belang om ervoor te zorgen dat de
kinderen die het het hardst nodig hebben en die het meest gebaat zijn
bij passende jeugdhulp die ook tijdig kunnen krijgen. De Wet verbetering
beschikbaarheid jeugdzorg, die per januari ingaat, maakt ook dat
gemeentes verplichte regiovisies maken, onder andere over de afstemming
over schaarse jeugdhulp. Omdat ik het vanzelfsprekend vind, neem ik aan
— ik zal dat nog even dubbelchecken — dat gecertificeerde instellingen
ook betrokken zijn bij de regiovisies die gemaakt worden door gemeentes
in een bepaalde regio. Daarnaast voeren wij met gemeentes,
gecertificeerde instellingen en de aanbieders het gesprek over hoe we
omgaan met verwijzingen, over de verwachtingen over en weer, en over wat
we daarover kunnen vastleggen. Dat was een lang antwoord, maar het was
ook een hele goede vraag van meerdere van uw leden, denk ik.
Dan ga ik door met een vraag over de sturing door gemeentes, die onder
andere werd gesteld door de CDA-fractie. Er werd gevraagd welke
oplossingen we zien voor het feit dat gemeentes niet kunnen sturen op
kwaliteit, capaciteit en continuïteit. De specialistische jeugdhulp en
het daarbij horende contractmanagement zorgen ervoor dat gemeentes een
belangrijk instrument hebben voor de kwaliteit, capaciteit en
continuïteit, zowel bij het inkopen zelf als bij het betalen van de
facturen die ze toegestuurd krijgen, zo mag ik verwachten. Gemeentes
hebben dus behoorlijk wat instrumenten in handen. Met de Wet verbetering
beschikbaarheid jeugdzorg hebben ze dat per januari ook op regionaal
niveau voor de specialistische jeugdzorg. In de wet hebben we overigens
ook afgesproken dat gemeenteraden meekijken met de regiovisie als het
gaat over specialistische jeugdhulpvormen, met de aanbeveling dat ze
kijken naar wachttijden en afstemming. Gemeentes hebben daarmee
eenduidige kaders die hen helpen bij regionale inkoop en daarmee dus ook
structureel betere grip geven op kwaliteit, capaciteit en
continuïteit.
Mevrouw Van der Plas vroeg of het een idee is om kinderrechters de
bevoegdheid te geven om therapieën en behandelingen dwingend voor te
schrijven. Het korte antwoord zou "nee" zijn, maar ik geef iets meer
duiding. Rechters hebben al allerlei bevoegdheden en bepalen of een
kinderbeschermingsmaatregel nodig is. Vervolgens zijn de gecertificeerde
instellingen aan zet om die maatregelen uit te voeren en door te
verwijzen naar jeugdhulp. Zoals ik net al zei over de afstemming tussen
gemeentes en de gecertificeerde instellingen: in de
samenwerkingsafspraken moet vastgelegd worden hoe ze omgaan met die
verwijzingen, om te voorkomen dat er om oneigenlijke redenen wordt
afgezien van de aanbeveling van de gecertificeerde instellingen, die de
opdracht van de rechters hebben gekregen.
Mevrouw Straatman vroeg naar de complexe casuïstiek. Ze vroeg of er
misschien één regiepunt moet komen voor complexe situaties, met een
soort doorzettingsmacht. Op zichzelf is dat er al en ligt dat bij
gemeentes. Sommige gemeentes hebben dat ook wel goed ingericht. In mijn
gemeente, de gemeente Utrecht, is er bijvoorbeeld een OMO-functionaris
waarbij complexe situaties multidisciplinair worden bekeken. Vervolgens
wordt gekeken op welke manier doorzettingsmacht plaats moet vinden. Dat
is er dus al; dat kan al. De aanbeveling zou zijn om iets dergelijks in
alle gemeentes handen en voeten te geven. Als gemeentes, ouders,
jeugdigen of zorgverleners daarbij vastlopen, kunnen zij altijd terecht
bij een regionaal expertteam per jeugdregio. Daar zijn consultatie,
advies en procesregie beschikbaar wanneer complexe zorgvragen helemaal
vastgelopen zijn. Daarnaast is er nog een bovenregionaal
expertisenetwerk, voor het geval dat de RET's er niet uitkomen. Op
zichzelf is dat dus structureel ingeregeld.
Mevrouw Straatman vroeg ook naar de continuïteit van hulp en zei dat die
onder druk staat. Ze vroeg of er een vorm van overbruggingszorg nodig
is. Overbruggingszorg kan een goede oplossing zijn bij wachttijden. Dat
hangt natuurlijk heel erg af van de situatie en de context. Er is een
handreiking opgesteld door het Nederlands Jeugdinstituut: Afwegingen bij
de inzet van schaarse jeugdhulp. Deze kan helpen bij
overbruggingszorg.
Mevrouw Dobbe vroeg ook naar de verwijzing van GI's naar jeugdhulp en
wat gemeentes daar vervolgens mee doen. Zoals ik net al heb gezegd, is
het in principe niet wenselijk, maar met de Wet verbetering
beschikbaarheid jeugdzorg leggen we in ieder geval een bedding voor
betere samenwerkingsafspraken tussen gemeentes en GI's, ook om te
voorkomen dat om onwenselijke redenen wordt afgezien van
jeugdhulp.
Mevrouw Dobbe vroeg ook naar budgetplafonds. Het punt is dat we
gemeentes met de Jeugdwet de opdracht hebben gegeven om zelf te bepalen
wat ze inkopen als het gaat over jeugdhulp. Het is dus aan gemeentes
zelf om als contractpartij financiële afspraken te maken met
jeugdhulpaanbieders. Er zijn gemeentes, weet ik, die met budgetplafonds
werken. Overigens zijn die volgens mij nooit absoluut. Als blijkt dat
aanbieders gedurende het jaar geen budget meer hebben, dan zijn ze daar
over het algemeen over in gesprek met de gemeente en de jeugdregio. In
elk geval — daar zijn we het volgens mij allemaal over eens — mogen
budgetplafonds er niet toe leiden dat kwetsbare jongeren niet de zorg
krijgen die ze nodig hebben. Gemeentes blijven verantwoordelijk voor een
toereikend aanbod. Dat is dus onderdeel van de gesprekken die we met
gemeentes hebben, onder andere naar aanleiding van de Wet verbetering
beschikbaarheid jeugdzorg en ook in de aanloop naar de wet over de
reikwijdte.
Dan waren er nog een aantal vragen over de arbeidsmarkttekorten. Ik denk
dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid daar al een aantal
antwoorden op heeft gegeven. We kunnen het nog een beetje breder
stellen, aangezien we in de hele zorg natuurlijk behoefte hebben aan
goeie arbeidskrachten en we daar overal personeelskrapte tegenkomen.
Collega minister Bruijn heeft de hoofdverantwoordelijkheid voor de
personeelstekorten, of ten minste voor het keren daarvan in de hele
zorg. Hij heeft een aanpak langs drie lijnen uitgezet, waarbij het
verminderen van de tijd die zorgverleners besteden aan administratieve
lasten een belangrijke is. De andere twee zijn de juiste inzet van de
medewerkers op de juiste plek en het investeren in meer en beter
opleiden van professionals. Met die administratieve lasten zijn we dus
specifiek voor jeugdzorg ook bezig. We proberen ook met een aantal
loopbaaninstrumenten mensen te enthousiasmeren voor het werk in de zorg,
ook in de jeugdzorg.
Voorzitter. Zo heb ik geprobeerd enigszins compact door de vragen over
het stelsel te lopen.
De voorzitter:
Dat deed u met gezwinde spoed. Dank u wel. Een interruptie in tweeën,
mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Die gaat over de eigen bijdrage. Ik ben het in alle eerlijkheid een
beetje zat dat we voortdurend in cirkeltjes draaien als het gaat over de
eigen bijdrage in de jeugdzorg. Ik vind het dekkingsargument nogal een
gelegenheidsargument van de staatssecretaris. Jarenlang heeft er een
bezuiniging van zo'n 511 miljoen boven de markt gehangen. Het was geen
enkel probleem om die in te vullen. Toen het kabinet vóór dit kabinet
viel, zei demissionair staatssecretaris Maarten van Ooijen: ik vind het
onverantwoord om te bezuinigen op de jeugdzorg. Ook in het kader van de
eigen bijdrage werd er gesproken over "onverantwoord". Nu wil dit
kabinet daarmee 260 miljoen gaan ophalen. Er wordt nergens gesteld hoe
het kabinet aan de invulling van die 260 miljoen denkt te komen.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Er ligt een duidelijke opdracht vanuit de Kamer om te stoppen met dit
wetsvoorstel, en dat wil de staatssecretaris niet uitvoeren. Zij is
demissionair. Waarom legt zij de uitspraak van de Kamer naast zich
neer?
Staatssecretaris Tielen:
Ik heb die uitspraak van de Kamer nog niet formeel naast me neergelegd,
want dan had u daar een brief over gekregen. Ik geef u aan waarin de
worsteling zit. Ik kan niet zomaar zeggen: ik ga het niet doen, want de
Kamer heeft het gezegd. De Kamer heeft mij namelijk ook niet die 260
miljoen erbij gegeven. Ik begrijp de frustratie van mevrouw Westerveld
heel goed. Ik voel goed met haar mee. Tegelijkertijd zou het van
bestuurlijke zwakte getuigen om te zeggen: dan doen we het maar zo.
De voorzitter:
Tot slot.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Die 260 miljoen is nattevingerwerk. We hebben een paar keer gevraagd:
wat moet die 260 miljoen dan opleveren? Dat weet het kabinet niet.
Uitvoeringsorganisaties zeggen: voer dit niet in. Het kost een hele hoop
werk, ook om dat wetsvoorstel überhaupt voor te bereiden. Nogmaals mijn
oproep aan de staatssecretaris: stop hier gewoon mee. Dat wil de Kamer
en dat willen uitvoeringsorganisaties. Doe het, alstublieft.
Staatssecretaris Tielen:
Precies om de vraag die mevrouw Westerveld stelt, namelijk hoe je die
260 miljoen überhaupt kan boekstaven of berekenen, ga ik er nog even op
door. Wat is dan realistisch en wat niet? Ik heb echt tijd nodig om dat
op een rijtje te zetten. We hebben hier eerder kort een debat over
gehad, volgens mij in september of oktober. Toen heb ik gezegd: het is
voorbarig om te zeggen dat ik het wel of niet doe, omdat ik bezig ben om
op een rijtje te zetten wat wel en niet kan. Daar ga ik dus gewoon mee
door.
Mevrouw Dobbe (SP):
De tijd om dat te regelen is er natuurlijk, want dit hoeft niet morgen.
Het gaat nog niet in. Die tijd heeft de staatssecretaris. We gaan er dus
ook gewoon van uit dat deze motie wordt uitgevoerd, om heel eerlijk te
zijn. Ik kwam ook naar voren omdat de staatssecretaris zegt dat het een
beetje ongemakkelijk is om te praten over geld. Het klopt dat geld
alleen niet de oplossing is voor de problemen waar we nu tegenaan lopen.
Maar ja, het helpt wel als er genoeg geld is om de problemen te kunnen
oplossen.
De voorzitter:
Uw vraag?
Mevrouw Dobbe (SP):
Toen zei de staatssecretaris dat er 3,7 miljard extra bij is gekomen.
Ja, die wordt minder bezuinigd. Dus volgend jaar, over vier weken, moet
er in plaats van 1 miljard euro een half miljard euro af. Daar is nog
geen plan voor, want die hervormingen zijn nog niet ingevoerd. Waar gaat
dat vandaan komen?
Staatssecretaris Tielen:
Dat is precies dat hele rekensommetje met "erbij, eraf" enzovoort, waar
ik eigenlijk uit wilde blijven. Nogmaals, er is 3,7 miljard bij gekomen
boven op de meer dan 7 miljard euro die er nu jaarlijks al naar
jeugdzorg gaat. Ook is er een afspraak met de gemeentes om met elkaar te
werken aan hoe we die Hervormingsagenda Jeugd nu echt kracht gaan
bijzetten. Het gaat om kwaliteit, beschikbaarheid en zorgen dat de hulp
dichter bij gezinnen is, zodat er ook echt minder behoefte is aan hulp
bij jongeren en hun gezinnen. Laten we daar nou gewoon even mee aan de
bak gaan. Het is belangrijk genoeg om die urgentie in te zetten.
Nogmaals, 3,7 miljard boven op 7 miljard is gewoon echt veel geld.
De voorzitter:
Tot slot.
Mevrouw Dobbe (SP):
Maar laten we niet net doen alsof die bezuiniging er niet aan komt. Als
we gaan plussen en minnen, blijft er gewoon voor 2026 een half miljard
euro aan bezuinigingen op de jeugdzorg over. Iemand moet dat betalen. De
commissie-Van Ark heeft daar een uitspraak over gedaan. Die zei: doe dat
nou niet voordat die besparingen op basis waarvan die bezuiniging is
ingeboekt, zijn gehaald; neem dat op in een begroting als een p.m.-post.
Dat was haar advies. Óf stel het uit; dat zou ook nog kunnen. Wat mij
betreft kan dit geschrapt worden, maar stel het dan in ieder geval uit
als je nog niet zeker weet dat die hervorming daadwerkelijk die
besparingen gaat opleveren. Anders komen kinderen en
jeugdzorgmedewerkers in de problemen. Erkent de staatssecretaris dat, en
is zij bereid dat te gaan doen en de commissie-Van Ark daarbij te
volgen?
Staatssecretaris Tielen:
We hebben al een heel groot deel van de aanbevelingen van de
commissie-Van Ark in gang gezet. Daar zijn we druk mee bezig. Nogmaals,
ergens voor het wetgevingsoverleg krijgt u een uitgebreide brief over de
routekaart daarvan met precies wat, wie, wanneer enzovoort. Er is dit
jaar 3,7 miljard euro toegezegd boven op een al groot bedrag. Als ik
kijk naar een aantal onderdelen van de jeugdzorg, zie ik ook positieve
ontwikkelingen. Het aantal kinderen in gesloten jeugdzorg gaat fors
achteruit. Het aantal kinderen in residentiële jeugdzorg gaat ook
achteruit. Het is niet dat we vandaag ineens met nieuwe plannen bezig
zijn; we zijn echt al druk bezig om te zorgen dat de jeugdzorg beter
wordt in kwaliteit en beschikbaarheid en dat er uiteindelijk minder
kinderen zijn die jeugdhulp nodig hebben.
De voorzitter:
U vervolgt uw beantwoording met pleegzorg en gezinshuizen.
Staatssecretaris Tielen:
Zeker. Dan begin ik met een vraag van de heer Van Houwelingen. Hij wil
weten hoe het zit met het formele toezicht op gezinshuizen,
pleeggezinnen en zorgboerderijen. Zoals ook in enkele
interruptiedebatjes al is gedeeld, houdt de Inspectie Gezondheidszorg en
Jeugd risicogestuurd toezicht op individuele aanbieders in zowel
gezinshuiszorg als zorgboerderijen. Voor pleegzorg geldt dat de
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd toezicht houdt op de
pleegzorgaanbieder, waarbij pleegzorgwerkers en jeugdbeschermers de taak
hebben om zich te richten op hulp en veiligheid in de pleeggezinnen. Er
zijn kwaliteitscriteria voor gezinshuizen, kwaliteitsstandaarden voor
pleegzorg en een kwaliteitskader voor wat we de "zorglandbouw" noemen.
Dat laatste zijn dan de zorgboerderijen. De verantwoordelijkheid om te
voldoen aan die kaders ligt bij de zorgaanbieder zelf. Het is aan
gemeenten om eventueel bij de inkoop, als ze dat willen, aanvullende
eisen te stellen.
Meneer Van Houwelingen suggereerde om alle pleeggezinnen ten minste één
keer per jaar te bezoeken, liefst onaangekondigd. Ook daar is in enkele
interruptiedebatjes al aandacht aan besteed. Ik denk dat dit
capaciteitstechnisch echt niet te doen is. Daarnaast is ook de vraag of
dat zou moeten. De manier waarop de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
het risicogestuurde toezicht heeft ingeregeld, werkt gewoon echt wel
goed. Het is de bedoeling dat kinderen een warme en gehechte
opgroeiomgeving hebben en in het overgrote deel van de pleeggezinnen
werkt dat ook goed. Ik weet niet of we die moeten belasten door boven de
markt te laten hangen dat iemand zomaar een keertje binnen kan komen
ergens in het jaar om te kijken of er blauwe plekken zijn, zoals volgens
mij meneer Van Houwelingen zei, en om te controleren waar die dan
vandaan komen. Ik weet niet of dat nou echt bijdraagt aan een
net-als-thuisomgeving.
Meneer Ceder vroeg naar de gezinshuizen en screening. Pleegzorg en
gezinshuiszorg hebben hetzelfde doel, maar zijn wel anders
georganiseerd. Pleegouders zijn over het algemeen vrijwilligers die net
als ouders proberen een warm en gehecht gezin te creëren voor kinderen
die dat nodig hebben en in gezinshuizen zijn er professionals met een
professionele opleiding. Ze zijn ook anders ingericht. Voor gezinshuizen
zijn er kwaliteitscriteria. We zijn nu bezig om die kwaliteitscriteria
aan te scherpen. U zult begrijpen dat daar door de recente berichtgeving
wel een wat scherpere blik op zal zijn. Ik verwacht dat ik in het
voorjaar een update daarover kan sturen naar de Kamer. Het Platform
Gezinshuizen, het Nederlands Jeugdinstituut, gemeenten, aanbieders en
professionals betrekken we daar uiteraard bij. Screening is een
expliciet onderdeel daarvan. Daarnaast denk ik dat het een goed idee is
om de vergewisplicht wettelijk te verankeren in de Jeugdwet als een
extra slot op de deur. "Vergewisplicht" is een ingewikkeld woord dat
betekent dat zorgaanbieders zelf ook een check moeten doen op het
arbeidsverleden van hulpverleners en moeten controleren of de juiste
diploma's beschikbaar zijn. Dat zijn we nu aan het verkennen en ik kom
daar ook op terug in het voorjaar.
Mevrouw Coenradie vroeg of een vergunningsplicht een goed idee zou
kunnen zijn. Op dit moment geldt voor geen enkele jeugdzorgaanbieder een
vergunningsplicht. Dat zijn we wel aan het uitzoeken. Ook daarover wil
ik begin komend jaar opschrijven wat we ervan vinden. We zijn daar nu
over in gesprek met betrokken instanties om te kijken op welke manier we
dat kunnen doen en of dat daadwerkelijk bijdraagt aan het doel dat we
willen bereiken, namelijk betere kwaliteit en betere garanties op
veiligheid. Daar kom ik dus op terug.
Mevrouw Wendel vroeg of het misschien een goed idee is om als ergens een
misstand is geconstateerd, geen verbetertraject aan te bieden aan pleeg-
of gezinsouders. Ik vind het lastig om er hier achter deze katheder
zomaar ja of nee op te zeggen, omdat er natuurlijk heel verschillende
constateringen kunnen zijn. Als er sprake is van onveiligheid in een
pleeggezin, dan is het wat mij betreft in eerste instantie aan
professionals die er verstand van hebben om te kijken of dat wel of niet
passend is. Als de inschatting is dat een verbetertraject geen zin
heeft, dan zou ik het ook niet willen onderschrijven. Maar in sommige
gevallen kan het dat wel zijn, dus ik zou dat graag aan de expertise van
de professionals willen laten.
Mevrouw Westerveld vroeg wat er gedaan is met de beloftes die zijn
gedaan om pleegouders beter te ondersteunen, ook naar aanleiding van
eerdere debatten. Ik geloof dat meneer El Abassi een soortgelijke vraag
stelde. Dat is altijd weer een mooie gelegenheid om nog maar eens te
benadrukken hoe belangrijk het is dat we in Nederland pleegouders hebben
die zich met ziel en zaligheid inzetten om kinderen tijdelijk zo gewoon
mogelijk te laten opgroeien in een gezin dat niet hun eigen gezin is.
Dat waardeer ik echt enorm. Deze ouders moeten wel ergens terechtkunnen
met hun vragen en klachten; dat hebben we al eerder geconstateerd.
Daarvoor is er een subsidie aan de Nederlandse Vereniging voor
Pleeggezinnen en aan Jeugdstem. Beide organisaties kunnen pleegouders
ondersteunen. Daarnaast hebben we een aantal dingen gedaan, bijvoorbeeld
het financieel mogelijk maken van kinderopvang bij pleeggezinnen en
bijzondere kostenvergoedingen.
We zijn ook bezig met te kijken naar de methodiek voor informele en
laagdrempelige steun tussen pleeggezinnen — u noemde Mockingbird — en
hoe we daarmee moeten omgaan. Jeugdzorg Nederland heeft een handreiking
samenwerkingsafspraken gemaakt om de samenwerking tussen
jeugdbeschermings- en pleegzorgwerkers te versterken, waarbij veiligheid
en de stem van het kind centraal staan en uiteraard richtlijnen worden
nageleefd. Daarnaast zijn er via Jeugdstem ook nog een aantal andere
dingen beschikbaar gesteld, onder andere het boekje Ken je rechten,
waarmee pleegkinderen inzicht en overzicht hebben van wat hun rechten
zijn en waar ze terechtkunnen. Er is ook een communicatiecampagne met
een podcast met pleegkinderen om daar meer aandacht aan te besteden op
een laagdrempelige en ook best leuke manier. Sinds 1 januari 2023 hebben
ouders ook recht op kosteloze rechtsbijstand in procedures bij een
eerste uithuisplaatsing en beëindiging van gezag. Dat is een reeks aan
maatregelen die we hebben om pleegouders te ondersteunen.
Mevrouw Coenradie zei dat pleegouders met de beste intenties toch
ervaren dat het systeem gesloten is en er weinig ruimte is voor vragen
en klachten. Ik hoop dat een aantal van de dingen die ik heb gezegd daar
een antwoord op zijn. Alle pleegzorgaanbieders die door de inspectie
zijn bezocht, blijken een klachtenregeling te hebben die voldoet aan de
eisen die wij met elkaar in de Jeugdwet hebben vastgelegd. Het blijkt
wel dat een aantal van de pleegzorgaanbieders — maar goed, dat heeft u
kunnen lezen in de rapporten — pleegouders en kinderen onvoldoende
informeren over het bestaan van die klachtenregeling en dat moet
natuurlijk wel gebeuren. We zijn in gesprek met de sector daarover om te
zorgen dat de klachtenregelingen er niet alleen zijn, maar dat ze ook
bekend zijn bij de betrokken pleegouders.
Mevrouw Van der Plas vroeg — net als een paar anderen, geloof ik — naar
de vertrouwenspersonen, of we niet wettelijk moeten vastleggen dat ieder
kind daar recht op heeft. Nou, dat staat in de Jeugdwet. In de Jeugdwet
hebben we opgenomen dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep
kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Er is een wettelijke verplichting
voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen om kinderen ook
tijdig te informeren over de ondersteuningsmogelijkheden van die
vertrouwenspersoon. Wettelijk hebben we het dus eigenlijk allemaal al
vastgelegd. Onder andere met de folder waar ik net naar verwees, van
Jeugdstem, is daar op een laagdrempelige manier informatie over
gedeeld.
Mevrouw Van der Plas vroeg ook naar de JIM, Jouw Ingebrachte Mentor, wat
soms ook gewoon een goede vriend of een familielid kan zijn. Eerder
hebben we daar onderzoek naar gedaan. Daaruit bleek dat een wettelijke
regeling of een standaardverplichting dan weer niet helemaal
tegemoetkomt aan de behoeften die jeugdigen, ouders en steunfiguren zelf
hebben. Die hebben we dus niet als aparte categorie daarin opgenomen.
Maar nogmaals, de vertrouwenspersoon is wel wettelijk vastgelegd.
Mevrouw Westerveld vroeg naar het budget voor Jeugdstem, de organisatie
waar ik net al naar verwees. Jeugdstem ontvangt komend kalenderjaar ruim
12,5 miljoen euro subsidie voor de uitvoering van het vertrouwenswerk en
daar vallen ook de gezinshuizen onder. We gaan met Jeugdstem in gesprek
over hoe gezinshuizen ook een plek kunnen krijgen in hun dagelijkse
werk, om het maar zo te zeggen. Mevrouw Westerveld vroeg of ik toe kan
zeggen dat ik subsidie ga verstrekken, maar die hebben ze dus al. Ik
denk dus dat de vraag daarmee al beantwoord is. Jeugdstem heeft zelf ook
een aantal acties aangekondigd waar ze verder mee gaan in vervolg op de
campagne en het boekje Ken je rechten: het digitaliseren van
dienstverlening, enzovoort.
Meneer El Abassi vroeg hoe het staat met de motie over dat kinderen
een-op-een kunnen spreken zonder aanwezigheid van de pleegouder. Die
motie is door uw Kamer aangenomen. Dat is denk ik heel goed. O, meneer
El Abassi is weg. O, hij is er toch. Sorry. Ik keek niet in het goede
vak. Ik vind dat dus heel belangrijk. We pakken dat via meerdere routes
op, want we willen ook dat die gesprekken er niet alleen zijn en dat er
dan een vinkje gezet kan worden, maar ook dat die, om het maar in de
woorden van de inspectie te zeggen, betekenisvol kunnen worden ingevuld.
Ik ben bezig met de richtlijn Pleegzorg. Ik neem dit mee in de
actualisatie van die richtlijn. Met de gecertificeerde instellingen is
afgesproken dat ook zij een landelijke richtlijn opstellen om dat
een-op-eencontact goed te borgen. Ook pleegkinderen kunnen een-op-een in
gesprek met een vertrouwenspersoon. Ik heb net al wat gezegd over de
vertrouwenspersoon. Het is ook onderdeel van het toetsingskader van de
inspecties. De inspecties toetsen daar dus ook op in de praktijk.
Ik dacht dat ik daarmee best een uitgebreid antwoord heb gegeven op de
vraag van meneer El Abassi.
De voorzitter:
Zeker. Interrupties in tweeën, mevrouw Coenradie.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Een tweetal punten over de klachtenregeling. Dat klinkt heel mooi.
Daarmee hebben we straks misschien een heel goed werkend systeem, maar
wat mij betreft draait het natuurlijk niet alleen om het hebben van een
klachtenregeling, maar moet je het ook durven doen. In het verlengde
daarvan ben ik ook even benieuwd in hoeverre de staatssecretarissen, in
dit geval deze staatssecretaris, zelf ook weleens pleegouders hierover
hebben gesproken.
Staatssecretaris Tielen:
Ik heb wel pleegouders gesproken, maar niet specifiek over de
klachtenregeling. Ik hoor dat mevrouw Coenradie mij dan een tip mee gaat
geven.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Coenradie.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Dat klopt. Ik zou specifiek eens in gesprek gaan, misschien middels een
rondetafelsessie, met pleegouders over hoe zij dit ervaren, en dat in
alle plannen die er zijn ook meenemen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank voor de beantwoording. De staatssecretaris zegt dat er op zich goed
toezicht is op de jeugdzorg, maar ik denk dat dat niet het geval is;
vandaar dat we dit debat hebben. We hebben heel veel vreselijke
incidenten gehad, wat ook meer is dan een enkel incident. Ik begrijp dat
het nog erger is als het gaat om de pleegouders, de zorgboerderijen
enzovoort, want daar is helemaal geen toezicht. Daar is geen direct
toezicht. Er is niemand van de inspectie die daar een keer per jaar
binnenloopt. Mijn vraag aan de staatssecretaris was of dat toezicht er
niet zou moeten zijn. Daarop antwoordt zij: we hebben maar beperkt
capaciteit. Laten we uitgaan van het aantal van 15.000 dat genoemd is.
Reken dat maar eens uit: als iemand vier gezinnen per dag kan bezoeken,
dan heb je voldoende aan 15, misschien 20, 25 mensen. Die capaciteit
moet er dan toch zijn voor zo'n belangrijk probleem?
Staatssecretaris Tielen:
De vraag terug aan de heer Van Houwelingen zal ik niet stellen, maar die
zou zijn: om welk probleem gaat het dan? Daarom is dat risicogestuurd
toezicht zo goed. Met de overgrote meerderheid van de pleeggezinnen gaat
het gewoon supergoed. Er zijn mensen die op een liefdevolle, warme,
gehechte manier een thuis bieden aan die kinderen. De vraag is of het
slim is om die allemaal af te lopen, omdat we misschien ergens iets
zouden kunnen vinden. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd doet dat
risicogestuurd. Dat werkt gewoon goed. We zijn nu bezig om te kijken of
we met screening en een vergunningsplicht kunnen voorkomen dat er
misstanden ontstaan. Ik denk dat dat ook heel belangrijk is. Maar zoals
meneer Van Houwelingen het voor zich ziet, zie ik het niet voor me.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Maar dat risicogestuurd toezicht werkt dus niet goed. Dat gaat onder
andere uit van betekenisvol contact, dat er dus niet is. Het werkt niet.
We hebben het hier de hele dag over het stelsel, want daar gaat dit
debat over. Het stelsel werkt niet. Ik snap dat dat niet makkelijk
een-twee-drie te veranderen is, maar ik kom nu met een voorstel om
laaghangend fruit te plukken en het stelsel dat dus niet werkt in zekere
zin even te parkeren. Ik stel dus voor om bij de inspectie 20, 25 mensen
vrij te maken om één keer per jaar, het liefst onverwacht, zo'n huis te
bezoeken. Ook nu kan ik het de staatssecretaris op een briefje geven ...
Meestal gaat het goed. Ongetwijfeld heeft de staatssecretaris daar
gelijk in, maar er zijn nu vast ook pleeggezinnen waar kinderen
mishandeld worden, waarvan we dat niet weten. Dan kunnen we dat
misschien opsporen. Dus laten we dát dan toch op z'n minst doen.
Staatssecretaris Tielen:
Ik zou het heel treurig vinden als we het stelsel reduceren tot het
een-op-eentoezicht zoals meneer Van Houwelingen dat nu suggereert.
Volgens mij moeten we het echt breder bekijken. Daarom hebben we dit
debat ook. Ik zie het echt anders dan meneer Van Houwelingen.
De heer El Abassi (DENK):
Fijn dat ik van de staatssecretaris meekrijg dat ze de motie wil gaan
uitvoeren. Om te voorkomen dat ik er de volgende keer weer naar moet
vragen, zou ik wel graag willen horen wanneer ze de motie echt uit gaat
voeren en hoe ze dat gaat doen. Dat hoeft niet per se nu, dat mag ook
schriftelijk.
Staatssecretaris Tielen:
Ik heb een aantal dingen gezegd die al in gang zijn gezet. Ik ga 'm dus
niet alleen uitvoeren, we zijn er al mee bezig. Maar ik wil gerust
toezeggen om daar in die wat uitgebreidere brief die u voor het
wetgevingsoverleg Jeugd ontvangt, nog een paar zinnen aan te wijden.
De heer Struijs (50PLUS):
Ik heb al aan uw collega gevraagd naar de bestuurlijke rapportage
politie, maar ik heb ook gevraagd om een aanvullend rapport, dat is
opgemaakt door de inspectie over vijf hulpverleners van Enver en de
William Schrikker Stichting, die betrokken zijn bij het pleegmeisje in
Vlaardingen en die nogal indringende verklaringen hebben afgelegd over
de wijze waarop het toezicht is geregeld en wat er allemaal is
misgegaan. Bent u op de hoogte van dit rapport? En als dat rapport er
is, kunnen wij dat dan krijgen?
Staatssecretaris Tielen:
Ik had die vraag in het mapje overig zitten, maar ik zal 'm er gelijk
bij pakken. Meneer Struijs vroeg inderdaad naar die rapportage. De
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd mag geen informatie delen en maakt
ook geen rapporten openbaar als het gaat om individuele medewerkers,
aangezien de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd is gebonden aan het
afgeleide medisch beroepsgeheim. Ze is daar dus niet toe gemachtigd. Als
onderzoeken naar individuele medewerkers daartoe aanleiding geven, dan
zal de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd daarop acteren, om het maar zo
te zeggen, oftewel dan gaat ze naar de tuchtrechter. De Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd heeft geen overkoepelend rapport opgesteld naar
aanleiding van gesprekken met individuele medewerkers.
De heer Struijs (50PLUS):
Dan verzoek ik of er toch, met inachtneming van alle spelregels, een
vorm van een samenvatting kan komen, zonder dat al die geheimhoudingen
worden geschonden. Het is namelijk nogal een indringend rapport. Ik vind
echt dat de conclusies daarvan in de Kamer terecht moeten komen.
Staatssecretaris Tielen:
Daar kan ik nu niks op toezeggen. Ik zou het heel erg vinden als wij als
politiek dwars door allerlei wetten gaan, zoals die rondom het medisch
beroepsgeheim, maar ik zie meneer Struijs dat ook niet per se vragen.
Dan moet ik gewoon kijken wat ik wel en niet kan. Ik weet ook niet of me
dat in de tweede termijn lukt, maar ik begrijp de vraag van meneer
Struijs. Ik weet alleen nog niet wat mijn antwoord daarop moet zijn.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik krijg uit de beantwoording van de staatssecretaris op mijn vragen
over vertrouwenspersonen de indruk dat in ieder geval bij het ministerie
de indruk is dat het allemaal goed gaat. Wij krijgen echter andere
signalen vanuit Jeugdstem. Ja, er is incidenteel extra subsidie gekomen
voor het bezoeken van 140 gezinshuizen; dat noemde ik ook in mijn
bijdrage. Maar voor volgend jaar zijn er volgens mij wel een aantal
problemen. Eén is dat er structureel financiering mist om ervoor te
zorgen dat gezinshuizen, maar ook ouders die bijvoorbeeld bellen omdat
ze iets kwijt willen, op tijd worden geholpen. Het zat al allemaal in
mijn bijdrage. Twee. In onze motie vroegen wij om vertrouwenspersonen
structureel in te bedden. Daar was een werkgroep mee bezig. Die heeft
afgelopen jaar geen subsidie gekregen. Ik vraag me a af waarom we daar
niet actiever over zijn geïnformeerd en b waarom dat niet gebeurd
is.
Staatssecretaris Tielen:
Naar mijn weten — maar goed, ook dat zal ik verder uit moeten diepen —
krijgt Jeugdstem komend kalenderjaar subsidie. Ik heb nu niet op een
rijtje welke elementen daarvan wel en niet in de begroting staan. Dat
weet ik gewoon niet. Ik hoor wat mevrouw Westerveld vraagt. Laat mij dan
ook nog even dubbelchecken wat dan nu het probleem is. Als mevrouw
Westerveld vraagt om even in gesprek te gaan met Jeugdstem om richting
2026 te kijken wat goede afspraken zijn, dan kan dat natuurlijk
altijd.
De voorzitter:
Kort nog, mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Fijn. Want ja, Jeugdstem krijgt subsidie. Dat is ook nodig, want in het
vorige debat noemde ik dat er van de pakweg 20.000 pleegkinderen 18 de
weg naar Jeugdstem hadden gevonden. Dat is natuurlijk veel te weinig.
Het is dus fijn dat de campagne die ze nu aan het opstarten zijn, zin
heeft. Maar vandaar zeggen we ook: zorg dat alle pleegkinderen weten dat
ze een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Daar is gewoon meer
voor nodig. Die motie is aangenomen. Fijn als de staatssecretaris ervoor
kan zorgen dat die echt naar letter en geest wordt uitgevoerd.
Staatssecretaris Tielen:
Mijn indruk was dat dat zo is, maar ik vind het prima om dat te
dubbelchecken, want volgens mij erkennen we beiden het belang ervan.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik weet niet of het nog in dit blokje zat of dat het alweer het vorige
blokje was, maar het ging nog even over de preventie. Hoe kunnen we
ervoor zorgen dat minder kinderen in de jeugdzorg terechtkomen of met
problemen zitten? Dan wil ik toch even teruggrijpen op de coronaperiode,
want we hebben gezien — dat is ook uit onderzoeken gebleken — dat die
problemen eigenlijk groter zijn geworden door die langdurige lockdowns,
met name bij kinderen die al in een moeilijke thuissituatie zaten. In
die lockdowns konden ze niet meer naar school, konden ze niet meer
sporten, konden ze niet meer uit en op een gegeven moment hadden ze geen
sociale contacten meer. Het is niet helemaal het onderwerp van nu, maar
ik vind het wel belangrijk voor de preventie. Ik weet ook dat op het
ministerie nog wordt gesproken over pandemische paraatheid.
De voorzitter:
En uw vraag, mevrouw Van der Plas?
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Mijn vraag is in hoeverre er nu al wordt gekeken naar dit specifieke
aspect van de nadelen van het eigenlijk thuis opsluiten van kinderen,
waardoor ze geen sociale contacten meer hebben, voor het geval dat er
weer een pandemie komt of een andere noodsituatie waarbij er mogelijk
lockdowns nodig zijn.
Staatssecretaris Tielen:
Wij hebben heel veel geleerd in de coronaperiode, onder andere inderdaad
over de impact van bijvoorbeeld schoolsluiting en over de impact van
lockdowns. Ik noem even de mentale gezondheid, maar het gaat breder dan
dat; het gaat inderdaad ook over opgroeiproblematiek. We hebben ook wel
gezien dat er behoorlijk wat veerkracht is, want het is niet alleen maar
ellendig gebleven. Dat levert dus ook weer interessante inzichten op. Ik
denk dat mevrouw Van der Plas er heel erg gelijk in heeft dat we dat
soort dingen ook mee moeten nemen in de voorbereidingen op eventuele
crises. Dat doen we ook, zonder dat ik daarbij nu kan zeggen wat we gaan
doen, omdat we ook niet weten wat de volgende crisis gaat zijn. Dat
maakt het ook altijd heel ingewikkeld. Er lopen natuurlijk meer
maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op gezond en
gehecht opgroeien; denk aan sociale media. We kunnen er zo een hele
middag aan besteden.
Precies daarom is het volgens mij zo belangrijk dat we aan de ene kant
kennis en expertise opbouwen, wat we onder andere doen met het
Nederlands Jeugdinstituut, gemeentes en jeugdzorgprofessionals, en dat
we aan de andere kant zorgen dat er in die gemeentes ook lokale teams
zijn waar laagdrempelig hulp beschikbaar is. Ik was laatst op werkbezoek
in een gemeente waarin ze kinderen die op de wachtlijst staan voor
jeugdzorg groepsgesprekken aanbieden, om gewoon tijdens het wachten op
jeugdzorg met elkaar te praten over waar ze zoal tegen aanlopen in het
dagelijks leven. Dat was een aantal weken achter elkaar, elke week twee
uur. 50% van de kinderen die daaraan meededen, kan van de wachtlijst af,
omdat ze eigenlijk zeggen: het delen van mijn ellende geeft mij het
gevoel dat ik niet meer alleen ben en dat ik er beter tegen kan.
Allemaal dat soort initiatieven verzamelen we, ook om gemeentes te
helpen om laagdrempelig aan preventie te doen.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Van der Plas.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Het is natuurlijk zo dat leraren en docenten vaak een signaalfunctie
hebben; dat zagen we ook in Noord-Nederland. Zij kunnen zien of een kind
structureel blauwe plekken heeft of een onbehandelde bijtwond van een
hond. Dat geldt ook voor sportverenigingen. Zij zijn juist de
signaleerders, die eigenlijk al vroeg kunnen zeggen: hé, het gaat hier
niet goed. Ik ben in ieder geval blij om te horen dat dit wel meegenomen
wordt, met name inderdaad voor de kinderen die thuis mishandeld worden,
want die komen nergens meer en die blijven dan mishandeld worden. Dat is
een beetje mijn zorg. Eigenlijk is dit meer een opmerking dan een
vraag.
Staatssecretaris Tielen:
Het is misschien een oproep aan ons allemaal: blijf oog houden voor
elkaar en als het niet goed voelt, vraag dan advies bij iemand die er
verstand van heeft. Door de laagdrempeligheid van Veilig Thuis kun je
daar vragen: moet ik hier iets mee, kan ik hier iets mee? Dat geldt voor
docenten, sporttrainers, maar ook voor ons als samenleving.
De voorzitter:
Was u daarmee aan het einde gekomen van uw beantwoording?
Staatssecretaris Tielen:
Nee, ik heb het blokje overig nog, met nog een paar vragen. Hoe
voorkomen we kindermishandeling, vroeg de fractie van JA21. Dat sluit
eigenlijk aan bij wat ik net zei. Daar zijn we natuurlijk allemaal bij
als onderdeel van de samenleving. Er is een aanpak om geweld te stoppen,
met een meldcode en Veilig Thuis, waar je advies kan vragen, en met
organisaties die zicht houden op de veiligheid. Maar dat betekent ook
dat die organisaties met elkaar moeten samenwerken en moeten ingrijpen
als het niet pluis voelt. Het echt voorkomen van kindermishandeling
gebeurt natuurlijk al heel vroeg. Dat zit in het kunnen signaleren van
gehechtheid tussen ouders en kind. De jeugdgezondheidszorg speelt daar
ook een belangrijke rol in en moet dan samenwerkingspartners kunnen
vinden.
Ook mevrouw Straatman vroeg daarnaar. Zij vroeg: welke maatregelen nemen
we om langdurige onveiligheid korter te laten duren, oftewel hoe kunnen
we eerder ingrijpen. De verplichte meldcode Huiselijk geweld en
kindermishandeling kan professionals helpen. We zetten in op
verbeteringen bij Veilig Thuis door ook daar de wachttijden aan te
pakken, maar ook op eerder advies vragen bij Veilig Thuis. Denk aan
docenten, sporttrainers, huisartsen, kinderartsen en andere
professionals. Die moeten advies vragen als het niet goed voelt. We zijn
al begonnen met inzetten op die adviesaanvraag en we zien al een
duidelijke stijging van het aantal adviesaanvragen bij Veilig Thuis. We
merken dus dat het helpt om daarop in te zetten.
Mevrouw Straatman vroeg ook naar de handelingsverlegenheid van
professionals. Ze vroeg: hoe kunnen we nou ruimte en vertrouwen geven?
Dat sluit aan bij wat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
zei. Uiteindelijk moeten professionals de ruimte voelen om te handelen
als het nodig is. Het blijkt dat die meldcode echt goede handvatten
geeft om advies te vragen. Dat gaat in vijf stappen. Dat gaat dus niet
gelijk van nul naar honderd, maar er wordt stap voor stap gekeken hoe
snel je wel of niet moet handelen als je het gevoel hebt dat er iets aan
de hand is. Veilig Thuis heeft in september ook een digitaal platform
gelanceerd met brede informatie voor zowel professionals als andere
betrokkenen. We zijn aan het kijken of het invoeren van een adviesplicht
binnen de meldcode helpt om de meldcode weer onder grotere aandacht te
brengen.
Meneer El Abassi vroeg naar de manier waarop afkomst, taal en cultuur
kunnen worden meegenomen in de signalering, risicotaxatie en
besluitvorming. Het is superbelangrijk dat er sensitief wordt gewerkt en
dat professionals kijken naar het gezin of de mensen in het gezin die
het betreft. Ze moeten echt kunnen luisteren, kijken en inschatten wat
nodig is en wat ook past binnen dat gezin. Sensitief werken is wat dat
betreft een algemeen aandachtspunt, dat onderdeel is van het opleiden en
het permanent leren, zeker in de jeugdhulp en jeugdbescherming. Het is
ook onderdeel van de richtlijnen van de kwaliteitsstandaarden. Verder
begreep ik dat de Raad voor de Kinderbescherming een Discriminatietoets
Publieke Dienstverlening gaat doen en andere maatregelen neemt als dat
nodig is.
De voorzitter:
Bent u daarmee aan het einde gekomen van uw blokje overig?
Staatssecretaris Tielen:
Nee, ik heb nog één vraag.
De voorzitter:
Ik stel voor om die nog even mee te nemen.
Staatssecretaris Tielen:
Ja. Het betreft de vraag van mevrouw Westerveld die ze eigenlijk aan de
staatssecretaris van Justitie en Veiligheid stelde: zijn de adviezen
eigenlijk opgevolgd? Ze doelde op onder andere de commissie-Samson uit
2012 en de commissie-De Winter uit 2019. Het belangrijkste leerpunt uit
die rapporten, en ook weer uit dit debat, is dat het altijd nodig blijft
om aandacht te houden voor signaleren en handelen bij geweld in de
jeugdzorg. Na de commissie-Samson is samen met Jeugdzorg Nederland een
kwaliteitskader opgesteld om seksueel misbruik in de jeugdzorg te kunnen
voorkomen. In opvolging van de commissie-De Winter heeft Jeugdzorg
Nederland handvatten en spelregels ontwikkeld voor het bespreekbaar
maken van geweld op de werkvloer, is de rechtspositie van jongeren in de
gesloten jeugdzorg verbeterd, zijn we bezig met de afbouw van de
gesloten jeugdzorg en de beweging naar meer open en kleinschalige zorg,
is er een landelijk tarief opgesteld voor voldoende tijd en ruimte bij
de jeugdbeschermer en zijn we continu bezig om de kwaliteit van
jeugdzorg en personeel te verbeteren. Een deel van al die dingen moet
ook weer terugkomen in de hervormingsagenda, die nu met extra urgentie
tot volgende stappen moet leiden. Je kunt niet zeggen dat we alles al
helemaal af hebben; het blijft een lopend traject.
De voorzitter:
Eén interruptie van de heer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Ik hoor zeggen dat er al rekening wordt gehouden met afkomst, taal en
cultuur. Ik vraag vooral om dat te waarborgen. Dat zat ook in de motie.
Ik merk juist dat dat niet gedaan wordt. Bij het Vlaardingse pleegmeisje
zien we dat ook terug. De pleegouders gaven namelijk zelf aan dat ze
"liever geen zwarte" hadden. Ze hebben het over "zwartjes" en schrikken
van een hoofddoek. Het gaat zelfs verder. Je zag dat de pleegouders via
beelden online op zoek waren — sorry dat ik het moet zeggen, voorzitter
— naar mannen met lullen van minimaal 20 centimeter. Daar heeft de
moeder vaker aanklachten over ingediend. Het past totaal niet binnen de
denkwijze en de cultuur van de moeder.
De voorzitter:
Wilt u tot uw vraag komen, meneer El Abassi?
De heer El Abassi (DENK):
Toch besloten ze, nadat instellingen verschillende malen werden
benaderd, om hiermee door te gaan. Ik zou de staatssecretaris willen
vragen om hier echt rekening mee te houden en te waarborgen dat dit niet
nog een keer gebeurt.
Staatssecretaris Tielen:
Ik vind het lastig om op basis van dit verhaal een algemene conclusie te
trekken. Deels is dat omdat het verhaal breder is dan alleen wat meneer
El Abassi aanhaalt, maar het is ook omdat we het volgens mij vooral over
het algemene moeten hebben. Dat vraagt meneer El Abassi natuurlijk ook:
hoe zorgen we nou dat de kwaliteit van de mensen en de screening van de
gezinshuizen allemaal op orde zijn en goed gecontroleerd kunnen worden?
Volgens mij hebben we het daar uitgebreid over gehad.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn
van de zijde van de regering. Ik schors voor vijf minuten. Daarna gaan
we verder met de tweede termijn van de zijde van de Kamer. De
vergadering is geschorst.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Ik geef het woord aan mevrouw Westerveld voor
haar inbreng in de tweede termijn namens de fractie van
GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Het falende stelsel van jeugdzorg en jeugdbescherming
raakt letterlijk aan mensenlevens. Gedurende dit debat ontving ik een
bericht van een heel betrokken hulpverlener die een jongere bijstond die
een van de slachtoffers is van dit systeem en die niet meer leeft. Dat
soort berichten raken mij heel erg. Het laat ook zien hoe betrokken heel
veel hulpverleners zijn bij deze jongeren. Daarom wilde ik het noemen,
want het raakt letterlijk aan het onderwerp waar we het vandaag over
hebben.
Ook de commissie-De Winter had het al eerder over het volgende; daarom
vroeg ik specifiek naar de aanbevelingen en of die al zijn opgevolgd. Ik
hoorde de staatssecretaris een paar dingen noemen. Ik vind commissie-De
Winter zo belangrijk omdat er excuses zijn gemaakt namens de overheid en
omdat er een schaderegeling is geweest. Heel veel slechtoffers zeiden:
ik wil dat het na mij beter wordt. Dat zei de Kamer toen ook. Een van de
aanbevelingen is zorgdragen voor goed geschoold personeel en
pedagogische continuïteit. Die is er niet op het moment dat
hulpverleners telkens wisselen. Ik noem ook de aanbevelingen: meer
samenwerken met ouders en familie, het verbeteren van de ondersteuning
voor pleegouders, betere uitoefening van de rol van de gezinsvoogd bij
voogdij en een betere invulling van uithuisplaatsing. Ik kan wel even
doorgaan. Er moet nog heel veel gebeuren.
Voorzitter, ik heb één korte motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat leerlingenvervoer voor kinderen die uit huis zijn
geplaatst soms niet wordt geregeld door de desbetreffende gemeente, wat
leidt tot extra trauma's en schade;
constaterende dat alleen al het afgelopen schooljaar 38 keer een beroep
is gedaan op het Jeugdeducatiefonds om leerlingenvervoer na
uithuisplaatsing te betalen, terwijl dit een taak is van
gemeenten;
verzoekt de regering om te zorgen dat altijd het belang van het kind
vooropstaat en kinderrechten worden nageleefd en in dergelijke situaties
te zorgen dat gemeenten en desnoods het Rijk de kosten betalen van
leerlingenvervoer totdat er een permanente oplossing is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Dobbe.
Zij krijgt nr. 1114 (31839).
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik heb deze motie al eerder ingediend. Die is toen niet aangenomen. Maar
horende dit debat, hoop ik op een nieuwe kans.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Dobbe. Gaat uw gang.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel. Ik heb een aantal moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de inspecties vaststellen dat sommige gemeenten
verwijzingen van jeugdzorgwerkers naar passende zorg heroverwegen en dat
dit het de gecertificeerde instellingen onmogelijk maakt om hun taak te
doen;
overwegende dat dit ervoor zorgt dat jongeren nog moeilijker toegang
kunnen krijgen tot de zorg die zij nodig hebben;
verzoekt de regering om gemeenten erop aan te spreken dat zij
verwijzingen van GI's niet moeten heroverwegen en te onderzoeken welke
stappen verder kunnen worden genomen om dit tegen te gaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dobbe, Westerveld en
Struijs.
Zij krijgt nr. 1115 (31839).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de rapporten van de IGJ en de Inspectie JenV het
zoveelste signaal zijn van een enorme crisis in de jeugdzorg;
overwegende dat er tegelijkertijd enorme bezuinigingsplannen liggen voor
de jeugdzorg van 463 miljoen euro in 2026 en 570 miljoen euro in 2027,
ondanks dat de commissie-Van Ark adviseerde voor deze jaren niet van
tevoren vast te leggen hoeveel er kan worden bespaard;
spreekt uit dat het oplossen van de crisis in de jeugdzorg een absolute
topprioriteit moet zijn en dat bezuinigingen dit niet mogen
tegenwerken;
verzoekt de regering om alsnog te luisteren naar de commissie-Van Ark en
voor 2026 en 2027 niet van tevoren bezuinigingen op te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dobbe.
Zij krijgt nr. 1116 (31839).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het gebruik van budgetplafonds ervoor zorgt dat
jongeren soms niet de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben, ook als
er nog wel plek is bij een bepaalde aanbieder;
verzoekt de regering om het gebruik van budgetplafonds in de jeugdzorg
te verbieden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dobbe en Westerveld.
Zij krijgt nr. 1117 (31839).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat ervaringsdeskundigheid momenteel nog beperkt wordt
ingezet in de jeugdbescherming, zowel op beleidsniveau als in de
praktijk, vergeleken met de jeugdhulp;
overwegende dat de inzet van ervaringsdeskundigheid een toegevoegde
waarde kan hebben voor de hervorming van de
jeugdbeschermingsketen;
verzoekt de regering om samen met ervaringsdeskundigen en
gecertificeerde instellingen ervoor te zorgen dat ervaringsdeskundigheid
vaker kan worden ingezet bij de inzet van maatregelen in de
jeugdbescherming,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dobbe.
Zij krijgt nr. 1118 (31839).
Dank u wel. De heer Ceder. Gaat uw gang.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb nog een vraag naar aanleiding van het
debat. Zou de staatssecretaris onderzoek willen doen naar de omvang en
de aard van de situaties rondom vrijwillige uithuisplaatsingen? Dan gaat
het me om hoeveel het er zijn — dat weten velen niet — maar ook om welke
plaatsvinden op basis van advies van bijvoorbeeld lokale teams, Veilig
Thuis, gecertificeerde instellingen of jeugdbeschermingstafels. De vraag
is of de staatssecretaris dat zou kunnen toezeggen, zodat we er inzicht
in krijgen en er stappen op kunnen zetten.
Voorzitter. Ik heb een paar moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er bij de allereerste screening naast een vog nog geen
check op sociaal-economische omstandigheden, zoals de financiële
zelfredzaamheid, lijkt te zijn bij gezinshuisouders;
overwegende dat schulden bij potentiële gezinshuisouders kunnen leiden
tot stress en een instabiele gezinssituatie en dat dat kan
doorwerken;
overwegende dat in de herziening van de kwaliteitscriteria ook wordt
bezien of screening van gezinshuisouders een plek moet krijgen;
verzoekt de regering om met gemeenten en de jeugdzorgsector in gesprek
te gaan om te zien of het mogelijk is om de financiële draagkracht van
potentiële gezinshuisouders mee te nemen in de afwegingen bij de inkoop
en uitvoering,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.
Zij krijgt nr. 1119 (31839).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de motie-Ceder c.s. op stuk nr. 836 (31839) vraagt om
het onderzoeken van het nut en de effectiviteit van de wettelijke
borging van het plan van aanpak van de GI binnen drie maanden na
uithuisplaatsing, waarin de mogelijkheden en route naar terugplaatsing
worden vastgelegd;
overwegende dat de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming
al in 2020 adviseerde om wettelijk vast te leggen dat binnen drie
maanden het perspectiefbesluit wordt voorgelegd aan de
kinderrechter;
verzoekt de regering in het wetsvoorstel Versterking rechtsbescherming
in de jeugdbescherming op te nemen dat het perspectiefbesluit binnen
drie maanden wordt voorgelegd aan de kinderrechter;
verzoekt de regering voorts dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk naar de
Kamer te sturen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.
Zij krijgt nr. 1120 (31839).
Dank u wel.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
De heer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u, voorzitter. Ik heb vier moties. Ik ga van start.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering te onderzoeken op welke wijze het wettelijk kader
kan worden aangescherpt op basis waarvan de rechter een
jeugdbeschermingsmaatregel, waaronder in het bijzonder een gedwongen
uithuisplaatsing, kan opleggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Houwelingen.
Zij krijgt nr. 1121 (31839).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat jeugdzorginstellingen sinds 2022 werken met het
zogenoemde handelingsperspectief vanwege aanhoudende
onderbezetting;
constaterende dat hierdoor wettelijke termijnen en verplichtingen, zoals
toewijzing van een vaste jeugdbeschermer, structureel niet worden
gehaald;
constaterende dat toezichthouders hebben gewaarschuwd dat kinderen
hierdoor niet altijd op tijd de noodzakelijke bescherming
ontvangen;
overwegende dat wettelijke normen in de jeugdbescherming bedoeld zijn om
de veiligheid van de kinderen te waarborgen;
overwegende dat deze normen niet vervangen mogen worden door een
handelingsperspectief als noodkader zonder parlementaire
instemming;
verzoekt de regering er zorg voor te dragen dat jeugdzorginstellingen
niet langer de aan hen toevertrouwde kinderen op basis van het
zogenaamde handelingsperspectief (inadequate) zorg mogen verlenen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Houwelingen.
Zij krijgt nr. 1122 (31839).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt het kabinet er zorg voor te dragen dat pleegzorgbegeleiders
jaarlijks minstens één keer onaangekondigd bij pleegouders op bezoek
komen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Houwelingen.
Zij krijgt nr. 1123 (31839).
De heer Van Houwelingen (FVD):
En tot slot, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat onafhankelijk direct toezicht op pleegouders,
gezinsouders en zorgboerderijen nog steeds niet gewaarborgd is;
overwegende dat gezien de recente vreselijke misstanden die aan het
licht zijn gekomen dit onafhankelijke toezicht zo snel mogelijk moet
worden gerealiseerd — het is echt een wonder dat dat toezicht er nog
niet is en er zijn ook geen vergunningen;
verzoekt de regering de inspectie, de IGJ dus, zo snel mogelijk te
belasten met dit toezicht waarbij het streven van de inspectie zou
moeten zijn pleeggezinnen, gezinshuizen en zorgboerderijen minstens één
keer per jaar en bij voorkeur onverwacht te bezoeken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Houwelingen.
Zij krijgt nr. 1124 (31839).
Dank u wel. Eén interruptie.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
De laatste twee moties van de heer Van Houwelingen gingen over nog meer
toezicht, maar in de inspectierapporten zeggen de inspecties eigenlijk
dat er al best wel wat toezichtsinstrumenten zijn, flink wat zelfs, maar
dat ze niet meer kunnen handhaven en geen dingen meer kunnen opleggen,
want het hele stelsel loopt vast. Mijn vraag is dus: waarom wil de heer
Van Houwelingen dan vooral werken aan nog meer toezicht in plaats van
aan al die andere waardevolle aanbevelingen, zoals zorgen dat mensen
beter hun werk kunnen doen in het stelsel?
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank voor de vraag. Voor de zekerheid: ik heb het dus niet over het
toezicht dat al plaatsvindt op de gecertificeerde instellingen en waar
de inspectie het volgens mij over heeft. Het gaat om een nieuwe vorm van
toezicht, rechtstreeks op die gezinnen en die zorgboerderijen. Dat lijkt
mij het toezicht dat wij nodig hebben, want ik heb begrepen dat de
inspectie daar niet langskomt en ze hebben zelfs geen vergunning;
corrigeer me als ik dat verkeerd zie. Dat toezicht is er nog helemaal
niet. Dat is laaghangend fruit; dat zou je op z'n minst moeten willen
hebben. Daar gaat deze motie over.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Straatman, CDA. Gaat uw gang.
Mevrouw Straatman (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank beide staatssecretarissen voor de
uitvoerige beantwoording van de vragen. Ik heb één motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat bij een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing het
uitgangspunt is dat het kind terugkeert naar huis;
constaterende dat uit de inspectierapporten blijkt dat gecertificeerde
instellingen onvoldoende oog hebben voor het herstel van de relatie
tussen het kind en de ouder(s), maar dat omgang van kinderen met
ouder(s) juist cruciaal is om de duur van een uithuisplaatsing zo kort
mogelijk te houden;
constaterende dat de staatssecretaris een omgangsregeling tussen het
kind en de ouder(s) in de Jeugdwet wil vastleggen, die door de
gecertificeerde instelling binnen zes weken na de uithuisplaatsing
opgesteld moet worden;
constaterende dat uit de inspectierapporten blijkt dat gecertificeerde
instellingen er in de praktijk structureel niet in slagen wettelijke
plichten en termijnen uit de Jeugdwet na te komen;
overwegende dat het recht van het kind op omgang met de ouder(s) een
fundamenteel recht is, neergelegd in artikel 9, lid 1 van het
IVRK;
verzoekt de regering het herstel van familiaire banden tussen het kind
en de ouders meer prioriteit te geven en bij de invoering van de
wettelijke omgangsregeling toe te zien op de naleving van de wettelijke
termijnen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Straatman, Synhaeve, Stoffer en
Ceder.
Zij krijgt nr. 1125 (31839).
Dank u wel. Mevrouw Coenradie, JA21.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Voorzitter. Vier moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in twaalf jaar tijd de William Schrikker Stichting te
weinig verbeteringen heeft doorgevoerd;
overwegende dat er gerede twijfels bestaan over het functioneren van de
William Schrikker Stichting rondom cruciale beslismomenten bij het
toewijzen van kinderen aan pleegouders;
overwegende dat er bij andere pleegzorgorganisaties ook diverse
verontrustende signalen zijn in de pleegzorg;
verzoekt de regering bij de William Schrikker Stichting en andere
gecertificeerde instellingen alle gezinnen door te lichten en hiervoor
een scherp tijdpad op te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Coenradie en El Abassi.
Zij krijgt nr. 1126 (31839).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het inspectierapport "Als zelfs overheidsingrijpen
kinderen geen bescherming biedt" gecertificeerde instellingen, gemeenten
en het Rijk oproept om tot duurzame oplossingen te komen voor de
tekorten op de arbeidsmarkt in de pleegzorg;
overwegende dat de Kamerbrief van 2 december jongstleden goede
beginstappen noemt rondom de aanpak van deze
arbeidsmarktproblematiek;
overwegende dat prestatie- en resultaatafspraken, een plan om mensen te
behouden en te boeien en verzuimverlagende maatregelen vooralsnog
ontbreken in de aanpak van de arbeidsmarktproblematiek;
verzoekt de regering het voortouw te nemen en te komen met een breed
plan van aanpak rondom de arbeidsmarktproblematiek in de pleegzorg, en
daarbij relevante actoren mee te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Coenradie, Straatman en El
Abassi.
Zij krijgt nr. 1127 (31839).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat moeder-kindhuizen en gezinshuizen geen
vergunningsplicht hebben, waardoor iedereen zonder eisen en controle
dergelijke initiatieven kan beginnen;
overwegende dat met een vergunningsplicht aan de voorkant voldaan kan
worden aan uniforme kwaliteitseisen en het tegengaan van
versnippering;
verzoekt de regering een vergunningsplicht in te stellen voor
moeder-kindhuizen en gezinshuizen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Coenradie en El Abassi.
Zij krijgt nr. 1128 (31839).
Mevrouw Coenradie (JA21):
Tot slot.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de netwerksamenwerking tussen instanties rondom de
pleegzorg rekening moet houden met een verscheidenheid aan
privacyregels;
overwegende dat vanuit het werkveld veelvuldig signalen naar voren komen
dat deze privacyregels een veelgenoemde belemmering vormen om door te
pakken bij zaken in de pleegzorg;
verzoekt de regering om onnodige privacybelemmeringen weg te nemen
tussen relevante partijen die betrokken zijn bij de pleegzorg,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Coenradie.
Zij krijgt nr. 1129 (31839).
Dank u wel. Eén verduidelijkende vraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik heb best wel moeite met zinssneden als "alle gezinnen doorlichten",
want dan is het net alsof er mogelijk wat mis is met heel veel gezinnen.
Mijn vraag is dus wat zo'n motie nou oplost als al die duizenden,
tienduizenden gezinnen — zeg 15.000 gezinnen — die pleegkinderen in huis
hebben, worden doorgelicht terwijl het overgrote deel van hen het
hartstikke goed doet en ook al aan best wel wat eisen moet voldoen.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Mijn motie gaat er niet over dat het bij gezinnen structureel misgaat.
Ik heb heel veel pleegouders gesproken die het hartstikke goed doen en
de beste intenties hebben. Waar het wel om gaat, is dat wij met zo'n
motie eigenlijk ook tegen al die betrokken instanties zeggen: wij gaan
structureel door al die dossiers heen om, mede gebaseerd op eerdere
inspectierapporten, te kijken waar het misgaat en waar de misstanden
zijn. Ik denk dat dat goed is, want nu komen de excessen naar boven,
maar de vraag is: wat blijft hier nu structureel onder de radar?
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Coenradie. Het woord is in tweede termijn aan
mevrouw Synhaeve van de fractie van D66.
Mevrouw Synhaeve (D66):
Voorzitter. Vandaag was er brede overeenstemming over: kwetsbare
kinderen moeten we beter zien, horen en spreken. Om dat betekenisvolle
contact te verankeren, dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat GI's worden getoetst op zowel wettelijke normen uit de
Jeugdwet als normen opgesteld door het Keurmerkinstituut (KMI) voor het
behalen van hun keurmerk;
overwegende dat in deze normen niets is opgenomen over het hebben van
betekenisvol contact met het kind;
constaterende dat de inspectierapporten aangeven dat er te weinig
betekenisvol contact is met kinderen in de jeugdbescherming en er
daardoor geen zicht is op de ontwikkeling en hun veiligheid;
verzoekt de regering te verkennen of binnen de certificeringseisen van
GI's een eis kan worden geïntroduceerd over de frequentie van
betekenisvol contact met kinderen, en de Kamer hierover te
informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Synhaeve, Wendel, Coenradie en
Ceder.
Zij krijgt nr. 1130 (31839).
Mevrouw Synhaeve (D66):
Een tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat acht van de tien kinderen die opgroeien met geweld,
geen adequate hulp ontvangen en zich vaak niet gehoord of gesteund
voelen door hun omgeving;
constaterende dat een alert en betrokken netwerk rondom het kind van
cruciaal belang is om steun, veiligheid en perspectief te bieden;
constaterende dat het project Handle with Care leraren in staat stelt om
kinderen die recent geweld hebben meegemaakt op laagdrempelige wijze
extra ondersteuning te bieden;
verzoekt de regering te inventariseren wat nodig is om Handle with Care
verder uit te rollen en te bezien of deze werkwijze landelijk ingevoerd
kan worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Synhaeve, Rooderkerk, Straatman,
Coenradie, Westerveld en Ceder.
Zij krijgt nr. 1131 (31839).
En ook nog eens binnen de tijd. Dank u wel, mevrouw Synhaeve.
Mevrouw Synhaeve (D66):
Wel met een halve stem.
De voorzitter:
Ach ja, het loopt tegen het einde van het jaar, hè, voor iedereen.
Mevrouw Van Meetelen heeft hetzelfde probleem volgens mij. We gaan naar
haar luisteren.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ik ga mijn best doen, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat opnieuw ernstige mishandeling heeft plaatsgevonden bij
uit huis geplaatste kinderen onder verantwoordelijkheid van de William
Schrikker Stichting;
constaterende dat Stichting Enver betrokken is geweest bij andere
ernstige casussen;
van oordeel dat herhaald falen bij de bescherming van kwetsbare kinderen
niet zonder gevolgen mag blijven;
verzoekt de regering erop aan te sturen om te onderzoeken of
strafrechtelijke vervolging van zowel de William Schrikker Stichting als
Enver als rechtspersonen mogelijk en aangewezen is;
verzoekt de regering erop aan te sturen om te onderzoeken of
strafrechtelijke vervolging van betrokken medewerkers en leidinggevenden
mogelijk is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meetelen, Schilder en
Coenradie.
Zij krijgt nr. 1132 (31839).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat volgens recent onderzoek en berichtgeving van RTL
Nieuws en Investico verdachten van huiselijk geweld regelmatig niet
worden vervolgd ondanks voldoende bewijs, waarbij in meerdere gevallen
wordt verwezen naar "het belang van het kind" als reden voor
sepot;
overwegende dat deze praktijk ertoe leidt dat jaarlijks talloze
kansrijke zaken geen vervolging krijgen, ondanks het officiële standpunt
van het Openbaar Ministerie dat huiselijk geweld in principe altijd
wordt vervolgd;
overwegende dat deskundigen aangeven dat juist het ontbreken van
vervolging ernstige schade veroorzaakt bij kinderen en feitelijke
straffeloosheid in de hand werkt;
verzoekt de regering een wettelijke verplichting tot vervolging in te
voeren, als uitzondering op het opportuniteitsbeginsel, voor
huiselijkgeweldzaken waarbij voldoende bewijs aanwezig is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meetelen, Schilder en
Coenradie.
Zij krijgt nr. 1133 (31839).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de huidige strafvorderingsrichtlijnen voor huiselijk
geweld en kindermishandeling structureel ver onder de wettelijke maxima
liggen;
van mening dat de ernst van dit type geweld veel beter moet worden
weerspiegeld in de strafeis;
verzoekt de regering het Openbaar Ministerie op te dragen de strafmaten
in de strafvorderingsrichtlijnen voor huiselijk geweld en
kindermishandeling substantieel te verhogen en beter in lijn te brengen
met de wettelijke maximumstraffen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meetelen, Schilder en
Coenradie.
Zij krijgt nr. 1134 (31839).
Dank u wel, mevrouw Van Meetelen. En nu een kopje thee met honing, zou ik zeggen. Mevrouw Wendel, ik geef u het woord. Ga uw gang.
Mevrouw Wendel (VVD):
Dank, voorzitter. Ik wil beide staatssecretarissen danken voor de
uitgebreide beantwoording. Het geeft me vertrouwen om te horen dat de
gecertificeerde instellingen weer aan tafel zitten en tempo gaan maken
met het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Ook ben ik blij te
horen dat de staatssecretarissen niet door willen met nieuwe rapporten,
nieuwe plannen, nieuwe ideeën, maar vinden dat we nu aan de slag moeten
om de jeugdbescherming en de jeugdzorg op lange, maar ook op korte
termijn te verbeteren. Ik vind het belangrijk dat we er met elkaar voor
zorgen dat kinderen in de jeugdbescherming in veiligheid opgroeien. Ik
wil vanaf deze plek de staatssecretarissen dan ook oproepen om bij het
werken aan de hervormingsagenda en het toekomstscenario, het
noaberschap, waar ik in mijn eerste termijn over sprak, echt actief in
het achterhoofd mee te nemen bij alles daaromtrent. Alle kinderen
verdienen namelijk een omgeving, inclusief een overheid, die naar ze
omkijkt.
Voor de VVD is het belangrijk dat betekenisvol een-op-eencontact de
standaard wordt in de jeugdbescherming. Dit is een basisvoorwaarde om te
zorgen voor een veilige omgeving. Daarom zullen we, zoals we net gezien
hebben, de motie van D66 om dit te bewerkstelligen, mede-indienen.
Tot slot de vraag of we verbetertrajecten voor pleegouders in
gezinshuizen moeten willen. Ik begrijp dat de staatssecretaris
vertrouwen wil hebben in professionals. Dat heeft de VVD ook, maar wat
de VVD betreft is er geen ruimte voor pleeg- of gezinsouders die in het
verleden kinderen in onveiligheid hebben gebracht. Graag een reflectie
van de staatssecretaris hierop.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Wendel. Mevrouw Van der Plas, ik wil u uitnodigen
voor uw inbreng in tweede termijn.
U zingt uw moties?
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dat vind ik best wel een goed idee.
De voorzitter:
Nou ja, laten we dat dan eens proberen!
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Mja ... Laten we de waardigheid van het parlement bewaken.
De voorzitter:
Zo is dat, mevrouw Van der Plas. Ga uw gang.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Maar goed, u weet, wij houden beiden van zingen.
De voorzitter:
Zo is dat.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ja. Allereerst dank aan staatssecretarissen voor de beantwoordingen. Ik
heb een paar moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat gemeenten soms noodzakelijke hulp blokkeren om
financiële redenen;
overwegende dat kinderrechters een sterkere rol moeten krijgen bij het
waarborgen van passende hulp voor kinderen;
verzoekt de regering om in de gesprekken over verbetering van het
stelsel kinderrechters goed te blijven betrekken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Plas en Coenradie.
Zij krijgt nr. 1135 (31839).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat kinderen in de jeugdbescherming vaak onvoldoende
gehoord worden en dat een informeel steunfiguur zoals een zogenoemde
Jouw Ingebrachte Mentor (JIM) bewezen bijdraagt aan veiligheid en
herstel;
overwegende dat de inspectie benadrukt dat de deelname van kinderen in
hun hulpverlening cruciaal is;
verzoekt de regering om blijvend in te zetten op het versterken van de
uitvoeringspraktijk in het samenwerken met informele steunfiguren als de
JIM, ook als er sprake is van een jeugdbeschermingsmaatregel,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Plas en Coenradie.
Zij krijgt nr. 1136 (31839).
Mevrouw Van der Plas (BBB):
De laatste luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat tijdens de lockdowns gedurende de covidperiode
2020-2022 kinderen voor langere periodes niet naar school konden, niet
konden sporten en weinig sociale contacten hadden;
constaterende dat vooral kinderen in een moeilijke thuissituatie nadelen
hebben ondervonden van deze maatregelen;
constaterende dat school en verenigingen een signaalfunctie hebben en
problemen bij kinderen, fysiek en mentaal, vroeg kunnen signaleren en
mogelijk hulp kunnen inschakelen;
overwegende dat voorkomen moet worden dat kinderen, vooral kinderen in
moeilijke thuissituaties, geen of weinig contacten meer hebben;
verzoekt de regering bij nieuwe noodsituaties zoals een pandemie de
fysieke en mentale gezondheid van kinderen en jongeren goed in
ogenschouw te nemen wanneer er weer lockdowns of andere maatregelen
worden overwogen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Plas.
Zij krijgt nr. 1137 (31839).
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van der Plas. Meneer Struijs ziet af van zijn tweede
termijn. De heer Stoffer.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Er is genoeg gedeeld, denk ik. Ik denk dat we met z'n allen
naar huis gaan met een gevoel van: hebben we nu het goede voor elkaar
gekregen? Dat weet je nooit van tevoren. We hebben het in ieder geval
getracht, maar ik heb nog best enige zorg, moet ik zeggen.
Desalniettemin dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording van de
vele vragen.
Ik eindig met één motie. Die luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het terugdringen van het aantal maatregelen van
kinderbescherming temeer urgent is nu de overheid in veel gevallen niet
in staat blijkt de toereikende uitvoering van de maatregelen van
kinderbescherming te waarborgen;
constaterende dat jeugdbescherming in de praktijk ten onrechte soms
ingezet wordt als middel om complexe scheidingssituaties te beëindigen,
terwijl gemeenten juist te weinig steun ervaren om aanbod voor problemen
met relaties en scheidingen te ontwikkelen, onder andere doordat de
Jeugdwet weinig richting biedt over de taak van gemeenten;
verzoekt de regering het inzetten van jeugdbescherming als oplossing
voor complexe scheidingen terug te dringen en gemeenten te ondersteunen
in het uitbreiden van aanbod voor de problematiek van relaties en
scheidingen, onder andere door het verbeteren van het wettelijk
kader,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer en Ceder.
Zij krijgt nr. 1138 (31839).
De heer Stoffer (SGP):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Stoffer. Tot slot in de tweede termijn van de zijde
van de Kamer is het woord aan de heer El Abassi namens de fractie van
DENK.
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter, dank. Ik wil beginnen met aangeven dat de moeder aan de bel
had getrokken met betrekking tot de in- en uitloop van mannen in het
huis. Jeugdzorg gaf aan: ze moeten zelf weten wat ze in hun privéleven
doen.
Voorzitter. Dat brengt mij meteen bij de motie die ik weer indien.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het belangrijk is dat bij kinderen voldoende rekening
wordt gehouden met hun culturele, religieuze en etnische
achtergrond;
overwegende dat een mismatch op deze vlakken kan leiden tot
vervreemding, identiteitsproblemen en extra trauma's;
verzoekt de regering bij de plaatsing van pleegkinderen expliciet
rekening te houden met de cultuur, religie en afkomst van het kind en te
onderzoeken in hoeverre een gebrek hieraan een rol heeft gespeeld bij
misstanden in de pleegzorg,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid El Abassi.
Zij krijgt nr. 1139 (31839).
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter. De volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de inspecties vaststellen dat vog- en vgb-controles,
huisbezoeken en veiligheidschecks niet altijd tijdig of volledig worden
uitgevoerd;
overwegende dat dit in strijd is met de minimale veiligheidseisen;
verzoekt de regering vast te leggen dat geen enkel kind geplaatst mag
worden in een pleeggezin of gezinshuis zolang alle basale
veiligheidschecks niet volledig en aantoonbaar zijn afgerond,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden El Abassi en Coenradie.
Zij krijgt nr. 1140 (31839).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de inspecties en GI-monitor laten zien dat
wachtlijsten oplopen en dat er verschillende vormen van verborgen
wachtlijsten bestaan, zoals monitorlijsten;
overwegende dat dit het zicht op de daadwerkelijke problematiek
vertroebelt;
verzoekt de regering om gemeenten en GI's te verplichten om alle
wachtlijsten, inclusief interne en monitorlijsten, uniform, transparant
en publiek toegankelijk te registreren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden El Abassi en Coenradie.
Zij krijgt nr. 1141 (31839).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat bij pleegoudervoogdij het wettelijk verplichte
toezicht momenteel is beperkt tot één gesprek per jaar;
overwegende dat kinderen met pleegoudervoogdij dezelfde bescherming
verdienen als kinderen in reguliere pleegzorg;
verzoekt de regering de norm van één gesprek per jaar te herzien en een
minimum van vier verplichte contactmomenten per jaar vast te stellen bij
pleegoudervoogdij,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden El Abassi en Coenradie.
Zij krijgt nr. 1142 (31839).
De heer El Abassi (DENK):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer El Abassi. Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van
de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik schors tien minuten,
waarna wij zullen luisteren naar de appreciatie van de ingediende
moties. Ik waarschuw de leden er alvast voor dat er zeer beperkt tot
geen ruimte zal zijn voor beraadslaging over de appreciaties. De
vergadering is tien minuten geschorst.
De vergadering wordt van 16.43 uur tot 16.53 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de staatssecretaris voor
de appreciatie van de ingediende moties. Maar eerst nog een punt van
orde van mevrouw Straatman.
Mevrouw Straatman (CDA):
Een kort punt van orde. Mijn naam staat per ongeluk onder de motie op
stuk nr. 1119. Dat is misgegaan in de communicatie met de
ChristenUnie.
De voorzitter:
Wij gaan dat verwerken. Meneer Rutte, staatssecretaris.
Staatssecretaris Rutte:
Voorzitter. Ik zal niet alle moties doen. Een stukje is voor mijn
collega, maar dat begrijpt u.
Ik moet nog even mijn nederige excuses aanbieden aan mevrouw Wendel. Zij
muntte het prachtige woord "noaberschap". Ik ben een geboren en getogen
tukker, dus dat raakte mij. Vervolgens geleidde ik het woord
"noaberschap" meteen weer door naar mevrouw Van der Plas, die het er ook
weleens over heeft, dus die herkende dat direct. Maar ere wie ere
toekomt: vandaag werd noaberschap gemunt door niemand minder dan mevrouw
Wendel. Laat dat duidelijk zijn.
De voorzitter:
Ook dat nemen wij op in de Handelingen. Gaat uw gang.
Staatssecretaris Rutte:
Dan gaan we naar motie op stuk nr. 1118 van mevrouw Dobbe over de inzet
van ervaringsdeskundigen. Die geef ik oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1118: oordeel Kamer.
Staatssecretaris Rutte:
Dan heb ik de motie op stuk nr. 1120 van de heer Ceder. Die gaat over
het wetsvoorstel over rechtsbescherming, dat nog naar de Kamer gaat, en
het bijbehorende perspectiefbesluit. In de motie staat dat het
wetsvoorstel voor het voorjaarsreces naar de Kamer moet. Als ik het mag
lezen als "zo snel mogelijk volgend jaar", kan ik deze motie oordeel
Kamer geven.
De voorzitter:
Ik zie dat de confessionele hulptroepen al onderweg zijn.
De heer Stoffer (SGP):
Zeker. De heer Ceder heeft mij gevraagd om, als deze interpretatie kwam,
namens hem akkoord te gaan.
De voorzitter:
Kijk, wat een samenwerking. Daarmee krijgt de motie op stuk nr. 1120 met
deze interpretatie oordeel Kamer.
Staatssecretaris Rutte:
Dan ga ik door naar de motie op stuk nr. 1121 van de heer Van
Houwelingen, over het wettelijk kader, de jeugdbeschermingsmaatregel et
cetera. Die kan ik oordeel Kamer geven. Dit is ook al onderdeel van het
wetstraject.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1121: oordeel Kamer.
Staatssecretaris Rutte:
De motie op stuk nr. 1122 moet ik ontraden, want het gevraagde zou in de
praktijk een instroomstop betekenen. Daar hebben we het in het debat
over gehad en daar ben ik niet mee akkoord.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1122: ontraden.
Staatssecretaris Rutte:
De motie op stuk nr. 1125, over toezien op naleving van de wettelijke
termijnen bij invoering van de wettelijke omgangsregeling, is oordeel
Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1125: oordeel Kamer.
Staatssecretaris Rutte:
De motie op stuk nr. 1126, die de regering verzoekt om bij de William
Schrikker Stichting en alle GI's alle gezinnen door te lichten, moet ik
echt ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1126: ontraden.
Staatssecretaris Rutte:
Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 1130, die verzoekt te verkennen of
binnen certificeringseisen van GI's een eis kan worden geïntroduceerd
over de frequentie van betekenisvol contact. Die is oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1130: oordeel Kamer.
Staatssecretaris Rutte:
De motie op stuk nr. 1132, over het aansturen om te onderzoeken of
strafrechtelijke vervolging van zowel de William Schrikker Stichting als
Enver als rechtspersonen mogelijk is, moet ik ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1132: ontraden.
Staatssecretaris Rutte:
Ja, want strafrechtelijke vervolging is niet aan mij, maar aan het
Openbaar Ministerie. Dat blijft ook zo.
Dan de motie op stuk nr. 1133 van mevrouw Van Meetelen, mevrouw Schilder
en mevrouw Coenradie over huiselijk geweld. Daar voel ik enorm in mee.
Ik vind het ook enorm belangrijk. We gaan het gesprek daarover aan met
het OM en we blijven het ook agenderen, maar in de huidige vorm moet ik
de motie ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1133: ontraden.
Staatssecretaris Rutte:
Dezelfde argumentatie geldt voor de motie op stuk nr. 1134.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1134: ontraden.
Staatssecretaris Rutte:
De motie op stuk nr. 1135 van mevrouw Van der Plas en mevrouw Coenradie,
die verzoekt om de kinderrechters goed bij de gesprekken te betrekken,
geef ik oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1135: oordeel Kamer.
Staatssecretaris Rutte:
Tot slot wat mijn setje betreft de motie van de heer El Abassi en
mevrouw Coenradie om gemeenten en GI's te verplichten om …
De voorzitter:
Dat is de motie op stuk nr. 1140, denk ik. Of die op stuk nr. 1141 of
1142?
Staatssecretaris Rutte:
De motie op stuk nr. 1141 heb ik hier.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1141.
Staatssecretaris Rutte:
Ja, tenzij mijn nummering niet klopt, maar de motie gaat dus over het
openbaren van wachtlijsten. Dat is ondersteuning van het huidige beleid
en daarmee kan ik die motie oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1141: oordeel Kamer.
Ik dank de staatssecretaris voor zijn beknopte appreciatie en ga het
woord geven aan de andere staatssecretaris, die van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport. Mevrouw Van der Plas wil toch nog iets vragen aan de
staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Heel kort, hoor. Als het staand beleid is, dan is de motie vaak
"overbodig" in plaats van "oordeel Kamer". Dat geef ik maar even
mee.
De voorzitter:
Ik denk dat de staatssecretaris hier een cadeautje wilde uitdelen zo
tegen Sinterklaas.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dat mag, maar we hebben die afspraken juist gemaakt om te zorgen dat er
niet zo'n motiediarree ontstaat.
De voorzitter:
Dat is al te laat.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik vind het een sympathieke motie; daar gaat het niet om. Ik wil het
alleen even opmerken.
De voorzitter:
Staatssecretaris, wijzigt dat uw oordeel?
Staatssecretaris Rutte:
Er zitten wat interpretatieverschillen in. Is het helemaal precies zoals
het nu gaat of veranderen we de vormgeving een beetje? Maar ik kan de
motie nog steeds oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
Oordeel Kamer, maar dank voor het meedenken, mevrouw Van der Plas. Dan
mevrouw Tielen.
Staatssecretaris Tielen:
Voorzitter. Ik weet dat het geen wedstrijd is, dus ik ga wel compact
zijn, maar niet per se sneller dan staatssecretaris Rutte. Ik heb nog
drie vragen te beantwoorden, waarvan een van meneer Struijs. In de
eerste termijn kondigde ik al aan dat ik niet zeker wist of het mij zou
lukken om die in de tweede termijn te beantwoorden. Dat lukt me ook
niet; ik heb iets meer tijd nodig om daarop terug te komen. Dit is een
toezegging voor een schriftelijke reactie.
De voorzitter:
Volgens mij mocht dat ook van de heer Struijs. De duim gaat omhoog.
Staatssecretaris Tielen:
Ik zie het.
Daarnaast was er een vraag over de vrijwillige uithuisplaatsingen.
Meneer Ceder vroeg of die in kaart gebracht kunnen worden. Dat is heel
moeilijk, omdat het niet met standaarddefinities wordt bijgehouden, in
ieder geval niet door het CBS. We hebben alleen indicaties en ook dan
weten we niet of het vrijwillig is en of het wel of niet subjectief is.
Tegelijkertijd snap ik de vraag van de heer Ceder om enig inzicht te
krijgen in de aard van de praktijk van vrijwillige uithuisplaatsingen op
basis van het advies van bijvoorbeeld lokale teams, Veilig Thuis en
gecertificeerde instellingen. Ik zal kijken wat ik in kaart kan brengen,
maar ik kan nu al aankondigen dat het geen kwantitatief objectief
onderzoek is, maar meer een soort inventarisatie. Ik hoop dat meneer
Ceder daarmee tevreden kan zijn. Meneer Stoffer knikt van wel, dus dat
is mooi.
De voorzitter:
De heer Stoffer stemt ook hiermee in, dus dat is heel handig.
Staatssecretaris Tielen:
Mevrouw Wendel vroeg of de verbetertrajecten in alle gevallen wel nodig
zijn. Zij verwees naar mijn vertrouwen in de professionals die een en
ander moeten beoordelen. Ik blijf bij dat vertrouwen. Er zijn
kwaliteitsstandaarden, criteria, et cetera. Ik vind het wel goed om
wellicht nog een keer terug te komen, ook in het wetgevingsoverleg, op
de vraag hoe vaak dit gebeurt en wat we daarvan vinden. Niet omdat ik
vind dat ons oordeel, van de Kamer of van het kabinet, daarin leidend
moet zijn, maar omdat ik me kan voorstellen dat we daarover gewoon de
dialoog blijven voeren.
De voorzitter:
Dan de moties.
Staatssecretaris Tielen:
De motie-Westervel/Dobbe op stuk nr. 1114 over leerlingenvervoer ligt in
het domein van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dat maakt het ook een
beetje ingewikkeld. Wij ontraden die motie. Tegelijkertijd snap ik wel
wat mevrouw Westerveld bedoelt. Ik kan niet die rugzak op mijn rug
nemen, maar ik wil het wel aan de orde stellen als wij met gemeentes
bezig zijn over de vraag hoe we überhaupt verdergaan met onder andere de
hervormingsagenda. Dat is een hele kleine toezegging, zonder beloftes te
doen. Het is maar om aan te duiden dat ik snap waar de vraag van mevrouw
Westerveld vandaan komt. Maar de motie is ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1114 is ontraden. Dan de motie op stuk nr.
1115.
Staatssecretaris Tielen:
De motie op stuk nr. 1115 wil ik graag oordeel Kamer geven. Het
gevraagde is ook nadrukkelijk onderdeel van onze gesprekken
daarover.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1115 krijgt oordeel Kamer.
Staatssecretaris Tielen:
De motie op stuk nr. 1116 is ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1116: ontraden.
Staatssecretaris Tielen:
De motie op stuk nr. 1117 ook.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1117: ontraden. Dan de motie op stuk nr. 1119.
Staatssecretaris Tielen:
De motie op stuk nr. 1119 is best ingewikkeld, denk ik. Ik heb hier
namelijk al eens wat gesprekken over gevoerd. Maar ik geef de motie wel
oordeel Kamer, want dan kan ik dat gesprek gewoon nog eens voeren, met
steun van de Kamer in de achterzak.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1119: oordeel Kamer. Dan de motie op stuk nr.
1123.
Staatssecretaris Tielen:
Tenminste, als die motie wordt aangenomen, voorzitter.
De voorzitter:
Dat zullen we eerst dinsdag nog moeten zien.
Staatssecretaris Tielen:
Dat weten we niet.
De motie op stuk nr. 1123 wordt ontraden met verwijzing naar het
debat.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1123: ontraden. Dan de motie op stuk nr. 1124.
Staatssecretaris Tielen:
De motie op stuk nr. 1124 wordt ook ontraden met verwijzing naar het
debat.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1124: ontraden.
Staatssecretaris Tielen:
Daarbij wil ik nog wel expliciet zeggen dat wij juist een heel mooie
toezichtstructuur hebben in Nederland, met onafhankelijke
toezichthouders. Die kunnen niet zomaar door de Kamer of door het
kabinet op pad gestuurd worden. Ik denk dat dit een heel goed onderdeel
is van onze democratische rechtsstaat.
De voorzitter:
Dan de motie op stuk nr. 1127.
Staatssecretaris Tielen:
De motie op stuk nr. 1127 wordt ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1127: ontraden. Dan de motie op stuk nr. 1128.
Staatssecretaris Tielen:
Ik zou willen vragen of mevrouw Coenradie de motie op stuk nr. 1128 wil
aanhouden. Ik ben het wel eens met haar wens. Daarom doen we ook
onderzoek naar wat dat zou betekenen in de praktijk. Ik kom erop terug
en ik zou willen vragen aan mevrouw Coenradie of ze haar motie wil
aanhouden totdat ik in de brief kan terugkomen op de
vergunningplicht.
De voorzitter:
Dat is aan mevrouw Coenradie. Als ze dat niet wil, dan krijgt de motie
de appreciatie "ontijdig". Ik zie dat ze de motie niet wil aanhouden,
dus de motie op stuk nr. 1128 krijgt de appreciatie "ontijdig".
Staatssecretaris Tielen:
En dus ontraden, toch?
De voorzitter:
Nee, ontijdig. Een verzoek tot aanhouden leidt tot de appreciatie
"ontijdig" als de Kamerleden er niet toe bereid zijn. En mevrouw
Coenradie brengt de motie graag in stemming.
Staatssecretaris Tielen:
Jammer, jammer, jammer.
De voorzitter:
Dan de motie op stuk nr. 1129.
Staatssecretaris Tielen:
De motie op stuk nr. 1129 wil ik oordeel Kamer geven, maar daar heb ik
wel een interpretatie bij. Ik kijk dus weer even naar mevrouw Coenradie.
Het gaat namelijk om de onnodige privacy-belemmeringen. Ik hoop dat
mevrouw Coenradie het met mij eens is dat het gaat om situaties waarin
dat juridisch oké is. Ik doel met name op internationaal recht rondom
privacy en gegevens delen. Ik zie mevrouw Coenradie knikken, dus dan
geef ik de motie oordeel Kamer.
De voorzitter:
Mevrouw Coenradie kan leven met die interpretatie. Daarmee krijgt de
motie op stuk nr. 1129 oordeel Kamer.
Staatssecretaris Tielen:
De motie op stuk nr. 1131 geef ik ook oordeel Kamer.
De voorzitter:
Motie op stuk nr. 1131: oordeel Kamer.
Staatssecretaris Tielen:
Dan scrollen we door naar de motie op stuk nr. 1136 over de JIM. We
hebben het er in het debat al over gehad. Ik vind het een mooie motie,
dus laten we die oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1136: oordeel Kamer. Dan de motie op stuk nr.
1137.
Staatssecretaris Tielen:
Wat in de motie op stuk nr. 1137 staat, wordt al gedaan. Maar ik vind
het eigenlijk heel goed om het per motie nog eens te bevestigen, als de
Kamer dat ook vindt. Ik geeft de motie oordeel Kamer.
De voorzitter:
Niet overbodig, mevrouw Van der Plas? U heeft groot gelijk. De motie op
stuk nr. 1137 krijgt oordeel Kamer.
Staatssecretaris Tielen:
Ik voelde de grap al aankomen, voorzitter.
Dan de motie op stuk nr. 1138, denk ik?
De voorzitter:
Ja.
Staatssecretaris Tielen:
Staatssecretaris Rutte verwees al naar de brief die verstuurd is over
scheidingen. In het dictum staat "het inzetten van jeugdbescherming als
oplossing voor complexe scheidingen". Volgens mij klopt dat al niet.
Ondanks dat ik echt wel een aantal van de stellingnames van de heer
Stoffer en de heer Ceder in de overwegingen en constateringen snap, denk
ik toch dat deze motie het beste geapprecieerd kan worden met
"ontraden".
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1138, ontraden. Dan de motie op stuk nr. 1139.
Staatssecretaris Tielen:
De motie op stuk nr. 1139 gaat over sensitiviteit. Die motie wordt
ontraden. Uit thematisch onderzoek hebben we kunnen constateren en
concluderen dat er geen signalen zijn dat het gebrek hieraan, zoals de
heer El Abassi schrijft, een rol heeft gespeeld. Bovendien kun je je
afvragen wat je dan allemaal in lijstjes moet gaan opnemen. Dat lijkt me
niet goed, dus ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1139: ontraden. Dan de motie op stuk nr. 1140.
Staatssecretaris Tielen:
De motie op stuk nr. 1140 moet ik ook ontraden. Ik snap heel goed dat
meneer El Abassi en mevrouw Coenradie veiligheidsgaranties willen.
Tegelijkertijd moet ik zeggen dat dit niet altijd mogelijk is, zeker
niet bij bijvoorbeeld netwerkplaatsingen in een pleeggezin. Dat zou ik
niet in de wielen willen rijden. Dus ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 1140 wordt ontraden. Tot slot de motie op stuk nr.
1142.
Staatssecretaris Tielen:
Tot slot. Ik heb bij deze motie een vraag over de interpretatie. Ik heb
dezelfde constatering in het rapport over pleegoudervoogdij. Daarin
wordt al geconstateerd dat we daar iets aan moeten doen: één gesprek per
jaar is niet goed. We moeten er dus iets mee, maar ik kan "minimaal
vier" niet beloven. Als meneer El Abassi en mevrouw Coenradie ervoor
openstaan dat in ieder geval het aantal van één gesprek per jaar wordt
herzien en het aantal wordt verhoogd, dan kan ik de motie oordeel Kamer
geven. Voor het aantal vier is het nu te vroeg.
Mevrouw Coenradie (JA21):
Dit wordt een beetje koehandel: de staatssecretaris komt van één en wij
komen van vier. Waar komen we dan ongeveer op uit?
Staatssecretaris Tielen:
Dat zijn we nu aan het onderzoeken op basis van het inspectierapport. Ik
kan nu niet zeggen of het minimum van vier oké is. Ik kan er daarom geen
oordeel Kamer op geven. Maar omdat we aan de slag gaan om het aantal te
verhogen, zijn we nu aan het onderzoeken wat er nodig en mogelijk is.
Daar moet ik op terugkomen.
De voorzitter:
Wat zou het voor het dictum betekenen om ervoor te zorgen dat de motie
toch oordeel Kamer kan krijgen, wat u betreft?
Staatssecretaris Tielen:
Dan zou ik iets zeggen als: verzoekt de regering de norm van één gesprek
per jaar te verhogen als het gaat om pleegoudervoogdij.
De voorzitter:
Ik kijk naar de heer El Abassi. Kunt u dat dictum volgen?
De heer El Abassi (DENK):
Ik wil niet aan koehandel doen, maar het lijkt me wel goed als we dan
naar minimaal twee per jaar gaan. Ik bedoel dus verhogen naar minimaal
twee per jaar, in plaats van naar vier per jaar.
De voorzitter:
Dit gaat mis.
Staatssecretaris Tielen:
Dat lijkt mij prima. Als de motie aldus gewijzigd kan worden, kan ik
haar oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
Ik verzoek u de motie nog formeel te wijzigen. Dan wordt de motie in de
huidige vorm ontraden en als u hem wijzigt conform het debat van
zojuist, dan krijgt zij de appreciatie oordeel Kamer.
Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de beantwoording van de
vragen, de appreciatie van de ingediende moties en ook aan de tweede
termijn van de zijde van het kabinet in dit debat. Ik dank de beide
staatssecretarissen voor hun aanwezigheid en beantwoording. Ik dank de
aanwezige Kamerleden voor hun deelname aan het debat, en ik dank
natuurlijk de collega's van de Kamerorganisatie.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Over de ingediende moties zal aanstaande dinsdag worden gestemd. Ik
schors een kort ogenblik, waarna we verder zullen gaan met het debat
over het beleid en de keuzes van de minister van Economische Zaken
omtrent Nexperia.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.