Verslag van een schriftelijk overleg over het niet uitvoeren van motie Hirsch c.s. over het pleiten en beïnvloeden op nationaal niveau als instrument voor samenwerking met maatschappelijke organisaties (Kamerstuk 36725-XVII-34) ((Kamerstuk 36180-180)
Doen waar Nederland goed in is - Strategie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Brief regering
Nummer: 2025D50725, datum: 2025-12-08, bijgewerkt: 2025-12-09 10:46, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D.G. Boswijk, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (CDA)
- Mede ondertekenaar: E. Hoedemaker, adjunct-griffier
- Aanbiedingsbrief
- Beslisnota bij Antwoorden op vragen commissie over het niet uitvoeren van motie Hirsch c.s. over het pleiten en beïnvloeden op nationaal niveau als instrument voor samenwerking met maatschappelijke organisaties (Kamerstuk 36725-XVII-34) ((Kamerstuk 36180-180)
Onderdeel van kamerstukdossier 36180 -181 Doen waar Nederland goed in is - Strategie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Onderdeel van zaak 2025Z21437:
- Indiener: A. de Vries, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
- 2025-12-10 18:30: Tweeminutendebat over het uitvoeren van de motie-Hirsch c.s. over het pleiten en beïnvloeden op nationaal niveau als instrument voor samenwerking met maatschappelijke organisaties (36180-181) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
- 2025-12-18 13:30: Procedurevergadering Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (Procedurevergadering), vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
Preview document (🔗 origineel)
Nr.
INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld …………. 2025
Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp hebben enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over de brief: Het niet uitvoeren van motie Hirsch c.s. over het pleiten en beïnvloeden op nationaal niveau als instrument voor samenwerking met maatschappelijke organisaties (Kamerstuk 36180, nr. 180).
De op 4 december 2025 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van ……. 2025 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Boswijk
Adjunct-griffier van de commissie,
Hoedemaker
Inhoudsopgave
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng D66-fractie
Inbreng GroenLinks-PvdA-fractie
Inbreng CDA-fractie
Inbreng BBB-fractie
Reactie van de staatssecretaris
Volledige agenda
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng leden van de D66-fractie
De leden van de D66 fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de
brief van de staatssecretaris waarin zij aangeeft geen opvolging te
geven aan de aangenomen motie Hirsch c.s. (Kamerstuk 36725-XVII-34).
Hierover hebben deze leden enkele vragen.
Erkent de staatssecretaris dat zij de motie Hirsch c.s. (Kamerstuk 36725-XVII-34) niet uitvoert? Zo ja, waarom acht de staatssecretaris dat te verantwoorden? Zo niet, op welke manier geeft de staatssecretaris dan wel opvolging aan de motie?
Antwoord van het kabinet
Het kabinet staat nog steeds achter het besluit van toenmalig minister Klever om lobby in Nederland geen subsidiabele activiteit in het beleidskader Focus (2026-2030) te maken. Dit is vastgelegd in artikel 4.2 eerste lid van de Subsidieregeling Buitenlandse Zaken 2006. Het is onwenselijk dat geld dat is bedoeld voor ontwikkelingshulp wordt ingezet voor lobby binnen Nederland, zeker voor een beleidskader dat zich richt op het versterken van lokale maatschappelijke organisaties. Dit is geheel in lijn met het besluit van de Kamer om de Motie Dobbe c.s. (Kamerstuk 36725, nr. 31, ingediend op 30 juni jl.) die de regering verzocht om nationale beleidsbeïnvloeding niet uit te sluiten van het beleidskader, te verwerpen.
De motie verzoekt de regering in gesprek te blijven met stakeholders die door Nederlands handelsbeleid worden geraakt. Dat blijft het kabinet doen. Binnen het Nederlands handelsbeleid vindt op allerlei manieren dialoog met stakeholdergroepen plaats, zowel gestructureerd, bijvoorbeeld via het breed handelsberaad, als meer ad hoc, bijvoorbeeld via consultaties over Europese duurzaamheidswetgeving. Een ander voorbeeld is het instrument sectorale samenwerking, waarbij in multi-stakeholderverband door bedrijven, vakbonden en maatschappelijke organisaties aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) wordt gewerkt.
Binnen het instrument Schone en eerlijke handel van het beleidskader Focus zal het voeren van dialoog tussen maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven binnen convenanten, platforms of multi-stakeholder initiatieven subsidiabel zijn. Hierover is de Kamer geïnformeerd.1
Erkent de staatssecretaris dat zij daarmee geen opvolging geeft aan een uitdrukkelijke wens van de meerderheid van de Kamer? Waarom acht de staatssecretaris dat te verantwoorden? Zo niet, op welke manier geeft de staatssecretaris dan wel opvolging aan de oproep van de meerderheid van de Kamer?
Antwoord van het kabinet
Zie de beantwoording op de vorige vraag. De Kamer heeft de motie Dobbe c.s. (Kamerstuk 36725, nr. 31, ingediend op 30 juni jl.) die de regering verzocht om nationale beleidsbeïnvloeding niet uit te sluiten van het beleidskader verworpen.
Erkent de staatssecretaris dat een wens van de meerderheid van de Kamer zwaarder weegt dan een beleidskader, opgesteld door een minister, die er niet meer zit, van een partij die niet meer deelneemt aan de coalitie?
Antwoord van het kabinet
Een door de Kamer aangenomen motie en een beleidskader zijn niet tegen elkaar af te wegen en zijn ook niet tegen elkaar afgewogen. Het beleidskader was en is het beleid van dit kabinet. In de Kamerbrief van 1 december jl. is uitleg gegeven over het besluit van het kabinet om de motie Hirsch c.s. niet uit te voeren.
Erkent de staatssecretaris dat haar bescheidenheid past aangezien zij demissionair is? Zo ja, hoe zien we dat terug in de reactie op de motie? Zo niet, waarom niet?
Antwoord van het kabinet
Een demissionair kabinet rondt in beginsel alleen lopende zaken af. In de reactie op de motie is aangegeven dat beleidsbeïnvloeding in Nederland geen subsidiabele activiteit is onder het beleidskader Focus (2026-2030) zoals opgenomen in de Kamerbrief van 11 november 2024.2 Dat beleid wordt gecontinueerd.
Hoe verhoudt het besluit om beleidsbeïnvloeding in Nederland uit te sluiten van subsidiering zich tot het recht op vrijheid van meningsuiting en vereniging, zoals beschermd door artikel 10 en 11 van het EVRM?
Antwoord van het kabinet
Maatschappelijke organisaties hebben recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging. Lobbyactiviteiten bestaan uit het uiten en verspreiden van standpunten en ideeën en maatschappelijke organisaties moeten deze activiteiten mogen uitoefenen. Het staat deze organisaties dan ook vrij om te lobbyen binnen Nederland. Het besluit om dergelijke activiteiten niet te financieren binnen het beleidskader Focus (2026-2030) doet daar niets aan af.
Is de staatssecretaris zich ervan bewust dat volgens het EVRM maatschappelijke organisaties een essentiële rol spelen in het publieke debat en dat staten een positieve verplichting hebben om een enabling environment te garanderen?
Antwoord van het kabinet
Op grond van het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging gelden negatieve verplichtingen voor staten, maar onder omstandigheden ook positieve verplichtingen. Zo een verplichting gaat echter niet zo ver dat daaruit voortvloeit dat bepaalde activiteiten van maatschappelijke organisaties moeten worden gefinancierd. Een dergelijke verplichting is ook niet geformuleerd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in haar jurisprudentie.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in meerdere zaken (o.a. Társaság a Szabadságjogokért v. Hungary, 2009; Animal Defenders International v. UK, 2013) benadrukt dat maatschappelijke organisaties niet alleen formeel mogen bestaan, maar ook effectief toegang moeten hebben tot middelen om hun rol in het publieke debat te vervullen. Het Hof erkent dat financiële steun van de overheid een noodzakelijke voorwaarde kan zijn voor daadwerkelijke participatie. Hoe voorkomt de staatssecretaris met het politieke besluit om lobby en advocacy op nationaal niveau uit te sluiten in het instrument Eerlijke en Schone Handel dat de Nederlandse overheid in overtreding is van EHRM-jurisprudentie? Hoe verhoudt het besluit om nationale beleidsbeïnvloeding uit te sluiten van subsidiëring zich tot de gezamenlijke WTO-verklaring waar Nederland onderdeel van is (WT/MIN24/6) en waarin wordt toegezegd om ruimte te bieden om externe stakeholders als maatschappelijk middenveld te betrekken en consulteren?
Antwoord van het kabinet
Deze beide uitspraken gaan over artikel 10 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), zijnde het recht op vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Beide zaken gingen niet specifiek over kwesties die raken aan onderhavige kwestie. Namelijk, de Animal Defenders zaak ging om een TV reclame die werd verboden, en de Hongaarse zaak ging over toegang tot informatie. Desalniettemin kan niet uit deze of andere EHRM-uitspraken worden afgeleid dat een staat verplicht is om een organisatie te financieren. Met betrekking tot de vraag over hoe dit besluit zich verhoudt tot de genoemde WTO-verklaring, zie ook het antwoord op de eerste vraag van de D66-fractie. Het betrekken en consulteren van externe stakeholders zoals maatschappelijke organisaties blijven we doen.
Inbreng leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de brief van de staatssecretaris inzake het niet uitvoeren van de aangenomen motie-Hirsch c.s. (Kamerstuk 36725-XVII-34) met zorg gelezen. Zij zijn blij met de mogelijkheid om hier schriftelijk deze zorgen over te kunnen uiten.
De aangenomen motie van de leden Hirsch, Dobbe, Bamenga en Ceder vraagt het kabinet om de stem van maatschappelijke organisaties niet in te perken. De indieners zijn van mening dat het nieuwe kabinetsbeleid om pleiten en beïnvloeden met subsidiegeld te verbieden, maatschappelijke organisaties in hun mogelijkheden beperkt om belangrijke stemmen – van Ethiopische kindbruiden, tot Bengaalse textielwerkers – in Den Haag te laten horen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie delen, samen met een zeer duidelijke meerderheid van de Tweede Kamer, de sterke overtuiging dat deze stemmen ons politieke debat verrijken en verbeteren, en dat het de taak van de overheid is om deze stemmen in positie te brengen, omdat zij anders niet gehoord zullen worden.
De leden van deze fractie zijn dan ook onaangenaam verrast door de weigering van de staatssecretaris om deze aangenomen Kamermotie uit te voeren. Zij wijzen de staatssecretaris op de heersende normen dat een demissionair kabinet bescheidenheid past. Inmiddels steunt het kabinet nog op 26 zetels, terwijl deze Kameruitspraak is gedaan door een ruime meerderheid van 85 zetels. De leden vragen de staatssecretaris waarom zij deze politieke werkelijkheid negeert.
Antwoord van het kabinet
Graag verwijs ik u naar de beantwoording op de eerste vier vragen van de D66-fractie.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet als argument voor het niet uitvoeren van de motie aanvoert, dat dit besluit genomen is door toenmalig minister Klever, en dat haar “argumentatie nog steeds geldt”. Zij vragen de staatssecretaris om deze argumentatie toe te lichten. De leden weten dat het kabinet pleiten en beïnvloeden met overheidsgeld “onwenselijk” acht, maar waaróm is dit dan “onwenselijk” volgens het kabinet?
Antwoord van het kabinet
Het is belangrijk dat het geld voor de Nederlandse ontwikkelingshulp zo direct mogelijk wordt besteed aan de mensen die het nodig hebben. Het beleidskader is dan ook doelmatiger ingericht en er komt meer nadruk te liggen op dienstverlening in vergelijking tot dialoog, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 27 juni jl.3
Wel blijft er in het beleidskader Focus financiering beschikbaar voor pleitbezorging in andere landen of regio’s. Het verbeteren van lokale wetten kan namelijk een direct positief effect hebben op de effectiviteit van ontwikkelingshulpprogramma’s in die landen. In lijn met de aangenomen motie Dobbe c.s. heeft toenmalig minister Veldkamp besloten ook financiering voor pleitbezorging op multilateraal niveau toe te staan.4 Zo kunnen lokale maatschappelijke organisaties bijvoorbeeld naar VN-vergaderingen gaan om daar hun visie uit te dragen. Daarnaast blijft het kabinet in gesprek met stakeholders in zowel het instrument Schone en eerlijke handel als in het bredere Nederlands handelsbeleid.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen er bovendien op dat de motie van de voorganger van de staatssecretaris de positieve appreciatie ‘Oordeel Kamer’ kreeg. Zij vragen om uitleg waarom het kabinet een motie eerst positief beoordeelt, om deze vervolgens niet uit te voeren wanneer deze een meerderheid haalt. Wat is er veranderd in de zienswijze van het kabinet tussen de positieve beoordeling in juni 2025 en het besluit om de motie niet uit te voeren in september 2025? En als het kabinet vindt dat de argumentatie van voormalig minister Klever “nog steeds geldt”, waarom geldt de argumentatie van voormalig staatssecretaris Boerma dan niet ook nog steeds?
Antwoord van het kabinet
Het verzoek in de motie kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Tijdens het wetgevingsoverleg in juni 2025 kreeg de motie de appreciatie ‘Ontraden’ van toenmalig minister Veldkamp, omdat de motie werd geïnterpreteerd als een mogelijk verzoek om lobby binnen Nederland subsidiabel te maken in het beleidskader Focus. Minister Veldkamp was indertijd de verantwoordelijke bewindspersoon voor Ontwikkelingshulp en dus ook voor het beleidskader Focus.
Mevrouw Hirsch heeft in reactie hierop gevraagd om een appreciatie door toenmalig staatssecretaris voor Buitenlandse Handel Boerma, vanwege -zoals zij aangaf-de samenhang met het handelsbeleid buiten het beleidskader Focus. Staatssecretaris Boerma heeft vanuit haar verantwoordelijkheid voor buitenlandse handel de appreciatie ‘Oordeel Kamer’ gegeven, vanwege de mogelijkheid tot het voeren van multi-stakeholderdialogen met maatschappelijke organisaties in het bredere Nederlands handelsbeleid.
Mede vanwege de aanhoudende onduidelijkheid van de reikwijdte van het verzoek in de motie (of die doelt op het bredere handelsbeleid los van het beleidskader Focus of op het toestaan van lobby binnen Nederland in het handelsinstrumentarium), zoals ook wederom blijkt uit de vragen van dit schriftelijk overleg, is besloten om hem niet uit te voeren.
Wij blijven vanzelfsprekend doorgaan met stakeholderconsultatie in het bredere handelsbeleid (zie beantwoording op de eerste vraag van de D66-fractie). Ook blijft de dialoog met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven binnen het instrument Schone en eerlijke handel subsidiabel, zoals binnen convenanten, platforms of multi-stakeholder initiatieven. Voor verdere toelichting over de precieze subsidiabele activiteiten onder dit instrument verwijs ik u naar het bijbehorende subsidiebeleidskader dat in Q1 2026 wordt gepubliceerd.
Verder wijzen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie erop dat het beleid waar de motie om vraagt, tien jaar lang het beleid is geweest onder ministers van verschillende politieke pluimage, namelijk ministers Ploumen (PvdA), Kaag (D66), en Schreinemacher (VVD). Ook benadrukken de leden dat de motie geen financieel beslag legt op de begroting. Het budget voor samenwerking met maatschappelijke organisaties blijft immers gelijk, de motie vraagt het kabinet louter om organisaties minder te beperken in waar zij dit geld voor kunnen inzetten. De leden concluderen derhalve dat de motie praktisch, juridisch en financieel uitvoerbaar is. Zij vragen de staatssecretaris daarom om te verklaren waarom zij de motie toch niet uitvoert.
Antwoord van het kabinet
Graag verwijs ik u naar het antwoord op de tweede vraag van de D66-fractie en de tweede vraag van de GroenLinks-PvdA-fractie.
Ten slotte hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie nog vier vragen over het subsidiekader waar de motie op toeziet.
Allereerst: van de acht instrumenten in het subsidiekader, zouden er zes in Q4 2025 worden uitgevraagd, een in Q3 2025 en een in Q1 2026. De leden van deze fractie hebben drie instrumenten (Stimuleren vrouwelijk ondernemerschap; Tegengaan geweld tegen vrouwen en steun aan vrouwenrechtenverdedigers; Vrouwen, Vrede en Veiligheid) ook daadwerkelijk teruggevonden in de Staatscourant in een besluit (FemFocus), dat is gepubliceerd op 15 oktober 2025. Deze leden vragen zich ten eerste af of het klopt dat dit de enige drie tot nu toe gepubliceerde instrumenten zijn, en zo nee, welke instrumenten dan nog meer gepubliceerd zijn, en waar en wanneer. En de leden van deze fractie vragen zich af wat de verwachte publicatiedatum van de overige instrumenten is.
Antwoord van het kabinet
De uitvraagdocumenten zijn conform planning en in lijn met de Kamerbrief van 27 juni jl. gedeeld. Het klopt dat tot nu toe alleen de drie FemFocus-instrumenten op 15 oktober jl. in de Staatscourant zijn gepubliceerd.
Zoals in de genoemde Kamerbrief is aangegeven, worden niet alle acht instrumenten via een subsidiebeleidskader gepubliceerd:
Bestrijden van de hiv/aidsepidemie wordt uitgevoerd via de ambassade in Maputo. De uitvraag bij maatschappelijke organisaties heeft in oktober plaatsgevonden.
Tegengaan schadelijke praktijken is in oktober rechtstreeks uitgevraagd door de ambassade in Nairobi.
Voor Nederlandse particuliere initiatieven is rechtstreeks financiering verleend aan de in Nederland gevestigde maatschappelijke organisatie Wilde Ganzen.
De twee overige instrumenten worden via een subsidiebeleidskader gepubliceerd: Beschermen en promoten van mensenrechten en fundamentele vrijheden staat gepland voor de Kerst en Bevorderen schone en eerlijke handel staat gepland in Q1 2026.
Ten tweede vragen deze leden de staatssecretaris welke gevolgen het uitsluiten van lobby en advocacy op nationaal niveau als subsidiabele activiteit heeft voor de effectiviteit van maatschappelijke organisaties in het realiseren van de door het kabinet gestelde doelen van het beleidskader Focus. Is hiervan een analyse gemaakt? Zo nee, waarom niet? Op welke aannames baseert het kabinet dan dat lobby en advocacy op nationaal niveau niet ten goede zou komen aan de uitvoer van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en handelsbeleid, terwijl dit onder drie voorgaande ministers wel als effectief beleid werd gezien? Welke garantie kan de staatssecretaris geven dat het uitsluiten van lobby en advocacy op nationaal niveau niet zal leiden tot negatieve gevolgen voor de uitvoer van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?
Antwoord van het kabinet
De effectiviteit van het beleid voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties is onderdeel van recente evaluaties. De IOB-periodieke rapportage over de Nederlandse beleidsinstrumenten op het gebied van Sociale vooruitgang 2018-2024 en de mid-term reviews van de strategische partnerschappen in het VMM-beleidskader (2021-2025) tonen aan dat de sterke nadruk op pleitbezorging binnen VMM soms te eenzijdig is en er meer behoefte is aan ruimte voor dienstverlening.5 Een combinatie van pleitbezorging en dienstverlening is volgens de mid-term reviews en de IOB SRGR-evaluatie 2012-2022 een effectieve aanpak om ontwikkelingsdoelen te bereiken.6 Dat geldt bijvoorbeeld voor het tegengaan van schadelijke praktijken, waarbij het verbeteren van lokale wetten en het beïnvloeden van sociale normen essentieel is. Daarom is gekozen voor een andere balans tussen dienstverlening en dialoog in het beleidskader Focus (2026-2030).
Er is besloten om lobby binnen Nederland niet subsidiabel te maken in het beleidskader Focus. Het kabinet acht het onwenselijk dat geld dat is bedoeld voor ontwikkelingshulp wordt ingezet voor lobby gericht op Nederlands overheidsbeleid. Door de beperkte middelen in te zetten voor een lobby- of publiciteitscampagne binnen Nederland of voor procederen, verschuift de besteding van middelen weg van de mensen en maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden die het nodig hebben.
Verder vragen deze leden of er voorafgaand aan dit besluit overleg is geweest met maatschappelijke organisaties. Zo ja, welke bezwaren zijn daarbij geuit en hoe zijn die meegewogen? Zo nee, waarom is er geen overleg geweest?
Antwoord van het kabinet
Maatschappelijke organisaties zijn op verschillende manieren geconsulteerd over het vervolg op het VMM-beleidskader. In 2024 heeft het ministerie een enquête uitgevoerd onder 202 maatschappelijke organisaties wereldwijd en gesprekken gevoerd met penvoerders van de strategische partnerschappen. Daaruit bleek dat zij pleitbezorging belangrijk vinden maar ook andere prioriteiten benadrukken, waaronder meer lokaal eigenaarschap en een verbeterde balans tussen dienstverlening en pleitbezorging. Deze input is meegenomen bij het ontwikkelen van het beleidskader Focus.
Als laatste vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie de staatssecretaris of zij bekend is met de aanbevelingen van de AIV in het rapport ‘Krimpende maatschappelijke ruimte: vrijheid en veiligheid onder druk’, en of zij haar besluit om pleiten en beïnvloeden met subsidiegeld te verbieden, in lijn met deze aanbevelingen acht.
Antwoord van het kabinet
Het kabinet is bekend met de aanbevelingen van de AIV in het rapport 'Krimpende maatschappelijke ruimte: vrijheid en veiligheid onder druk'. De kabinetsreactie daarop heb ik samen met de Minister van Buitenlandse Zaken op 31 oktober jl. aan de Kamer verstuurd. De AIV doet in dit rapport geen aanbevelingen over het wel of niet subsidiabel maken van beleidsbeïnvloeding c.q. lobby in Nederland.
Inbreng leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de
staatssecretaris over het niet uitvoeren van de motie Hirsch c.s. over
het pleiten en beïnvloeden op nationaal niveau als instrument voor
samenwerking met maatschappelijke organisaties (Kamerstuk
36725-XVII-34). Deze leden hebben hier een enkele vraag bij.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de motie Hirsch een paar maanden geleden het ‘oordeel Kamer’ heeft gekregen, en dat nu niet meer het geval is. Wat is er in de tussentijd veranderd?
Antwoord van het kabinet
Graag verwijs ik u naar de beantwoording op de derde vraag van de GroenLinks-PvdA-fractie.
Kan de staatssecretaris bevestigen dat het toestaan van pleiten en beïnvloeden in Nederland een budgetneutrale wijziging van het instrument Eerlijke en Schone Handel zou zijn?
Antwoord van het kabinet
Het totaalbudget zou inderdaad ongewijzigd blijven. Er zouden dan wel minder financiële middelen beschikbaar zijn voor andere subsidiabele activiteiten binnen het instrument, zoals voor de capaciteitsversterking van lokale maatschappelijke organisaties.
De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over het beperkte aantal alternatieve financieringsmogelijkheden voor maatschappelijke organisaties om aan pleitbezorging in Nederland te doen waar het Nederlands (handels)beleid raakt. Heeft de staatssecretaris inzichtelijk wat de concrete impact is als pleitbezorging nu niet meer gefinancierd wordt door het ministerie? Heeft het kabinet hier een analyse van gemaakt voordat zij besloot te veranderen van positie en pleitbezorging in Nederland niet meer te financieren, en zo niet, waarom niet?
Antwoord van het kabinet
Binnen het Nederlands handelsbeleid vindt op allerlei manieren dialoog met stakeholdergroepen plaats, zowel gestructureerd, bijvoorbeeld via het breed handelsberaad, als meer ad hoc, bijvoorbeeld via consultaties over Europese duurzaamheidswetgeving. Een ander voorbeeld is het instrument sectorale samenwerking, waarbij in multi-stakeholderverband door bedrijven, vakbonden en maatschappelijke organisaties aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) wordt gewerkt. Daar blijft het kabinet mee doorgaan.
Binnen het instrument Schone en eerlijke handel van het beleidskader Focus zal het voeren van dialoog tussen overheid, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven binnen convenanten, platforms of multi-stakeholder initiatieven subsidiabel zijn. Een lokale ngo kan dus onder dit instrument financiering krijgen om bijvoorbeeld deel te nemen aan een rondetafelgesprek over knelpunten en oplossingen in lokale markten in de koffie- of palmolieketen.
Klopt het dat dit als gevolg heeft dat Kamerleden beperkt of helemaal niet meer in gesprek kunnen gaan met maatschappelijke organisaties en hun partners in zuidelijke landen over de uitwerking van beleid en wetgeving of de situatie in die landen? En dat dit ook geldt voor uw ministerie?
Antwoord van het kabinet
Dat klopt niet. Kamerleden en ministeries kunnen ook na deze wijziging gewoon in gesprek blijven met maatschappelijke organisaties en hun partners in zuidelijke landen over beleid, wetgeving en lokale situaties. Het wordt alleen niet vanuit het beleidskader Focus gefinancierd. Wij blijven vanzelfsprekend doorgaan met stakeholderconsultatie in het bredere handelsbeleid. Ook is de dialoog met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven binnen het nieuwe instrument Schone en eerlijke handel subsidiabel, zoals binnen convenanten, platforms of multi-stakeholder initiatieven.
Zijn er overlegmechanismes opgezet binnen uw ministerie tussen maatschappelijke organisaties en bijvoorbeeld vertegenwoordigingen van bedrijven, zoals het Breed Handelsberaad, die strikt genomen zouden moeten worden opgeheven vanwege dit uitgangspunt? Heeft de staatssecretaris in kaart gebracht welke gevolgen er zijn voor overlegstructuren en fora waar uw ambtelijke staf informatie vandaan haalt en waar maatschappelijke organisaties als gevolg van dit besluit niet meer aan kunnen deelnemen? Deelt de staatssecretaris de mening dat dergelijke gesprekken kunnen bijdragen aan een verbetering van de situatie van mensen in ontwikkelingslanden?
Antwoord van het kabinet
Het besluit om lobby binnen Nederland in het beleidskader Focus geen subsidiabele activiteit te maken, leidt er niet toe dat dergelijke overlegmechanismes moeten worden opgeheven. Het is belangrijk om in gesprek te blijven met het maatschappelijk middenveld. Dat blijven wij dan ook doen.
Erkent de staatssecretaris dat uiteenlopende partijen, waaronder experts, het bedrijfsleven en de SER, het belang onderstrepen van dialoog met maatschappelijke organisaties in zuidelijke landen? En dat deze dialoog een essentieel onderdeel is van een krachtig en samenhangend buitenlandbeleid, waarin de verschillende actoren binnen de zogenoemde Dutch Diamond gezamenlijk optrekken? Kan de staatssecretaris bevestigen dat juist om die reden het Nederlandse beleid jarenlang actief financiering heeft verstrekt voor dit type pleitbezorging en beleidsdialoog?
Antwoord van het kabinet
Betekenisvolle stakeholderdialoog is een belangrijk onderdeel van het Nederlandse beleid op internationaal maatschappelijk ondernemen (IMVO), zowel in Nederland als in zuidelijke landen. Maatschappelijke organisaties spelen hier een belangrijke rol in, onder andere binnen de zogenoemde Dutch Diamond. Dit blijft subsidiabel binnen het instrument Schone en eerlijke handel, zie de beantwoording op de tweede vraag van de GroenLinks-PvdA-fractie. Ook blijven we doorgaan met stakeholderconsultatie in het bredere handelsbeleid.
Hoe is de staatssecretaris van plan om maatschappelijke organisaties te consulteren voor haar (handels)beleid als deze organisaties hier straks niet meer de financiële middelen voor hebben? De doelstelling van het nieuwe instrument Schone en Eerlijke Handel “is het verbeteren van arbeidsrechten en- omstandigheden en het tegengaan van ontbossing en vervuiling in productielanden, in verbinding met het Nederlandse bedrijfsleven en hun toeleveranciers.”7 Kan de staatssecretaris aangeven hoe maatschappelijke organisaties deze verbinding kunnen leggen, als pleitbezorging in Nederland, en daarmee een dialoog, niet is toegestaan?
Antwoord van het kabinet
Binnen het instrument Schone en eerlijke handel van het beleidskader Focus zal het voeren van dialoog tussen maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven binnen convenanten, platforms of multi-stakeholder initiatieven subsidiabel zijn. Hierover is de Kamer geïnformeerd.8
Deelt de staatssecretaris de opvatting van de leden van de CDA-fractie dat het ingewikkeld is om internationale- en nationale pleitbezorging strikt te scheiden? En heeft de staatssecretaris daarom overwogen om deze scheiding los te laten of een andere vorm van inkadering toe te passen?
Antwoord van het kabinet
Ik deel die opvatting niet. Internationale pleitbezorging is gericht op multilaterale instanties, zoals de VN-Mensenrechtenraad. Nationale pleitbezorging in ontwikkelingslanden in het beleidskader Focus is gericht op overheids- of politieke instanties. Nationale pleitbezorging binnen Nederland, wat niet subsidiabel is in het beleidskader Focus, is gericht op overheids- of politieke instanties in Nederland. Dat laat onverlet dat er natuurlijk gesproken kan en mag worden met de overheid en politieke partijen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de staatssecretaris bereid is toe te zeggen dat zij geen onomkeerbare stappen op dit terrein zet, het kader Schone en Eerlijke Handel daarmee nog niet publiceert tenzij dit later nog aangepast kan worden, alvorens hierover uitgebreid gesproken kan worden tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp in de week van 13 januari 2026.
Antwoord van het kabinet
Het subsidiebeleidskader voor het instrument Schone en eerlijke handel staat gepland voor publicatie in Q1 2026. Het kabinet wil dit zo snel mogelijk doen omdat het VMM-beleidskader stopt per 31 december 2025.
Inbreng leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de recente
Kamerbrief over het niet uitvoeren van de motie-Hirsch c.s. inzake
pleiten en beïnvloeden op nationaal niveau door maatschappelijke
organisaties in het kader van het beleidskader Focus (2026–2030). Zij
hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de BBB-fractie constateren dat in de beslisnota staat dat toenmalig staatssecretaris Boerma de motie ‘Oordeel Kamer’’ heeft gegeven. De leden willen graag opgemerkt hebben dat de motie in eerste instantie door minister Veldkamp ontraden werd, maar dat staatssecretaris Boerma pas later in het debat de motie “oordeel Kamer” gaf, waarna de Kamer de motie aannam. De leden vragen welke overwegingen toenmalig minister Veldkamp had om de motie te ontraden, en welke overwegingen toenmalig staatssecretaris Boerma had om de motie juist “oordeel Kamer” te geven? Hoe verhouden deze uiteenlopende appreciaties zich mogelijk tot het feit dat de motie vervolgens niet wordt uitgevoerd? En is er na afloop van het debat, op enig moment, contact geweest tussen beide bewindspersonen, dan wel ambtelijk, over het verschil in appreciatie? De leden vragen de staatssecretaris expliciet waarom een demissionair kabinet vervolgens besluit om een motie die met oordeel Kamer is aangenomen, niet uit te voeren.
Antwoord van het kabinet
Graag verwijs ik u naar de beantwoording op de derde vraag van de GroenLinks-PvdA-fractie.
De leden van de BBB-fractie stemden vóór de motie, vanuit de overtuiging dat de tekst van de motie primair oproept tot “in gesprek blijven met stakeholders die door Nederlands handelsbeleid worden geraakt” en dat daarmee het doel was om dialoog te borgen, niet om NGO’s een financieringslijn te geven om uitgebreid Nederlands beleid te belobbyen. De leden vragen de staatssecretaris om voor alle partijen nogmaals precies uiteen te zetten wat de motie wél en níet vraagt.
Antwoord van het kabinet
Zoals toegelicht in de beantwoording van de derde vraag van de GroenLinks-PvdA-fractie, is de motie op verschillende manieren te interpreteren. Indien de interpretatie van de BBB-fractie juist is, past de motie volledig binnen het kabinetsbeleid. Echter, mede vanwege de interpretatieverschillen waarbij de motie uitgelegd kan worden als verzoek om pleitbezorging binnen Nederland toe te staan in het instrumentarium van het beleidskader Focus, is besloten de motie niet uit te voeren. Graag verwijs ik u naar de beantwoording op de tweede vraag van de D66-fractie, waarin ik heb toegelicht dat de essentie van de motie ten aanzien van het handelsbeleid wel wordt geborgd.
Uit de Kamerbrief blijkt dat het kabinet het onwenselijk vindt dat
ontwikkelingsgeld wordt gebruikt voor lobby gericht op Nederlands beleid
en daarom nationale lobby niet subsidiabel maakt binnen Focus 2026–2030.
De leden van BBB-fractie delen deze opvatting nadrukkelijk.
Tegelijkertijd constateren de leden dat de motie door de indieners en
medeondertekenaars, de leden van de BBB-fractie en het kabinet, mogelijk
anders is geïnterpreteerd.
Daarom verzoeken de leden de staatssecretaris om:
– Toe te lichten hoe zij de balans ziet tussen dialoog met stakeholders
enerzijds en gesubsidieerde lobby op nationaal beleid anderzijds.
– Te bevestigen dat maatschappelijke organisaties altijd vrij staan om
met eigen middelen hun belangen in Nederland te behartigen, zoals ook in
de Kamerbrief is opgenomen.
– Uit te leggen waarom het kabinet van oordeel is dat uitvoering van de
motie zich niet verdraagt met het principe dat ontwikkelingsmiddelen
bedoeld zijn voor ontwikkelingsdoelen, niet voor Nederlandse
beleidsbeïnvloeding.
Antwoord van het kabinet
Het kabinet maakt een duidelijk onderscheid tussen dialoog en gesubsidieerde lobby binnen Nederland. Dialoog met stakeholders – inclusief maatschappelijke organisaties uit Nederland en uit zuidelijke landen – blijft volledig mogelijk en kan vanuit Focus-middelen worden ondersteund wanneer dit gebeurt via bijvoorbeeld multi-stakeholderinitiatieven of convenanten. Zie ook de beantwoording op de tweede vraag van de D66-fractie.
Ik bevestig dat het maatschappelijke organisaties altijd vrij staat om met eigen middelen hun belangen in Nederland te behartigen, zoals ook in de Kamerbrief van 1 december jl. is opgenomen.
In een periode van budgettaire krapte is het extra van belang om ODA-middelen zo gericht mogelijk in te zetten voor mensen en organisaties in partnerlanden. Zie ook de beantwoording op de tweede vraag van de GroenLinks-PvdA-fractie.
De aan het woord zijnde leden vragen het kabinet om te reflecteren op
de vraag of uitvoering van de motie mogelijk op een wijze kan
plaatsvinden die de dialoog borgt maar zonder nationale lobby te
subsidiëren. Is er een variant denkbaar waarin:
– het kabinet periodiek structureel overleg voert met stakeholdergroepen
die door Nederlands handelsbeleid worden geraakt,
– zonder dat NGO’s subsidie krijgen voor nationale
lobbyactiviteiten?
De leden vernemen graag waarom een dergelijke uitvoering niet is overwogen of niet mogelijk wordt geacht.
Antwoord van het kabinet
Dat is het huidige beleid van het kabinet. Binnen het Nederlands handelsbeleid vindt op allerlei manieren dialoog met stakeholdergroepen plaats, zowel gestructureerd, bijvoorbeeld via het breed handelsberaad, als meer ad hoc, bijvoorbeeld via consultaties over Europese duurzaamheidswetgeving. Een ander voorbeeld is het instrument sectorale samenwerking, waarbij in multi-stakeholderverband door bedrijven, vakbonden en maatschappelijke organisaties aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) wordt gewerkt. Het delen van inzichten vanuit het maatschappelijk middenveld in deze contexten is zinvol voor de beleidsontwikkeling van de overheid. Die inzichten kunnen ook worden opgedaan in het kader van projecten uitgevoerd onder de vlag van het instrument voor Schone en eerlijke handel uit het Focus-beleidskader.
De leden van de van de BBB-fractie zien uit naar de beantwoording.
Reactie van de staatssecretaris
III. Volledige agenda
Kamerstuk 36180, nr. 180 - Brief regering d.d. 01-12-2025, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, A. de Vries - Het niet uitvoeren van motie Hirsch c.s. over het pleiten en beïnvloeden op nationaal niveau als instrument voor samenwerking met maatschappelijke organisaties (Kamerstuk 36725-XVII-34)
Beantwoording van de feitelijke vragen over de vaststelling van de begrotingsstaat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (XVII) voor het jaar 2026, vraag 81 (Kamerstuk 36800-XVII, nr. 1-2), d.d. 10 november 2025.↩︎
Kamerstuk 36600, nr. 13.↩︎
Kamerstuk 36180, nr. 168.↩︎
Kamerstuk 36180, nr. 145.↩︎
IOB Periodieke Rapportage ‘Complexe routes naar blijvende sociale verandering: Periodieke Rapportage van Nederlandse steun aan Sociale Vooruitgang in 2018-2024”, d.d. 25 augustus 2025; Tussentijdse evaluatie van VMM-partnerschappen in Oeganda, de Palestijnse Gebieden en Libanon.↩︎
Zie Kamerbrief over het beleidskader voor samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp 2026-2030 (Kamerstuk 36180, nr. 168).↩︎
Kamerstuk 36180, nr. 168.↩︎
Beantwoording van de feitelijke vragen over de vaststelling van de begrotingsstaat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (XVII) voor het jaar 2026, vraag 81 (Kamerstuk 36800-XVII, nr. 1-2), d.d. 10 november 2025.↩︎