Verslag van een schriftelijk overleg Antwoorden op vragen commissie over de Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 11 en 12 december 2025 (Kamerstuk 21501-32-1736)
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D50834, datum: 2025-12-09, bijgewerkt: 2025-12-09 13:49, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A. Podt, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (D66)
- Mede ondertekenaar: R.P. Jansma, griffier
Onderdeel van zaak 2025Z21482:
- Indiener: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Medeindiener: J.F. Rummenie, staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-12-09 16:15: Tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad 11 en 12 december 2025 (21501-32-1736) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
- 2025-12-17 11:15: Procedurevergadering Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (đ origineel)
Geachte Voorzitter,
Met deze brief beantwoorden wij de inbreng van de leden van de fracties van D66, PVV, VVD, GroenLinks-PvdA, CDA, JA21, BBB, PvdD en SGP in de Tweede Kamer die zijn gesteld tijdens het schriftelijk overleg van 5 december jl. over de Landbouw- en Visserijraad (hierna: Raad) van 11-12 december a.s. Uw Kamer heeft in de schriftelijke inbreng zeer veel vragen gesteld, waaronder ook veel vragen die niet zien op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad. Wij verzoeken u te trachten het aantal vragen over onderwerpen die niet op de agenda van de Raad staan te beperken. Het beantwoorden van grote hoeveelheden vragen binnen de door de Kamer gegeven zeer korte deadline kan ertoe leiden dat in sommige gevallen de beantwoording minder volledig of accuraat is. Dit vinden wij vanuit het oogpunt van een zo goed mogelijke informatievoorziening aan de Kamer onwenselijk.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling
kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en
Visserijraad van 11-12 december 2025 en de toelichting op de Nederlandse
inzet. Deze leden vragen de minister nadere toelichting over de manier
waarop Nederland de sociaaleconomische gevolgen van de dalende
vangstadviezen voor met name makreel zal opvangen, en hoe wordt
gewaarborgd dat het proces rondom de Haagse Preferenties transparant
verloopt. Daarnaast vragen deze leden of Nederland aanvullend
herstelbeleid zal inzetten voor de aal, naast het volgen van het
International Council for the Exploiration of the Sea
(ICES)-advies.
Antwoord
De visserijsector is voor haar vangsten afhankelijk van de staat van bestanden en dan ook ervan bewust dat in de bedrijfsvoering rekening genomen dient te worden met fluctuaties hierin. Mede gezien de situatie dat voor de pelagische sector nu meerdere bestanden een advies kennen met vangstmogelijkheden (ver) onder het niveau van dit jaar vindt de staatssecretaris de toepassing van Haagse Preferenties onwenselijk. Hij heeft het voorzitterschap gevraagd om tijdig cijfers beschikbaar te maken over de eventuele gevolgen van het toepassen van deze preferenties voor de vangstmogelijkheden van verschillende lidstaten. Daarmee kan een adequate besluitvorming plaatsvinden in de Raad.
Voor het herstel van het aalbestand is sinds 2007 de Europese Aalverordening van kracht. Op grond hiervan heeft Nederland sinds 2008 een nationaal beheerplan aal. Hierin zijn maatregelen opgenomen die zowel betrekking hebben op visserijmaatregelen als op maatregelen om de sterfte van aal als gevolg van migratiebelemmeringen te beperken. De maatregelen gelden zowel voor de zee, voor kustwateren als voor de binnenwateren. Daarbovenop geldt op grond van de Verordening vangstmogelijkheden sinds 2023 een gesloten periode van zes maanden voor visserij op aal in de zee en kustwateren. Over de evaluatie van de aal-aanpak is de Tweede Kamer laatstelijk geĂŻnformeerd per brief van 19 december 2024 (Kamerstuk 29 664, nr. 211).
De leden van de D66-fractie merken op dat Nederland geen directe vangstmogelijkheden heeft in de Middellandse Zee en Zwarte Zee, maar hechten er waarde aan dat kennis en best practices van Nederland worden benut voor duurzaam visbeheer in deze regioâs. Zij vragen hoe dit concreet vorm zal krijgen.
Antwoord
Kennisuitwisseling vindt reeds op meerdere manieren plaats tussen de verschillende zeebekkens. Zo worden ervaringen van lidstaten gedeeld via diverse Europese overleggremia zoals bijvoorbeeld de regionale groepen en het attachénetwerk. Daarnaast nemen wetenschappers van Wageningen Marine Research deel aan verschillende internationale werkgroepen. Deze ervaringen worden waar relevant ook benut in Nederland.
De leden van de D66-fractie vragen naar de aanpak van de onderhandelingen met Marokko over het nieuwe visserijprotocol. Deze leden onderschrijven dat het proces rekening houdt met het zelfbeschikkingsrecht van het volk van de Westelijke Sahara en vragen hoe Nederland een gelijk speelveld voor alle Europese Unie (EU)-schepen in Marokkaanse wateren zal waarborgen, de vangstmogelijkheden optimaal kan benutten en innovatie, monitoring en duurzaamheid kan integreren in het protocol.
Antwoord
Het Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB) is de garantie dat alle EU-vissersschepen onderling dezelfde rechten en plichten hebben. De onderhandelingen met Marokko over een nieuw protocol moeten er voor zorgen dat de nieuwe afspraken hetzelfde zijn als de afspraken die Marokko heeft gemaakt met niet-EU landen. Om een gelijk speelveld tussen de EU en derde landen in het nieuwe visserijprotocol te garanderen, maar vooral ook om een goede utilisatie (benutting) mogelijk te maken, zijn innovatie, monitoring en duurzaamheid essentiële onderdelen waar wederzijds bindende afspraken over gemaakt zullen moeten worden.
De leden van de D66-fractie zijn voorstander van het verlagen van administratieve lasten voor boeren, maar vrezen ook dat het schrappen van regels ten koste gaat van inzet op het gebied van duurzaamheid. Deze leden vragen de minister en staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) concreet te maken welke regels volgens het kabinet moeten worden geschrapt en toe te lichten hoe deze niet ten koste gaat van onze voortrekkersrol op het gebied van een meer duurzame landbouw. Ook vragen deze leden welke gevolgen de recente voorstellen van het Europees Parlement over het National and Regional Partnerships Plan (NRPP) en de Conditionaliteitsverordening hebben voor de Nederlandse inzet bij de verdere onderhandelingen.
De minister richt zich bij het schrappen van regels op regels die beperkt bijdragen aan doelbereik of een meer toekomstgerichte landbouw ontmoedigen. Voorbeelden daarvan zijn bepaalde verplichte termijnen, of verplichtingen voor EU-lidstaten die ervoor zouden kunnen zorgen dat boeren afzien van deelname aan het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB).
De minister is bekend met de voorstellen die de Commissie heeft gedaan na kritiek van het EP op het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het NRPP-voorstel in het bijzonder. Het is nog onduidelijk hoe die voorstellen hun uitwerking zullen krijgen. Binnen het kabinet bekijkt de minister samen met haar ambtsgenoten of en hoe dat de inzet in de onderhandelingen zal wijzigen. Uiteraard houdt de minister zich aan de kabinetspositie zoals op 12 september met uw Kamer is gecommuniceerd (Kamerstuk 22 112, nr. 4147).
De leden van de D66-fractie willen graag aandacht vragen voor het
verbod op âvleesachtige productnamenâ voor plantaardige producten. Deze
leden zijn van mening dat het een onzinnig en ondoelmatig verbod is. Het
is een onderschatting van, en wat deze leden betreft neerbuigendheid
jegens, Nederlandse consumenten die uitstekend in staat zijn te oordelen
wat zij wel en niet willen kopen. Deze leden vragen de minister toe te
lichten waar het beeld vandaan komt dat consumenten dit onderscheid niet
zouden kunnen maken. Deze leden vragen de minister derhalve zich uit te
spreken tegen het verbod. Kan de minister toelichten hoe een dergelijk
verbod bijdraagt aan het stimuleren van meer plantaardige producten,
conform de inzet van het kabinet (Kamerstuk 31532, nr. 291). Kan de
minister toezeggen zich in de Landbouw- en Visserijraad hard te maken
voor het behoud van herkenbare en gangbare benamingen voor
vleesvervangers?
Antwoord
In de voorstellen van de Commissie tot de herziening van de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO-verordening) in het kader van het MFK zijn beperkte voorstellen opgenomen om de aanduiding âvleesâ wettelijk te beschermen en uitsluitend voor eetbare delen van een dier toe te staan. In dat voorstel zijn negenentwintig namen opgenomen die uitsluitend voorbehouden worden aan producten die uitsluitend van vlees zijn afgeleid, zoals rund, varken, kip, kotelet, T-bone, vleugel, borst, dij en bacon. Zoals aangegeven in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 4145) is het kabinet van mening dat deze voorgestelde regels ter bescherming van traditionele vleesbenamingen, analoog aan die van zuivelbenamingen, lijken te passen in de behoefte van consumenten voor meer duidelijkheid in het schap en hen kan ondersteunen bij de keuze tussen dierlijke en niet-dierlijke producten.
Het Europees Parlement (EP) heeft vervolgens echter verdergaande verboden voorgesteld op gangbare âvleesachtige productnamenâ (b.v. worst, burger etc.). Bij de Raadsbesprekingen is voor het kabinet het eerder met de Kamer gedeelde BNC-fiche leidend.
De leden van de D66-fractie willen tot slot graag aandacht vragen voor het uitgelekte Omnibusvoorstel omtrent de versoepeling van de beoordeling van bestrijdingsmiddelen en de brandbrief die daarover is geschreven(Parkinsonalliantie Nederland, 30 november 2025, âBrandbrief over versoepeling beoordeling bestrijdingsmiddelen (Omnibus-package
EC)â (https://parkinsonalliantie.nl/wp-content/uploads/2025/12/BrandbriefVoorstelEC-VersoepelingToetsingPesticiden_DEF.pdf)). Deze leden maken zich samen met de ondertekenaars van de brandbrief ernstige zorgen over het voorgestelde pakket. Noodzakelijke periodieke toetsing waarbij de laatste stand van de wetenschap langs de lat wordt gelegd van een veilige toepassing van mogelijk giftige middelen wordt vervangen door een onbeperkte toelating. Er komt daarnaast een verruiming van het gebruik van verboden bestrijdingsmiddelen en gevaarlijke stoffen worden niet verboden zonder alternatief. Wat deze leden betreft zijn dit grote stappen achteruit op een systeem dat juist vernieuwing en aanscherping behoeft. Deze leden zijn ervan overtuigd dat het mogelijk is om alternatieven te stimuleren, innovaties op te schalen en op die manier het gebruik van gevaarlijke middelen verminderen. Zij zijn van mening dat het huidige voorstel op deze drie punten het tegenovergestelde wordt bereikt. Deze leden vragen, vooruitlopend op de officiĂ«le reactie, een reflectie van de minister op de zorgen die de leden van de D66-fractie hier delen.
Antwoord
Het klopt dat het Europese Omnibus voorstel voor de simplificatie van regelgeving van de veiligheid van voedsel en diervoeder is uitgelekt, waarin ook voorstellen worden gedaan die zien op gewasbeschermingsmiddelen. Er wordt al gedurende lange tijd in de Landbouw- en Visserijraad om hervormingen van regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen gevraagd. Zo heeft de minister bijvoorbeeld eerder actief in de Raad gepleit voor het versnellen en versimpelen van de toelating voor alternatieve middelen en maatregelen, zogenoemde âgroene middelenâ. Andere lidstaten uitten bijvoorbeeld hun zorgen rondom het krimpende middelenpakket. De Commissie dient dus in een voorstel voor hervormingen van regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen rekening te houden met het zeer complexe krachtenveld op dit dossier.
De minister wil benadrukken dat dit gelekte voorstel nog geen definitief voorstel is. De Commissie zal naar verwachting het officiële voorstel medio december 2025 publiceren. Een inhoudelijke kabinetsreactie op een gelekt document is niet gepast. Het kabinet volgt de reguliere procedure voor de beoordeling van nieuwe Europese wetgevingsvoorstellen. Dit betekent dat de minister het definitieve Omnibus voorstel vanuit de Commissie zal afwachten en vervolgens in een BNC-fiche de kabinetsappreciatie daarvan zal geven. Inbreng vanuit de maatschappij en belanghebbenden, zoals de inbreng uit de brandbrief, worden uiteraard meegenomen in deze appreciatie. Het BNC-fiche ontvangt de Kamer binnen de daarvoor afgesproken tijd.
De leden van de D66-fractie maken zich niet alleen zorgen over de inhoud
van het voorstel maar ook de behandelwijze en, met name, de
behandelsnelheid. Deze leden willen de Kamer zoveel mogelijk ruimte
geven om met de minister in gesprek te gaan over de houding van
Nederland bij de behandeling van het voorstel. Kan de minister derhalve
toelichten wat de gemiddelde doorlooptijd is van publicatie en
besluitvorming van Omnibusvoorstellen? Verwacht zij een vergelijkbare
doorlooptijd bij dit voorstel? Mocht die gemiddelde doorlooptijd worden
toegepast op het voorliggende voorstel, wanneer zou er dan
besluitvorming plaatsvinden? Deze leden willen de minister tevens vragen
om toe te zeggen dat zij geen stappen zal zetten op dit dossier zonder
een degelijk besluitvormingsproces in de Kamer.
Antwoord
De doorlooptijd van de tot nu toe gepubliceerde omnibusvoorstellen varieert; voor de meeste voorstellen is de Raad binnen enkele maanden tot een Raadsmandaat voor onderhandelingen met het EP gekomen. Een exacte planning van het aankomend Cypriotisch voorzitterschap voor de bespreking van de verschillende omnibusvoorstellen is op moment van schrijven nog niet bekend en het is ook nog onduidelijk wanneer besluitvorming zal plaatsvinden over dit omnibusvoorstel. Wij hechten groot belang aan het tijdig informeren van de Kamer en vinden het belangrijk dat er voldoende ruimte is voor zorgvuldige besluitvorming en voorbereiding op nationaal niveau, inclusief raadpleging van de nationale parlementen. Daarom zal het kabinet het BNC-fiche met de kabinetsappreciatie van dit omnibusvoorstel in januari naar de Kamer sturen, voordat besluitvorming over het voorstel plaatsvindt in Brussel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de
PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben de brieven van de
bewindspersonen met interesse gelezen en hebben nog enkele
vragen.
De leden van de PVV-fractie vragen aan de bewindspersonen hoe zij kijken naar de versterking van de bevoegdheden van het Europees Parlement bij de goedkeuring en wijzigingen van de plannen van de lidstaten en de versterking van de rol van het Europees Parlement in de besluitvorming binnen het politieke sturingsmechanisme. Delen de bewindspersonen de mening van deze leden dat er niet meer macht bij het Europees Parlement moet komen te liggen, maar juist bij Nederland zelf? In aanvulling daarop vragen deze leden of de bewindspersonen in dat geval elke inbreuk op de soevereiniteit van Nederland ten stelligste willen bevechten.
Antwoord
Het EP heeft bevoegdheden die zien op wetgeving, begroting, controle en extern beleid. Het EP is samen met de Raad van de Europese Unie (EU) waarin de lidstaten zijn vertegenwoordigd, medewetgever. Beide instellingen staan op gelijke voet. De bevoegdheden van het EP, de Raad van de EU en de Europese Commissie (hierna: Commissie) zijn vastgelegd in het Verdrag van Lissabon. Van wijziging van dat Verdrag en dus van (versterking of wijziging van) de bevoegdheden van het EP is momenteel geen sprake, daar is ook geen draagvlak voor in de Raad. Verder kan de EU alleen optreden op gebieden waar de EU bevoegd is (attributiebeginsel). Bovendien treedt de EU alleen op als dit meerwaarde heeft boven nationaal optreden (subsidiariteitsbeginsel). Het kabinet toetst elk voorstel van de Commissie scherp op deze uitgangspunten. De Kamer wordt hierover steeds geïnformeerd (via zogeheten BNC-fiches).
De leden van de PVV-fractie vragen aan de bewindspersonen waarom er zo wordt ingezet op een gelijkwaardig speelveld voor alle buitenlandse vissersschepen in de Marokkaanse wateren en waarom er niet duidelijk kant wordt gekozen voor onze eigen Nederlandse vissers.
Antwoord
Het gaat hier nadrukkelijk om inzet op een gelijkwaardig speelveld tussen de EU-vissersschepen en vissersschepen uit zgn. derde landen, zoals bijvoorbeeld Rusland, China en Turkije. Dit is daarmee ook in het belang van Nederlandse vissersschepen, omdat er door soepelere afspraken tussen Marokko en andere derde landen oneigenlijk concurrentie voor Nederlandse en andere EU-schepen kan ontstaan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken met
betrekking tot de Landbouw- en Visserijraad van december. Deze leden
hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
Derogatie
De leden van de VVD-fractie hebben uit Engelse media vernomen dat er mogelijk een negatief oordeel zal komen op de derogatieaanvraag van het kabinet. Deze leden vragen wat daar van waar is. Heeft het kabinet hier iets over vernomen? Zo ja, dan horen deze leden graag een stand van zaken. Zo nee, is het kabinet bereid om hierover navraag te doen? Deze leden vragen wanneer het kabinet wel meer duidelijkheid denkt te hebben en wanneer de Kamer hierover geĂŻnformeerd zal worden, indien het kabinet vooralsnog geen nadere conclusies kan trekken.
Antwoord
Op 11 juli jl. heeft de minister de Commissie formeel verzocht om een nieuwe derogatie voor Nederland in behandeling te nemen (Kamerstuk 33 037, nr. 606). In een schriftelijke reactie eind augustus heeft de Commissie laten weten zich nader te beraden over het verzoek. In de tussentijd hebben er zowel op (hoog)ambtelijk als op politiek niveau gesprekken plaatsgevonden om de aanvraag nader toe te lichten en te onderbouwen. Deze gesprekken vinden op vertrouwelijke basis plaats. De minister kan hier dan ook niet verder inhoudelijk op ingaan. De minister is op dit moment in afwachting van een formele reactie van de Commissie, zodra deze reactie er is zal de minister uiteraard de Kamer hierover informeren.
Voorts hebben deze leden begrepen dat Ierland mogelijk wel een nieuwe derogatie krijgt. Kan de minister aangeven hoe zij kijkt naar de mogelijke verlenging van de Ierse derogatie en kan zij daarbij specifiek ingaan op de maatregelen die Ierland moet nemen om de derogatie binnen te halen? Hoe verhoudt deze verlenging zich tot de Nederlandse aanvraag?
Antwoord
Het is aan de Commissie om, na een positieve stemming in het Nitraatcomité, een voorstel voor een derogatie bekend te maken. De minister kan nu dan ook niet ingaan op de inhoud van een Ierse derogatie en de voorwaarden die eraan zullen worden gesteld. Zodra de eventuele Ierse derogatie verleend is, zal het kabinet bezien in hoeverre dat zich verhoudt tot de Nederlandse aanvraag.
Achtste Actieprogramma Nitraatrichtlijn
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar het vastgestelde Achtste Actieprogramma Nitraatrichtlijn en vragen wanneer de Kamer deze zal ontvangen. In de Kamerbrief van 17 oktober 2025 (Kamerstuk 33037, nr. 625) schreef het kabinet dat de Europese Commissie (EC) voor de milieueffectrapportage aangaf dat in het conceptprogramma de samenhang met het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) ontbrak. Deze leden horen graag of en hoe het vastgestelde programma daarop is aangepast.
Antwoord
In de kamerbrief van 17 oktober jl. is naast het advies van de Commissie voor de Milieueffectrapportage (Commissie MER) ook aangegeven dat het concept 8e actieprogramma (8e AP) nadien is aangepast (Kamerstuk 33 037, nr. 625). Deze aanpassing ziet op de ontwerp-wijzigingsregeling tot aanpassing van de stikstofgebruiksnormen en de aandachtsgebieden stikstof, die van 20 oktober tot en met 9 november 2025 ter internetconsultatie is voorgelegd.
De in de brief van 17 oktober jl. benoemde elementen, waaronder de uitkomsten van de internetconsultatie, de doorrekening van de waterkwaliteitseffecten, het advies van de Commissie MER en de analyse naar de verhouding tussen het 8e AP en de Kaderrichtlijn Water (KRW), worden door het kabinet gewogen met het oog op de vaststelling van het 8e actieprogramma. De in de brief van 17 oktober jl. benoemde elementen, waaronder de uitkomsten van de internetconsultatie, de doorrekening van de waterkwaliteitseffecten, het advies van de Commissie MER en de analyse naar de verhouding tussen het 8e AP en de Kaderrichtlijn Water (KRW), worden door het kabinet meegenomen in de vaststelling van het 8e AP. De Nitraatrichtlijn vereist dat het 8e actieprogramma per 1 januari 2026 moet gaan gelden, daarom is het de inzet van de minister dat de besluitvorming in het kabinet over het 8e AP voor 1 januari wordt afgerond.
Dierenwelzijn
De leden van de VVD-fractie constateren dat er een politiek akkoord is bereikt inzake de Verordening welzijn en traceerbaarheid van honden en katten. Kan de staatssecretaris aangeven wat dit akkoord betekent voor Nederland? Kan hij in dat kader ook een stand van zaken geven over de Nederlandse chipplicht voor katten?
Antwoord
In de onderhandelingen tussen het EP, de Commissie en Raad (triloog) is een compromis bereikt over de tekst van de EU-verordening welzijn en traceerbaarheid van honden en katten. De finale compromistekst zal binnenkort bekendgemaakt worden door het Deense voorzitterschap. De staatssecretaris zal dan de tekst op zijn merites beoordelen. De verordening sluit naar verwachting direct aan op het voornemen van de minister om een chip- en registratieplicht voor katten in te voeren. Er wordt momenteel gezocht naar de meest geschikte uitvoerder. De minister streef ernaar om medio 2026 de regelgeving ter consultatie aan te bieden.
NGTâs
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd om te lezen dat er een akkoord is bereikt omtrent het voorstel voor Nieuwe Genomische Technieken (NGTâs). Deze leden hopen dat deze ontwikkeling onder andere gaat leiden tot nieuwe gewassen die minder vatbaar zijn voor ziekten en plagen. Zij vragen de staatssecretaris om een eerste appreciatie van het uiteindelijke voorstel en de overeenkomsten (of verschillen) met de aanvankelijke inzet van Nederland in de Raad.
Antwoord
De staatssecretaris heeft de compromistekst uit de triloog nog niet ontvangen, dus een appreciatie kan op dit moment nog niet worden gegeven. Deze appreciatie zal volgen zodra de compromistekst op de agenda van de Raad staat. Wel kan nu al worden aangegeven dat de staatssecretaris zeer tevreden is met de inzet van het Deense voorzitterschap om tot een compromis te komen.
Stand van zaken implementatie richtlijnen in het derde kwartaal 2025 (voor wat betreft LVVN-beleid)
De leden van de VVD-fractie merken op dat met betrekking tot de uitvoeringsrichtlijn van de EC wat betreft de protocollen voor het onderzoek van bepaalde rassen van landbouw- en groentegewassen de minister aangeeft dat de uiterste implementatiedatum 31 december 2025 is, maar dat de implementatie niet op schema ligt. Kan de minister toelichten wanneer zij verwacht dat de richtlijn kan worden geĂŻmplementeerd?
Antwoord
Op 2 juni 2025 heeft de Commissie de Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2025/1079 tot wijziging van de Richtlijnen 2003/90/EG en 2003/91/EG wat betreft de protocollen voor het onderzoek van bepaalde rassen van landbouw- en groentegewassen, vastgesteld. Deze uitvoeringsrichtlijn is in Nederland door middel van dynamische verwijzing in de nationale wetgeving tijdig geĂŻmplementeerd, zoals gebruikelijk bij dergelijke wetgeving. Op 7 november jl. is de bijbehorende mededeling gepubliceerd in de Staatscourant (Staatscourant 2025, nr. 38330). Hetgeen standaard wordt gevolgd door een formele melding aan de Commissie. Daarmee zal deze uitvoeringsrichtlijn per 31 december van dit jaar zijn geĂŻmplementeerd.
Vangstquota
De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet om de meest actuele stand van zaken omtrent de vangstmogelijkheden voor 2026 en eventuele compromisvoorstellen of uitkomsten van de onderhandelingen.
Antwoord
Momenteel zijn de onderhandelingen van de Commissie met derde landen in de afrondende fase. Het is echter nog onzeker of op alle onderdelen een akkoord bereikt gaat worden. Zo is van makreel nog de vraag of voor de start van de Raad een Total Allowable Catch (TAC) is vastgesteld. Tijdens de Raad zullen de EU-lidstaten op basis van de bereikte akkoorden toewerken naar een Verordening die de vangstmogelijkheden en eventueel aanvullende maatregelen bepaalt voor 2026. Zoals aangegeven zijn in dit voorstel de voor Nederland relevante bestanden nog niet ingevuld. De verwachting is dat pas na het begin van de Raad een inhoudelijk uitgewerkt voorstel zal worden voorgelegd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de
GroenLinks-PvdAâfractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de
geannoteerde agenda en de onderliggende stukken. Deze leden hebben
vragen en opmerkingen, met name op het gebied van visserij. Zij zullen
hun vragen en opmerkingen hieronder uiteenzetten.
Geannoteerde agenda
Visserij
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vragen over de mogelijke uitkomsten van de Verordening vangstmogelijkheden voor 2026. Aangezien de compromisvoorstellen nog niet bekend zijn, kunnen deze leden deze niet beoordelen. Wel vragen zij de staatssecretaris welke scenarioâs hij voorbereidt als het gaat over de compromisvoorstellen. De staatssecretaris geeft aan dat de voor Nederland belangrijke bestanden nog op âpro memorieâ staan. Het is deze leden niet duidelijk wanneer aan de door de staatssecretaris gestelde voorwaarde dat de ecologische en sociale pijlers en economische duurzaamheid âin evenwicht zijnâ is voldaan. Dit is een politieke afweging die nu onvoldoende helder is. Kan de staatssecretaris duidelijker uitleggen hoe hij op basis hiervan gaat interveniĂ«ren?
Antwoord
In het licht van de onderhandelingen kan de staatssecretaris niet ingaan op âcompromisvoorstellenâ. De staatssecretaris zal van geval tot geval beoordelen in hoeverre aan de gestelde voorwaarde wordt voldaan dat de ecologische en sociale pijlers en economische duurzaamheid âin evenwicht zijnâ.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn bezorgd over de gezondheid van de makreelpopulatie. Terwijl Nederlandse winkels besluiten om geen makreel meer te verkopen, gaan derde landen door met de vangst en verkoop van de bedreigde vissoort (AD, 6 november 2025, âNoodsituatie makreel verbloemt grotere plaatje: het gaat steeds beter met vispopulaties Noodsituatie makreel verbloemt grotere plaatje: het gaat steeds beter met vispopulatiesâ (https://www.ad.nl/economie/noodsituatie-makreel-verbloemt-grotere-plaatje-het-gaat-steeds-beter-met-vispopulaties~a8fa5626/)(AD, 6 november 2025)). Deze leden benadrukken dat het gedrag van consumenten Ă©n verkopers daadwerkelijk effectief zijn om visbestanden te doen herstellen. Deze leden roepen de staatssecretaris op om bij lidstaten en derde landen kenbaar te maken dat de vangst van makreel geminimaliseerd moet worden. Zo kan het instorten van deze vispopulatie worden voorkomen. Ook benadrukken deze leden dat het stoppen met het verkopen van makreel in de supermarkten alleen zin heeft als derde landen zich ook committeren aan het niet langer overbevissen van makreel. Bovendien vragen zij de staatssecretaris om nader in te gaan op het besluit om makreel niet meer in supermarkten te verkopen. Hoe zijn deze afspraken tot stand gekomen en wat zijn hiervan de positieve gevolgen voor het makreelbestand? Welke voordelen zijn er als meer lidstaten soortgelijke afspraken maken met supermarkten, en is de staatssecretaris bereid om hiertoe de mogelijkheden met zijn Europese collegaâs te verkennen?
Antwoord
Hoewel de staat van het makreelbestand zorgelijk is, wil de staatssecretaris vooropstellen dat het wetenschappelijk advies voor makreel voor 2026 nog steeds ruimte laat voor een duurzame vangsthoeveelheid (van circa 174.000 ton). De staatssecretaris ziet geen reden dat dit niet aan consumenten kan worden aangeboden. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van het schriftelijk overleg van de Raad van 27 en 28 oktober jl. (Kamerstuk 21501-32, nr. 1730) is het aan supermarkten om op basis van de beschikbare informatie een afweging te maken over verkoop van makreel. De staatssecretaris is bereid, zoals ook reeds toegezegd in de eerder genoemde beantwoording in oktober, in gesprek te gaan met het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) om te horen hoe het tot zijn besluit is gekomen. De Commissie onderhandelt namens de lidstaten met derde landen over de totaal toegestane vangst op basis van het wetenschappelijk vangstadvies.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn kritisch op het voornemen van de staatssecretaris om âflexibiliteit op te zoekenâ in de juridische kaders en wetenschappelijke adviezen omtrent vangstmogelijkheden voor de Middellandse en Zwarte Zee. Deze leden benadrukken dat het van het grootste belang is om de meest actuele en betrouwbare adviezen juist serieus te nemen en op te volgen. Het huidige verdienmodel van vissers is niet altijd duurzaam, dus kan de eenzijdige focus op dit belang afdoen aan de gezondheid van visbestanden en zee natuur. De houding van de staatssecretaris vergroot dit risico. Kan de staatssecretaris verzekeren dat hij te allen tijde proactief binnen de letter van de wet zal handelen, in plaats van continue de randjes op te zoeken? Is hij het met deze leden eens dat zowel vissers als de natuur niet gebaat zijn bij juridisch of wetenschappelijk onhoudbaar handelen?
Antwoord
De staatssecretaris acht het van belang te handelen binnen de geldende juridische kaders en met inachtneming van de wetenschappelijke adviezen. Met het zoeken naar flexibiliteit wordt uitdrukkelijk niet bedoeld dat de grenzen van deze kaders worden opgezocht, maar dat â voor zover de regelgeving dit toelaat â wordt bezien hoe onnodige of disproportionele sociaaleconomische gevolgen voor vissers kunnen worden beperkt, zonder afbreuk te doen aan de ecologische doelstellingen. Duurzaam beheer van visbestanden vormt een van de uitgangspunten van de Nederlandse inzet. De staatssecretaris onderschrijft dat zowel vissers als het mariene ecosysteem gebaat zijn bij juridisch en wetenschappelijk houdbaar beleid, en zijn handelen is daarop gericht.
Landbouw
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn kritisch op de voorgenomen herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Deze leden stellen dat innovatie moet leiden tot een verduurzaming van de sector en geen doel op zich is. Gemeenschapsgeld moet te allen tijde worden uitgegeven aan bewezen effectieve maatregelen die een gezonde bodem en een duurzame landbouw dichterbij brengen. Deelt de minister deze mening?
Antwoord
Innovatie in de landbouw heeft altijd plaatsgevonden; door oplossingen te zoeken voor uitdagingen verandert de landbouwpraktijk. Nederland is met zijn sterke kenniscluster hier altijd een koploper in geweest. Ook in de toekomst zal innovatie nodig zijn om de uitdagingen van de sector rond bijvoorbeeld water of klimaat te adresseren. Wij denken daarbij overigens aan uitdagingen in de volle breedte van de landbouwpraktijk. Innovaties zijn nieuwe ontwikkelingen die vooraf geen succesgarantie hebben. Uiteraard is selectie op kansrijke innovaties wenselijk.
Tevens vinden deze leden dat âminder complexiteit en administratieve lastenâ nooit mag leiden tot een feitelijke verzwakking of vertraging van de gestelde doelen voor verduurzaming. Kan de minister toezeggen dat zij haar inzet voor het mogelijk herzien van het GLB altijd zal baseren op onafhankelijk en gedegen onderzoek naar de gevolgen van aanpassingen voor dier en natuur, en geen steun zal uitspreken tot is vastgesteld dat deze het belang van verduurzaming en dierenwelzijn niet in het geding komen?
Antwoord:
Bij de onderhandeling over het nieuwe GLB zal de minister zich inzetten voor alle doelen die het GLB beoogt te ondersteunen. Daarbij hebben natuur en dierenwelzijn zeker de aandacht. Op basis van de voorstellen die gedaan worden zal een inschatting worden gemaakt van de effecten op het behalen van de verschillende doelen. De uitkomsten hiervan worden vervolgens betrokken in de onderhandelingen.
Verslag LVR 17 november 2025
Visserij
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben nog enkele vragen en
opmerkingen over de visserij naar aanleiding van het verslag van de
Landbouw- en Visserijraad van 17 november 2025. Deze leden lezen dat
Nederland met vijf andere lidstaten heeft opgeroepen om het
Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) te herzien, met als doel
deregulering. Deze leden zijn kritisch over dit voornemen. Zij vrezen
dat het ter discussie stellen van het GVB het huidige beleid kwetsbaar
maakt voor lobby en afzwakking, wat een bedreiging kan vormen voor de
gezondheid van visbestanden, het herstellen van zee natuur en daarmee
het toekomstige verdienvermogen van duurzame vissers. Hoe reageert de
staatssecretaris op de reactie van de EC dat er eerst een gedegen
evaluatie moet plaatsvinden? Is de staatssecretaris bereid om geen
verdere oproepen te doen in deze sfeer, totdat onafhankelijk en vanuit
een brede belangenafweging is vastgesteld dat er reële obstakels zijn in
het huidige GVB? Deze leden benadrukken, in lijn met een breedgedragen
oproep van Europese milieuorganisaties, dat het GVB beter moet worden
geĂŻmplementeerd om doelstellingen te kunnen realiseren, en juist niet
moet worden afgezwakt. Zij vragen de staatssecretaris om de notitie
âDon't sink the Common Fisheries Policy - fulfil its potentialâ (WWFEU,
oktober 2025
(https://wwfeu.awsassets.panda.org/downloads/briefing_dont-sink-the-common-fisheries-policy.pdf))
te appreciëren en deze als basis te gebruiken voor verdere besprekingen
rondom het GVB.
Antwoord
Het huidige GVB dateert uit 2013 en is op enkele punten aan herziening toe om tegemoet te komen aan de huidige uitdagingen. Zo is er bijvoorbeeld sinds de Brexit veel veranderd, omdat bijna alle visbestanden met derde landen beheerd worden. Andere prioriteiten van een herziening zijn het aanpassen van regelgeving die innovatie in de weg staat, het versterken van de stabiliteit van vangstmogelijkheden, administratieve lastenverlichting en de onwerkbaarheid van de aanlandplicht. Dit laatste komt ook naar voren in de EU-evaluatie van de aanlandplicht, gepubliceerd in juli 2025, waaruit duidelijk blijkt dat deze maatregel niet oplevert wat de bedoeling was, ecologisch noch economisch. Het handhaven van het huidige GVB is daarom niet altijd beter en oplossingen kunnen niet altijd gevonden worden in het verbeteren van de implementatie, zoals het WWF stelt in zijn rapport. Waar mogelijk zal de staatssecretaris de herziening van het GVB blijven bepleiten, langs de lijn zoals uiteengezet in de Nederlandse reactie op de consultatie van het GVB welke ook met de Kamer is gedeeld (Kenmerk 2024D32722 en Kamerstuk 21501-32, nr. 1437) en kijkt uit naar de brede evaluatie van het GVB die de Commissie in mei 2026 hoopt te kunnen presenteren. Veel andere lidstaten kijken eveneens uit naar deze evaluatie en de vervolgstappen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ten aanzien van het beschermen van de zee natuur en het herstellen van de visbestanden hebben aanvullende vragen. Het GVB stelt als doel om de visserijsector te verduurzamen en een toekomstig verdienmodel te ontwikkelen. Hiertoe werd op nationaal niveau het Noordzeeakkoord gesloten, mede om invulling te geven aan het GVB. Welke gevolgen heeft de oproep van de staatssecretaris om het GVB te herzien voor de gemaakte afspraken in deze overlegstructuur? Wordt zijn oproep om het GVB te herzien gedragen door de partners van het Noordzeeoverleg? Zo ja, wanneer is het voorstel aan hen voorgelegd en wat vonden de belanghebbenden hiervan?
Antwoord
Om een betrouwbare partner te zijn moet Nederland voldoen aan de Europese regelgeving, waaronder het GVB. Dat staat los van het Noordzeeakkoord en de daarin gemaakte afspraken. Deze staan niet ter discussie in het kader van de herziening van het GVB. Bij die herziening wordt gekeken hoe de lidstaten en de Commissie samen kunnen werken aan een toekomstbestendige voedselwinning op zee en naar de transitie (of aanpassingen) die daarvoor nodig is.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie verwijzen ook naar de recente uitzending âZee van mogelijkhedenâ van het programma Wat houdt ons tegen (HUMAN, 19 november 2025, âZee van mogelijkhedenâ (https://npo.nl/start/afspelen/wat-houdt-ons-tegen_29)), waarin natuurorganisaties en vissers pleiten voor het beschermen van de zee natuur. Dit is een randvoorwaarde voor een toekomstbestendige visserij. Heeft de staatssecretaris kennisgenomen van deze uitzending en de bevindingen, en deelt hij deze opvatting? In de uitzending wordt het Noordzeeakkoord uitgelegd en wordt gesteld dat de gemaakte afspraken Nederlandse vissers ten goede komen. Daarom vragen deze leden de staatssecretaris om een stand van zaken te geven over het uitvoeren van het Noordzeeakkoord. Met name de afspraak om 15 procent van de Noordzee te vrijwaarden van bodemberoerende visserij is hier van belang. Zijn de partners reeds tot een akkoord gekomen om invulling te geven aan de 1,2 procent van de Noordzee die nog moet worden vrijgesteld? Op welke termijn informeert de staatssecretaris de Kamer over hoe deze doelstelling wordt ingevuld?
Antwoord
Ja, de staatssecretaris heeft kennisgenomen van deze uitzending en onderschrijft dat visserij alleen kan plaatsvinden onder de ecologische randvoorwaarde van het ecosysteem. Ook deelt de staatssecretaris de opvatting dat het Noordzeeoverleg (NZO) een belangrijk overlegorgaan is waar alle partijen die aan de Noordzee werken samenkomen om uitvoering te geven aan het Noordzeeakkoord (NZA). De staatssecretaris heeft dit ook benoemd tijdens zijn deelname aan het meest recente NZO op 5 november jl. Het kabinet hecht veel waarde aan het Noordzeeoverleg en wil benadrukken dat ook in lastige tijden het zeer belangrijk is om samen te werken. De staatssecretaris zet zich ervoor in om voor 2030 15% van de Nederlandse Noordzee in beschermde gebieden te hebben gevrijwaard van bodemberoerende visserij t.b.v. zeebodembescherming. Sinds 2023 is 5% van de zeebodem gevrijwaard van bodemvisserij en afgelopen november is dit percentage gestegen naar 7,2% door sluiting van een gedeelte van het Natura2000-gebied Doggersbank. Daarnaast ligt het voorstel waarmee deze maatregelen worden uitgebreid naar 13,8% bodembescherming bij de Commissie ter vaststelling voor en werkt de staatssecretaris aan de (nationale) besluitvorming m.b.t. de resterende 1,2% bodembescherming. De staatssecretaris weegt het NZO-advies, dat hij in goede orde heeft ontvangen, hierin mee en verwacht de Kamer en het NZO hier in Q1 2026 over te informeren.
Naast afspraken over gebiedsbescherming zijn in het NZA ook afspraken vastgelegd over soortenbescherming. In het NZO en daaraan verbonden werkgroepen stemt de staatssecretaris deze afspraken af en wordt samengewerkt aan de uitvoering van deze afspraken.
Landbouw
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de minister heeft
opgeroepen tot meer vrijheid voor lidstaten om zelf te bepalen welke
instrumenten zij inzetten om de GLB-doelen te bereiken. Zij pleitte ook
voor minder verplichte interventies. Kan de minister feitelijk
onderbouwen dat het doen van minder verplichte interventies zal leiden
tot een duurzame landbouwsector met een verdienmodel voor biologische
boeren? Deelt zij de opvatting van deze leden dat juist de
vrijblijvendheid van landbouwbeleid heeft geleid tot vertraging van
noodzakelijke maatregelen om de toekomst van de landbouw te
verzekeren?
Antwoord
Hoe minder verplichte EU-interventies hoe beter de minister de GLB-doelen in het toekomstige lidstaatplan kan toespitsen op de Nederlandse situatie. Bovendien constateert de minister dat de Commissie EU-breed voorstelt om relatief veel budget voor traditionele inkomenssteun in te zetten, wat in combinatie met het lagere totaal budget noopt tot keuzes in lidstaten die mogelijk juist ten koste zullen gaan van groene doelen in de landbouw. GLB-interventies zoals de ecoregeling en het agrarisch natuurbeheer komen hierdoor mogelijk onder budgettaire druk te staan. De focus op een aantal grotere interventies kan helpen om de uitvoeringskosten te verlagen en de effectiviteit van GLB-regelingen zoals de ecoregeling en het agrarisch natuurbeheer te vergroten, zeker als er minder budget beschikbaar is in de toekomst.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen bij het diversenpunt over gewasbeschermingsmiddelen dat de minister heeft gepleit voor âalternatieve middelen en maatregelenâ voor landbouwgif. Deze leden vragen om een nadere toelichting wat de minister hiermee bedoelt en wat voor maatregelen zij dan voor zich ziet. Deze leden vragen tot slot aan de minister of zij voortaan bereid is om op te roepen tot een Europees verbod op glyfosaat en andere schadelijke chemische middelen die gebruikt worden in de landbouw.
Antwoord
Met alternatieve middelen en maatregelen bedoelt de minister bijvoorbeeld het gebruik van biologische gewasbeschermingsmiddelen met een laag-risico profiel, geĂŻntegreerde gewasbescherming (IPM) en precisietechnologie. Hiermee kan het gebruik van chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen worden verminderd.
De goedkeuring van glyfosaat is in 2023 met 10 jaar verlengd op basis van een uitgebreid wetenschappelijk dossier waarbij is aangetoond dat glyfosaat veilig kan worden toegepast. Een wetenschappelijk aantoonbare veilige toepassing geldt voor iedere stof. Mocht hier aanleiding toe zijn, dan wordt de goedkeuring van een stof tussentijds herbeoordeeld. Voor glyfosaat is hiertoe momenteel geen wetenschappelijke aanleiding.
Vragen en opmerkingen van de leden van de
CDAâfractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende
stukken voor het schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad
(december). Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik om op
meerdere onderwerpen nog enkele vragen te stellen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat bij de aanlanding van vis een deel van het gewicht verdwijnt doordat ijs afsmelt. Daarom wordt al decennialang gewerkt met een praktijk waarbij circa 42 kilogram bruto wordt gewogen om 40 kilogram netto te leveren en van het quotum af te trekken. Deze leden hebben vernomen dat de EC deze werkwijze echter niet langer toestaat. Vanaf 10 januari 2026 moet het bruto gewicht worden gebruikt, wat in de praktijk neerkomt op een quotumverlies van ongeveer 5 procent . Voor vissers met individueel verdeelde quota wordt dit ervaren als verlies van eigendom. In 2027 biedt de nieuwe controleverordening mogelijk weer ruimte om met netto gewichten te werken. Voor 2026 zou een tijdelijke compensatie uit het door de staat beheerde saneringsquotum voor tong en schol een oplossing kunnen bieden. Deze leden vragen de staatssecretaris toe te lichten hoe hij het door de EC opgelegde gebruik van bruto gewichten vanaf 10 januari 2026 beoordeelt en welke gevolgen dit heeft voor vissers met individueel verdeelde quota. Is de staatssecretaris bereid om voor 2026 een tijdelijke compensatie te verstrekken uit het beschikbare saneringsquotum voor tong en schol, ter hoogte van circa 5 procent van de individuele contingenten, om daarmee het âweegverliesâ te verzachten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Op basis van Verordening (EG) 1224/2009 (controleverordening) moet het gewicht van de vangst bij aanlanding worden vastgesteld door middel van een officiële weging. Hierbij zijn er voor verse vis geen juridische mogelijkheden om rekening te houden met afsmeltend ijs. Het is aan de visafslagen om te zorgen dat de vangsten zo goed mogelijk zijn ontdaan van water en ijs. Het gewogen gewicht dat bij de weging wordt vastgesteld dient in mindering te worden gebracht op het quotum van de visser. De huidige praktijk, waarbij anticiperend op het waterverlies nog voor vaststelling een reductie van 5% wordt toegepast op het officiële gewicht, voldoet niet aan de voorschriften die reeds sinds 2009 verplicht zijn.
Zoals de staatssecretaris eerder aan de Kamer heeft laten weten, wordt er hard gewerkt om de lopende ingebrekestelling voor het toezicht op de weging, registratie en traceerbaarheid van visserijproducten op te lossen (Kamerstuk 21501-32, nr. 1672). De staatssecretaris kan niet ingaan op de precieze inhoud ervan. In het kader van deze procedure dient Nederland te voldoen aan de reeds geldende wet- en regelgeving. Hierbij is de staatssecretaris in overleg met zowel de visafslagen als de producentenorganisaties (PO's) om een werkbare oplossing te vinden binnen de kaders van de controleverordening. Hierbij kan echter niet worden voorkomen dat er negatieve effecten kunnen zijn voor individuele vissers.
In 2024 heeft de staatssecretaris de contingenten die zijn vrijgevallen als gevolg van de plaatsgevonden sanering in beheer gegeven aan de POâs op basis van hun vangsten in 2023 (Kamerstuk 21501-32, nr. 1610). Het is hierbij aan de POâs om de vrijgekomen vangstmogelijkheden te verdelen over hun leden. De staatssecretaris is bereid met de sector in gesprek te gaan indien zij een voorstel willen doen hoe deze problematiek in deze verdeling te betrekken. Daarnaast zet de staatssecretaris zich tijdens de huidige onderhandelingen over de comitologie van de controleverordening in om de nieuwe regels rondom de weging van visserijproducten zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de Nederlandse situatie, zoals ook eerder met de Kamer is gedeeld (Kamerstuk 21501-32, nr. 1706).
De leden van de CDA-fractie merken op dat tonijn steeds noordelijker voorkomt en zelfs al voor de Belgische kust is gevangen. Het zal waarschijnlijk een kwestie van tijd zijn voordat tonijn ook voor de Nederlandse kust verschijnt. Tot nu toe hebben alleen de zuidelijke landen, met name Frankrijk, een quotum. Deze leden vragen de staatssecretaris of het klopt dat de EC het quotum voor tonijn wil verruimen. In hoeverre acht de staatssecretaris het gezien deze ontwikkeling reëel dat ook Nederland nu of in een later stadium pleit voor een tonijnquotum voor kleinschalige vissers?
Antwoord
Tijdens de recente jaarvergadering van ICCAT (beheer-organisatie voor Tonijn in de Atlantische Oceaan) heeft de Commissie een verruiming van de TAC van 17% kunnen afspreken. Dit was mogelijk vanwege de sterk verbeterde status van het Atlantische tonijnbestand. Een daadwerkelijk Nederlands quotum voor gerichte tonijnvangst in de Noordzee lijkt voorlopig echter prematuur. Zeker ook omdat daarmee een ingewikkelde discussie zou worden geopend over historische vangstrechten. Juist deze historische vangstrechten zijn van essentieel belang voor de Nederlandse sector in andere takken van visserij. Wel is de staatssecretaris bereid met de sector in gesprek te gaan over de situatie rondom tonijn om met elkaar te delen welke (on)mogelijkheden er zijn rondom directe, maar ook voor het aanlanden van bijvangst van tonijn.
De leden van de CDA-fractie merken op dat Ierland mogelijk toch een nieuwe derogatie krijgt van drie jaar op de Nitraatrichtlijn onder enkele strenge voorwaarden. Tegelijkertijd komt uit berichtgeving in onder andere de Financial Times naar voren dat ingewijden binnen de EC aangeven dat het derogatieverzoek van Nederland al is afgewezen (FT, 2 december 2025, âBrussels rejects Dutch request to dump manure on fieldsâ (https://www.ft.com/content/04321157-09e6-4cc1-9c75-a6846ecd71a0)). Hoe beoordeelt de minister de berichtgeving en hoe groot acht de minister de kans dat een nieuwe derogatie alsnog ook aan Nederland wordt toegekend? Welke alternatieven voor mestafzet ziet de minister op de korte termijn als de derogatie definitief vervalt? Kan de minister tevens aangeven welk ondersteunende rol verwacht mag worden van Europa als derogatie, in welke vorm dan ook, toch wordt toegekend? Deze leden vragen de minister tevens hoe zij aankijkt tegen de mogelijke verlenging van de Ierse derogatie. Hoe verhoudt deze situatie zich tot de Nederlandse aanvraag voor een nieuwe derogatie?
Antwoord
Op 11 juli jl. heeft de minister de Commissie formeel verzocht om een nieuwe derogatie voor Nederland in behandeling te nemen (Kamerstuk 33 037, nr. 606). In een schriftelijke reactie eind augustus heeft de Commissie laten weten zich nader te beraden over het verzoek. De minister is op dit moment in afwachting van een formele reactie van de Commissie, zodra deze reactie er is zal de minister de Kamer hierover informeren.
In het kader van de aanpak mestmarkt werkt de minister reeds aan alternatieven voor de mestafzet vanwege de afbouw van de huidige derogatie (Kamerstuk 33 037, nr. 559). Onder andere heeft de minister ingezet op het vergroten van de mogelijkheden voor export en hiertoe zijn dit jaar enkele exportmissies uitgevoerd (naar Frankrijk, Polen en Duitsland). De mogelijkheden voor mestverwerking worden vergroot nu naar verwachting binnenkort de Europese regelgeving voor Renure definitief wordt vastgesteld en hierna Renure-producten toegepast mogen worden in de Nederlandse landbouw (boven de gebruiksnorm voor dierlijke mest). De productie en het gebruik van Renure zullen bijdragen aan verlichting van de mestmarkt. Om de opschaling van de productie van Renure te bevorderen is de minister voornemens de bouw van mestverwerkingsinstallaties te faciliteren via een reeds eerder aangekondigde nieuwe subsidieregeling (Kamerstuk 36725-XIV, nr. 4).
Een voorstel voor een nieuwe derogatie van Ierland ligt op 9 december 2025 ter stemming voor in het Nitraatcomité. Het is aan de Commissie om, na een positieve stemming in het Nitraatcomité, een voorstel voor een derogatie bekend te maken. De minister kan nu dan ook niet ingaan op de inhoud van een Ierse derogatie en de voorwaarden die eraan zullen worden gesteld. Zodra de eventuele Ierse derogatie verleend is, zal het kabinet bezien in hoeverre dat zich verhoudt tot de Nederlandse aanvraag.
De leden van de CDA-fractie constateren dat er tijdens de aankomende Landbouw- en Visserijraad ook zal worden gesproken over het voorstel voor het nieuwe GLB na 2027. Deze leden vragen de minister hoe zij het voorstel van de EC om de Nederlandse ontvangsten uit het GLB te verlagen beoordeeld en welke gevolgen deze mogelijke korting volgens de minister zal hebben voor cruciale GLB-instrumenten zoals Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb), de ecoregeling en ook voor ondersteuning van jonge boeren en de Europese voedselstrategie. Hoe wordt voortzetting van agrarisch natuurbeheer gewaarborgd als daar in het GLB met beoogde bezuinigingen weinig middelen voor over blijven? In hoeverre en op welke manier is de minister bereid programmaâs te cofinancieren die anders mogelijk zullen verdwijnen door het nieuwe kader van het GLB?
Antwoord
In de toekomst zal er minder budget zijn en dat vraagt om een scherpe prioritering. De minister maakt zich zorgen of er wel voldoende budget is voor de ecoregeling en het agrarisch natuurbeheer. De minister zet zich ervoor in dit om te buigen.
De leden van de CDA-fractie vragen de minister tevens toe te lichten hoe
groot de kans is dat Nederland binnen de onderhandelingen over het
nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK) en de NRPP wordt verplicht om
ten minste 10 procent van de NRPP-middelen - die onder een breder
EU-fonds vallen dan alleen het GLB - te reserveren voor
plattelandsontwikkeling, en aan welke concrete typen maatregelen deze
middelen volgens het huidige voorstel van de EC mogen worden
besteed.
Antwoord
In reactie op zorgen uit het EP over de MFK-voorstellen heeft de voorzitter van de Commissie in een brief aan de voorzitter van het EP en van de Raad van Ministers gesuggereerd om een spenderingsdoel van ten minste 10% van de middelen uit de Nationale en Regionale Partnerschapsplannen (NRP)-envelop te introduceren voor plattelandsgebieden, exclusief de minimumbedragen voor landbouw en visserij. Deze brief van de Commissie betreft geen formeel wetsvoorstel en het is uiteindelijk aan de Raad en het EP om te besluiten of en hoe hier verder invulling aan te geven. De suggestie van de voorzitter van de Commissie is nog niet inhoudelijk besproken in Raadsverband. Nederland kijkt kritisch naar het toevoegen van doelstellingen, minimum percentages of geoormerkte bedragen. Dit komt de flexibiliteit en modernisering van de EU-begroting niet ten goede terwijl dit juist een van de kernpunten van de kabinetsinzet is. Het is in deze fase nog niet in te schatten hoe groot de kans is dat deze suggestie daadwerkelijk onderdeel zal uit gaan maken van het nieuwe MFK.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de stikstofgebruiksnormen voor landbouwgrond uit 2006 zijn gebaseerd op een modelmatige benadering die niet goed aansluit bij de praktijk. De huidige stikstofnormen steunen op verouderd onderzoek naar onder meer opname en uitspoeling, terwijl rassen, bemesting, klimaat en teelttechnieken sterk zijn veranderd. Door jarenlange aanpassingen en aanscherpingen is de kloof tussen theorie en praktijk alleen maar groter geworden. De door de minister voorgesteld gewijzigde stikstofgebruiksnormen betekenen op zand- en lössgronden voor veel gewassen verlagingen tot 55 tot 65 procent van het landbouwkundig optimale bemestingsadvies, met forse economische gevolgen tot gevolg. Deze leden vragen de minister of zij bekend is met het advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) van 29 augustus 2025, waaruit blijkt dat de voorgestelde gebruiksnormen voor grasland in alle zand- en lössgebieden voldoen aan de nitraatnorm van 50 milligram per liter. Kan de minister toelichten waarom zij desondanks kiest voor lagere stikstofgebruiksnormen in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet dan door het CDM wordt geadviseerd? Erkent de minister dat lagere stikstofgebruiksnormen de productiviteit van grasland verminderen, waardoor grasland wordt omgezet in bouwland en daarmee de waterkwaliteit verslechtert, zoals ook door ZuivelNL en het Louis Bolk Instituut wordt gesteld? Deze leden vragen de minister gezien het bovenstaande of zij bereid is te onderzoeken of het mogelijk is door het CDM-bemestingsadvies wél te volgen en aanvullend beleid te ontwikkelen dat behoud van grasland stimuleert. Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De vraag van de leden van de CDA-fractie ziet op de ontwerp-wijzigingsregeling tot aanpassing van de stikstofgebruiksnormen en de aandachtsgebieden stikstof, die van 20 oktober tot en met 9 november 2025 ter internetconsultatie is voorgelegd. In de brief van 17 oktober jl. heeft de minister de Kamer het door de leden van de CDA-fractie aangehaalde Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM)-advies âActualisering stikstofgebruiksnormen voor gewassen op zand- en lössgrond in Nederlandâ toegezonden (Kamerstukken II, 2025/26, 33037, nr. 625). Het CDM-actualisatieadvies heeft, in samenhang met de huidige waterkwaliteitsgegevens, zoals gerapporteerd door het RIVM in de Nitraatrapportage en het huidige âEx ante onderzoek 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijnâ uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (WEnR), geleid tot de voorgestelde actualisatie van stikstofgebruiksnormen.
Met de wijzigingsregeling wordt beoogd om het doel van 50 mg/l nitraat in het uitspoelend grondwater te behalen voor de verschillende grondsoortregioâs. Het voorstel omvat aangepaste stikstofgebruiksnormen voor alle gewassen, voor grasland en voor akker- en tuinbouwgewassen, die in samenhang in een specifieke regio moeten worden bezien met het oog op het op gebiedsniveau te voldoen aan de 50 mg/l nitraat in het grondwater. Een verhoging van de stikstofgebruiksnormen voor grasland zou ertoe leiden dat de stikstofgebruiksnormen voor uitspoelingsgevoelige akker- en tuinbouwgewassen (verder) verlaagd zouden moeten worden om op gebiedsniveau te voldoen aan de 50 mg/l nitraat in het grondwater. Voor zuidelijke zandgronden zou dit ertoe leiden dat de teelt van sommige van deze gewassen op de zuidelijke zandgronden niet meer mogelijk of rendabel is. Deze afwegingen hebben geleid tot de ontwerp-wijzigingsregeling met per zandregio een voorstel voor aangepaste stikstofgebruiksnormen. Op dit moment worden alle elementen, zoals benoemd in voornoemde brief van 17 oktober jl. door het kabinet gewogen met het oog op de vaststelling van het 8e actieprogramma en de wijzigingsregeling stikstofgebruiksnormen. Het is de inzet van de minister dat de besluitvorming in het kabinet over het 8e AP voor 1 januari a.s. wordt afgerond.
Vragen en opmerkingen van de leden van de JA21âfractie
De leden van de JA21-fractie hebben met interesse kennisgenomen van deze stukken en hebben nog de volgende opmerkingen en vragen.
Verordening vangstmogelijkheden 2025
De leden van de JA21-fractie vragen hoeveel jaren er al sprake is van overbevissing van de makreel, hoe dat komt en wie daar volgens de staatssecretaris met name verantwoordelijk voor zijn.
Antwoord
Dit exacte aantal jaren is nu niet te duiden. Met de Kuststaten die in hun 200-mijlzone verantwoordelijk zijn voor het beheer en het maken van onderlinge afspraken over makreel, in het bijzonder voor de verdeling van de vangsten, is het sinds Brexit niet meer gelukt om tot overeenstemming hierover te komen. De kuststaten voor makreel zijn de EU, het Verenigd Koninkrijk, de Faröer-eilanden, Noorwegen en IJsland. Gevolg hiervan is dat deze kuststaten zich elk een eigen deel van de overeengekomen TAC toe-eigenden wat zij gerechtvaardigd vinden. In de internationale wateren, waar geen kuststaat rechtskracht heeft, eigenen ook andere partijen, bijvoorbeeld de Russische Federatie, zich vangstmogelijkheden toe zonder hierover afspraken met de kuststaten te maken.
Wat is de laatste stand van zaken van de markeelpopulatie, het vangstadvies en wat is ervoor nodig om te voorkomen dat die populatie verder instort?
Antwoord
Voor het vangstadvies voor makreel voor 2026, onder meer gebaseerd op populatie-kenmerken, wordt verwezen naar het ICES-rapport (ICES advice - Mackerel (Scomber scombrus) in subareas 1-8 and 14 and in divisions 9.a, 12.a, and 12.b (Northeast Atlantic and adjacent waters). ICES geeft een maximaal vangstadvies om te voorkomen dat het bestand verder zou afnemen, gebaseerd op Maximum Sustainable Yield (MSY), de maximaal duurzame oogst, de wetenschappelijke norm in dit geval.
Wat is de inzet van de staatssecretaris voor het vaststellen van de Totale toegestane vangst (TAC) van de makreel en voor de verdeelsleutel?
Antwoord
De Commissie onderhandelt namens de lidstaten met de derde landen over zowel de TAC als de verdeelsleutel. Hierbij zijn de pijlers van het GVB leidend. De inzet hiervoor wordt afgestemd met de lidstaten. Nederland toetst dan ook of wordt ingezet op zowel een duurzaam bestandsbeheer waarvoor wetenschappelijke adviezen leidend zijn alsook of er oog is voor sociaaleconomische gevolgen.
Klopt het bericht dat er zelfs zonder de EU wordt onderhandeld door de andere kuststaten en wat is de inzet van de staatssecretaris om dat te herstellen?
Antwoord
De staatssecretaris heeft dit bericht ook vernomen. De staatssecretaris volgt de Commissie, in nauwe samenspraak met de lidstaten, in haar overleg met de andere kuststaten om alsnog te komen tot een ook voor de EU gerechtvaardigd resultaat.
Wat gebeurt er als op 20 december 2025 nog steeds geen TAC is vastgesteld?
Antwoord
De datum van 20 december is alleen van toepassing op de onderhandelingen tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk, genoemd in artikel 499 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst (HSO). In dit artikel is ook opgenomen dat indien beide partijen niet op die datum tot overeenstemming komen, zij een voorlopige vangsthoeveelheid dienen vast te stellen gebaseerd op het wetenschappelijk advies. In de periode waarop die voorlopige vangsthoeveelheid van toepassing is, dient verder overlegd te worden over een definitieve vangsthoeveelheid.
Klopt het dat sommige landen inzetten op een lagere beperking in de TAC ten opzichte van het formele wetenschappelijke advies? Wat gaat er gebeuren als andere kuststaten vasthouden aan een hoger quotum dan wat de EU wetenschappelijk aanvaardbaar acht? Kan de staatssecretaris toezeggen dan aan te sturen op stevige maatregelen om deze kuststaten tot de orde te roepen? Welke andere landen kan de staatssecretaris daarmee aan zijn zijde vinden?
Antwoord
Zoals aangegeven is er op dit moment nog geen overeenstemming bereikt over de hoogte van de TAC voor makreel, waardoor nog niet duidelijk is of uiteindelijk alle betrokken kuststaten in kunnen stemmen met het wetenschappelijke advies. De staatssecretaris zal de Commissie oproepen om alle beschikbare middelen in te zetten om een dergelijke situatie te voorkomen. De Commissaris heeft dit ook in de Raad van 27 en 28 oktober aangegeven, in reactie op een diversenpunt aangevraagd door Ierland en mede ingediend door België, Estland, Frankrijk, Nederland, Polen, Spanje en Zweden.
Klopt het dat Noorwegen en de Faeröer Eilanden zich eenzijdig steeds meer vangstquotum toe eigenen? Is de staatssecretaris bereid om steun te zoeken om deze landen zwaarder onder druk te zetten om dat te stoppen? Graag ontvangen deze leden daar een toelichting op.
Antwoord
Ook Noorwegen en de Faröer-eilanden nemen, bij het ontbreken van een overeenkomst over een verdeelsleutel, het deel dat zij gerechtvaardigd achten. Er is geregeld overleg met de andere lidstaten en de Commissie welke mogelijkheden ter beschikking staan en hoe deze zorgvuldig kunnen worden ingezet.
Welke instrumenten of middelen kunnen daarvoor worden ingezet en op welke wil de staatssecretaris aansturen? Is de staatssecretaris bereid om bijvoorbeeld handelsmaatregelen te bepleiten als landen die zich structureel schuldig maken aan overbevissing van hun quotum? Welke mogelijkheden biedt Verordening (EU) nr. 1026/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende bepaalde maatregelen met het oog op de instandhouding van visbestanden ten aanzien van landen die niet-duurzame visserij toelaten in dat kader? Op welke termijn zouden deze maatregelen kunnen worden ingezet?
Antwoord
De mogelijkheid van maatregelen hangt samen met de aard en ernst van de situatie en de internationale kaders die ter beschikking staan. Verordening (EU) nr. 1026/2012 heeft als doel derde landen te overtuigen van duurzame visserij op een met de EU gedeeld visbestand. Eventuele gerichte maatregelen in dat verband kunnen niet eerder genomen worden dan nadat aantoonbaar aan de voorwaarden is voldaan. Bijvoorbeeld de mate van niet-duurzame visserij, de mate van niet samenwerken met de EU, procedures van hoor en wederhoor, etc.
De leden van de JA21-fractie constateren dat de staatssecretaris schrijft dat Nederland altijd benoemt dat maatregelen ten behoeve van de aal dienen te worden genomen via de Aalverordening (verordening van de Raad tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal (EC 1100/2007)). Kan de staatssecretaris dat nader toelichten? Welke maatregelen hebben daarbij de meeste prioriteit, en wat zijn de gevolgen van het uitblijven daarvan?
Antwoord
Sinds 2008 zijn er in Europees verband op basis van de Aalverordening (de EU-verordening 1100/2007) afspraken waarbij alle lidstaten maatregelen moeten treffen ter bescherming van de aalstand. Dat gaat over visserijbeperkende maatregelen, maar ook bijvoorbeeld om het aanpakken van migratiebelemmeringen. Dit is van belang omdat meerdere oorzaken een rol spelen in de achteruitgang van deze soort. Als onderdeel van deze aanpak heeft Nederland sindsdien visserijmaatregelen ingesteld, te weten een drie-maandssluiting van de aalvisserij in de belangrijkste uittrekperiode, sluiting van de aalvisserij in de rivieren en van de recreatieve visserij op aal. Daarnaast zijn voorwaarden van toepassing om de sterfte van aal bij waterkrachtcentrales te verminderen en worden beroepsvissers ingezet om uittrekkende schieraal over te zetten bij stuwen en gemalen zodat de dieren naar zee kunnen uittrekken.
In 2023 is een aanvullende maatregel opgenomen in de Verordening vangstmogelijkheden op grond waarvan een gesloten periode van zes maanden voor aalvisserij op zee en in de kustwateren is ingesteld. Nederland heeft er echter altijd voor gepleit dat het de voorkeur geniet om de noodzakelijke maatregelen voor herstel van de aal te treffen via de Aalverordening. Met de Aalverordening wordt niet alleen gestuurd op visserijmaatregelen maar wordt breed gekeken naar maatregelen die kunnen bijdragen aan aalherstel. Met name het wegnemen van migratiebelemmeringen is naast visserijmaatregelen van groot belang om aalherstel te bevorderen. Bovendien geldt de Aalverordening voor alle wateren, waar maatregelen op grond van de Verordening vangstmogelijkheden alleen gelden voor de zee en de kustwateren.
Welk deel van de TAC voor makreel werd vorig jaar toebedeeld aan Rusland als fishing party en welk deel draait het dit keer op uit? Hoe wordt gecontroleerd op de naleving daarvan?
Antwoord
De Russische Federatie (RF) bepaalt op dit moment zelf hoeveel zij aan makreel in internationale wateren bevist, en voor zover RF-vaartuigen in de Exclusief Economische Zone van een kuststaat voor een zekere hoeveelheid op makreel kan vissen is dat onder de overeenkomst die de RF daartoe gesloten heeft met die kuststaat. Cijfers van de Commissie veronderstellen dat de RF dit jaar (2025) bijna 20% van de totale vangstmogelijkheid zal opvissen.
De EU heeft met de RF geen overeenkomsten. De RF is gehouden haar vangstgegevens aan het secretariaat van de North East Atlantic Fisheries Commission (NEAFC) door te geven, maar deze kennen een zekere vertraging. De contracting parties onder NEAFC (het VK, de EU, Noorwegen, Faröer-eilanden, IJsland, Groenland en de Russische Federatie) hebben zich in principe verbonden aan de controlevoorschriften van NEAFC. In hun hoedanigheid als kuststaat, vlaggenstaat en havenstaat dienen zij de betreffende regels na te leven en daarop te controleren. De Commissie heeft grote zorg over onvoldoende strakke regels wat betreft controle bij overladingen op volle zee en heeft in dat verband voorstellen gedaan voor stringentere regelgeving. Deze zijn evenwel niet overgenomen door de andere partijen.
De staatssecretaris herhaalde in november zijn oproep om visserij onderdeel te maken van de bredere buitenlandse betrekkingen met de Noordoost-Atlantische partnerlanden. Dit lijkt deze leden zeer verstandig. Hoe landt deze suggestie? In hoeverre is daar animo voor?
Antwoord
De staatssecretaris heeft dit, samen met andere lidstaten, meermalen bepleit richting de Commissie; en zal dit blijven doen. Het is nog onbekend hoe de Commissie dit zal oppakken naast de reguliere onderhandelingen.
De leden van de JA21-fractie ook enkele vragen en opmerkingen over de Haagse preferenties voor Ierland hebben. Klopt het dat Ierland zich nu beroept op deze afspraken? Zo ja, wat is de juridische status daarvan? In hoeverre is de EU verplicht zich aan die Haagse preferenties te houden?
Antwoord
Ierland heeft te kennen gegeven voornemens te zijn deze Haagse Preferenties aan te vragen. Een officieel verzoek hiertoe en de concrete invulling hiervan dient voor zover bekend in het kader van de onderhandelingen nog ingediend te worden. Volgens het Europese Hof van Justitie is er geen juridische verplichting een dergelijk verzoek in te willigen (European Court reports 1998 Page I-00681).
Deelt de staatssecretaris de mening van deze leden dat het volstrekt onacceptabel is dat gezien de enorme beperking van de makreelstanden ook nog een enorm deel van het overgebleven, gekrompen quotum aan Ierland wordt toebedeeld op grond van decennia-oude afspraken die onder volstrekt andere omstandigheden zijn gemaakt?
Kan de staatssecretaris bevestigen dat Nederland niet akkoord kan gaan met een uitkomst waar deze Haagse preferenties een onderdeel van zouden zijn?
Antwoord
De staatssecretaris is van mening dat het toekennen van de Haagse Preferenties onwenselijk is.
Zoals aangegeven betreffen de Haagse preferentie meerdere bestanden. Het uiteindelijke voorstel zal worden beoordeeld op basis van de ernst van de gevolgen voor Nederland en de Nederlandse stem zal hierop worden afgestemd.
Verordening vangstmogelijkheden 2026 voor de Middellandse Zee en de Zwarte Zee
De leden van de JA21-fractie vragen welke visstanden in deze zeeën worden bedreigd door overbevissing en in hoeverre worden de voor deze soorten vastgestelde quota gerespecteerd.
Antwoord
In de Middellandse Zee en de Zwarte Zee worden de meeste visbestanden beheerd door middel van capaciteitsbeperkingen (beperkingen aan bijvoorbeeld het aantal visdagen en het toegestane motorvermogen), in combinatie met selectiviteitsmaatregelen. De maatregelen worden vastgesteld op basis van de wetenschappelijke adviezen en de meerjarenplannen. Nederland heeft geen vangstmogelijkheden in Middellandse Zee en de Zwarte Zee, daarom is informatie over de benutting van de vastgestelde visserijcapaciteit niet gelijk paraat. Voorbeelden van visbestanden die zich in een kwetsbare situatie bevinden zijn de Europese aal, horsmakreel, sprot, tarbot, ansjovis en sardientjes.
Onderhandelingen met Marokko
De leden van de JA21-fractie hebben met interesse kennisgenomen van deze stukken en hebben nog de volgende opmerkingen en vragen. De staatssecretaris schrijft dat het meest recente protocol met Marokko voor visserij nietig is verklaard op basis van de beginselen van het zelfbeschikkingsrecht, omdat het âvolk van de Westelijke Saharaâ moet instemmen. Welke gesprekken zijn gaande met het volk van de Westelijke Sahara? Volgens het Hof kan dit volk ook impliciet instemmen. Hoe kan worden beoordeeld of een volk impliciet instemt? Onder welke voorwaarden kan dat worden geconstateerd? Is het de bedoeling dat het volk van de Westelijke Sahara ook profiteert van afspraken en hoe zou dat kunnen? Graag ontvangen deze leden hier een toelichting op.
Antwoord
Naar het oordeel van het EU Hof van Justitie (hierna: het Hof) zijn de handelsafspraken die tussen de EU en Marokko op het gebied van visserij zijn gesloten in strijd met het zelfbeschikkingsrecht van de oorspronkelijke bevolking van de Westelijke Sahara. Volgens het Hof hoeft de vereiste instemming van de oorspronkelijke bevolking van de Westelijke Sahara met de handels- en visserijafspraken niet expliciet te zijn, maar kan deze ook impliciet zijn.
Impliciete instemming kan volgens het EU Hof van Justitie worden verondersteld als aan twee voorwaarden is voldaan: 1. De overeenkomst mag geen verplichtingen scheppen voor de (oorspronkelijke bevolking) van dat gebied; en 2. De betreffende bevolking moet een specifiek, concreet, substantieel en verifieerbaar voordeel ontvangen uit de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van dat gebied, dat in verhouding staat tot de omvang van die exploitatie. Dit voordeel moet gepaard gaan met garanties dat deze exploitatie plaatsvindt in omstandigheden die in overeenstemming zijn met het beginsel van duurzame ontwikkeling. Ook moet de betrokken overeenkomst voorzien in een mechanisme voor regelmatige controle.
Handels- en visserijafspraken zijn een exclusieve EU-competentie. De Commissie voert namens de EU onderhandelingsgesprekken om in deze casus tot afspraken te komen die in lijn zijn met de uitspraken van het Hof. In EU-verband vraagt Nederland naar en wijst het op het belang van betrokkenheid van partijen met een belang bij deze kwestie.
Stand van Zaken GeĂŻmplementeerde richtlijnen 2025
De leden van de JA21-fractie hebben met interesse kennisgenomen van deze stukken en hebben nog de volgende opmerkingen en vragen. Ten aanzien van de lijst âGeĂŻmplementeerde richtlijnen 2025â van 79 richtlijnen ligt Nederland slechts in twee gevallen op schema, en van de overige 77 is Nederland of niet op schema, of te laat. Wat is hier aan de hand? Hoe ziet deze lijst eruit voor onze buurlanden?
Antwoord
Deze gegevens komen uit het Nederlandse i-Timer systeem automatisch binnen. Dat de richtlijnen niet op schema liggen, betekent niet dat de richtlijnen niet tijdig geĂŻmplementeerd worden. In de Kamerbrief van dit richtlijnenoverzicht staat per ministerie aangegeven wat de reden is van de implementatieachterstand (Kamerstuknr. 21109-275). Er is geen overzicht van de implementatie van richtlijnen bij buurlanden.
In het kwartaaloverzicht staat dat de EC van mening is dat Nederland een aantal bepalingen van de habitatrichtlijn niet of niet goed heeft omgezet. Waar gaat het daar om? Hoe ziet de staatssecretaris dat?
Antwoord
In 2022 is de Commissie een inbreukprocedure gestart rondom bijvangst. De Commissie heeft daarin o.a. aangegeven dat er in Nederland niet voldoende gemonitord wordt naar de bijvangst van walvisachtigen, specifiek de bruinvis. Deze inbreukprocedure maakt deel uit van een reeks inbreukprocedures die verschillende lidstaten hebben ontvangen. Nederland heeft in februari 2022 een eerste aanmaningsbrief ontvangen en in februari 2024 zijn vanuit de Commissie vervolgvragen gesteld. Op beide brieven heeft Nederland binnen de gestelde termijn van twee maanden gereageerd. Op 21 november 2025 heeft Nederland een Met Redenen Omkleed Advies (MROA) ontvangen. Een MROA is formele stap in de EU-inbreukprocedure waarbij de Commissie een lidstaat oproept om te voldoen, nadat een eerdere aanmaning (ingebrekestelling) niet adequaat is beantwoord. Momenteel wordt de inhoud van dit MROA bestudeerd en wordt gewerkt aan een reactie aan de Commissie. Omdat dit een lopende inbreukprocedure betreft kunnen er inhoudelijk geen details met de Kamer worden gedeeld.
Hoe zit dat met artikelen 2, 3 en 4 van de Vogelrichtlijn waarnaar wordt verwezen?
Antwoord
Nederland is op dit moment bezig met het beantwoorden van het Met Redenen Omkleed Advies van de Commissie voor wat betreft de inbreukprocedure Grutto. De Kamer wordt hierover voor het Kerstreces geĂŻnformeerd.
CITES
De leden van de JA21-fractie hebben met interesse kennisgenomen van deze stukken en hebben nog de volgende opmerkingen en vragen. Wat is nu de Nederlandse inzet voor het voorstel van een aantal Afrikaanse landen naar aanleiding van de CITES African Dialogue Meeting for African elephant Range States? Welke onderdelen van dat voorstel wil Nederland ondersteunen en onder welke voorwaarden? Worden nu versoepelingen bepleit om ivoorhandel weer mogelijk te maken?
Antwoord
Het voorstel ziet op de overdracht van levende olifanten en dus niet op de handel in ivoor. De populaties van Botswana, NamibiĂ«, Zuid Afrika en Zimbabwe staan op bijlage II van het CITES-verdrag. Dit in tegenstelling tot de populaties van andere Afrikaanse landen, waarin alle handel is verboden. Voor de genoemde populaties onder bijlage II geldt een zgn. annotatie die de internationale handel inperkt. Een annotatie kan bepaalde delen, producten of productgroepen uitsluiten. De voorwaarden in de annotatie waren tot nu toe niet gelijk voor de vier landen. De vier landen beogen met het voorstel de annotatie te harmoniseren en de voorwaarden voor de overdracht van levende olifanten gelijk te trekken. Tijdens de twintigste CITES Conference of the Parties (CoP20) zijn alle range States van de Afrikaanse olifant verzocht met elkaar tot een overeenstemming te komen op dit punt. Dit is gelukt en het voorstel is met een aantal wijzigingen aangenomen. Voor de Europese Unie, waaronder Nederland, was de overeenstemming van belang. Voor de populaties van alle vier de landen geldt nu dat er overdracht van levende olifanten plaats mag vinden als de overdracht voldoet aan de definitie van âappropriate and acceptable destinationsâ, zoals opgenomen in CITES Resolutie Conf. 11.20 (Rev. CoP18) âDefinition of the term âappropriate and acceptable destinationsââ. Een voorbeeld van een dergelijke bestemming is een beschermd gebied waar de Afrikaanse olifant van nature voorkomt.
Op welke manier zet Nederland zich ervoor in dat het opnemen van de Paubrasilia echinata niet problemen leidt voor musici met reeds van dit hout vervaardigde strijkstokken?
Antwoord
Naast consultatie voorafgaand aan CoP20 over dit punt, heeft Nederland tijdens de CoP20 deelgenomen aan een werkgroep om samen met EU-lidstaten, Brazilië en andere Partijen een alternatief uit te werken. Dit alternatief is uiteindelijk aangenomen. Paubrasilia echinata blijft op appendix II, maar de annotatie is aangescherpt. De aangenomen annotatie zorgt er voor dat musici vrij kunnen reizen met reeds in het bezit zijnde strijkstokken ten behoeve van optredens. De uitkomsten van CoP20, waar meer dan 300 besluiten zijn genomen, worden nu eerst goed bestudeerd om te kijken wat deze precies voor verschillende doelgroepen betekenen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zal voor het einde van het jaar hierover communiceren. De besluiten treden na 90 dagen in werking (5 maart 2026).
DEBAT Gemeenschappelijk landbouwbeleid
De leden van de JA21-fractie hebben met interesse kennisgenomen van deze stukken en hebben nog de volgende opmerkingen en vragen. Welke mogelijkheden zal het nieuwe GLB bieden voor innovaties en nieuwe technologieën voor boeren en in hoeverre zullen die ook beschikbaar zijn voor technieken om stikstofuitstoot te beperken? De minister schrijft dat zij minder bureaucratie en administratieve lasten wil. Op welke manieren wil de minister de administratieve lastendruk verminderen?
Antwoord
Het MFK richt zich in brede zin op het vergroten van het concurrentievermogen van de EU. Dat juicht het kabinet toe. Gevolg daarvan is wel dat de gegarandeerde budgettaire ruimte voor innovatie en nieuwe technologieën in de landbouwsector inclusief die voor stikstof is vervallen. Nationaal zullen lidstaten hiervoor zelf keuzes in het NRPP moeten maken waarin de instrumenten voor innovatie beschikbaar blijven en het budget ervoor aan een brede nationale keuze wordt gelaten. Innovatie in de agrarische sector blijft wel heel belangrijk voor mij dus daarvoor zal ik mij blijven inzetten. Bij de toepassing van de instrumenten blijft de prioriteit dat boeren minder blokkades ervaren om deel te nemen aan de GLB-interventies. De minister richt zich daarbij op het verkorten van termijnen, het verminderen van invullen van gegevens en het vereenvoudigingen van EU rapportages omdat die vaak uiteindelijk doorwerken in hogere administratieve lasten voor de boeren.
Ontbossingsverordening
De leden van de JA21-fractie hebben met interesse kennisgenomen van deze stukken en hebben nog de volgende vraag. Deze leden zijn het eens met de bewindspersonen dat de huidige voorstellen onvoldoende zijn. Wat gaat de staatssecretaris nu doen om te voorkomen dat die rapportageverplichtingen een te grote administratieve druk leggen op kleine deelnemers?
Antwoord
Op dit moment vindt de triloog plaats over aanpassingen aan de EU-ontbossingsverordening (EUDR). Nederland zal daarin onthouden van stemming over de voorgestelde wijzigingen, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 7 november jl. (Kamerstuk nr. 22112-4199), omdat het kabinet van mening is dat de voorgestelde wijzigingen onduidelijkheid creëren en tot fragmentatie in de handhaving leiden. Nederland zal daarom in het kader van de review inzetten op daadwerkelijke lastenverlichting voor bedrijven, die conform de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is en niet leidt tot fragmentatie. Daarbij moet rekening gehouden worden met de investeringen die al zijn gemaakt voor naleving van de EUDR. Dat vereist een zorgvuldig proces.
Nieuwe Genomische Technieken
De leden van de JA21-fractie hebben met interesse kennisgenomen van deze stukken en hebben nog de volgende vraag. Hoe kijkt de staatssecretaris naar het voorstel voor een gedragscode voor patenteigenaren om misbruik te voorkomen?
Antwoord
De staatssecretaris heeft de compromistekst uit de trilogen nog niet ontvangen, dus een appreciatie daarvan kan op dit moment nog niet worden gegeven. Ten algemene is de inzet van de staatssecretaris in de Raad om veredelaars meer transparantie te bieden in het octrooilandschap van de plantveredeling. Het is daarbij van belang dat het hier gaat om vrijwillige maatregelen die de rechten van een octrooihouder niet beperken, aangezien dat niet in lijn zou zijn met het Europees Octrooi Verdrag (EOV). Zo kunnen octrooihouders vrijwillig aangeven of zij van plan zijn om een licentie te verlenen op hun octrooien of deze aan te bieden op licentieplatformen. Ten algemene steunt de staatssecretaris het gebruik van licentieplatformen om geoctrooieerde innovaties onder gelijke voorwaarden beschikbaar te stellen aan alle veredelaars.
Vragen en opmerkingen van de leden van de
BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de geannoteerde agenda van de Landbouw- en visserijraad van 11 en 12
december. Deze leden hebben daarover nog een aantal vragen.
De leden van de BBB-fractie waarderen de inzet van de minister op het gebied van de vereenvoudiging van het GLB. Deze leden vragen of de minister kan toezeggen dat de voorgestelde vereenvoudigingsvoorstellen in 2026 gaan gelden. Bovendien willen deze leden graag weten welke aanvullende vereenvoudigingen zijn er volgens de minister nodig zijn in het GLB na 2027 ten opzichte van het voorstel van de EC.
Antwoord
Op 10 november is er een voorlopig akkoord bereikt over de definitieve tekst van het Omnibuspakket voor de Landbouw. Het vaststellen van het Omnibuspakket vindt de minister een belangrijke stap in de verbetering van de uitvoering van het GLB en de vermindering van regeldruk voor agrarische ondernemers. Het pakket dat er nu ligt, sluit wat de minister betreft voldoende aan bij de inzet van het kabinet. Het voorlopige akkoord moet nu door de Raad en het EP worden bevestigd voordat het in werking kan treden. Zodra het Omnibuspakket voor de Landbouw definitief is vastgesteld, zal de minister de Kamer nader informeren over de concrete toepassing in Nederland en wat er voor landbouwers op welk moment gaat veranderen.
De leden van de BBB-fractie maken zich over het MFK grote zorgen. Deze
leden zien dat de Nederlandse staat op dit moment vijf miljard euro meer
lijkt te gaan moeten afdragen aan Europa. Daarnaast zien deze leden de
voorgestelde daling van maar liefst 24 procent van de Nederlandse
ontvangsten van het GLB. Zij vragen de minister daarom om door te laten
rekenen wat de gevolgen zullen zijn voor voedselprijzen in
Nederland.
Antwoord
De voorgestelde bedragen in het MFK-voorstel betreffen minimumbedragen die aan landbouw en visserij besteed moeten worden. Lidstaten krijgen de vrijheid om op nationaal niveau keuzes te maken en middelen uit het niet-gealloceerde deel van hun NRP-envelop binnen het nationale plan te alloceren aan een gewenst beleidsterrein. Pas nadat het NRP-plan is opgesteld en de middelen uit de vrije ruimte verdeeld zijn, is duidelijk hoeveel geld er naar de verschillende beleidsterreinen gaat. Voedselprijzen zijn afhankelijk van uiteenlopende factoren. Het is daarom niet mogelijk om te onderzoeken wat de gevolgen van het voorstel zouden kunnen zijn voor voedselprijzen in Nederland.
Wat zijn daarnaast de te verwachten gevolgen voor de leefbaarheid van de regioâs, als door het nieuwe MFK en het single fund mogelijk veel minder geld beschikbaar komt voor de regioâs, omdat ook andere sectoren aanspraak kunnen maken op geld dat op dit moment dankzij het GLB geoormerkt is voor de landbouw en landelijke regioâs? Wat kan de minister doen om te zorgen dat de leefbaarheid op het platteland en de voedselprijzen worden beschermd?
Antwoord
Een leefbaar landelijk gebied is belangrijk voor het kabinet. Het kabinet verwelkomt dan ook de aandacht die uitgaat naar de vitaliteit van plattelandsgebieden in de MFK-voorstellen en zal zich inzetten voor het thema plattelandsontwikkeling en rural proofing binnen het NRPP. De financiĂ«le borging van middelen voor interventies, waaronder LEADER, is in het voorstel van de Commissie komen te vervallen, hoewel een invulling van LEADER door de lidstaten verplicht blijft. Van dit instrument is bekend dat het bijdraagt aan de leefbaarheid in het landelijke gebied. Ook in de mogelijke nieuwe situatie ziet het kabinet kansen voor een leefbaar landelijk gebied. De nieuwe MFK-structuur biedt gelegenheid voor synergie tussen de instrumenten die bijdragen aan regionale ontwikkeling, plaatsgebonden beleid en het GLB. Lidstaten kunnen bij het opstellen van hun nationale plannen bovendien zelf besluiten over de verdeling van de niet-gealloceerde middelen. Het staat nog niet vast hoeveel middelen er voor iedere opgave beschikbaar komen. Een inschatting over de te verwachten gevolgen is daarom nog niet te geven en is afhankelijk van verdere toedeling van middelen en uitwerking. Om een beter beeld te krijgen van de staat van het platteland en de mogelijke beleidsinzet en kansen voor financiering heeft het ministerie van LVVN het initiatief genomen voor een âRural Reviewâ. De resultaten van dit onderzoek kunnen ook richting geven aan de inzet om via het NRPP en ander beleid om een leefbaar landelijk gebied te behouden en te bevorderen.
De leden van de BBB-fractie hebben ook vragen over de afschaffing
van het LIFE-programma, dat al sinds 1992 bestaat als
financieringsinstrument voor milieu- en klimaatactie. Dit programma
wordt als afzonderlijk programma afgeschaft. Afschaffing van LIFE tot
gevolg kan hebben dat investeringen minder gericht en minder effectief
zullen zijn, zeker omdat het bedrag niet meer specifiek is geoormerkt
voor milieu en natuur, maar industrie en milieu uit dezelfde pot moeten
worden gefinancierd. Deze leden vragen hoeveel geld er de afgelopen
jaren beschikbaar geweest is vanuit LIFE en hoeveel geld daarvan in of
door Nederland besteed is. Hoeveel heeft Nederland in die tijd
bijgedragen aan LIFE? Is Nederland daarmee een netto-ontvanger van of
een netto-bijdrager aan het LIFE-fonds? Ziet de staatssecretaris
daarnaast gedurende de resterende looptijd van LIFE een mogelijkheid om
geld uit het LIFE-fonds te gebruiken voor de toegezegde plannen om
zoveel mogelijk wolven in Nederland van een zender te voorzien?
Antwoord
In het voorstel van de Commissie voor het MFK vanaf 2028 keren de activiteiten onder het huidige LIFE-programma (5,45 miljard euro over de periode 2021-2027) terug binnen zowel het NRPP-voorstel als het voorstel voor het Europees Concurrentievermogenfonds (ECF). Adviesbureau ERAC stelt dat vanaf het begin van de huidige EU-budgetperiode 2021-2027 tot aan de peildatum 1 september 2025 in Nederland ongeveer âŹ113 miljoen aan LIFE-subsidie toegekend is aan 165 unieke organisaties, verdeeld over 158 projecten. In bredere zin stelt ERAC dat Nederland in vergelijking met andere lidstaten zoals Duitsland, Zweden en Denemarken relatief veel profiteert van Europese middelen ten behoeve van klimaat, circulaire economie, biodiversiteit en milieu, waarvan het LIFE-programma een belangrijk onderdeel is. Over de gehele MFK bezien is Nederland nettobetaler aan de EU-begroting. In de onderhandelingen vraagt het kabinet waar passend aandacht voor een goede borging van de elementen die LIFE tot een effectief en coherent instrument maken.
Binnen het huidige LIFE-programma bestaat de mogelijkheid voor het uitvoeren van projecten rond wolven. Het gebruik van LIFE-middelen specifiek voor zenderen is alleen mogelijk als goed wordt onderbouwd dat het doel is om problemen met wolven te voorkomen of om samenleven met wolven beter mogelijk te maken; dat vloeit voort uit de LIFE vereisten. Of een projectaanvraag LIFE-financiering krijgt, hangt af van de kwaliteit en concurrentie met andere projectaanvragen. Provincies zijn verantwoordelijk voor natuurbeleid. Dat betekent dat een aanvraag voor LIFE-middelen in beginsel vanuit provincies zou moeten komen; het ministerie van LVVN kan hierin ondersteunen.
De leden van de BBB-fractie herkennen de zorgen vanuit de sector
over de Ontbossingsverordening (EUDR). Deze leden maken zich vooral
zorgen over de papierindustrie, omdat zij door het gebruik van veel
(afval)houtzaagsel vaak moeilijk kunnen aantonen dat hun papier gemaakt
is van hout dat gewonnen is uit een specifiek gebied. Daarom willen zij
de staatssecretaris graag vragen hoe het contact met de papier- en
verpakkingsproducenten verloopt en of er een oplossing gevonden is voor
hun problemen met deze verordening. Bestaat inmiddels de mogelijkheid
tot massa-balansboekhouding of een vergelijkbaar systeem?
Bovendien maken deze leden zich zorgen over de geluiden dat het systeem
Trade Control and Expert System New Technology (TRACES) mogelijk
onvoldoende ingericht is voor de taak die voorligt. Kan de
staatssecretaris daarover garanties geven? Bestaat er de mogelijkheid
dat naleving en handhaving onmogelijk worden door de tekortkomingen van
TRACES en wordt daarmee in de onderhandelingen rekening gehouden en een
oplossing voor gezocht indien nodig?
Antwoord
De papierindustrie heeft onder de Europese houtverordening al
ervaring op kunnen doen in het aantonen van de legaliteit van het
gebruikte hout. Het is toegestaan om in overvloede te declareren
(declaration in excess) op een zorgvuldigheidsverklaring om zo
te zorgen dat het hout in de geĂŻmporteerde partij zeker valt onder de
herkomsten zoals genoemd in de verklaring. Focus van de handhaving ligt
op het stelsel van zorgvuldigheidseisen dat bedrijven moeten opstellen,
toepassen en onderhouden. De verklaring in TRACES is daar het
eindproduct van. Ook zonder de informatie in TRACES kunnen bedrijven
naleven en de NVWA handhaven.
De leden van de BBB-fractie hebben ook een aantal vragen over de
CITES wetgeving. Zij zien dat de regelgeving rondom CITES-bijlage
II-dieren in Nederland de laatste jaren tot onrust leidt. Hoewel de
regels wereldwijd niet veranderden, is de inzet van de Nederlandse
overheid en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wel
veranderd. Deze leden merken op dat eigenaren van dieren die onder
CITES-bijlage II vallen steeds vaker te maken krijgen met striktere
handhaving van de geldende regelgeving, met voor betrokkenen mogelijk
ingrijpende consequenties. Deze leden constateren dat voor veel houders
het risico bestaat dat zij hun dieren kunnen kwijtraken. Decennialang
gold registratie doorgaans als voldoende bewijs van legale herkomst,
waardoor houders erop vertrouwden dat hun administratie voldeed aan de
eisen. Houders werden in die tijd ook door ambtenaren van de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO) en NVWA geĂŻnformeerd dat hun
administratie voldoende was. De leden van de BBB-fractie wijzen erop
dat, naar aanleiding van Europese kritiek op de wijze waarop Nederland
de legaliteit van dieren beoordeelt, de norm recent aanzienlijk is
verzwaard en de handhaving is aangescherpt. Wat jarenlang is
geaccepteerd blijkt nu niet langer toereikend. Deze leden vrezen een
hetze tegen houders, die niet alleen onzekerheid betekent, maar ook te
veel zou vragen van de handhavingscapaciteit van de NVWA.
De leden van de BBB-fractie constateren dat houders niet konden
weten dat hun administratie niet afdoende was, omdat zij van de overheid
te horen kregen dat ze voldeden aan alle eisen. Gezien het feit dat
inmiddels voor duizenden (nafok)dieren die vallen onder de CITES-bijlage
II niet langer aan te tonen is dat zij voldoen aan de definitie âin
gevangenschap gefoktâ in de breedste zin van het woord, ontstaan nu
verschillende problemen. Deze leden vragen aan de staatssecretaris of
hij op de hoogte is van deze problemen en de rechtszaken waarin ook door
medewerkers van de NVWA is verklaard, dat eigenaren jarenlang van de
overheid te horen kregen dat de administratie die zij voerden, voldoende
was voor de bewijslast die zij hadden voor dieren op de CITES bijlage
II.
Deelt de staatssecretaris de mening dat er een schappelijke oplossing
gevonden moet worden voor al die eigenaren van CITES bijlage II dieren,
zodat aan de regels voldaan kan worden? Ziet de staatssecretaris ruimte
om met de sector in gesprek te gaan over een nulmeting of generaal
pardon, zodat huidige houders onder voorwaarden de mogelijkheid krijgen
om hun dieren te registeren en legaliseren, ook als er mogelijk hiaten
in de bestaande administratie zitten die ontstaan zijn in de tijd
voorafgaand aan de uitspraak van december 2019?
Antwoord
De staatssecretaris is op de hoogte van de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 31 oktober 2025 (ECLI:NL:RBOBR:2025:7045). In die zaak heeft een voormalig medewerker van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verklaard dat de toezichtspraktijk voor 2019 op een andere manier vormgegeven werd. De staatssecretaris herkent zich niet in dat beeld en is op 8 december 2025 in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. Er is de staatssecretaris geen rechterlijke uitspraak bekend van december 2019. Wel zijn er in 2019 richtsnoeren gepubliceerd door de Commissie die zien op het bewijs van legale verwerving voor levende dieren van de in bijlage B genoemde diersoorten en de daarvoor vereiste bewijsstukken. Mogelijk wordt hier door vragensteller naar verwezen. Het is belangrijk dat als er onduidelijkheden over regelgeving zijn, deze worden weggenomen. Op dit punt worden de gerechtelijke procedures nu gevolgd. De staatssecretaris wacht de uitkomst daarvan af.
De leden van de BBB-fractie constateren daarnaast dat de visserijonderhandelingen voor de pelagische vissoorten moeizaam verlopen en benadrukken het belang van het volgen van de wetenschappelijke vangstadviezen van ICES. Deze leden vragen de staatssecretaris dan ook nadrukkelijk om het belang van de wetenschappelijke adviezen van ICES onder de aandacht te brengen in de onderhandelingen met derde landen. De leden van de BBB-fractie verzoeken bovendien om het schrappen van de Haagse preferenties, omdat deze leiden tot een oneerlijke concurrentiepositie voor Nederlandse vissers. Deze leden vragen de staatssecretaris om hiervan een topprioriteit te maken in de onderhandelingen en om, mocht Ierland dit alsnog willen indienen, een blokkerende minderheid te zoeken.
Antwoord
De derde landen kennen het belang van de wetenschappelijke ICES-adviezen. De staatssecretaris vindt de Haagse Preferenties onwenselijk en zal dit, waar mogelijk in samenwerking met gelijkgezinde lidstaten, inbrengen.
De leden van de BBB-fractie vragen verder aandacht voor visverspreiding en willen duidelijkheid over hoe visbestanden hersteld moeten of kunnen worden wanneer soorten structureel van leefgebied verschuiven. De natuur laat zich immers niet sturen. Deze leden vragen de staatssecretaris daarom om een reflectie op de gevolgen van de structurele verschuiving van leefgebieden van vissoorten en de mogelijke reacties daarop als het gaat om het verplichte herstel van bestanden in de gebieden waar vissen niet langer voorkomen omdat zij een ander leefgebied hebben gevonden. Deelt de staatssecretaris de mening dat als vissen niet langer in een gebied voorkomen omdat bijvoorbeeld door klimaatverandering een ander gebied meer geschikt is en zij daarheen getrokken zijn, herstel van de visstand voor die soort in dat gebied moeizaam of onmogelijk zou zijn en daarmee niet langer afgedwongen zou moeten worden?
Antwoord
De staatssecretaris acht het van belang dat wetenschappers eerst vaststellen of er daadwerkelijk een structurele en blijvende verschuiving is. Pas op basis van wetenschappelijke conclusies kan worden beoordeeld welke gevolgen dit heeft voor beheer- en hersteldoelen. Het is daarom te vroeg om aan te nemen dat herstelverplichtingen niet langer zouden moeten gelden. Nederland blijft handelen op basis van de beste beschikbare wetenschap.
De leden van de BBB-fractie steunen het vereenvoudigen van het
visserijbeleid, het verminderen van administratieve lasten en het
moderniseren van de vloot, waarbij regelgeving innovatie niet mag
belemmeren. Deze leden delen bovendien de zorgen over het uitblijven van
internationale afspraken voor onder meer makreel en steunen daarom de
inzet om alle beschikbare instrumenten te gebruiken om duurzame
afspraken te bereiken met derde landen. De leden van de BBB-fractie
steunen de voorstellen van lidstaten zoals Frankrijk, Slowakije en
Finland om in het volgende MFK voldoende middelen te reserveren voor
visserij en aquacultuur, waarbij het European Maritime Fisheries and
Aquaculture Fund (EMFAF) (EMFAF) eenvoudiger en beter toegankelijk moet
worden.
De leden van de BBB-fractie vragen de staatssecretaris om een update over het uitbreiden van het instrumentarium waarmee jonge vissers meer mogelijkheden krijgen om een bedrijf te starten.
Antwoord
De staatssecretaris vindt het van belang om jonge vissers te ondersteunen. In 2025 zijn er meerdere subsidieregelingen opengesteld om vissers, waaronder ook jonge vissers, te ondersteunen bij de benodigde innovaties. Dit betrof de subsidieregeling âInnoveren in de visserijtechniekenâ (Kamerstuk 29 675, nr. 234) en subsidieregelingen onder het European Maritime Fisheries and Aquaculture Fund (EMFAF) voor innovatieprojecten in de visserij en aquacultuur (Kamerstuk 29 675, nr. 233).
Zoals eerder aan de Kamer gemeld, heeft bij het opstellen van de uitvoeringsagenda van de Visie Voedsel uit Zee en Grote Wateren, geen van de deelnemende partijen aangegeven dat er behoefte is aan extra acties gericht op ondersteuning bij bedrijfsovername. Om die reden is er geen specifieke subsidieregeling gericht op de bedrijfsopvolging van jonge vissers (Kamerstuk 30 252, nr. 210). Wel wordt de visserij- en aquacultuursector onderdeel van de Borgstellingsregeling Landbouw, waardoor onder meer startende visserijondernemers een lening bij de bank af kunnen sluiten wanneer zij door een tekort aan zekerheden geen of minder gemakkelijk een reguliere lening kunnen afsluiten (Kamerstuk 32 637, nr. 704).
Op dit moment vist Rusland 50 procent van de makreel-TAC op,
terwijl slechts 5 procent is toegestaan. Deze leden vinden dat
onacceptabel. Voedselzekerheid is van groot strategisch belang, daarom
is dit ook opgenomen in de defensiestrategie. Deze leden vragen de
staatssecretaris hierover in gesprek te gaan met zijn Europese collegaâs
om gezamenlijk op te treden. Zij vragen de staatssecretaris tevens met
derde landen zoals Noorwegen te spreken, aangezien er soms sprake is van
strategische samenwerking tussen Rusland en Noorwegen en de
Faeroër-eilanden in bepaalde visserijonderhandelingen.
Antwoord
Cijfers van de Commissie veronderstellen dat de RF dit jaar (2025) bijna 20% van de totale vangstmogelijkheid zal opvissen. De staatssecretaris deelt de mening dat overbevissing moet worden tegengegaan. Ook Noorwegen en de Faröer-eilanden nemen, bij het ontbreken van een overeenkomst over een verdeelsleutel, het deel dat zij gerechtvaardigd achten. Er is geregeld overleg met de andere lidstaten en de Commissie welke mogelijkheden ter beschikking staan en hoe deze zorgvuldig kunnen worden ingezet.
De leden van de BBB-fractie vragen de staatssecretaris om in onderhandelingen rekening te houden met sociaaleconomische omstandigheden en ICES-adviezen, en om de erkenning van de EU als kuststaat te bevorderen. Met name voor Atlanto-Scandische haring (ASH) hebben de kuststaten zonder de EU een vangsthoogte afgesproken.
Antwoord
Waar mogelijk binnen de wetenschappelijke adviezen bepleit de
staatssecretaris het meewegen van sociaaleconomische omstandigheden. Wat
betreft de erkenning van de EU als kuststaat voor Atlanto-Scandische
haring (ASH) nemen de Commissie en lidstaten hun
beheerverantwoordelijkheid in deze, maar kunnen âerkenningâ en
vangsthoogte niet afdwingen. Wel is onder de Handels- en
Samenwerkingsovereenkomst met het VK een vaste verdeelsleutel voor deze
soort met de kuststaat VK opgenomen; het VK is hier dus in dat verband
aan gehouden.
De leden van de BBB-fractie verzoeken, omdat makreel nog steeds duurzaam wordt gevangen, de staatssecretaris daarom om in gesprek te gaan met supermarkten om te benadrukken dat makreel niet vermeden hoeft te worden door retailers.
Hoewel de staat van het makreelbestand zorgelijk is, wil de staatssecretaris vooropstellen dat het wetenschappelijk advies voor makreel voor 2026 nog steeds ruimte laat voor een duurzame vangsthoeveelheid (van circa 174.000 ton). De staatssecretaris ziet geen reden dat dit niet aan consumenten kan worden aangeboden. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van het schriftelijk overleg van de Raad van 27 en 28 oktober jl. (Kamerstuk 21501-32, nr. 1730) is het aan supermarkten om op basis van de beschikbare informatie een afweging te maken over verkoop van makreel. De staatssecretaris is, zoals ook reeds toegezegd in de eerder genoemde beantwoording in oktober, bereid in gesprek te gaan met het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) om te horen hoe het tot zijn besluit is gekomen.
De leden van de BBB-fractie vragen de staatssecretaris of het
mogelijk is om een advies aan ICES te vragen. Volgens EU-Verordening nr.
724/2010 van de Commissie d.d. 12 augustus 2010 tot vaststelling van
bepalingen ter uitvoering van realtimesluitingen van sommige
visserijtakken in de Noordzee en het Skagerrak, wordt een tijdelijke
sluiting van een gebied opgelegd wanneer meer dan 10% van de vangst van
soorten zoals kabeljauw, schelvis, pollak of wijting ondermaats is. Een
RTC (Real-Time Closure) wordt ingesteld voor een periode van 21 dagen en
bestrijkt een groot gebied. Hoewel deze maatregel oorspronkelijk bedoeld
was om kwetsbare visbestanden te beschermen, dateert de regeling uit
2010 en sluit zij onvoldoende aan bij de huidige ontwikkelingen van de
visbestanden. De vangstmogelijkheden worden jaarlijks aangepast op basis
van wetenschappelijke inzichten, maar de criteria voor RTCâs blijven
ongewijzigd.
Antwoord
De staatssecretaris is bekend met de knelpunten gerelateerd aan EU-Verordening nr. 724/2010 en deelt de mening van de leden van de BBB-fractie dat deze verordening toe is aan een herziening. Aangezien het trilateraal akkoord tussen de EU, het VK en Noorwegen aanscherpingen bevat op de Real-Time Closure (RTC)-regels voor kabeljauw, heeft de staatssecretaris toegezien op de opname van een algehele revisie van het RTC-regime in de werkzaamheden tussen de drie betrokken landen voor aankomend jaar. Op deze manier zullen eventuele aanpassingen op het gebied van RTC-maatregelen zich niet alleen beperken tot kabeljauw, maar zich ook richten op de biologische status van de overige bestanden om deze beter te kunnen laten aansluiten bij de huidige stand van deze populaties. De revisie geeft de mogelijkheid om de voor Nederland belangrijke punten onder de aandacht te brengen bij de Commissie. Verder heeft Nederland de herziening van de RTC-regimes in november 2025 ook geagendeerd in de Scheveningengroep (regionaal samenwerkingsverband met lidstaten rond de Noordzee) om samen met deze lidstaten te bekijken welke aanpassingen gewenst zijn. De lidstaten herkenden de zorgen van Nederland en gaan hierover in 2026 verder met elkaar in gesprek. De jaarlijkse vangstadviezen van ICES zullen hiervoor als basis dienen.
De leden van de BBB-fractie vragen de staatssecretaris tenslotte om tijdens de Landbouw- en Visserijraad het wetenschappelijk onderzoek naar pulsvisserij te bespreken en te verkennen of het in Europees verband via ICES weer kan worden toegestaan.
Antwoord
De staatssecretaris ondersteunt de innovatieve kracht van de visserijsector, onder andere door hier ruchtbaarheid aan te geven tijdens de Raad. Daarom heeft de staatssecretaris bijvoorbeeld in maart 2025 al een diversenpunt ingebracht op de Raad, dat breed gesteund werd door andere lidstaten (Kamerstuk 21501-32, nr. 1703). Daarnaast noemt de staatssecretaris het pulstuig bij de bilaterale contacten die hij heeft met andere lidstaten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van onder meer de geannoteerde agenda. Deze leden hebben enkele vragen.Verordening vangstmogelijkheden 2026 Atlantische oceaan/Noordzee
De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over het inroepen van de Haagse preferenties op makreel door Ierland. Het zou grote gevolgen hebben voor visserijbedrijven, omdat al sprake is van een hoge quotumkorting op basis van het wetenschappelijk advies. Deelt de staatssecretaris de mening dat het inleveren van al schaars makreelquotum voor Ierland onacceptabel is en geen recht doet aan de ontwikkelingen en het Europese speelveld? Gaat Nederland zich verzetten tegen een TAC- en quotaverordening waarin genoemde Haagse preferenties toegekend worden?
Antwoord
De staatssecretaris is met de SGP van mening dat het toekennen van de Haagse Preferenties, zeker ook gezien de dalende vangstadviezen voor makreel, onwenselijk is en zal zich dan ook in lijn hiermee inzetten in de onderhandelingen tijdens de Raad.
GLB na 2027
De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over de gevolgen van het Europese voorstel voor het GLB na 2027. Deze leden constateren dat de integratie van het GLB in de NRPPâs de uitwerking ervan lidstaten meer ruimte geeft voor het meer of minder steunen van hun agrariĂ«rs ten opzichte van andere lidstaten, al dan niet via inkomenssteun. Deelt de minister de zorg van deze leden dat hierdoor eerder een ongelijk speelveld kan ontstaan? Wil de minister aandringen op zodanige herziening dat sprake blijft van een eerlijk speelveld wat betreft financiĂ«le steun voor actieve landbouwbedrijven?
Antwoord
De minister deelt de zorg van de leden van de SGP-fractie dat de voorstellen invloed kunnen hebben op het gelijke speelveld in de EU. Haar inzet is erop gericht dat gelijke speelveld zoveel mogelijk te behouden en te versterken.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de EC aanstuurt op een forse bezuiniging op het budget voor het landbouwbeleid. Tegelijkertijd constateren zij ook dat de EC aanstuurt op het sluiten van handelsverdragen met landen waar minder strenge regels gelden voor milieu en dierenwelzijn, waardoor de concurrentiepositie van tenminste een deel van de Europese agrarische sector negatief wordt beĂŻnvloedt. Verder zien zij dat de EC inzet op verduurzaming. Dat brengt kostenverhogingen met zich mee die niet zomaar op de markt terugverdiend kunnen worden. Deelt de minister de mening van deze leden dat dit niet goed met elkaar te rijmen is, de concurrentiepositie van onze boeren onder druk zet, evenals het vermogen om te verduurzamen? Wat betekent dit voor de Nederlandse inzet wat betreft het GLB en het MFK?
De Nederlandse inzet op het GLB en het MFK is beschreven een Kamerbrief en bijbehorend BNC-fiche over het GLB (Kamerstuk 22 112, nr. 4147). Er zijn nu geen nieuwe inzichten die een aanpassing van die inzet noodzakelijk maken. De minister blijft uiteraard oog houden voor de complexe afhankelijkheden van handelsverdragen, de opzet en systematiek van het MFK en het GLB en de Europese interne markt. Het blijft daarbij belangrijk te blijven zoeken naar de juiste balans.
Derogatie
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag meer informatie over de stand van zaken met betrekking tot de aanvraag van een nieuwe derogatie bij de Nitraatrichtlijn. Wanneer verwacht de minister hier duidelijkheid over te kunnen geven? Onder verwijzing naar de aangenomen motie van het lid Flach (Kamerstuk 28973, nr. 276) willen deze leden weten op welke variant van de derogatie nu door de minister wordt ingezet.
Antwoord
Op 11 juli jl. heeft de minister de Commissie formeel verzocht om een nieuwe derogatie voor Nederland in behandeling te nemen (Kamerstuk 33 037, nr. 606). In een schriftelijke reactie eind augustus heeft de Commissie laten weten zich nader te beraden over het verzoek. In de tussentijd hebben er zowel op (hoog)ambtelijk als op politiek niveau gesprekken plaatsgevonden om de aanvraag nader toe te lichten en te onderbouwen. Deze gesprekken vinden op vertrouwelijke basis plaats. Daarom kan de minister de Kamer ook geen mededelingen doen over de variant van de derogatie waarop wordt ingezet. De minister is op dit moment in afwachting van een formele reactie van de Commissie. Zodra de minister meer weet zal de Kamer hierover uiteraard worden geĂŻnformeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 606).
Vragen en opmerkingen van de leden van de
PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van
de agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 11 en 12 december en
hebben hier nog een aantal vragen over.
Dierenwelzijnswetgeving
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de minister in antwoord op eerdere vragen liet weten van plan te zijn om de EC aan te spreken op het feit dat de Europese dierenwelzijnswetgeving niet expliciet is opgenomen in het werkprogramma van de EC (Kamerstuk 21501-32, nr. 1734). In het verslag van de afgelopen Raad lezen deze leden niet terug in hoeverre dit is gebeurd. Kan de minister aangeven of zij dit heeft gedaan, er steun was voor dit pleidooi en wat de reactie van de Eurocommissaris was?
Antwoord
In de vorige Raad heeft de minister aangegeven nog steeds hoop te hebben dat de Commissie in 2026 een concreet voorstel zal gaan doen voor dierenwelzijnsregelgeving op het boerenbedrijf. De Eurocommissaris voor Gezondheid en Dierenwelzijn heeft inmiddels â tijdens de conferentie Welfare of Farm Animals in the EU of 2050 van 1 december jl. â aangegeven dat de Commissie voornemens is om eind 2026 dergelijke wetgevingsvoorstellen te zullen presenteren. Deze voorstellen zullen daarna nog worden behandeld door de Raad en het EP.
ScoPAFF
De leden van de fractie van de PvdD merken op dat de volgende ScoPAFF-meeting gepland staat op 11 en 12 december 2025 en dat de Kamer nog niet is geïnformeerd over de voorgenomen Nederlandse inzet. Wil de minister toezeggen om standaard minstens één week voor de ScoPAFF-vergadering deze inzet met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Op 10 en 11 december 2025 staat de volgende SCoPAFF-vergadering gewasbeschermingsmiddelen gepland. De Kamer zal, zoals gebruikelijk, vooraf op 8 december worden geïnformeerd over de stempunten die op de agenda staan. De stukken komen twee weken voor de vergadering beschikbaar, waarna het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) de minister hier wetenschappelijk over adviseert. Na het advies te hebben ontvangen wordt samen met het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een Nederlands standpunt bepaald. De minister informeer uw Kamer vervolgens zo snel als mogelijk over dit standpunt.
Is de minister het met de fractieleden van de PvdD eens dat de inzet van de Nederlandse delegatie in ScoPAFF-vergaderingen valt onder het informatierecht van de Kamer en dat het de taak is van de minister de Kamer hier actief en tijdig over te informeren? Zo nee, waarom niet? Deze leden lezen in voorgaande Kamerbrieven dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) de Nederlandse delegatie adviseert over haar inzet op de beslispunten. Wil de minister toezeggen deze adviezen als bijlage aan te hechten bij de Kamerbrief over de Nederlandse inzet in de aankomende ScoPAFF-vergadering? Zo nee, waarom niet?
AntwoordOp verzoek van de Kamer wordt de Kamer voorafgaand aan de vergadering geĂŻnformeerd over de stempunten die voor de SCoPAFF zijn geagendeerd. Zoals benoemd tracht de minister de Kamer hierover zo snel als mogelijk te informeren. Voor de standpuntbepaling over technisch-wetenschappelijke voorstellen over de (hernieuwing van) goedkeuring van werkzame stoffen in de EU baseert de minister zich voornamelijk op de wetenschappelijke adviezen van het Ctgb. In de terugkoppeling van de minister aan de Kamer verwijst de minister ook naar dit ambtelijk Ctgb advies.
De leden van de PvdD-fractie merken tevens op dat lidstaten nĂĄ een ScoPAFF-vergadering op uitnodiging van de EC een appreciatie kunnen leveren op agendapunten, zoals blijkt uit de âsummary reportsâ van voorgaande vergaderingen. Wil de minister toezeggen een eventuele Nederlandse reactie met de Kamer te delen, uiterlijk één week voorafgaand aan de daaropvolgende ScoPAFF-meeting? Zo nee, waarom niet?
Summary report van de ScoPAFF vergadering d.d. 1-2 oktober
De leden van de PvdD-fractie lezen in het summary report van de
ScoPAFF vergadering van 1 en 2 oktober 2025 dat lidstaten de
mogelijkheid hadden om te reageren op het ârenewal reportâ van de
werkzame stof cyprodinil voor 17 oktober 2025. Cyprodinil is
geĂŻdentificeerd als hormoonverstorend en kent grote risicoâs voor
zoogdieren en het waterleven. Heeft Nederland op dit agendapunt een
reactie ingestuurd en zo ja, kan de minister deze reactie naar de Kamer
sturen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het SCoPAFF is een permanent comité onder voorzitterschap van de Commissie over technisch-wetenschappelijke of procedurele besluiten over de (hernieuwing van) goedkeuring van werkzame stoffen in de EU of de criteria waarlangs ze worden beoordeeld. Stoffen die op de agenda staan worden veelal meerdere vergaderingen achter elkaar besproken gedurende hun (her)beoordelingsproces. Het Ctgb neemt, als aangewezen Nederlandse toelatingsautoriteit, actief deel aan deze discussies en levert tussen de periode gedurende meerdere vergaderingen commentaar op lopende onderwerpen. Dit betreft een ambtelijke wetenschappelijke discussie tussen de Commissie, lidstaten, toelatingsautoriteiten en European Food Safety Authority (EFSA). De minister informeert de Kamer over het Nederlandse standpunt wanneer er een officieel voorstel van de Commissie ter besluitvorming voorligt.
De leden van de PvdD-fractie lezen in ditzelfde summary report daarnaast dat de EC lidstaten uitnodigde om voor 10 oktober 2025 te reageren op het feit dat twee lidstaten de goedkeuring van zes werkzame stoffen met PFAS willen herzien (Artikel 21 van COM1107/2009). Heeft de minister hierop een appreciatie gegeven en zo ja, wil de minister deze reactie naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is een van de twee lidstaten die het betreft. De minister heeft, samen met de minister van Infrastructuur en Waterstaat, een brief aan de Commissie gestuurd met de oproep om een snelle aanpak te realiseren waarbij alle TFA (trifluorazijnzuur) producerende stoffen worden herbeoordeeld. Deze oproep is later ook mondeling tijdens het SCoPAFF-overleg herhaald. De Kamer is hierover op 13 en 17 november 2025 (Kamerstukken 36800-XIV, nr. 8 en 2025Z17850) geĂŻnformeerd.
De EC heeft de rapporteur-lidstaten (RMS) van werkzame stoffen met PFAS opgeroepen om hun evaluaties van deze stoffen geen vertraging op te laten lopen, zodat er geen verdere verlenging van de goedkeuringsperiode nodig is. Klopt het dat Nederland RMS is van de PFAS-stof flutonalil? Wat voor stappen nemen de minister en het Ctgb om te voldoen aan de oproep van de EC?
Antwoord
Ja, Nederland is rapporterend lidstaat voor de stof flutolanil. Het Ctgb heeft de wetenschappelijke beoordeling inmiddels afgerond, waarna deze het Europese peer review proces heeft doorlopen. De conclusie van het peer review is door EFSA bij de Commissie aangeleverd. Dit bevindt zich nu in de besluitvormingsfase. De Commissie beraadt zich momenteel op een conceptvoorstel over het niet verlengen van de goedkeuring.
ScoPAFF-meeting d.d. 11-12 december
De leden van de PvdD-fractie lezen in de agenda van de ScoPAFF-meeting van 11-12 december dat een hernieuwing van de goedkeuring van de werkzame stof spinosad op de agenda staat (B.03). Spinosad is zeer toxisch voor bijen. In het summary report van de meeting wordt benoemd dat een stemming over spinosad is uitgesteld omdat enkele lidstaten aandrongen op wijzigingen in het renewal report, in het bijzonder over data over het chronische risico voor volwassen bijen en larven. Kan de minister deze gang van zaken in detail toelichten? Wil de minister toezeggen om tegen de hernieuwing van spinosad te stemmen zolang het renewal report onvolledig is over het risico voor bijen en larven, of indien zij daar niet toe bereid is, zich in ieder geval te onthouden van stemming? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het op basis van de opmerkingen van enkele lidstaten aangepaste
review report is nog niet beschikbaar voor de lidstaten. De minister
baseert haar standpunt voor de besluitvorming op het wetenschappelijke
advies dat het Ctgb zal geven, zodra het aangepaste voorstel door de
Commissie wordt voorgelegd.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat één van de beslispunten in de ScoPAFF-vergadering van 11 en 12 december 2025 de verlenging van de goedkeuringsperiode van de werkzame stof boscalid is. Boscalid is zeer persistent in de bodem en in water. Boscalid is sinds 2018 zes keer verlengd zonder herbeoordeling. Wil de minister toezeggen tegen te stemmen zolang de EC niet heeft onderbouwd of zij voldoet aan de hierboven toegelichte uitspraak van het Europees Hof, in het bijzonder de âobjectieveâ en âin concretoâ analyse van de rol van de aanvrager in mogelijke vertragingen in de hernieuwingsprocedure? Of, indien zij hier niet toe bereid is, zich in ieder geval te onthouden van stemming? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De Commissie stelt voor om de goedkeuringsperiode van deze stof te verlengen omdat besluitvorming, buiten de schuld van de aanvrager om, niet tijdig is afgerond. Zonder procedurele verlenging zou deze werkzame stof van de markt worden gehaald zonder dat een zorgvuldig beoordelings- en besluitvormingsproces is doorlopen. Artikel 17 van de gewasbeschermingsmiddelenverordening verplicht de Commissie in dergelijke gevallen na consultatie van het SCoPAFF de goedkeuringsperiode te verlengen zodat voldoende tijd is om dit proces af te ronden. Verder beraadt de Commissie zich nog op de uitspraak van het Europese Hof. De minister vindt het belangrijk om een zorgvuldig (her)beoordelingsproces te doorlopen en zal zodoende instemmen met het voorstel.
De leden van de PvdD-fractie zien dat de volgende
ScoPAFF-vergadering ook beslist over de verlenging van de
goedkeuringsperiode van esfenvaleraat. Esfenvaleraat is een Candidate
for Substution (CfS) en leidt tot gezondheidsrisicoâs zoals
hormoonverstorende, neurotoxische effecten en risicoâs voor de
ontwikkeling. De stof is daarnaast zeer giftig voor het waterleven,
ongewervelde dieren en honingbijen. Esfenvaleraat is in 2016 opnieuw
toegelaten voor zeven jaar en aangemerkt als CfS. Sindsdien is de
goedkeuringsperiode van esfenvaleraat drie keer verlengd zonder
herbeoordeling tot 31 mei 2026. Wil de minister toezeggen tegen te
stemmen zolang de EC niet heeft onderbouwd of zij voldoet aan de
hierboven beschreven uitspraak van het Europees Hof, in het bijzonder de
âobjectieveâ en âin concretoâ analyse van de rol van de aanvrager in
mogelijke vertragingen in de hernieuwingsprocedure? Of, indien zij hier
niet toe bereid is, zich in ieder geval te onthouden van stemming? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord
De Commissie stelt voor om de goedkeuringsperiode van deze stoffen te verlengen omdat besluitvorming, buiten de schuld van de aanvrager om, niet tijdig is afgerond. Zonder procedurele verlenging zouden deze werkzame stoffen van de markt worden gehaald zonder dat een zorgvuldig beoordelings- en besluitvormingsproces is doorlopen. Artikel 17 van de gewasbeschermingsmiddelenverordening verplicht de Commissie in dergelijke gevallen na consultatie van het SCoPAFF de goedkeuringsperiode te verlengen zodat voldoende tijd is om dit proces af te ronden. Verder beraadt de Commissie zich nog op de uitspraak van het Europese Hof. De minister vindt het belangrijk om een zorgvuldig (her)beoordelingsproces te doorlopen en zal zodoende instemmen met het voorstel.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat ook een verlenging
van de goedkeuringsperiode van zes actieve stoffen met PFAS op de agenda
van de volgende ScoPAFF-vergadering staat: fluazinam, fluometuron,
fluopyram, flutonalil, penoxsulam en prosulfuron. Fluometuron is een
Candidate for Substitution en is mogelijk schadelijk voor de
voortplanting. Prosulfuron is ook een CfS en is acuut giftig voor mensen
en schadelijk voor de reproductie. Alle zes de stoffen zijn al meerdere
keren verlengd zonder hernieuwde goedkeuring. Wil de minister toezeggen
tegen te stemmen zolang de EC niet heeft onderbouwd of zij voldoet aan
de hierboven beschreven uitspraak van het Europees Hof, in het bijzonder
de âobjectieveâ en âin concretoâ analyse van de rol van de aanvrager in
mogelijke vertragingen in de hernieuwingsprocedure? Of, indien zij hier
niet toe bereid is, zich in ieder geval te onthouden van stemming? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord
De Commissie stelt voor om de goedkeuringsperiode van deze stoffen te verlengen omdat besluitvorming, buiten de schuld van de aanvrager om, niet tijdig is afgerond. Zonder procedurele verlenging zouden deze werkzame stoffen van de markt worden gehaald zonder dat een zorgvuldig beoordelings- en besluitvormingsproces is doorlopen. Artikel 17 van de gewasbeschermingsmiddelenverordening verplicht de Commissie in dergelijke gevallen na consultatie van het SCoPAFF de goedkeuringsperiode te verlengen zodat voldoende tijd is om dit proces af te ronden. Verder beraadt de Commissie zich nog op de uitspraak van het Europese Hof. De minister vindt het belangrijk om een zorgvuldig (her)beoordelingsproces te doorlopen en zal zodoende instemmen met het voorstel.
De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat actieve stoffen met
bestrijdingsmiddelen zijn uitgesloten van het REACH-voorstel over een
verbod op PFAS omdat deze stoffen reeds onder een toelatingskader
vallen, COM(1107/2009). Deelt de minister de mening dat een verlenging
van de goedkeuringsperiode van bestrijdingsmiddelen met PFAS tot wel
zeven jaar na de oorspronkelijke vervaldatum (fluazinam) de
maatschappelijke ongerustheid rondom PFAS voedt? Zo nee, waarom niet?
Fluazinam en fluometuron breken af in TFA. Hoe denkt de minister over
het niet verlengen van de goedkeuringsperiode van deze actieve stoffen
totdat de EC haar herziene âmandate on TFAâ heeft gepubliceerd?
Antwoord
De minister vindt het belangrijk dat (her)beoordelingsprocessen zorgvuldig worden doorlopen. Wanneer herbeoordelingen, buiten de schuld van de aanvrager om, niet tijdig zijn afgerond dient een goedkeuringsperiode te worden verlengd. Dit is ook een juridische verplichting. De minister heeft wel bij de Commissie erop aangedrongen dat de herbeoordelingen van TFA-producerende stoffen zo snel als mogelijk worden afgerond.
De leden van de PvdD-fractie constateren tevens dat het Ctgb het
middel Luna Sensation met de werkzame stof fluopyram niet opnieuw heeft
toegelaten omdat geen acceptabel risico kan worden vastgesteld voor
werkenden, bijen en vogels. Bij de beoordeling van een middel wordt
grotendeels uitgegaan van de werkzame stof. Kan de minister toelichten
hoe het mogelijk is dat in de ScoPAFF toch weer voor verlenging voorligt
voor fluopyram? Wil de minister toezeggen tegen de verlenging te
stemmen? Als de minister dit niet wil, kan zij de Kamer hierover een
inhoudelijke appreciatie geven?
Antwoord
Het middel Luna Sensation bevat twee werkzame stoffen: fluopyram en trifloxystrobin. De aanleiding van de herbeoordeling van het middel Luna Sensation was de herbeoordeling van de stof trifloxystrobin. De werkzame stof fluopyram wordt momenteel Europees herbeoordeeld. Wanneer deze herbeoordeling is afgerond, start het Ctgb met de herbeoordeling van toegelaten middelen op basis van fluopyram.
Call for Evidence en afzwakkingen natuurwetgeving
De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat de EC in augustus een korte Call for Evidence heeft uitgezet. In de beperkte consultatieperiode hebben bijna 200.000 burgers zich uitgesproken tegen het afzwakken van de bestaande natuurbeschermingswetten (BNN VARA, 12 september 2025, â Tweehonderdduizend burgers zeggen 'nee' tegen afzwakking natuurbeschermingswettenâ (https://www.bnnvara.nl/vroegevogels/artikelen/tweehonderdduizend-burgers-zeggen-nee-tegen-afzwakking-natuurbeschermingswetten)). Deze uitkomst staat in scherp contrast met de daaropvolgende stappen van EC, die juist gericht zijn op het verzwakken van diverse natuur- en milieuregels. Deelt de minister de opvatting dat de uitgesproken maatschappelijke weerstand tegen deze afzwakkingen, zoals ingebracht bij de Call for evidence, zwaarwegend zou moeten zijn in de verdere besluitvorming binnen de EC en de Raad? Erkent zij dat dit geluid onvoldoende wordt meegenomen door de EC? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het kabinet gaat ervan uit dat de Commissie bij afwegingen over het opnemen van dossiers in de milieu omnibus een gewogen afweging maakt over de gevolgen voor natuur- en milieuregels. Elke partij kan reageren op een Call for Evidence, het is vervolgens aan de Commissie om zorgvuldig om te gaan met de geleverde reacties. Voor wat betreft de Raad levert Nederland zijn input via de reguliere processen, dit gebeurt zorgvuldig en in afstemming met de Kamer.
Mercosur
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben een aantal
vragen over de Nederlandse houding ten aanzien van het
EU-Mercosurverdrag. Dit verdrag is desastreus voor natuur,
biodiversiteit, mensenrechten en Nederlandse boeren door import van
goedkoop vlees en veevoer uit ontboste gebieden met slechte standaarden
op het gebied van natuur en voedselveiligheid.
Deze leden hebben met zorg gekeken naar het kabinetsstandpunt over het EU-Mercosurverdrag. Ondanks dat de Kamer meermaals een motie heeft aangenomen om zich actief tegen een Mercosurakkoord met een landbouwparagraaf erin te verzetten, staat het kabinet positief tegenover Mercosur. Deze leden lezen in de Telegraaf (Telegraaf, 21 november 2025, âUitdaging na spanning in kabinet: Dick Schoof moet de boer op in Brussel voor uitzondering mestbeleidâ (https://www.telegraaf.nl/politiek/uitdaging-na-spanning-in-kabinet-dick-schoof-moet-de-boer-op-in-brussel-voor-uitzondering-mestbeleid/106418793.html)) dat het kabinet in ruil voor steun aan het Mercosurverdrag de derogatie wil verkrijgen. Deze leden lezen in de Financial Times dat het het kabinet niet is gelukt om de derogatie te verkrijgen. Klopt het bericht uit de Financial Times en zo ja, is het kabinet bereid om Nederlandse boeren te steunen door zijn standpunt over het Mercosurverdrag te herzien? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Op 11 juli jl. heeft de minister de Commissie formeel verzocht om een
nieuwe derogatie voor Nederland in behandeling te nemen (Kamerstuk 33
037, nr. 606). In een schriftelijke reactie eind augustus heeft de
Commissie laten weten zich nader te beraden over het verzoek. De
minister is op dit moment in afwachting van een formele reactie van de
Commissie. Het kabinet kijkt niet naar dossiers in isolatie, maar als
geheel. Zo heeft het kabinet in de kabinetsappreciatie over het
EU-Mercosur-akkoord aangegeven dat Nederland bij de Commissie zal
blijven pleiten voor een positieve grondhouding voor de
derogatieaanvraag voor Nederland.
De leden van de PvdD-fractie wijzen op het Wageningen-rapport (WUR, april 2025, âEffecten van het EU-Mercosur akkoord op de Nederlandse economieâ (https://open.overheid.nl/documenten/ca11cba2-a803-4475-8a12-40fb3bbfe91e/file)) , dat faillissementsrisicoâs toont voor Nederlandse boeren in een aantal sectoren. Hoe beoordeelt de minister deze risicoâs, en wat is haar boodschap aan boeren die hierdoor geraakt worden? Kan de minister reflecteren op het cumulatieve effect van alle lopende handelsverdragen op de Nederlandse boeren? Deze leden waarschuwen dat Mercosurverdrag de deuren wagenwijd opent voor producten die niet aan Nederlandse standaarden voldoen, met onduidelijke herkomst van producten. Hoe beoordeelt de minister het effect hiervan op de Nederlandse boeren en dierenwelzijn in het algemeen? Erkent de minister dat dit verdrag geen verbeteringen brengt voor dierenwelzijn? Zo nee, hoe verdedigt zij dat standpunt?
Antwoord
Op 14 november jl. is de kabinetsappreciatie over het EU-Mercosur akkoord aan de Kamer gezonden (Kamerstuk 31 895, nr. 107). De appreciatie is positief vanwege de economische kansen en voorspelbaarheid die het akkoord biedt voor het Nederlandse bedrijfsleven, alsmede vanuit geopolitiek oogpunt. Ook voor landbouwsectoren (zoals zuivel) zijn positieve effecten te verwachten, bijvoorbeeld door het wegnemen van technische barriĂšres of hoge importheffingen en het vergroten van marktkansen.
Tegelijkertijd heeft het kabinet ook oog voor de risicoâs die aan het akkoord kleven, met name voor de sectoren die gevoelig zijn voor concurrentie, zoals de rundvlees- en pluimveevlees sectoren. Daarom hecht het kabinet aan de mogelijkheid om efficiĂ«nt maatregelen te kunnen treffen om de landbouwsector te beschermen. Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie is het voorstel van de Commissie van 8 oktober jl. over de operationalisering van de vrijwaringsmaatregelen in het EU-Mercosur akkoord een goede stap om Europese boeren extra zekerheid te bieden, inclusief de extra strenge maatregelen voor gevoelige landbouwproducten. Ook kijkt het kabinet met belangstelling naar de uitwerking van de door de Commissie aangekondigde aanvullende voorstellen inzake financiĂ«le compensatie onder het MFK en productiestandaarden (conform de Visie voor Landbouw en Voedsel van de Commissie). Voor wat betreft deze productiestandaarden heeft de Commissie op 25 november jl. de Impact Assessment gelanceerd over gevaarlijke gewasbeschermingsmiddelen die via geĂŻmporteerde producten de EU kunnen binnenkomen. Daarnaast verwelkomt Nederland het voornemen van de Commissie om het aantal voedselveiligheidsaudits en controles verder te verhogen.
Het is van belang om het cumulatieve effect van handelsakkoorden in de gaten te houden. Nederland heeft in het verleden de Commissie ook opgeroepen de eerste studie, uit 2016, te actualiseren indien actuele ontwikkelingen (zoals het afsluiten van nieuwe akkoorden) daartoe nopen. De studie is geactualiseerd in 2021 en laatstelijk in 2024 (JRC â Trade Winds of Change: Cumulative Effects of Bilateral Trade Agreements on the EU Agri-food sector). In het onderzoek uit 2024 concludeert de Commissie dat EU-handelsakkoorden, zeker wanneer de effecten van deze akkoorden bij elkaar worden opgeteld, een deel van de Europese Agri-Food sector aanzienlijke groeikansen bieden. In het bijzonder zuivelproducten, varkensvlees, wijn en dranken, alsmede verwerkte agrovoedingsproducten kunnen profiteren van verbeterde toegang tot nieuwe markten. Het onderzoek toont echter ook aan dat er risicoâs zijn voor andere agri-foodsectoren zoals pluimvee- en rundveesectoren. Tevens doet de Commissie jaarlijks onderzoek naar de implementatie en handhaving van handelsafspraken met derde landen (COM(2025)920 -Report on the implementation and Enforcement of EU trade policy). Daaruit blijkt dat in 2024 de totale handel in landbouwgoederen steeg met +6,4% met handelspartners met handelsakkoord, tegen slechts 2,8% groei met handelspartners zonder handelsakkoord.
Op het gebied van dierenwelzijn bestaan geen internationale
afdwingbare normen. Het kabinet zet daarom â via de EU â in op zo hoog
mogelijke standaarden voor dierenwelzijn. Zoals in de
kabinetsappreciatie beschreven geldt dat Mercosur-landen moeten aantonen
dat zij voldoen aan EU-dierenwelzijnsstandaarden voor leghennen om in
aanmerking te komen voor preferentiële behandeling van hele eieren in de
schaal. Juist omdat er geen internationale afdwingbare normen voor
dierenwelzijn bestaan, biedt het akkoord een platform om met de
Mercosur-landen te spreken over het verhogen van dierenwelzijn, maar ook
het gelijktrekken van productiestandaarden.
De leden van de PvdD-fractie uiten hun zorgen over voedselveiligheid, met verwijzing naar recente terugroepacties van bijvoorbeeld Braziliaans rundvlees (RTE, 1 december 2025, âEuropean Commission recalls Brazilian beef containing banned hormonesâ (https://www.rte.ie/news/2025/1201/1546761-beef-recall-europe/)). Deze leden vragen aan de minister wat het kabinet doet om voedselveiligheid te garanderen bij import uit Mercosur-landen, als de herkomst van het vlees nauwelijks te controleren is. Hoe reageert de minister op de kritiek dat Mercosur de Europese normen voor volksgezondheid ondermijnt door import van vlees uit ontboste gebieden met zwakke controles?
Antwoord
Alle geĂŻmporteerde producten â ook die uit de Mercosur-landen â moeten voldoen aan de eisen die de EU stelt op het gebied van Europese plant- en diergezondheidseisen en voedselveiligheidseisen, inclusief residuen van medicijnen en antimicrobiĂ«le resistentie (AMR). In de kabinetsappreciatie van het EU-Mercosur akkoord is het systeem van controles uiteengezet. Het gaat daarbij om controles 1) in de productielanden, waar de Commissie audits uitvoert op productielocaties; als 2) aan de grens (douane); als 3) in de EU zelf, onder andere door de NVWA. Door deze controles wordt, zoals het in de vraag genoemde voorbeeld, voorkomen dat producten die niet aan deze eisen voldoen de EU-markt opkomen.
Het feit dat afgelopen maand een grote hoeveelheid rundvlees is tegengehouden voordat het de Europese markt heeft bereikt, is een signaal dat er aan Braziliaanse kant nog zaken te verbeteren zijn. Tegelijkertijd toont het ook aan dat de controles die door de EU zijn ingevoerd, effectief zijn. Desalniettemin heeft de Commissie toegezegd het aantal controles en audits in derde landen te verhogen. Het kabinet zal de resultaten van deze audits en controles actief blijven monitoren.
EUDR
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de EU Deforestation
Regulation (EUDR), die per 30 december 2025 van kracht zou worden,
momenteel wordt afgezwakt door voorstellen van de EC. Deze voorstellen
bevatten vereenvoudigingen die bedoeld zijn om de administratieve last
te verminderen, bijvoorbeeld door downstream verkopers te ontheffen van
due diligence-rapportages. Deze leden constateren ook dat het kabinet
zelfs pleit voor een verdere versoepeling en voor uitstel van één jaar.
Deze leden vragen de minister hoe zij denkt dat gaat worden gehandhaafd
met het ingaan van het Mercosur-verdrag op ontbossing, als het
handhavingsmechanisme in de EUDR en de effectiviteit van de EUDR actief
ondermijnd worden. Welke beschermingsmechanismen heeft de EU dan nog
tegen de ontbossing, zo vragen deze leden.
Antwoord
In het EU-Mercosur akkoord is afgesproken dat de verdragspartijen zich inzetten om ontbossing tegen te gaan en ook om illegale houtkap en daaraan gerelateerde handel te voorkomen. De afspraken in het EU-Mercosur verdrag verplichten de Mercosur-landen dus tot actie en vergen een inspanning van de verdragspartijen die handhaafbaar is via de geschillenbeslechting onder het duurzaamheidshoofdstuk van het verdrag. Onder het EU Single Entry Point kunnen klachten ingediend worden door Europese bedrijven of ngoâs in geval van (vermeende) schending door de Mercosur-landen. Deze afspraken zorgen ervoor dat Mercosur-landen zich in brede zin moeten inzetten tegen ontbossing en zijn niet afhankelijk van de toepassing van de EU-ontbossingsverordening (EUDR). De EUDR is enkel gericht op producten die op de Europese interne markt komen. Producten die bijdragen aan ontbossing mogen, wanneer de EUDR volledig wordt toegepast, niet meer worden verhandeld op de Europese markt.
De leden van de PvdD-fractie vragen of de minister kan toelichten op welke manier Nederland zich er binnen de EU voor inzet dat de EUDR geen achterdeurtjes kent en dat alle grondstoffen, ook van kleine producenten, volledig moeten voldoen aan de ontbossingsvrije en legale productie-eisen. Daarnaast willen zij weten welke rol Nederland speelt in het verzet tegen verdere vertragingen of verdere versoepelingen van de implementatie.
Antwoord
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 7 november jl. (Kamerstuk nr. 22112-4199), wil het kabinet in nauwe samenwerking met de Commissie en EU-lidstaten toewerken naar zorgvuldige implementatie van de EUDR. Daarbij moet een gelijk speelveld worden gehandhaafd en rekening worden gehouden met het Nederlands bedrijfsleven dat aanzienlijk heeft geĂŻnvesteerd om te voldoen aan de wetgeving. Het kabinet steunt lastenverlichting voor bedrijven.
Rebalancing mechanism
De leden van de PvdD-fractie wijzen verder op de recente ontwikkelingen rond het zogenaamde rebalancing mechanism binnen het Mercosur-verdrag. Dit mechanisme stelt landen in staat compensatie te eisen als unilaterale maatregelen van de ander de handelsvoordelen ondermijnen. Deze leden vragende positie van de minister over het risico dat het rebalancing mechanism, gecombineerd met de afgezwakte EUDR, ontbossing juist aanwakkert door Mercosur-landen te compenseren en daarmee anti-ontbossingsinspanningen vanuit de EU ondermijnt. Welke garanties biedt het kabinet hiertegen? Hoe beoordeelt de minister het zogenaamde âchilling-effectâ dat kan optreden, wat betekent dat landen minder milieuwetten en âregels gaan maken, om te voorkomen dat andere landen een beroep doen op het rebalancing mechanism? Is de minister het met de leden van deze fractie eens dat dit mechanisme een remmend effect kan hebben op democratische processen?
Antwoord
Het rebalancing mechanism is relevant wanneer een van de verdragspartijen een maatregel neemt die de voordelen onder het akkoord teniet doet of substantieel beperkt. Dan kan er via geschillenbeslechting een gepaste oplossing gevonden worden. Daarbij kan gedacht worden aan het opschorten van preferentiële tarieven door de wederpartij tot een niveau dat gelijk staat aan de weggevallen voordelen. Een verdragspartij kan niet gedwongen worden een maatregel in te trekken. Derhalve kan de EUDR niet worden afgezwakt door het rebalancing mechanism. Bovendien waren de mogelijke gevolgen van de EUDR bij het afronden van de onderhandelingen over het EU-Mercosur akkoord op 6 december 2024 reeds bekend.
Het kabinet kan zich niet vinden in de constatering dat het rebalancing mechanism leidt tot een âchilling-effectâ en een remmend effect kan hebben op democratische processen. Naar verwachting vormt het rebalancing mechanism geen obstakel voor verdere EU-wetgeving. Alleen de effecten van wetgeving op de uit het Mercosur-verdrag volgende handelsvoordelen zouden kunnen worden beoordeeld onder het mechanisme. Dat gebeurt indien er sprake is van handelsvoordelen onder het verdrag die teniet worden gedaan of substantieel worden beperkt. Die drempel ligt dus hoog en betekent vervolgens niet dat wet- en regelgeving kan worden aangepast tegen de zin van één van de verdragspartijen.
Sojamoratorium
De leden van de PvdD-fractie wijzen op het Braziliaanse sojamoratorium, een vrijwillige afspraak sinds 2006 tussen soja-industrie en tussenhandelaren om geen soja te kopen van na 2008 ontbost Amazonegebied, dat nu af dreigt te lopen(LSE Business Review, 28 november 2025, âThe end of the Amazon soy moratorium will accelerate deforestationâ (https://blogs.lse.ac.uk/businessreview/2025/11/28/the-end-of-the-amazon-soy-moratorium-will-accelerate-deforestation/)). Deze leden vragen hoe het kabinet het sojamoratorium evalueert en of het zich inzet voor een verlenging van effectieve beschermende maatregelen.
Antwoord
Het soja moratorium is een afspraak tussen handelaren in soja in BraziliĂ« om geen soja uit de Amazone meer te verhandelen die afkomstig is van percelen die sinds 2006 nog ontbost zijn. Het moratorium wordt in 2026 opgeschort. Soja wordt in BraziliĂ« niet alleen in de Amazone geproduceerd maar ook in Parana, Rio Grande do Sul and Mato Grosso do Sul. Deze productiegebieden liggen niet allemaal in de Amazone. Dat is ook meteen de reden die de handelaren aanvoeren om het moratorium op te zeggen: âer wordt niet alleen in de Amazone ontbostâ.
Ook vragen deze leden hoe dit de inzet van het kabinet ten opzichte van het Mercosur-verdrag verandert, aangezien er zonder moratorium en zonder effectieve handhaving een groot risico bestaat op extra ontbossing door het Mercosur-verdrag, niet alleen in de Amazone, maar ook in de Cerrado, de meest biodiverse savanne ter wereld.
Antwoord
Het kabinet blijft zich inzetten voor het tegengaan van ontbossing. In het EU-Mercosur akkoord is afgesproken dat de verdragspartijen ontbossing tegen zullen gaan en ook illegale houtkap en daaraan gerelateerde handel zullen voorkomen. De afspraken in het EU-Mercosur akkoord verplichten de Mercosur-landen dus tot actie en vergen een inspanning van de verdragspartijen die handhaafbaar is via de geschillenbeslechting onder het duurzaamheidshoofdstuk van het verdrag.
De leden van de PvdD-fractie dringen op basis van bovenstaande aan op het zo spoedig mogelijk bijstellen van het kabinetsstandpunt over het Mercosurverdrag en in het belang van de Nederlandse boeren, de natuur, dierenwelzijn, klimaat en mensenrechten zich actief tegen het Mercosurverdrag te verzetten.
Antwoord
Met het versturen van de kabinetsappreciatie op 14 november jl. heeft het kabinet de Kamer op de hoogte gesteld van het voorgenomen standpunt over het EU-Mercosur akkoord. De appreciatie is uitgebreid besproken met uw Kamer tijdens het Commissiedebat over de RBZ Handel van 19 november jl.
Hoogachtend,
Femke Marije Wiersma
Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Jean Rummenie
Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur