[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Debat over het onderzoek naar doorstroomtoetsen (ongecorrigeerd)

Stenogram

Nummer: 2025D51767, datum: 2025-12-11, bijgewerkt: 2025-12-12 09:11, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Onderzoek naar doorstroomtoetsen

Onderzoek naar doorstroomtoetsen

Aan de orde is het debat over het onderzoek naar doorstroomtoetsen.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het debat over het onderzoek naar doorstroomtoetsen. Ik heet de leden van de Kamer van harte welkom. Ik heet opnieuw en wederom de staatssecretaris van harte welkom in vak K. Dan beginnen wij met de eerste spreker van dit debat en dat is mevrouw Rooderkerk van de fractie van D66. Gaat uw gang.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Als ouder wil je dat je kind de ruimte krijgt om zijn talenten te ontwikkelen en een schooladvies ontvangt dat echt bij hem past, dat je dochter niet wordt onderschat, dat geen enkel kind wordt beoordeeld op basis van de postcode, de afkomst of het opleidingsniveau van de ouders. De doorstroomtoets moest juist dat veranderen, maar die belofte wordt niet waargemaakt. Acht verschillende toetsen leidden tot acht verschillende resultaten. De toets helpt meisjes of kinderen uit arme gezinnen nog altijd niet genoeg tegen onderadvisering. Kortom, welke toets je maakt, heeft gevolgen voor de kansen die je krijgt. Dat moet anders. Dat kan anders. Want uiteindelijk gaat dit niet over systemen. Het gaat over kinderen, over kansen die we wel kunnen geven, maar nu nog te vaak laten liggen.

Ik ben dan ook blij dat de staatssecretaris welwillend staat tegenover het uitvoeren van onze aangenomen motie om terug te gaan naar één doorstroomtoets. Ik dank hem daarvoor, maar ik zie wel dat hij dat pas wil doen over vier jaar. Elk extra jaar vertraging om dit op te lossen, raakt opnieuw duizenden leerlingen. Dus laten wij vanavond in navolging van de oproep van scholen, leraren en schoolleiders voor meer ambitie kiezen. Wat ons betreft zorgen we dat we teruggaan naar één doorstroomtoets en dat we dat zo snel mogelijk doen. Ik snap de staatssecretaris als hij zegt dat dat niet meteen komend jaar kan, maar laten we dit dan doen voor de leerlingen aan het eind van het volgende schooljaar, in 2027. Daarover overweeg ik een motie, want het gaat hier om de toekomst van onze kinderen.

Ik vraag de staatssecretaris hoe we dit proces kunnen versnellen. Kan dit bijvoorbeeld door te faseren: eerst zo snel mogelijk naar één toets, daarna de dubbelfunctie eruit en vervolgens doorontwikkelen naar een bredere toets, een toets die ook wereldkennis en spreek- en schrijfvaardigheid meeneemt en past bij het nieuwe curriculum? Gaat hij met schoolbesturen in gesprek om te stimuleren dat zij zelf al zo veel mogelijk voor dezelfde toets kiezen?

Voorzitter. Dan wil ik nog even iets zeggen over de toets zelf. Die bepaalt namelijk het onderwijs, omdat scholen zich daarop richten. Maar de huidige toets meet maar een smal stukje van wat kinderen kunnen. Spreekvaardigheid wordt nu nauwelijks getoetst. De recente zorgen over het dalende niveau van leerlingen zijn dan ook geen toeval. Laten we nu dus ook de kans grijpen om de toets te verbeteren. Een toets die goed is voor alle kinderen moet wat ons betreft aan drie criteria voldoen. Het moet één toets zijn, zonder verschillen tussen aanbieders of adaptieve varianten. Het moet ook één functie hebben, namelijk het zijn van een objectief, tweede gegeven tegen onderadvisering. Daarnaast is het van belang dat er een volledig beeld is, ook van wereldkennis en vaardigheden als schrijven en spreken. Ik hoor graag hoe de staatssecretaris naar deze criteria kijkt en hoe het staat met het schrappen van de dubbelfunctie, ook met het oog op de uitvoering van onze motie.

Voorzitter. Zelfs met één toets lossen we niet alles op. Hoe staat het met de uitvoering van de motie om het gewicht van de toets af te halen en die te zien voor wat die is: een hulpmiddel, een ijkpunt? Het geeft geen volledig beeld van een kind. Het is geen meting van creativiteit of doorzettingsvermogen en geen wondermiddel tegen ongelijkheid. Ouders, leraren en leerlingen willen hetzelfde: een schooladvies dat recht doet aan talent en een betrouwbare toets die de talenten van onze kinderen op een eerlijke manier meet.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dat geeft aanleiding tot een vraag. Ga uw gang, meneer Kisteman.

De heer Kisteman (VVD):
Gezien de korte spreektijd dacht ik: ik laat mevrouw Rooderkerk even uitspreken. De doorstroomtoets bestaat sinds 2023-2024 en staat eigenlijk nog in de kinderschoenen. Hij is net twee keer geweest. Is mevrouw Rooderkerk het met de VVD eens dat we het gewoon de tijd moeten geven en moeten wachten op een grondige evaluatie? In de diverse debatten die wij de laatste twee jaar hebben gevoerd, is er natuurlijk enorm geramd op de doorstroomtoets. Er zijn diverse moties over ingediend. Zouden we niet gewoon eerst een grondige evaluatie moeten afwachten?

Mevrouw Rooderkerk (D66):
De doorstroomtoets bestaat natuurlijk al langer. Het is gewoon de eindtoets, zoals wij de Cito-toets nog hebben gemaakt. Al heel lang is er een verplichte toets aan het eind van de basisschool. De huidige variant is de doorstroomtoets. Ik zou niet willen zeggen dat ik heb lopen rammen op de doorstroomtoets, maar wel op de ongelijke kansen van kinderen. Daar blijf ik ook op hameren, omdat ik het echt oneerlijk vind hoe dit begonnen is. Ik sprak met een schoolleider en die zei dat ze afgelopen jaar het niveau van hun school enorm zijn gaan verhogen. Ik zei: o, wat geweldig, maar hoe heb je dat gedaan? "Door een andere toets te kiezen." Dat kan niet de bedoeling zijn, want dat betekent dat er dus heel veel kinderen in dit land zijn die een schooladvies krijgen … Een schooladvies is enorm bepalend voor kinderen en wij willen eigenlijk dat dat veel later komt. Helaas is dat iets waar de VVD ook niet in meewil. Maar het is zo belangrijk dat we ervoor zorgen dat we hier geen verschillen in laten bestaan. Het was gewoon een foute keus om dit aan acht aanbieders aan te bieden. We moeten er gewoon voor zorgen dat er één toets is, één standaard. Dat lijkt me ook heel logisch. Laten we daar niet mee wachten.

De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.

De heer Kisteman (VVD):
Maar begrijp ik dan goed dat wat betreft de doorstroomtoets het geluid uit het veld van een aantal scholen belangrijker wordt gevonden dan een grondige evaluatie en het meenemen van alle facetten? Op deze manier reageren we toch meer op een onderbuik dan dat we puur kijken naar een goed onderzoek?

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik weet niet of de heer Kisteman bekend is met hoeveel zorgen schoolleiders, leraren en ouders zich hierover maken. Ik zou hem echt aanraden om zijn oor daar te luister te leggen, want dit is niet wat alleen ik vind. Dit is iets waar de sector heel breed met elkaar toe oproept. Er moet één toets komen, ook al in 2027. Die versnelling moet er dus ook komen. Daar is ook een brief aan de Kamer over gestuurd, namens al die verschillende partijen. Dus ja, ik luister vooral naar de mensen zelf uit de praktijk.

De voorzitter:
Afrondend.

De heer Kisteman (VVD):
Afrondend, voorzitter. Uiteindelijk gaat het erom dat kinderen een eerlijk schooladvies krijgen. Het gaat er niet om of de scholen de toets fijn vinden of dat de ouders er iets van vinden. Het gaat erom dat kinderen een eerlijke kans krijgen. Daar gaat het toch om? Daar moeten we toch naar kijken? Mevrouw Rooderkerk begon haar inleiding door te zeggen dat het niet uitmaakt wat je achtergrond is, waar je vandaan komt, waar je wieg heeft gestaan. Daar gaat het uiteindelijk om. Het gaat er toch om dat kinderen een eerlijk schooladvies krijgen en niet om de vraag of de scholen die toets wel of niet fijn vinden?

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik begrijp nu de lijn van de heer Kisteman echt niet, want dat is letterlijk waarom ik dit voorstel doe. Dat is letterlijk waarom de hele Kamer heeft gezegd: laten we teruggaan naar één toets, want dan geven we kinderen eerlijkere kansen. Wij zeggen: daar hoeven we niet jarenlang mee te wachten, laten we dat zo snel mogelijk doen. Dat willen we, zeker weten.

De heer Boomsma (JA21):
JA21 steunt het pleidooi van D66 om het advies van de leraar meer gewicht te gaan geven. Hoe kijkt D66 dan naar die verplichte bijstelling op grond van de toets die er twee jaar geleden ook is gekomen en die heeft geleid tot een enorme toename van het aantal bijstellingen?

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Over die bijstelling ... We zien nu onderadvisering bij meisjes, bij kinderen uit gezinnen met meer armoede of kinderen met lageropgeleide ouders. We weten dat zij structureel te maken hebben met onderadvisering. Uit het onderzoek van afgelopen week blijkt ook dat er bij zowel ouders als leraren vooroordelen zijn, waardoor deze leerlingen een minder hoog schooladvies ontvangen. De eindtoets kan dan laten zien dat een kind meer kan, dat een meisje meer kan dan het niveau dat de leraar of de ouder adviseerde. In die gevallen lijkt het mij wel wenselijk dat je kunt bijstellen, dat je daarnaar kunt kijken. Maar die toets is wat ons betreft niet meer dan een tweede gegeven naast alle kennis en ervaring van de leraar en alles wat je ziet in de ontwikkeling van een kind. Ik zou daar nu nog niet per se iets in willen veranderen. Ik denk dat het wel interessant is om aan de staatssecretaris te vragen hoe hij daarnaar kijkt, ook wetende dat die onderadvisering niet per se wordt tegengegaan door die toets, maar mogelijk — dit is nog niet meegenomen in het recente onderzoek — wel kan leiden tot bijstelling voor deze groepen kinderen.

De heer Boomsma (JA21):
Ik denk dat die toets heel belangrijk is om onderadvisering in ieder geval te voorkomen en dat het heel goed is dat de mogelijkheid er is om naar aanleiding van zo'n uitslag het advies te verhogen. Maar specifiek als het gaat om een verplichte bijstelling, zoals dat nu is geformuleerd: ik weet dat je daar in principe wel van af kunt wijken als dat in het belang van het kind is, maar alleen de term al, "verplichte bijstelling", suggereert toch dat dat leidend moet zijn, dat het dus een verplichting is en niet alleen een mogelijkheid? Maar goed, ik zal de vraag zo meteen ook stellen aan de staatssecretaris en dan horen we het vanzelf.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dat lijkt me goed. Het is dus inderdaad mogelijk om daar met onderbouwing van af te wijken. Ik vind vooral dat we nu een duidelijke lijn moeten kiezen en die langjarig moeten vasthouden. De toets was namelijk eerst niet verplicht, toen was hij wel verplicht en toen werden het acht toetsen. Laten we gewoon kiezen voor één toets en daar duidelijkheid in bieden voor de lange termijn, maar dan moeten we ook niet verwachten dat hij alle problemen in de wereld gaat oplossen, want dat gaat hij niet doen. Het is gewoon een tweede middel dat leraren tot hun beschikking hebben om tot een schooladvies te komen. Liever nog zien wij dat schooladvies later in het leven van kinderen.

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Ik wil mevrouw Rooderkerk complimenteren met haar bijdrage. Ik kan me daar heel goed in vinden. Ik zal ook zeker een voorstel om één toets sneller in te voeren, steunen. We hebben het hier over toetsen, maar het gaat natuurlijk eigenlijk om die heel vroege selectie, want daar ligt het probleem. Het is gewoon niet mogelijk om op zo'n jonge leeftijd een goede voorspelling te doen. Er was een subsidie voor brede brugklassen. Die wordt geschrapt door het huidige kabinet. Dat gaat al in per 1 januari, dus vanaf aanstaande januari krijgen scholen al niet meer het geld dat ze nodig hebben voor een brede brugklas. Ik weet dat mevrouw Rooderkerk eerder heeft gezegd dat dit geen eenmalige subsidie moet zijn, maar gewoon langjarig. Kan ik ook van D66 verwachten dat ze ons zullen steunen in het terugdraaien van deze bezuiniging?

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Wij zijn inderdaad voor de brede brugklas en die meer mogelijk maken. Wij vinden ook dat het moment van selectie op school later zou moeten zijn. Wij hebben ook een aangenomen voorstel liggen om naar bredere adviezen te kijken dan die zeven hokjes waarin we leerlingen nu inpassen. Daarin hebben wij dus hetzelfde standpunt. Ik kan niet vooruitlopen op de onderhandelingen over het volgende kabinet, maar wij vinden zeker dat brede brugklassen van belang zijn voor de kansen van kinderen.

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Het gaat om een bedrag van 55 miljoen. Dat klinkt misschien als veel geld voor de mensen die meekijken, maar op de rijksbegroting is dat natuurlijk maar een héél klein percentage. In principe kunnen we dit geld dus vrij makkelijk vinden en daarmee heel veel leed voorkomen. Ik hoop dus dat D66 toch nog bedenkt dat het verstandig zou zijn en een goed signaal zou afgeven om deze bezuinigingen op korte termijn terug te draaien.

De voorzitter:
Ik ga een kleine winstwaarschuwing geven, want het onderwerp dat mevrouw Moorman inbracht, was natuurlijk geen onderwerp van het debat. Ik sta het voor dit moment even toe, maar ik geef dat alvast mee als waarschuwing aan de overige Kamerleden.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Als korte reactie: wij hoeven ons daarin niet te bedenken, want wij vinden het ook belangrijk. Wij hebben ons daar altijd voor ingezet en dat blijven we doen.

De voorzitter:
Dan is het nu nog tijd voor een vraag van de heer Ergin, maar hij gaat nu ook weer zitten. Dan ga ik mevrouw Armut van het CDA nu welkom heten voor haar bijdrage. Ik vraag de Kamerleden gewoon om wat sneller te lopen. Ga uw gang.

Mevrouw Armut (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Elk kind moet de ruimte krijgen om talenten te ontwikkelen. Kansengelijkheid in het onderwijs is van groot belang. Talenten van ieder kind moeten worden gezien, ongeacht waar hij of zij vandaan komt. Vandaag spreken we over de doorstroomtoets. Hoewel hij nog niet zo lang in gebruik is, zijn enkele problemen al wel duidelijk. De toets is te bepalend geworden en vervult inmiddels te veel functies tegelijk. De toets was bedoeld als objectief gegeven, een instrument in handen van een vakman, van een leraar die op basis van jarenlange kennis, kunde en een zeer compleet beeld van leerlingen een passend advies kan geven. In plaats van een instrument dat ten dienste staat van leraar en leerling wordt de doorstroomtoets meer en meer een instrument om de kwaliteit van scholen te vergelijken. Hoewel de toets duidelijk een momentopname is, wordt hij bijvoorbeeld gebruikt in het resultatenmodel van de inspectie als een maatstaf voor onderwijskwaliteit. Het is een van de manieren waarop de toets groter wordt dan hij daadwerkelijk is.

Tot kansengelijkheid leidt hij ook niet, niet dat dat overigens iets is wat we van een toets moeten verwachten. Dat zien we bijvoorbeeld bij onderadvisering, zo zagen we recent nog. Uit onderzoek van DUO blijkt dat meisjes vaker een lager advies krijgen dan jongens. Dat dat averechts werkt, blijkt ook uit het feit dat op scholen met kansrijke leerlingen vaker naar boven worden bijgesteld, terwijl op scholen waar leerlingen meer steun nodig hebben, de bijstelling achterblijft. Op deze manier groeit de kansenongelijkheid. Tegelijkertijd zien we ook een andere kant. Zo zie je nu bijvoorbeeld minder instroom in het praktijkonderwijs vanuit de basisschool, maar leerlingen komen er later alsnog uit en hebben dan soms al een faalervaring op zak. Dat laat zien hoe ingewikkeld de balans is: niet onderadviseren en niet overadviseren; het vraagt om maatwerk. Het vraagt ook van ons als volwassenen en van ouders een open blik en een ander verwachtingspatroon, dat we leerlingen niet het gevoel geven dat niveau bepaalt of je faalt of slaagt. Het is geen rangorde van waarden. Op alle paden kunnen leerlingen tot bloei komen.

Voorzitter. Toetsen moeten het leerproces ondersteunen en niet overheersen. Je bent niet je toets. Als we een toets meer functies toekennen, dreigt het risico dat ze te veel gewicht krijgen en het onderwijs zich te eenzijdig richt op examenstof. Toetsen zouden niet bepalend moeten zijn voor de positie die een leerling in mag nemen. Ook het CDA ziet de nadelige gevolgen van meerdere aanbieders van een doorstroomtoets. Het is niet uit te leggen dat de keuze voor toets a leidt tot hogere resultaten dan als je voor toets b gaat, maar duidelijk is geworden dat de invoering van één doorstroomtoets pas in 2029 kan. Het onderzoek laat helder zien dat dat lang niet zo eenvoudig is. Daarnaast zijn de nadelige effecten die we zien ontstaan rondom de doorstroomtoets vooral een symptoom van een dieperliggend probleem, namelijk hoe we naar kinderen kijken, hoe we prestaties meten en wegen en hoe toetsen fungeren als een zwaarwegend onderdeel in het resultatenmodel van de inspectie. Het vergt meer dan alleen een aanpassing van een toets om kansengelijkheid te bevorderen.

Voorzitter. Laten we snel aan de slag gaan met het verbeteren van de doorstroomtoets en de aanpak van kansengelijkheid. Wij hebben met betrekking tot dit debat de volgende vragen aan de staatssecretaris. Wat kunnen we op korte termijn doen om de doorstroomtoets te verbeteren? Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om het gewicht van de doorstroomtoets als momentopname te verminderen en een dubbele functie te voorkomen? In hoeverre zouden we de verplichte bijstelling van het advies moeten heroverwegen of minder verplicht moeten maken?

Voorzitter. Onderadvisering blijft een probleem en het CDA zou daar graag een bredere discussie over voeren. Mijn voorganger René Peters heeft ook weleens samen met de SP een motie ingediend hoe we bijvoorbeeld op de pabo meer aandacht kunnen vragen voor schooladvisering. Hoe wordt dat op dit moment gedaan?

Tot slot, voorzitter. Toetsen mogen geen ratrace veroorzaken. De toets mag niet veroorzaken dat leerlingen niet juist worden ingeschat door een momentopname. De toets moet in dienst staan van de leerling en de leerkracht, de vakman voor de klas, zodat elk kind gezien wordt voor hoe hij of zij is en niet op basis van wat er op een dag wordt gescoord.

Ik probeerde een beetje sneller te praten, voorzitter.

De voorzitter:
Dat ging uitstekend. Dank u wel. De heer Ergin is op tijd. Gaat uw gang.

De heer Ergin (DENK):
Ja, voor de verandering ben ik op tijd. Ik heb een vraag aan mevrouw Armut omdat mij niet duidelijk is uit haar betoog of zij nou voor het versnellen van het vormen van één doorstroomtoets is of niet. Is de fractie van het CDA er voorstander van om zo snel mogelijk — ik hoorde dat net gesproken werd over twee jaar, maar in ieder geval zo snel mogelijk — naar één doorstroomtoets te gaan?

Mevrouw Armut (CDA):
Ik snap de vraag van DENK wel, omdat ik dat natuurlijk ook niet heel expliciet heb gezegd. Ik probeer een beetje te schetsen welk probleem wij wel degelijk zien en wat D66 volgens mij ook wel helder uiteen heeft gezet. Ik wil er alleen voor waken dat we doen alsof het nu teruggaan naar één doorstroomtoets alle problemen die we zien, gaat oplossen. Dus in die zin kan ik zeggen dat we er positief tegenover staan. Ik ga het nog bekijken met de fractie, maar volgens mij kan de heer Ergin uit mijn betoog wel opmaken hoe ik ertegenover sta. Wel wil ik ervoor waken dat wij zelf ook te veel gewicht geven aan de doorstroomtoets. Ook als we teruggaan naar één doorstroomtoets, moeten we niet verwachten dat alle problemen die we met z'n allen signaleren, opeens opgelost zijn.

De heer Ergin (DENK):
Het is inderdaad goed dat we de discussie breder pakken dan alleen toetsen, maar als we kijken naar de resultaten in het leerjaar 2023, zien we dat 80% van alle leerlingen die onder de noemer "kansrijk" geadviseerd worden op de middelbare school daadwerkelijk op een niveau blijft. Dat lijkt mij in ieder geval een goede ontwikkeling. Maar eigenlijk wil ik het volgende aan mevrouw Armut vragen. Het is heel duidelijk dat het CDA nu voorstander is van één doorstroomtoets. De staatssecretaris heeft een mooie verkenning gestuurd, waarin hij zegt: "Beste Kamer, u kunt kiezen: papier, digitaal of hybride." Ik ben benieuwd welke keuze het CDA heeft gemaakt.

Mevrouw Armut (CDA):
De laatste zin verstond ik niet helemaal.

De voorzitter:
Welke keuze heeft het CDA gemaakt in de drie varianten die door de staatssecretaris geschetst zijn in zijn brief?

Mevrouw Armut (CDA):
Ik wil ook niet op de zaken vooruitlopen en nu zeggen dat het CDA al helemaal één keuze heeft gemaakt. Ik heb ook een paar vragen gesteld aan de staatssecretaris waarvan ik ook oprecht benieuwd ben naar het antwoord. Maar ik stond er ook al even bij stil dat dit ook gaat om: hoe kijken we naar kinderen; hoe kijken we uiteindelijk naar zo'n advies? Natuurlijk moeten leerlingen op hun niveau geplaatst worden. Natuurlijk willen we dat ze gewoon op het juiste niveau terechtkomen. Maar ik denk ook dat het — dat noemde ik ook al — van ons en van ouders een open blik vraagt. Is het erg als een leerling uiteindelijk havo, vwo of praktijkonderwijs doet? Volgens mij moet dat niet uitmaken. Het is allemaal van waarde. Wij zijn ook een beetje op zoek naar hoe we nou kunnen zorgen — dat is inderdaad breder dan de doorstroomtoets — dat we dat ook met z'n allen gaan zien, want uiteindelijk is dat, denk ik, hoe we ervoor kunnen zorgen dat zo'n doorstroomtoets veel minder gewicht krijgt.

De voorzitter:
Kort en afrondend.

De heer Ergin (DENK):
Helemaal mee eens dat we breder moeten kijken naar hoe we kansengelijkheid gaan bevorderen. Volgens mij bespreken we in het nieuwe jaar ook de begroting van OCW en kunnen we daarbij ook allemaal voorstellen doen om dat in ieder geval recht te trekken. Maar ik wil het volgende aan de fractie van het CDA vragen, aangezien die fractie geen voorkeur kan uitspreken in dit debat. Wat heeft de fractie nog meer nodig om de teruggang naar één doorstroomtoets te versnellen en welke variant gaat het CDA dan kiezen? Wat heeft de fractie dan precies nodig?

Mevrouw Armut (CDA):
Wij hebben op dit moment niet heel veel nodig. Ik denk niet per se dat de heer Ergin mij nu allemaal dingen kan aanreiken waardoor ik nu stante pede mijn keuze maak. Ik stel gewoon uit oprechte interesse en omdat ik verder wil denken, vragen aan de staatssecretaris, maar daarbij zeg ik ook dat ik echt wel zie dat er echt voordelen zijn aan het teruggaan naar één toets. We zien dat er op dit moment acht verschillende aanbieders zijn en dat het dus voor het resultaat uitmaakt of je toets a of toets b kiest. Dat kan niet de bedoeling zijn. Ik hoor ook de roep vanuit het onderwijsveld. Dat is ons echt allemaal duidelijk. Maar ik ben ook gewoon aan het kijken en zoeken naar hoe we nou kunnen zorgen dat we de doorstroomtoets überhaupt verbeteren. Nou, ik heb mijn antwoord gegeven. Ik hoef het allemaal niet te herhalen.

De heer Kisteman (VVD):
Mevrouw Armut geeft in haar inbreng aan dat de doorstroomtoets een te zwaar gewicht heeft gekregen en te belangrijk is geworden. Nou is de doorstroomtoets het enige middel waarmee wij de kwaliteit van het onderwijs kunnen meten. Dat doen we door te kijken wat daaruit komt en hoe de uitstroom eruitziet. Wat als die doorstroomtoets minder gewichtig moet worden? Hoe kunnen wij dan de kwaliteit van het onderwijs blijven beoordelen?

Mevrouw Armut (CDA):
Ik weet niet of ik het eens ben met de heer Kisteman als hij zegt dat het de enige manier is waarop we de onderwijskwaliteit kunnen meten. Ik denk dat scholen ook zelf een heel goed beeld hebben van hoe het gaat met een leerling die jarenlang op hun school zit en waar die staat in zijn voortgang. Er zijn dus verschillende manieren om de onderwijskwaliteit te meten. Ik zeg niet dat we de doorstroomtoets moeten afschaffen. Ik zie zeker ook de voordelen in van de doorstroomtoets. Ik denk dat dat mijn antwoord is.

De heer Kisteman (VVD):
Ja, maar de doorstroomtoets is gewoon het enige middel dat wij hebben om de uitstroom van leerlingen te kunnen meten en waarmee we dus kunnen zien wat de kwaliteit van het onderwijs is. Stel dat we die toets gaan afschaffen of minder gewicht gaan geven. Ik vraag het nog een keer: hoe gaan we dat dan in de gaten houden? Hoe kunnen we dat dan gaan meten?

Mevrouw Armut (CDA):
Ik denk dat de heer Kisteman mij dan misschien verkeerd heeft begrepen. Ik heb zeker niet voorgesteld om de doorstroomtoets af te schaffen. Wanneer ik het heb over het gewicht dat we aan de doorstroomtoets geven, gaat het voor een heel groot gedeelte over het gevoel dat we leerlingen erbij geven en de stress die erbij komt kijken. Daar gaat het ook om. Dat heeft ook invloed op de zwaarte die de doorstroomtoets heeft. Dat is ook waar ik bij stilsta.

De voorzitter:
Afrondend, als dat nodig is. Het hoeft niet.

De heer Kisteman (VVD):
Heel kort, voorzitter. Dan zijn we het dus met elkaar eens dat we de doorstroomtoets niet zomaar bij het grofvuil moeten gooien, maar dat we hier met z'n allen goed moeten kijken waar we mee bezig zijn en eventueel een evaluatie moeten afwachten, voordat we hier allemaal moties gaan indienen en gekke dingen gaan beslissen, omdat de doorstroomtoets echt wel een gewicht heeft.

Mevrouw Armut (CDA):
Ik denk dat de heer Kisteman weet dat het CDA nooit zomaar iets bij het grofvuil zal zetten en altijd een gedegen afweging zal maken. Wij waren destijds, in 2021, ook voor de invoering van de doorstroomtoets en wij waren ook niet meteen voor de motie van mevrouw Rooderkerk om tot één doorstroomtoets over te gaan. Volgens mij weet de VVD dat wij het belang van de doorstroomtoets zeker wel zien. Ik heb stilgestaan bij de vraag hoeveel gewicht wij die uiteindelijk geven, want ik denk echt dat we daar heel kritisch naar moeten kijken.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Moorman van de fractie GroenLinks-Partij van de Arbeid.

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Over de doorstroomtoets kun je van alles en nog wat zeggen. Dat hoor je ook in dit debat: "Hij is te rigide. Hij toetst te weinig. Moet hij niet meer toetsen? Er wordt te veel aan opgehangen." Mevrouw Armut had het er net al over: hij beoordeelt de leerlingen, maar is ook nog eens de kwaliteitsmeter van de scholen. "De toets leidt tot perverse prikkels, tot teaching to the test, tot bijles, tot stress bij leerlingen en leraren." Daar kan je een enorm debat over houden. Wat moet je nou meten? Wat kan je daaruit afleiden?

Het is eigenlijk idioot dat we dit aan commerciële toetsaanbieders overlaten, die daar ook nog gewoon winst op maken. Het is inderdaad belachelijk dat toetsen verschillende uitkomsten hebben en dat leerlingen daarvan hun toekomst laten afhangen. Dus natuurlijk moet er één toets komen en moet die niet commercieel zijn. Dat lijkt mij heel erg helder. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook waarom wij daar zo ingewikkeld over doen. Ik lees dat daarvoor allerlei stelselwijzigingen nodig zijn. Nou, volgens mij behoeft dit geen stelselwijziging. Dit is gewoon terug naar één toets. We weten ook dat er maar bij één aanbieder een wettelijke verplichting ligt. Volgens mij maken wij het allemaal veel te ingewikkeld.

Voorzitter. De kern van het probleem is niet de toets. De kern van het probleem is dat wij in Nederland veel te vroeg selecteren. Nog nooit heeft een wetenschapper bewezen dat het verstandig is om kinderen op 11- of 12-jarige leeftijd te selecteren en dat je dat ook daadwerkelijk kan doen. Sterker nog, wij zien dat de toetsresultaten en de schooladviezen heel erg van elkaar afwijken. Hoe komt dat? We weten eigenlijk niet hoe we dat moeten doen. Eigenlijk maken we daarmee van onze leraren en van onze toetsen toekomstvoorspellers. En dat doen we ook nog eens op zeven verschillende niveaus. Er is geen land ter wereld waar zo vroeg wordt geselecteerd, en dat ook nog op zo veel verschillende niveaus.

Voorzitter. Waar leidt dat toe? Dat leidt ertoe dat er steeds meer ongelijkheid ontstaat. Dat zien wij als we bijvoorbeeld kijken naar meisjes. Dat bleek vorige week nog. We zien het bij laatbloeiers. We zien het bij de vroege leerlingen. We zien het bij leerlingen met een migratieachtergrond. We zien het bij leerlingen uit een lagere sociaaleconomische klasse. We zien voortdurend dat er ongelijkheid ontstaat.

Voorzitter. We zien ook dat er stress ontstaat. Het is allemaal terugredeneren. In groep 3 wordt in maantjes, zonnetjes en sterretjes ingedeeld. En wat doen ouders? Die raken in de stress en geven hun kinderen bijles. Inmiddels heeft één op de vier kinderen in groep 8 een vorm van bijles. Er ontstaat dus een enorme stress. Eén op de zeven kinderen komt in de jeugdzorg terecht, onder andere als gevolg van prestatiedruk. We selecteren te vroeg en dat leidt ook nog eens tot segregatie in onze samenleving. We ontmoeten elkaar steeds minder. Kinderen worden op 12-jarige leeftijd op zeven verschillende niveaus gezet.

Ik zei het net al in een interruptie tegen mevrouw Rooderkerk: 55 miljoen lijkt een groot bedrag, maar afgezet tegen onze begroting is het heel weinig. Het doet mij echt pijn in het hart als ik zie dat er gewoon een streep gaat door die subsidie van 55 miljoen, terwijl juist zo'n subsidie voor de brede brugklassen kan leiden tot kleinere klassen en tot meer ondersteuning en vooral kan zorgen voor minder stress, meer ontmoeting en meer kansengelijkheid. Ik zal dus zo meteen een motie indienen om die bezuiniging terug te draaien.

De voorzitter:
Was u aan het einde van uw bijdrage?

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Zeker, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dat geeft aanleiding tot een vraag. Gaat uw gang, meneer Boomsma.

De heer Boomsma (JA21):
Ik heb het vermoeden dat de discussie over een vroege selectie de komende tijd nog wel een keertje terug zal komen, maar ik wil er toch een vraag over stellen. Mevrouw Moorman laat het voorkomen alsof zo ongeveer alle problemen met Nederlandse kinderen en in de hele Nederlandse samenleving — ongelijkheid, mentale instabiliteit — door de vroege selectie komen. Die vroege selectie hebben we al decennia. Ziet zij niet ook dat dit bij heel veel kinderen al heel lang prima gaat? Voor heel veel leerlingen werkt dat toch gewoon?

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Ik heb nergens in mijn bijdrage gezegd dat het alle problemen oplost. Er zijn nog veel meer problemen, dus die parabool laat ik lekker bij eh … Nou, u staat hier ineens voor mij.

De voorzitter:
De heer Boomsma.

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Ja! Ik denk: meneer Diederik. Maar het is inderdaad meneer Boomsma.

Voorzitter. Meneer Boomsma zegt hier iets heel erg reëels, namelijk: dit bestaat al decennia. Sterker nog, dit bestaat al meer dan een eeuw. Het is een archaïsch systeem, ontstaan vanuit een periode waarin kinderen op 11-, 12-jarige leeftijd, na de basisschool, gingen werken. Toen we inderdaad een klassensamenleving hadden, waarin een latere opleiding, de middelbare school, niet voor iedereen geschikt was. Gelukkig zijn we daarvanaf. Gelukkig zetten we onze kinderen niet meer aan de arbeid. Gelukkig geven we onze kinderen langer onderwijs. Maar geef kinderen dan ook langer de kans om zich te ontwikkelen. Geef kinderen langer de kans om te laten zien hoe ze zich ontplooien. Want we zien, en alle wetenschappers laten dat zien, dat die vroege selectie in Nederland de problemen veroorzaakt die ik net heb geschetst: die leidt tot ongelijkheid, tot stress en tot segregatie. Daar moeten we echt met elkaar wat aan doen.

De heer Boomsma (JA21):
Dat is geen antwoord op mijn vraag. We kunnen wel zeggen dat het al oud is, maar het feit dat iets al lange tijd gebeurt, betekent nog niet meteen dat het verkeerd is of verouderd. Het punt is toch gewoon dat voor heel veel kinderen die vroege selectie geen probleem is? Ja, wel voor laatbloeiers, en dat kan vervelend zijn; als je laat bloeit, dan moet je misschien ook later alsnog terechtkomen op een ander schooltype dat beter bij je past. Maar de meeste kinderen zijn toch geen laatbloeiers, dus daarvoor werkt dat systeem dan toch?

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Kijk, er zijn meerdere landen die later zijn gaan selecteren. Ik noem een land als Denemarken, dat in de jaren tachtig heeft beseft dat het onverstandig is om zo veel talent verloren te laten gaan. Dat is namelijk wat er gebeurt op het moment dat we zo vroeg selecteren. Daar zijn ze in de jaren tachtig overgegaan, en het interessante is dat op alle niveaus het onderwijs beter is geworden. Er is minder ongelijkheid en de prestaties zijn uiteindelijk beter. En wat blijkt uiteindelijk ook nog eens een keer? De kinderen die juist heel goed presteerden, zijn niet minder goed gaan presteren. Dus uiteindelijk is het voor iedereen een enorm voordeel.

Als we dat zien, dan denk ik: waarom zouden we dat niet gewoon met elkaar gaan doen? Het liefst zou ik hier inderdaad meteen een voorstel neerleggen — en dat kan de Kamer later ook wel van mij verwachten — om het hele systeem te veranderen, maar voor nu zeg ik alleen maar: schaf die subsidie voor de brede brugklassen niet af! Die is voor zo veel kinderen zo ontzettend goed. Die leidt tot kleinere klassen en tot meer ondersteuning voor juist degenen die meer nodig hebben of die extra ondersteuning nodig hebben. Ik vraag me af waarom we dat niet gewoon kunnen doen voor de toekomst van onze kinderen, voor het ontwikkelen van talent en daarmee ook voor ons hele land.

De voorzitter:
Ik ga de heer Boomsma ook herinneren aan zijn eigen woorden. Die begon namelijk met zijn stelling dat we het hier later nog een keer over gaan hebben. Dus meneer Kisteman, ik sta nog een interruptie toe over het onderwerp van dit debat, en niet over de brede brugklas, vroege selectie of iets anders. Ga uw gang.

De heer Kisteman (VVD):
Dat laatste kan ik niet beloven, voorzitter. Mevrouw Moorman zegt dat ze het hele onderwijsstelsel ondersteboven wil gooien en dat we daarvoor een initiatief kunnen verwachten. Denkt mevrouw Moorman dat het onderwijsveld hierop zit te wachten? Of zijn ze daar juist gebaat bij wat rust en wat langetermijninzichten, en moeten we ze daar niet even de tijd geven?

De voorzitter:
Ik geef u kort de mogelijkheid om te reageren, maar ik wil écht weer terug naar het onderwerp van dit debat. Dus een hele korte reactie.

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Ja, voorzitter, maar dít is wel het onderwerp van dit debat.

De voorzitter:
Dat bepaalt de voorzitter vanavond, dus ik wil het graag hebben over de doorstroomtoets en niet een heel debat over het onderwijs. U krijgt dus kort de gelegenheid.

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, dat zal ik doen; dank u wel. Ja, juist luisteren naar het onderwijsveld. Als de heer Kisteman naar het onderwijsveld zou luisteren, dan zou ook hij zien dat er nu een brief ligt van alle bonden en raden. Die zeggen: zorg ervoor dat die doorstroom met één doorstroomtoets zo snel mogelijk wordt ingevoerd. Dus ik hoop inderdaad dat de heer Kisteman beter gaat luisteren naar het veld. Het veld heeft al heel vaak aangegeven dat ze willen dat er later geselecteerd wordt. Dus als de heer Kisteman inderdaad wat beter luisterde naar het veld, dan zou hij dit ook concluderen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Beckerman van de fractie van de SP, voor haar bijdrage. Ga uw gang.

Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter. De doorstroomtoets werd ingevoerd met een nobel doel: kansenongelijkheid verminderen en zorgen dat ieder kind op de juiste plek terechtkomt. Maar wat zien we in de praktijk? Precies het tegenovergestelde: de kansenongelijkheid neemt toe; de verschillende doorstroomtoetsen leiden tot verschillende adviezen. Zowel de PO-Raad als het CvTE constateren dat een overstap naar een andere toets nu vaak leidt tot betere scores. De reden laat zich raden: scholen selecteren toetsen hierop. En de onderwijsinspectie beoordeelt scholen ook nog eens een keer op basis van deze resultaten, dus de prikkel is groot. Een toets hoort een vast ijkpunt te zijn en geen flexibel instrument dat te veel meebeweegt met van alles en nog wat. Dan meet je niet meer, dan manipuleer je.

De gevolgen zijn al te voorspelbaar en zijn eigenlijk wat ze altijd zijn: leerlingen uit een sociaal-economisch sterkere omgeving krijgen een nog hoger advies dan voorheen. Wie al meer kansen heeft, krijgt er nog een schepje bovenop. Meisjes worden benadeeld ten opzichte van jongens. De toets zou een corrigerende werking hebben op het schooladvies, maar dat gebeurt niet. Meisjes krijgen een lager schooladvies dan jongens. Zij maken de toets beter, maar eindigen alsnog met een lager advies. Tijdens hun schooltijd corrigeren meisjes dat zelf weer, want ze stromen op, terwijl jongens uiteindelijk een niveau lager terechtkomen. Meisjes moeten zichzelf omhoogknokken en jongens lopen een psychologische dreun op omdat ze geplaatst worden op een niveau dat ze eigenlijk niet kunnen halen. Gelukkig is er een motie aangenomen om het gewicht van de doorstroomtoets af te halen. Hoe gaat de staatssecretaris die motie uitvoeren?

Ondertussen loopt ook het aantal aanmeldingen voor het praktijkonderwijs sterk terug, soms tot wel 50%. Dat is niet vreemd, want "hoger" — ik zeg het tussen aanhalingstekens — wordt nog steeds heel vaak gepresenteerd als beter. Het is überhaupt niet mogelijk om een enkelvoudig advies voor praktijkonderwijs te krijgen, terwijl dat voor veel leerlingen wel heel goed zou zijn. Het onderzoek hiernaar van het Cito is al een tijd afgerond, begrepen wij. Wanneer stuurt de staatssecretaris dit naar de Kamer?

Voorzitter. Tot slot wil ik ingaan op de marktwerking in de doorstroomtoets. Onderwijs is een grondwettelijke overheidstaak. De verkenning naar een enkele doorstroomtoets onderstreept terecht dat de doorstroomtoets van algemeen belang is. Het is dus onwenselijk dat de markt hierin een rol speelt. Formeel wordt op de doorstroomtoets misschien geen winst gemaakt, maar bijna alle aanbieders verkopen ook andere onderwijsproducten. Daarmee ontstaat alsnog een financiële prikkel. Het is immers logisch voor een school om bij de keuze van een toets rekening te houden met de onderwijsproducten die de school gebruikt, of andersom, om producten aan te schaffen die aansluiten bij de gekozen toets. Daarmee hebben sommige aanbieders van de doorstroomtoets een wezenlijk financieel belang bij de toets zelf.

Voorzitter. Pas tegen 2030 overstappen op een enkele toets gaat voor de SP gewoon veel te langzaam. De scholen, de bonden en een groot deel van deze Kamer willen één doorstroomtoets, die kinderen een eerlijke kans geeft en waar geen enkele vorm van marktwerking in te bespeuren is. Wat gaat de staatssecretaris doen om dit proces te versnellen? Het wiel hoeft niet opnieuw uitgevonden te worden. We hébben immers al een aanbieder van de toets, die het aanbieden van de toets namens de overheid verzorgt.

Daar laat ik het bij. Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Ergin van de fractie van DENK voor zijn bijdrage in de eerste termijn.

De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, dank je wel. Ik wilde het nog even hebben over de vroege selectie in ons onderwijs.

De voorzitter:
Dan is het einde spreektijd, vermoed ik zomaar. Maar gaat u vooral uw gang over de doorstroomtoets.

De heer Ergin (DENK):
Dank u wel, voorzitter. Dit debat gaat over wellicht het meest bepalende moment in de schooltijd van onze kinderen, namelijk de overgang van de basisschool naar de middelbare school. We weten dat de doorstroomtoets daarbij sinds kort een belangrijk moment is. Volgens mij erkennen we allemaal dat deze toets geen wondermiddel is, maar één ding doet deze toets wel, namelijk kinderen een extra stem geven, juist wanneer het schooladvies die stem niet helemaal recht doet.

Voorzitter. We weten dat het nodig is, want we zien dat meisjes lager worden ingeschaald. Vorige week nog bleek dat uit onderzoek. We weten dat eigenlijk al langer, maar dat is nu opnieuw bevestigd. We zien bijvoorbeeld dat meisjes vaak heel goed of beter scoren op de toets dan jongens, maar dat dit vaak niet of onvoldoende wordt meegenomen in het advies en dat het advies uiteindelijk ook niet eens wordt bijgesteld.

Voorzitter. We weten dat het niet alleen de meisjes raakt. We weten dat het ook gaat om kinderen met een migratieachtergrond, kinderen waarvan de ouders een praktische opleiding hebben en plattelandskinderen, die aanlopen tegen verwachtingen, verwachtingen die niet gebaseerd zijn op wat zij laten zien, maar op waar zij vandaan komen, of dat nou te maken heeft met waar de wieg van hun ouders heeft gestaan of met waar in het land hun eigen wieg heeft gestaan.

Voorzitter. Dit zijn momenten die als hekken op hun pad werken. Als ervaringsdeskundige kan ik daarover meepraten. Ze zijn niet bedoeld om te blokkeren, maar ze staan er wel. Sommige kinderen moeten er telkens overheen. Als je al zo vroeg in je leven hiermee wordt geconfronteerd, terwijl je ziet dat andere kinderen gewoon door een open poort heen kunnen wandelen, dan doet dat op een gegeven moment ook wat met je mensbeeld en met je maatschappijbeeld. Precies daarom steunt DENK de doorstroomtoets, niet omdat alles klopt, maar omdat deze toets op dit moment het beste instrument tegen onderadvisering is. Het is helaas zo. Ik had graag andere middelen willen zien, zoals mevrouw Armut net ook zei, maar op dit moment is dit gewoon het beste middel. Het is gewoon een objectief ankerpunt dat laat zien: dit kind kan veel meer.

Maar dan moeten scholen dat anker wel gebruiken. In de praktijk zijn er namelijk nog steeds scholen die de doorstroomtoets weigeren aan te bieden en scholen die ondanks de wet, waarin staat dat ze moeten bijstellen als de toetsuitslag hoger uitvalt, weigeren dat te doen, de zogenaamde weigerscholen. Dat is wel de praktijk. Ik zou graag aan de staatssecretaris willen vragen hoeveel weigerscholen er bij hem bekend zijn. Hoeveel scholen weigeren überhaupt met de doorstroomtoets te werken? Hoe kan het zo zijn dat nog zo veel scholen, echt honderden scholen, weigeren om bij te stellen als de uitslag van de doorstroomtoets hoger uitvalt? Wat doet de staatssecretaris met deze signalen? Wat doet hij met de signalen dat groepen kinderen structureel een te laag advies krijgen? Probeert hij ondanks de discussie over de doorstroomtoets gewoon met beleid te komen?

Voorzitter, ik rond af. De staatssecretaris heeft een mooie verkenning gestuurd. Daarin zegt hij eigenlijk: beste Kamer, u kunt kiezen; wilt u een papieren toets, een digitale toets of een hybride toets? Wij missen in deze verkenning echter iets: we weten niet wat het doet met de kansengelijkheid. Wat betekent het nou voor de leerlingen als we kiezen voor papier, voor digitaal of voor hybride? Wat betekent het nou vanuit het perspectief van de kinderen? Bij één scenario zien we zelfs dat de staatssecretaris niets zegt over de kosten en ook geen antwoord kan geven over de kosten. Ik vraag de staatssecretaris gewoon om duidelijkheid. Wanneer krijgen we nou een onderbouwde verkenning van de kosten, de effecten op gelijke kansen — dat is volgens mij het allerbelangrijkste wat we hier willen — en het perspectief van de leerlingen?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar de bijdrage van mevrouw Raijer van de fractie van de PVV.

Mevrouw Raijer (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik sprak laatst een oud-directeur uit de tijd dat alle kinderen gewoon de Cito-toets deden. Hij vertelde over een jongen die vaak werd onderschat, een stille leerling, niet luid in de klas, maar wel scherp. Op de dag van de Cito-toets kreeg hij eindelijk zijn kans. Er was geen discussie tussen scholen, er waren geen verschillende toetsaanbieders en geen verschillen in moeilijkheid, maar gewoon een landelijke toets. De jongen scoorde hoger dan wie dan ook had verwacht. De directeur zei: zie je wel? Dit is waarom die ene Cito-toets werkte. Iedereen werd gelijk behandeld, eerlijk en helder. Precies dat zijn we kwijtgeraakt toen Nederland overstapte naar meerdere toetsen. Daarom is het hoog tijd om terug te keren naar een landelijke toets, zodat ieder kind dezelfde kans krijgt als die jongen van toen.

Vandaag spreken we over de doorstroomtoets, een toets die voor alle leerlingen van groep 8 van zeer groot belang is. De PVV heeft zich altijd sterk gemaakt voor één landelijke, objectieve toets. We zagen met lede ogen hoe de Cito-toets werd vervangen door een stelsel met meerdere aanbieders, wat leidde tot verschillen in normering, variatie en moeilijkheid en tot uiteenlopende interpretaties. Dat maakt de toetsresultaten minder vergelijkbaar en ondermijnt de objectiviteit die nodig is voor een eerlijke beoordeling.

We hebben het huidige systeem een faire kans willen geven, maar we moeten vaststellen dat onze oorspronkelijke lijn de juiste was. Daarom zijn we oprecht blij met de welwillendheid van de staatssecretaris richting een overgang naar een doorstroomtoets. Die erkenning is een belangrijke stap.

Tegelijkertijd roept de presentatie van de scenario's fundamentele vragen op. Het College voor Toetsen en Examens heeft namelijk drie mogelijkheden uitgewerkt: een papieren doorstroomtoets, een digitale doorstroomtoets en een toets van een aanbieder die hybride beschikbaar is.

De PVV heeft op dit moment een voorkeur voor de papieren doorstroomtoets, omdat lange digitale teksten over het algemeen met minder aandacht worden gelezen dan langere teksten op papier. Met deze keuze willen wij de toekomst van het stelsel verbeteren, maar nog belangrijker is de toekomst van onze jeugd, die afhankelijk is van deze toets.

We hebben ook nog vragen aan de staatssecretaris. Hoe gaat hij voorkomen dat de nieuwe doorstroomtoets onnodig complex gaat worden? Is de staatssecretaris bereid om zo spoedig mogelijk, bij voorkeur in het schooljaar 2026-2027, een aanbieder te selecteren, zodat in de aanloop naar de uiteindelijke toets er alvast eenduidigheid over bestaat? Tot slot rond ik af. De ontwikkelingen rond de doorstroomtoets laten volgens ons zien dat veranderingen in het onderwijs soms te snel en te groot zijn geweest. Daardoor zijn goede werkende onderdelen onbedoeld opzijgeschoven, terwijl echte problemen niet altijd werden opgelost. Wij willen de staatssecretaris vragen hoe hij terugkijkt op deze keuzes en vooral hoe hij gaat voorkomen dat we in de toekomst opnieuw stappen zetten die meer verwarring dan verbetering opleveren.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Kisteman, die voor zijn bijdrage in deze eerste termijn namens de fractie van de VVD spreekt.

De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter. De VVD vindt dat elk kind een eerlijk schooladvies moet krijgen. Waar je wieg heeft gestaan, of je in de stad of op het platteland woont, of je een migratieachtergrond hebt: iedereen verdient een eerlijke kans. De doorstroomtoets helpt ieder kind een objectief en daarmee eerlijk schooladvies te krijgen. Dat de doorstroomtoets nut heeft, blijkt wel uit recent onderzoek van DUO; meer collega's verwezen er al naar. Waar jongens en meisjes op de eindtoets even goed scoren, stromen meisjes uit naar lagere richtingen dan jongens. Al vaker is aangetoond dat er onbewuste aspecten worden meegenomen in een schooladvies, wat ten koste gaat van de kansengelijkheid.

Voorzitter. In september 2021 stemde deze Kamer in met het wetsvoorstel doorstroomtoetsen. Op verzoek van deze zelfde Kamer kwamen er meerdere doorstroomtoetsen, zodat scholen de ruimte hadden om een toets te kiezen die aansloot bij de populatie kinderen. In het schooljaar 2023-2024 was het zover, de eerste doorstroomtoetsen waren een feit. Een bijzonder en spannend moment: hoe pakt de doorstroomtoets uit? Gaat hij voor meer kansengelijkheid zorgen voor leerlingen in het onderwijs? De resultaten uit de diverse doorstroomtoetsen waren verschillend, maar er kwam geen discussie op gang over de vraag of de kinderen dankzij de doorstroomtoets een beter en eerlijker advies kregen. Nee, de discussie ging erover dat scholen onderling verschillend scoorden op de toets. De ene doorstroomtoets leek voor een ander resultaat te zorgen dan de andere. Een aantal scholen raakte direct in paniek en dat leek door te slaan in de Kamer. Nog voor er überhaupt een evaluatie of fatsoenlijk gesprek had plaatsgevonden over de doorstroomtoets, moest die gelijk worden teruggebracht naar één. Sommige scholen weigerden zelfs een doorstroomtoets af te nemen en daar leken sommige partijen hier het nog mee eens te zijn ook.

Voorzitter. Wat er met de doorstroomtoets gebeurt, lijkt meer op een onderbuikgevoel dan een echt inhoudelijk opgebouwd verhaal. En het allerbelangrijkste waar het om draait, namelijk dat de leerlingen onafhankelijk advies moeten krijgen, is totaal vergeten. Als we een goede afweging willen maken, moeten we alle informatie op een rijtje hebben. Er komt in 2026 nog een evaluatie van de doorstroomtoets naar de Kamer. Wat de VVD betreft, wachten we die gewoon eerst af, zonder steeds bij elk bericht weer de aanval te openen op de doorstroomtoets.

Ik rond af, voorzitter. Ik heb een aantal vragen aan de staatssecretaris. Welke gegevens zijn er inmiddels allemaal bekend over de onderadvisering? Hoeveel kinderen hebben dankzij de doorstroomtoets een hoger schooladvies gekregen? Wil de staatssecretaris dat aan ons toelichten? En dan zijn er ook signalen dat er scholen zijn die helemaal niet terug willen naar één doorstroomtoets, maar die juist een keus willen hebben. Mevrouw Moorman zei net in haar reactie op mijn interruptie, dat ik beter moest lezen en beter naar het veld moest luisteren, maar dit zijn ook signalen uit het veld en ik hoop dat mevrouw Moorman deze ook meeneemt. Zij willen een doorstroomtoets kunnen kiezen die past bij hun leerlingenpopulatie, net zoals zij lesmethodes kiezen die passen bij de behoefte van de populatie kinderen op hun school. Wordt hier na de evaluatie van de doorstroomtoets ook rekening mee gehouden?

Daar wilde ik het bij laten, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dat geeft aanleiding tot meerdere vragen. Ik ga de leden vragen om te proberen deze kort en bondig te stellen. Mevrouw Moorman, gaat uw gang.

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, daar wil ik mijn best voor doen, maar ik heb echt heel veel moeite om het betoog van de heer Kisteman hier te volgen. Aan de ene kant heeft hij het namelijk over kansengelijkheid, aan de andere kant vindt hij dat iedere school maar een eigen toets moet kiezen, die ook gewoon tot een verschillend resultaat kan leiden. Ik kan dat heel moeilijk met elkaar verenigen. Laat ik dan proberen een vraag te stellen aan de heer Kisteman. Vindt de heer Kisteman het wenselijk dat verschillende toetsen tot verschillende resultaten leiden en daarmee ook tot verschillende schooladviezen?

De heer Kisteman (VVD):
Wij vinden het wenselijk dat scholen de ruimte hebben om zelf een toets te kunnen kiezen die past bij de populatie. We bieden ook niet aan al het onderwijs in Nederland één lesmethode aan. Dat doen we niet. We geven de scholen de gelegenheid om te kijken wat aansluit bij de groep leerlingen die zij op school hebben. Dat doen we. Als er uiteindelijk één toets komt: prima. Daar gaan we niet voor liggen. Daar zijn we niet tegen. Maar scholen willen gewoon die ruimte hebben. Zo hebben we dit als Kamer ooit bedacht. Dat heb ik in mijn introductietekst ook verteld. "Maak meerdere doorstroomtoetsen. Geef scholen de ruimte om te kiezen." Daar zijn wij ook altijd voorstander van geweest.

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Deze Kamer heeft deze week nog een motie aangenomen van de heer Kisteman waarin hij aangeeft dat hij segregatie heel erg onwenselijk vindt. Denkt de heer Kisteman nou werkelijk dat alle kinderen in één groep 8 allemaal op elkaar lijken en daarin zo homogeen zijn dat ze allemaal gebaat zijn bij dezelfde toets?

De heer Kisteman (VVD):
Daar moet ik even over nadenken. Ik zeg toch juist dat wij denken dat die kinderen gebaat zijn bij meerdere toetsen, of ik begrijp de interruptie verkeerd. Wij zeggen net dat kinderen gebaat zijn bij meerdere toetsen en mevrouw Moorman vraagt aan mij of de kinderen gebaat zijn bij één toets. Nee, ik zeg dus net: meerdere toetsen. Of mevrouw Moorman is heel snel om en het inmiddels met de VVD eens, omdat ik een heel goede inbreng had, of ze verspreekt zich.

De voorzitter:
Afrondend.

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Pleit de heer Kisteman er hier nou voor dat er in één klas meer dan acht toetsen worden afgenomen? Het is toch zo dat een school voor één toets kiest en dat daarmee alle kinderen uit die klas, die van elkaar verschillen en misschien baat zouden hebben bij verschillende toetsen, toch die ene toets krijgen? Spreekt de heer Kisteman zichzelf nou niet enorm tegen? Is het dan niet eerlijker om iedereen dezelfde toets te geven?

De heer Kisteman (VVD):
Nou snap ik het helemaal. Nee, wij willen niet acht toetsen in één klas. Wij willen dat scholen voor één klas kunnen kiezen welke toets ze willen hebben. Als je een groep 8 hebt, zeg je: dit is onze populatie, deze doorstroomtoets past erbij. Wij zeggen niet dat wij acht doorstroomtoetsen in één groep 8 willen hebben. Natuurlijk willen we dat niet.

Mevrouw Beckerman (SP):
Een hele praktische vraag. De heer Kisteman zegt nu dat de Kamer in paniek is. Ik weet niet of ik hem daarmee juist citeer. Ik bedoel het niet verkeerd. Maar hij zegt dat de Kamer te snel handelt vanuit een soort onderbuik. Maar de Kamer was ook heel verdeeld toen deze wet werd ingevoerd en heeft toen ook best wel veel twijfels geuit. Mijn eigen partij bijvoorbeeld heeft samen met GroenLinks heel duidelijk gemaakt dat wij helemaal niet zaten te wachten op die markwerking daarin. Daarover is ook een amendement door ons ingediend, dat is aangenomen. Is het nou niet heel logisch om, wanneer we zien dat het toch ook wel weer tijd kost om weer terug te schakelen, nu al stappen te zetten, want ook de heer Kisteman ziet de onwenselijke kanten van deze toets. Waarom beweert hij dan dat de Kamer zo in paniek handelt, terwijl de Kamer juist eigenlijk heel verstandig is en zegt dat we de twijfels die we toen al hadden, nu erg veel in de praktijk zien? Moeten we geen vaart maken, zodat we leerlingen hier niet de dupe van laten worden?

De heer Kisteman (VVD):
Dank u wel voor deze vraag. We hebben natuurlijk een aantal debatten gehad toen de resultaten kwamen van de eerste doorstroomtoets. Toen ging het eerste debat over de doorstroomtoets. Ik weet niet wanneer dit debat is aangevraagd. We hebben het daar al heel veel over gehad. Die eerste reacties in het commissiedebat gingen meteen over die doorstroomtoets, naar aanleiding van de eerste resultaten van die toets. Daar refereerde ik aan. Er werd vrij snel paniekerig gereageerd: "We moeten terug naar één toets." De evaluatie heeft nog niet eens plaatsgevonden. Daarover zeggen wij dat het op een onderbuikgevoel lijkt. Er is geen gedegen onderzoek gedaan voor we deze keuze maken. Mevrouw Beckerman zegt dat een aantal partijen al twijfels had voor die wet tot stand kwam. Dat zou best kunnen. Uiteindelijk was er toentertijd een meerderheid om hier wel mee van start te gaan.

Mevrouw Beckerman (SP):
Een hele krappe meerderheid, echt een hele krappe. Ik geloof dat er 82 Kamerleden voor deze wet hebben gestemd. Dat gebeurde ook met zeer grote kanttekeningen. Ik probeer het nog een keer. Ik hoop eigenlijk dat de heer Kisteman een beetje over dat sentiment komt van: we hebben het één keer gezien en mensen reageren vanuit de heup. Volgens mij ligt er nu behoorlijk veel gedegen onderzoek, maar zijn er ook meningen van de bonden, van de PO-Raad en van toetsaanbieders zelf. Waarom houdt de heer Kisteman zo vast aan die evaluatie, terwijl we ook nu al stappen kunnen zetten die leerlingen gaan helpen om bijvoorbeeld niet te laag, maar ook niet te hoog geadviseerd te worden en later weer te moeten afstromen, wat heel ingewikkeld is?

De heer Kisteman (VVD):
Ik snap de vraag van mevrouw Beckerman. Ik begrijp het, maar voor ons gevoel, in de tijd dat ik hier rondloop, lijkt het meer een onderbuikgevoel te zijn. Er is nog geen evaluatie geweest. Een aantal bonden en misschien een grote meerderheid zeggen: we willen naar één toets toe. Mij bereiken ook signalen van scholen die zeggen: we willen graag een keuze houden, want onze populatie verandert. Daarom zeg ik nogmaals: wacht eerst de evaluatie af voordat we hier al die beslissingen nemen en keuzes maken.

Trouwens, nog even over het "afstromen" dat mevrouw Beckerman noemde. Ik heb aan het LAKS beloofd om dat woord niet meer te gebruiken, maar ik weet even niet meer welk woord we wel hadden afgesproken. We moeten ook een keer kijken hoe we dat makkelijker kunnen maken. Daar ben ik het mee eens. Dan krijg je misschien overadvisering terwijl een leerling achteraf gezien toch beter naar het praktijkonderwijs had gekund. We moeten zorgen dat dat makkelijker wordt. Die mening deel ik met mevrouw Beckerman.

De voorzitter:
Kort en afrondend.

Mevrouw Beckerman (SP):
Nee, ik wil geen vraag stellen, maar ik wil de heer Kisteman gelijk geven. "Afstromen" is inderdaad een heel naar woord, omdat het lijkt alsof iets hoger of lager is. Dat was inderdaad niet mijn bedoeling. Ik zei ook dat het zwaar was. Daar bedoel ik vooral mee dat het bijvoorbeeld voor jongens die te hoog geadviseerd worden, ook een psychologische klap kan zijn als je ineens op je 14de of 15de toch een ander advies krijgt te horen. Daarbij is het ook heel pijnlijk dat kinderen die echt heel erg gebaat zouden zijn bij het praktijkonderwijs, nu niet meer zo'n enkelvoudig advies krijgen en dat het heel lastig is om daar weer op terecht te komen. U heeft dus gelijk over dat woord "afstromen". Dat is een heel naar woord, maar ik weet ook niet wat de vervanging is. Dat gaan wij opzoeken.

De voorzitter:
Als u dan buiten de vergadering nader tot elkaar kan komen, dan ga …

De heer Kisteman (VVD):
Ik heb het in mijn notities ergens staan, mevrouw Beckerman. Maar het was ook geen verwijt naar mevrouw Beckerman.

De voorzitter:
Dan ga ik de Kamerleden nogmaals vragen om kort te interrumperen. Ik merk dat mijn definitie iets anders is dan die van de Kamerleden, dus ik hoop dat we nader tot elkaar kunnen komen.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
De manier waarop de heer Kisteman de discussie over de vorige periode duidt, komt niet helemaal overeen met mijn beeld. Ik merkte vooral dat het al heel snel duidelijk was vanuit het veld, vanuit de praktijk, dat die verschillen tussen toetsen er zijn, maar dat het heel erg werd tegengehouden door de vorige staatssecretaris van de VVD om hier verandering in aan te brengen. Inmiddels is het onderzoek daarnaar ook duidelijk, dus we kunnen nu overgaan. Wat belemmert de heer Kisteman nu precies? Ik hoor hem zeggen: dan gaan we naar één toets. Daar ben ik blij om. Wat belemmert hem nou precies om dat dan ook zo snel mogelijk te gaan doen?

De heer Kisteman (VVD):
Omdat er nog een evaluatie komt en omdat er ook signalen zijn van scholen die niet naar één toets toe willen, maar die zeggen: zorg nou voor een bredere toets, zodat wij kunnen kiezen voor een toets die past bij het type leerlingen dat wij op dat moment hebben. Dat betekent niet dat ze elk jaar gaan wisselen en ook niet dat ze meerdere toetsen in één groep 8 gaan aanbieden, maar dat ze wel de ruimte houden om die keuze te kunnen maken. Wij zeggen daarvan: onderzoek dat nou goed en evalueer dat goed, en ga dan pas al die beslissingen nemen. We hebben iets opgetuigd en we gaan zo meteen een hele stelselwijziging doorvoeren om dat weer af te bouwen, terwijl we amper zijn begonnen met de doorstroomtoets. De discussie kwam op gang na de eerste ronde van de doorstroomtoets. Ik blijf erbij dat het meer een onderbuikgevoel lijkt, plus dat heel veel kinderen wél een hogere advisering hebben gekregen uit de doorstroomtoets. Die heeft dus wel degelijk goede punten.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Het klinkt eerder als een onderbuikgevoel ten aanzien van private partijen die dit moeten doen, een soort liberale gedachte dat heel veel soorten toetsen moeten worden toegestaan, terwijl de sector heel duidelijk is. De organisaties van scholen, vakbonden en lerarenbonden zeggen allemaal: voer nou per 2027 die ene doorstroomtoets in, want we zien in de praktijk dat het op deze manier niet werkt. Ik hoop dat de heer Kisteman daar ook naar luistert en niet alleen naar zijn eigen ideeën over hoe het in het verleden een goed idee was of die ene school die er wellicht nog anders over denkt.

De heer Kisteman (VVD):
Wij luisteren naar iedereen die een mening heeft over onderwerpen in het onderwijs en alles wat wij hier bespreken. We luisteren ook naar de signalen die wij krijgen van scholen die daar anders over denken. Daarom vraag ik ook aan de staatssecretaris of het in het onderzoek wordt meegenomen als er scholen zijn die wel graag meerdere doorstroomtoetsen zouden willen hebben.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Maar waarom dan die vertraging, op het moment dat er gewoon een aangenomen Kamermotie ligt en er een staatssecretaris van de VVD zit — waar ik heel blij mee ben — die zegt "goed idee, we gaan terug naar één toets"? Ik begrijp dat niet. Evaluatie is overbodig, want we weten al hoe het gaat met deze toets op deze manier. Ik hoor heel breed in de Kamer opnieuw een meerderheid ontstaan. Ik zou echt zeggen: laten we voor meer snelheid gaan en deze kinderen, om wie het uiteindelijk gaat, helpen, zodat zij niet te maken krijgen met deze ongelijke kansen.

De heer Kisteman (VVD):
Dit verbaast me. Mevrouw Rooderkerk zegt kennelijk: deze evaluatie is overbodig. Maar als wij allemaal zelf gaan bepalen wanneer een evaluatie wel of niet nuttig is, is het einde natuurlijk wel een beetje zoek. Ik denk dat het heel goed is om een evaluatie te doen en die af te wachten. We mogen als Kamer ook van onszelf verwachten dat wij gedegen kijken naar bepaalde wetsvoorstellen of aanpassingen die wij doen. Laten we dat alsjeblieft blijven doen met z'n allen.

De heer Boomsma (JA21):
Ik snap op zich het verlangen naar zo'n gedegen evaluatie wel, maar ik ben toch benieuwd hoe de heer Kisteman dan aankijkt tegen de rapportage die nu al is gedaan door de PO-Raad. Daarin zien zij duidelijk en constateren zij dat dezelfde prestaties nu vanwege de verschillende toetsen niet leiden tot dezelfde adviezen. De range is gigantisch. Zo loopt de range tussen vwo-adviezen per toetsaanbieder uiteen van 19% tot 37% van de leerlingen. Dat is toch nogal zorgwekkend? Wat stelt de heer Kisteman voor om daaraan te doen?

De heer Kisteman (VVD):
Dank u wel voor deze vraag. Als we de tijd hadden gehad om hier verder mee te kunnen, en we hadden na de eerste doorstroomtoets kunnen zeggen "misschien moeten we wat gaan sleutelen; misschien moeten we wat gaan bijwerken; misschien moeten deze toetsen anders ingericht worden" dan hadden we dat gewoon kunnen oppakken. Maar nadat die eerste doorstroomtoets was geweest, lag hier al een motie klaar om naar één toets te gaan. Er is dus nooit tijd geweest om te kijken hoe we ervan konden leren, wat we anders zouden kunnen doen aan die doorstroomtoetsen, hoe we ze bijvoorbeeld anders kunnen inrichten zodat ze naar elkaar toekomen. Die tijd is er nooit geweest. Wat onze fractie betreft hadden we dat gewoon nog even af kunnen wachten.

De heer Boomsma (JA21):
Oké. Maar vindt de VVD het wel problematisch dat de resultaten zo uiteenlopen tussen de verschillende toetsen?

De heer Kisteman (VVD):
Daar zijn we het volledig mee eens. Daarom zeggen we ook: ga het eens rustig evalueren; had het eens bekeken. Met "rustig" bedoelen we natuurlijk niet "jarenlang" maar had nou bekeken wat we ervan kunnen leren. Hoe kan het nou, hoe is het ontstaan? En dan hadden we er aanpassingen aan kunnen doen.

De voorzitter:
Kort en afrondend.

De heer Boomsma (JA21):
Ja goed, inderdaad, maar er zijn toch wel duidelijke aanwijzingen wat dat veroorzaakt, namelijk dat die toetsen tot verschillende uitkomsten leiden? Dus wat …

De heer Kisteman (VVD):
Ja, maar je weet …

De voorzitter:
Ho, ho, ho, ho. U mag uw vraag afmaken.

De heer Boomsma (JA21):
Dus?

De heer Kisteman (VVD):
Ik …

De voorzitter:
De heer Kisteman. Ja, dat was kort en bondig. Precies wat ik verzocht heb.

De heer Kisteman (VVD):
Ik vermoedde dat de heer Boomsma aan het einde van zijn vraag was. Dus vandaar dat ik daarop reageerde.

De voorzitter:
Maar dan nog gaat de voorzitter over de orde. De heer Kisteman.

De heer Kisteman (VVD):
Excuus, voorzitter. Het gaat om de inhoud van de toets. Hoe is zo'n toets opgebouwd? Hoe is die samengesteld? Hoe kan het dat de ene toets leidt tot een ander resultaat, hoger of lager, dan de andere toets? Daar zijn we het over eens. Dat verschillende toetsen tot een verschillend resultaat leiden, weten we allemaal. Maar waar het inhoudelijk wegkomt, daar zijn we nooit aan toegekomen, omdat die evaluatie er niet is en de Kamer heeft besloten om naar één toets te gaan.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we ten slotte luisteren naar de bijdrage van de heer Boomsma namens de fractie van JA21. Gaat uw gang.

De heer Boomsma (JA21):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Het idee of de bedoeling is toch dat de politiek maatschappelijke problemen voorkomt, beperkt of oplost? Maar bij het toetsbeleid krijg ik de indruk, als ik me inlees en teruglees over de afgelopen jaren, dat de politiek ook bezig is geweest met het verergeren van bestaande problemen, vaak in een poging om die problemen juist op te lossen. Natuurlijk zijn wij voor een eerlijk en vooral nauwkeurig schooladvies. Jarenlang hadden de meeste scholen gewoon één eindtoets, de Cito-toets heette die. Dan kun je basisvaardigheden op een objectieve manier toetsen en de resultaten zijn dan ook vergelijkbaar. Maar tien jaar geleden moesten er andere aanbieders bij, en nu zijn er acht verschillende toetsen. Vijf jaar geleden kwam die focus op kansrijk adviseren en sinds 2023 moeten de adviezen van leraren verplicht worden gecorrigeerd. Eerst moesten de leraren dus méér worden vertrouwd en vervolgens, met die verplichte bijstelling, toch juist weer niet meer. Het is een soort zigzagbeleid.

Nu zie je een hele hausse aan bijstellingen en blijkt dat het advies afhangt van de toetsaanbieder. Ik zei net al tegen de heer Kisteman dat ik in het onderzoek van de PO-Raad uit juni las dat die percentages bij havo- en vwo-adviezen nog het meest uiteenlopen: van 49% tot 60%. Dan krijg je dus veel kinderen met een te hoog advies. Je wil niet dat ze een te laag advies krijgen, maar je wil ook zeker niet een te hoog advies, want dan moeten ze later weer naar een ander niveau. Denk aan alle ontmoediging die dat met zich meebrengt. De vraag aan de staatssecretaris is dan ook: hoe kunnen die verschillen nou zo groot zijn geworden? Hoe verklaart hij dat die ankervragen die erin zaten blijkbaar niet voldoende waren om ze toch te kunnen vergelijken?

Hoe dan ook, je moet dat onnodige op- en afstromen natuurlijk zo veel mogelijk voorkomen. JA21 steunt de inzet wel om nu zo snel mogelijk terug te gaan naar één centrale toets; dat is ook conform het pleidooi van mevrouw Rooderkerk. Dat moet dan niet een commerciële aanbieder zijn, maar gewoon eentje die wordt aangewezen door de overheid, zodat alle kinderen, van Texel tot Valkenburg, gewoon dezelfde toets maken. Dat lijkt me ook veel eenvoudiger dan al die ingewikkelde procedures om ze naderhand weer vergelijkbaar te maken. Het lijkt mij ook evident dat verschillende toetsen tot verschillende uitkomsten leiden, en dat die dan dus minder goed te vergelijken zijn. Wat ons betreft moet die toets ook ondersteunend zijn aan het advies van de leraren. Er moet ook één functie zijn en niet twee.

Het volgende begrijp ik nog niet zo goed. Waarom schrijft de staatssecretaris dat er ook van één centrale doorstroomtoets nog steeds allemaal verschillende varianten moeten zijn die je dan vervolgens weer moet gaan "equivaleren"? Het gaat dan toch alleen maar om verschillen in de zogenaamde ondersteuningsbehoeften? Dat is toch eigenlijk maar een kleine groep?

Voorzitter. Ik snap ook niet zo goed waarom dit nog jarenlang zou moeten duren. Er werd wel gesuggereerd dat dit raakt aan de vrijheid van onderwijs, maar dat lijkt mij niet. Je kunt op pedagogisch gebied van alles doen als school, maar vervolgens moet je gewoon toetsen wat de basisvaardigheden zijn, hoe goed die kinderen kunnen lezen en rekenen. Dat moet je volgens mij altijd kunnen toetsen. Dat staat wat mij betreft los van die vrijheid van onderwijs. Het lijkt me dat dit sowieso in 2027 voor elkaar zou moeten zijn. Ik zie ook wel wat in de fasering die D66 al voorstelde. Hoe ziet de staatssecretaris dat? Of ziet hij andere mogelijkheden om dat moment naar voren te halen? Ik vraag me ook af of hij nog ideeën heeft om voor volgend jaar al te streven naar een betere match en om te voorkomen dat er weer zo veel wordt overgeadviseerd; dat is namelijk sinds twee jaar enorm toegenomen. Kan hij bij die scholen bijvoorbeeld extra onder de aandacht brengen dat zij echt wel de mogelijkheid hebben om in het belang van het kind het advies níét te verhogen, ook als dat wel uit de toets blijkt, maar zij echt denken dat dat niet terecht is? Hoe ziet hij dus in algemene zin die verplichte bijstelling? Het lijkt JA21 namelijk zinnig dat we daar ook weer vanaf stappen, zodat zaken echt weer bij de leraar komen te liggen.

Tot slot nog één vraag. Het gaat natuurlijk ook veel over onderadvisering; dat is het spook dat door de hele discussie waart en waar veel beleid door wordt gedreven. Er verscheen onlangs een heel uitgebreid onderzoek van een econoom, Thomas van Huizen, naar de zogenaamde teacher bias. De conclusie daaruit was dat dit 'm voor een groot deel zit in verkeerde statistische aannames in onderzoeken. Er kwam ook iets uit over prestaties en sociaaleconomische achtergrond. Kinderen met een migratieachtergrond krijgen juist hogere schooladviezen dan kinderen zonder migratieachtergrond. Dat is eigenlijk een verrassende uitkomst. Dat was geen steekproef, maar een zeer groot onderzoek. Het ging om de helft van de basisscholen in Nederland, vier cohorten basisschoolleerlingen en in totaal ongeveer 150.000 leerlingen. Heeft de staatssecretaris daar kennis van genomen? Kan de regering daarop reageren?

De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn vanuit de Kamer. De staatssecretaris heeft aangegeven tien minuten nodig te hebben. Ik schors tien minuten.

De vergadering wordt van 21.43 uur tot 21.54 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het debat over het onderzoek naar doorstroomtoetsen. Wij zijn toegekomen aan de eerste termijn van de staatssecretaris. Ik ga alvast aan iedereen mededelen dat ik het heel wenselijk zou vinden als we uiterlijk om 23.00 uur het licht uit kunnen doen, voor onszelf, maar in het bijzonder voor alle medewerkers in dit Kamergebouw. Dat gezegd hebbende geef ik graag het woord aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Becking:
Dank u wel, voorzitter. Ik heb een introductie en drie blokjes: een blokje over planning en fasering, een blokje over onderadvisering of advisering en een blokje overig. We hebben ook het woordenboek er even op nageslagen, want in het LAKS-woordenboek is het woord "wisselen" of "overstappen" geworden.

Voorzitter. We spreken elkaar vandaag over de doorstroomtoets. De doorstroomtoets is een belangrijk instrument bij de schooladviesprocedure en om onderadvisering tegen te gaan. Deze toets geeft op basis van reken- en taalvaardigheden een inschatting van goed passend vervolgonderwijs voor kinderen. Over de huidige vorm van de toets zijn veel signalen gekomen uit het veld en ook uit uw Kamer. Zoals aangegeven in mijn brief sta ik welwillend tegenover een overgang naar één doorstroomtoets. Tegelijkertijd — dat wil ik toch wel benadrukken — moeten we voorkomen dat we het onderwijs opzadelen met stelselwijziging op stelselwijziging.

De huidige vorm van de doorstroomtoets is er gekomen — dat is ook al genoemd — na veel overleg met uw Kamer. Op uw verzoek hebben scholen sinds 2014 de vrijheid om te kiezen tussen verschillende aanbieders van de toets in groep 8. Dit is toentertijd in de wet verankerd vanwege een amendement van de leden Rog van het CDA en Schouten van de ChristenUnie. Toen de eindtoets kortgeleden veranderde in de doorstroomtoets, waren het onderwijsveld en uw Kamer nog steeds positief over de keuzevrijheid tussen verschillende toetsen. Daar is toen goed over nagedacht.

Op verzoek van de leden Kwint en Westerveld is in de Wet doorstroomtoetsen po vastgelegd dat ieder jaar ook een overheidsdoorstroomtoets wordt ontwikkeld. Zo kunnen scholen nu kiezen tussen zes verschillende aanbieders van een doorstroomtoets. Als die keuzevrijheid verdwijnt, verliezen scholen ook iets. De stap naar één toets moet dus denk ik zorgvuldig worden gemaakt. Welk scenario om naar één toets te gaan is het beste voor de leerling? Kiezen we voor een papieren of een digitale toets of mogen scholen daartussen nog kiezen?

U heeft kunnen lezen in mijn brieven van april en van afgelopen week hoe we de doorstroomtoets en het stelsel daaromheen aan het aanpassen zijn om ervoor te zorgen dat deze nog beter aansluit bij de wensen in de politiek en in het onderwijs. De komende periode wil ik gebruiken om een besluit vanaf de zomer van '26 mogelijk te maken. Ik wil dus toewerken naar de zomer om dan besluitvorming en een debat in de Kamer mogelijk te maken. We vragen wat de wensen in het onderwijsveld zijn en daarnaast geeft de Onderwijsraad nog een advies over de toetsing in een nieuw curriculum, dus ook over het toetsen in relatie tot het nieuwe curriculum dat vorige week door uw Kamer is aangenomen. Die bouwstenen zijn voor mij natuurlijk ook belangrijk, omdat we helder moeten hebben hoe we naar zo'n doorstroomtoets toegaan.

Tegelijkertijd heb ik er echt alle begrip voor dat uw Kamer zegt: we willen tempo maken, we willen dat scholen snel aan de slag kunnen gaan met een nieuwe doorstroomtoets. Ik denk dus dat het belangrijk is dat we een soort weg zoeken tussen zorgvuldigheid in de afwegingen, duidelijkheid voor het onderwijsveld en ook snelheid van de aanpassingen waar dat mogelijk is. Scholen moeten ook voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden op alle aanpassingen en op een ander soort toets. Ik vind het dus ook belangrijk — dat zei ik net ook al — dat die toets aansluit bij de nieuwe kerndoelen.

Dat gezegd zijnde, ga ik nu over tot de beantwoording van de vragen. Voor de helderheid daarvan is het misschien handig om onderscheid te maken tussen de vorm van de toets, de functie en de inhoud. Bij de vorm gaat het over de afnamevorm: welke verschillende vormen van de toets willen we aanbieden, bijvoorbeeld een papieren of een digitale afnamevorm, en gaat het om meerdere toetsaanbieders of om één? Dat is de vorm. De functie verwijst naar de doelen waarvoor de resultaten van de toets worden gebruikt, bijvoorbeeld als tweede gegeven bij een schooladvies — de school geeft een advies en daarbij is het een tweede instrument — of om toezicht te houden op de onderwijskwaliteit door de inspectie. Ten derde: de inhoud verwijst naar de onderdelen die in de doorstroomtoets getoetst worden, bijvoorbeeld wel of geen wereldoriëntatie.

Dan kom ik bij de drie blokjes. Het eerste blokje gaat over de planning en de fasering, zeg ik via u, voorzitter. Mevrouw Rooderkerk vroeg of de invoering van één doorstroomtoets kan worden gefaseerd. Een stelselverandering met één doorstroomtoets vergt tijd en zorgvuldigheid. Scholen moeten zich hier goed op kunnen voorbereiden, zonder daarna met opeenvolgende veranderingen te worden geconfronteerd. Daarom kan in het voorjaar van 2026 het politieke debat worden gevoerd, wanneer alle benodigde informatie is verzameld, dus de onderzoeken die nog moeten plaatsvinden et cetera, et cetera. Ondertussen werken we verder aan het doorontwikkelen van de toets op inhoud en functie. Ik heb de tijdlijn hier en daarover wil ik toch iets uit de doeken doen. Het gaat om een wetswijziging, dus het is wel degelijk ook een stelselwijziging. De beleidsmatige voorbereiding van dit traject loopt tot en met Q2 van komend jaar.

De voorzitter:
Voordat u verdergaat, stel ik voor dat we u eerst het blokje laten afronden. Dan weten we zeker dat alle vragen in dat onderdeel beantwoord zijn. Daarna sta ik interrupties toe. Vervolgt u uw beantwoording.

Staatssecretaris Becking:
Dank u wel, voorzitter. In Q2 vindt dus de voorbereiding op het departement plaats. In Q3 en Q4 van volgend jaar wordt het wetsvoorstel ontworpen. Dan gaat de wet in consultatie in Q1 van '27. Dan gaan we naar Raad van State in Q2 van '27. Dan dienen we het in Q3, Q4 van '27 in bij de Tweede Kamer. Behandeling in de Tweede Kamer: Q1 van 2028. Die snelheid heeft u natuurlijk voor een groot deel ook zelf in de hand, maar toch. Behandeling in de Eerste Kamer: Q2 van '28. Op 1 augustus 2028 zou de wet dan in werking kunnen treden. De eerste doorstroomtoets zal dan in februari 2029 zijn. De reden van de inwerkingtreding op 1 augustus 2028 is dat alle wetgeving in het onderwijs wordt ingevoerd per 1 januari of per 1 augustus. Dit is het snelste schema dat er ligt. We kunnen een heel klein beetje tijd winnen in de ambtelijke voorbereiding en wellicht in de snelheid waarmee de Kamer dit wenst te behandelen.

Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Moorman van GroenLinks-PvdA. Zij vroeg waarom het een stelselwijziging is. Als we één aanbieder van de doorstroomtoets willen invoeren, spreken we dus van een stelselwijziging. Er is namelijk een wetswijziging voor nodig om naar één aanbieder te gaan. De Wet doorstroomtoetsen po verankert nu een doorstroomtoetsstelsel met meerdere aanbieders.

Mevrouw Armut vroeg wat we op de korte termijn kunnen doen om de doorstroomtoets te verbeteren. Het CvTE doet onderzoek naar het functioneren van de doorstroomtoetsen. De inzichten die dat oplevert, worden ook gebruikt om toetsen voortdurend te verbeteren. Zo onderzoekt het CvTE de verschillen in prestaties tussen de papieren en de digitale versies. Dat kan ook bijdragen aan het versterken van de verglijkbaarheid van toetsen.

Mevrouw Rooderkerk vroeg hoe ik kijk naar de drie criteria voor de nieuwe doorstroomtoets, dus een toets zonder adaptieve variant, met één functie en waarin ook wereldkennis, schrijven en spreken worden getoetst. We werken aan de doorontwikkeling, vorm, functie en inhoud van de toets. We nemen bij alle onderdelen de wensen van uw Kamer daarin mee. Maar nogmaals, de evaluatie is daarbij wel echt belangrijk. Zoals u in het rapport van het CvTE heeft kunnen zien, zijn er nog keuzes te maken in de richting van één toets. Dat gaat dus ook over de keuze van wel of niet adaptief toetsen. Daarnaast zijn er ook keuzes op functie en inhoud nodig. Mevrouw Rooderkerk heeft die keuze al voor zichzelf gemaakt, maar ik wil eerst echt alle puzzelstukjes op tafel hebben. Wat wil het onderwijs zelf? Wat is het advies van de Onderwijsraad op de toetsing in een nieuw curriculum? Die komen ook voor de zomer van 2026. Dat is het moment voor een integrale afweging.

De heer Kisteman vroeg of er rekening wordt gehouden met scholen die een keuze tussen doorstroomtoetsen willen behouden. Komend voorjaar is er een peiling om te zien wat de wensen van de scholen zijn qua toetsenaanbod. Ook die informatie is nodig om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen over de scenario's van het CvTE. Met die informatie in de hand kan een weging plaatsvinden van de waarde van de verschillende keuzemogelijkheden ten opzichte van het belang van vergelijkbaarheid. Daar zit natuurlijk een spanningsveld.

Mevrouw Rooderkerk en mevrouw Armut vroegen hoe het staat met het schrappen van de dubbelfunctie van de doorstroomtoets, namelijk enerzijds een kwaliteitsoordeel door de inspectie en anderzijds een advies richting de leerling. Hoe zit het met het schrappen van die dubbelfunctie? Komende week, voor het kerstreces, ontvangt u van mij een brief over de ontwikkelingen in het toezicht op het funderend onderwijs en daarin kom ik ook terug op de uitvoering van de motie-Stoffer/Ceder die onderdeel is van de herziening van de onderzoekskaders.

De doorstroomtoets krijgt vanaf 2027 een minder prominente rol in de kwaliteitsborging van scholen. Daarover waren ook vragen. Een onvoldoende op de standaardleerresultaten leidt niet langer automatisch tot het eindoordeel "onvoldoende". Hiermee wordt de mogelijk perverse prikkel om op een verkeerde manier te sturen op de resultaten verminderd.

De heer Ergin — ik heb nog twee vragen, mevrouw de voorzitter — vroeg of wij de drie scenario's ook gaan testen op kosten en kansengelijkheid. De kosten van de scenario's worden de komende tijd in kaart gebracht, zodat we een zorgvuldig besluit kunnen nemen met ook de kosten in de hand. We kijken ook wat de scenario's betekenen voor leerlingen die bepaalde ondersteuning nodig hebben om te laten zien wat ze in hun mars hebben. Op die manier toetsen wij de kansengelijkheid. Daar gaan we dus ook scenario's voor bekijken. De impact van de doorstroomtoets houden we nauwlettend in de gaten. Dat doen we onder andere met de jaarlijkse DUO-monitor, die zicht geeft op het aantal bijstellingen en de doorstroom van leerlingen in het voortgezet onderwijs.

Mevrouw de voorzitter. Ten slotte in dit blokje vroeg mevrouw Raijer hoe ik ga voorkomen dat we in de toekomst opnieuw stappen gaan zetten die meer verwarring dan verbetering opleveren. Daarmee kom ik een beetje terug bij mijn introductie, waarin ik zei dat het belangrijk is dat we dat weloverwogen doen. Ik heb gezegd dat ik welwillend sta tegenover het toewerken naar één doorstroomtoets, maar dat we dat wel goed en zorgvuldig moeten doen. Daarom is het ook mijn voornemen om pas als die bouwstenen beschikbaar zijn, richting de zomer, daar een debat over te voeren. Belangrijke bouwstenen voor besluitvorming zijn een peiling over de wensen van het onderwijsveld en de Onderwijsraad voor de toetsing bij een nieuw curriculum, zoals ik al zei. Ook brengt het ministerie allerlei uitwerkingsvragen van een stelselwijziging in beeld, zoals de consequenties van de keuze voor één aanbieder van een toets, de financiële gevolgen en de uitvoerbaarheid ervan. Op die manier wil ik zorgvuldig zijn in het stappen zetten naar één doorstroomtoets, het goed doen en geen wiebelbeleid voeren, zoals hier zo mooi staat.

De voorzitter:
Dank u wel. Dat geeft in ieder geval aanleiding tot een vraag van de heer Boomsma. Ga uw gang.

De heer Boomsma (JA21):
Dank voor die uiteenzetting. Alleen, ik begrijp toch nog niet helemaal waarom al die verschillende stappen zo veel tijd zouden moeten kosten. Zijn er niet toch mogelijkheden om te versnellen? Zo ontzettend veel voorbereiding vergt het toch niet van scholen? Het zijn toetsen die gewoon de basale vaardigheden meten: rekenen en de Nederlandse taal. Zo staat dat ook in de wet. Alle scholen moeten kinderen leren rekenen en de Nederlandse taal leren, dus wat maakt het nou uit voor die scholen of ze in plaats van een keuze uit acht toetsen gewoon naar één toets gaan, die nog steeds diezelfde vaardigheden toetst?

Staatssecretaris Becking:
Nee, ik begrijp de strekking van de vraag heel goed. Alleen, we moeten een wetswijziging doorvoeren om naar één toets te gaan. Het zijn er nu meerdere, en dat vraagt om een wetswijzigingstraject. Ik heb geprobeerd dat uit de doeken te doen. We kunnen niet om de Raad van State heen en we kunnen niet om de behandeling in de Kamers heen. De wetsbehandeling kost dus eigenlijk gewoon de meeste tijd. Ik heb gezegd dat we wel extra kunnen versnellen op het beleid, ambtenaren kunnen harder werken en de Kamer kan sneller werken, maar ik kan dat proces verder natuurlijk niet zelf bepalen.

De heer Boomsma (JA21):
Nee, maar als je bijvoorbeeld een spoedadvies van de Raad van State vraagt, zou dat nog helpen? Ik denk dat er voldoende bereidheid is om …

Staatssecretaris Becking:
Ja. Excuus, mevrouw de voorzitter, voor de onderbreking. Ik heb ook gezegd dat we samen naar een balans moeten zoeken in hoe we dit zo snel mogelijk kunnen doen met inachtneming van de zorgvuldigheid, het inwinnen van de adviezen, die echt nog wel nodig zijn, denk ik. Wat kunnen we wel doen om dat te versnellen? De heer Boomsma suggereert een mogelijkheid. Laten we daarnaar kijken. Wat kan er wel?

Mevrouw Rooderkerk (D66):
De planning is al …

Staatssecretaris Becking:
De planning is al gevallen.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
… op de grond gevallen, dus dat belooft veel goeds.

De voorzitter:
Nou, dat is op zich ook een goed teken, want we hebben de afspraak dat we geen zaken meenemen en dat het gesproken woord in deze Kamer telt. Gaat u dus verder, met het papier op de grond.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ja, ik wilde het even aflezen, maar ik zal het uit mijn hoofd doen. Als ik het zo zie, is die planning best wel ruim. Ik snap ook wel dat dat zo is opgesteld omdat we best wel veel aan het doen zijn met elkaar. We zijn de vorm, inhoud en functie van die toets aan het aanpassen. Tegelijkertijd heb ik ook een beetje het idee dat daarom is gekozen voor een echt late ingangsdatum. Een wetswijziging hoeft geen vier jaar te kosten. Om een voorbeeldje te geven: de vorige was in 2020 klaar en is in 2023 ingevoerd. Nu zou het zelfs nog langer moeten duren, terwijl we feitelijk alleen maar terug moeten gaan naar de situatie van één toets. Zit daar ook geen versnellingsmogelijkheid in?

Staatssecretaris Becking:
Ik heb gezegd: laten we samen kijken waar de versnelling mogelijk is. Ik kan nog een keer schriftelijk proberen uit de doeken te doen waar die mogelijkheden eventueel zouden zitten, met hulp van eenieder. Ik probeer uit te stralen dat ik graag meedoe waar dat kan. Als het de wens van de meerderheid van de Kamer is om snel naar één doorstroomtoets te gaan, is die bereidheid er bij mij ook. Maar nogmaals, ik heb wel de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Veel dank. Die "het kan wél"-mentaliteit kan ik enorm waarderen.

Staatssecretaris Becking:
Ik zeg daar weleens vaker over: maar niet altijd.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ja, maar in dit geval denk ik ook dat we echt voor ogen moeten houden dat heel veel kinderen gewoon willen dat die kansen gelijk zijn. Als we toch zien dat een kind zo'n belangrijk moment in zijn leven op 12-jarige leeftijd heeft, vind ik de realiteit van een wetswijziging best wel cru en vind ik het best wel cru dat wij dan heel uitgebreid hier een proces met elkaar gaan vaststellen. Ik zou zeggen: kijk inderdaad waar het kan, en dan vooral door even die verschillende vorm, inhoud en functie en het proces waar we mee bezig zijn echt van elkaar te scheiden. En ik zou zeggen: als we echt sec dit wetsvoorstel zo snel mogelijk willen behandelen, zorg dan dat dat zo snel mogelijk ook gebeurt.

Staatssecretaris Becking:
Het is natuurlijk niet zo dat ik iets probeer te traineren of zo omdat het dan niet in het belang van het kind is. Het was de Kamer die kortgeleden deze wijzigingen voor meerdere toetsen heeft aangebracht. We hebben 'm nu één keer afgenomen in het huidige stelsel. Dat nog maar een keer gezegd zijnde: ja, ik wil graag meewerken om te kijken waar het wél kan.

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Ik wil ook de staatssecretaris danken dat hij in ieder geval wil kijken hoe we het zo snel mogelijk kunnen doen, want ik hoorde hem aan het begin van zijn betoog — later werd dat iets minder — zeggen: willen de scholen dit nou zelf wel? Dan wil ik er hem toch nog een keer op wijzen dat zowel de AOb als het CNV als de PO-Raad als de AVS, van de schoolleiders, dus eigenlijk heel breed in het hele scholenveld, zegt: voer het al in per '26/'27. Dat is dus komend schooljaar. Natuurlijk moet het kunnen, maar ik hoop ook wel dat de staatssecretaris niet alleen maar de roep van de Kamer hier hoort, maar ook de roep uit het veld, dat we dit echt heel snel weer gewoon teruggedraaid willen hebben naar één toets.

Staatssecretaris Becking:
Ja, ik heb dat natuurlijk ook gehoord vanuit het veld, net als de geluiden van de Kamer. Dat neem ik ook mee in het proces van wat we nog wel kunnen doen. Tegelijkertijd wil ik wel de evaluatie afwachten: het advies van de Onderwijsraad over hoe het moet met het nieuwe curriculum. In die context kan ik dat toezeggen natuurlijk.

De voorzitter:
Gaat u verder met uw tweede blokje.

Staatssecretaris Becking:
Voorzitter.

De voorzitter:
O, de heer Ergin heeft nog een vraag over het eerste blokje.

De heer Ergin (DENK):
Als ik zo luister naar de beantwoording van de staatssecretaris over het feit dat het zo lang moet duren voordat er één doorstroomtoets komt, hoor ik dat hij verwijst naar het wetgevingstraject hier in de Tweede Kamer. Maar in de verkenning lees ik toch echt dat er bijvoorbeeld naar wordt gekeken dat de aanbieders een erkenning hebben gekregen voor vier jaar en dat daar rekening mee wordt gehouden. Kan de staatssecretaris aangeven hoe het precies zit met die erkenning van die aanbieders voor vier jaar?

Staatssecretaris Becking:
Dat niet helemaal precies, maar dat zijn natuurlijk ook gewoon contracten: juridische afspraken met ontwikkelaars van toetsen. Dat zijn juridische trajecten. Dan kun je niet zomaar even een briefje sturen van: we ontbinden het contract. Dat werkt ook niet zo om die reden, hè. Het zijn ook gewoon marktpartijen waarmee we afspraken hebben gemaakt. Die zijn langjarig vastgelegd. Dat is wat ik daarmee bedoel.

De heer Ergin (DENK):
Zegt de staatssecretaris hiermee dat er in dit traject met de lange aanloop ook rekening wordt gehouden met de businesscases van de aanbieders?

Staatssecretaris Becking:
Ik denk niet dat we rekening houden met de businesscases, maar wel met de juridische afspraken die gemaakt zijn. Ook daarvoor geldt dat we zouden moeten kijken wat we daar kunnen versnellen of eerder mogelijk kunnen maken. Maar ik ben natuurlijk ook gewoon gebonden aan contractuele afspraken.

De voorzitter:
Kort en afrondend, meneer Ergin.

De heer Ergin (DENK):
Kan de staatssecretaris dan op z'n minst uitsluiten dat de lange aanloop naar het verminderen naar één doorstroomtoets is ingegeven door de gedachte om deze aanbieders — dat zijn bedrijven en bedrijven maken nu eenmaal winst — de ruimte te geven om nog winst te maken of om hun kosten eruit te halen? Heeft het dus louter, zoals ik de staatssecretaris dat hoor zeggen, een wetstechnische en eigenlijk een soort van procedurele reden? Kan de staatssecretaris bevestigen dat dit de hoofdzaak is en dat de positie van die aanbieders een bijzaak is?

Staatssecretaris Becking:
Ja, ik kan uitsluiten dat de businesscases van uitgevers en ontwikkelaars de hoofdreden zijn voor mijn betoog van zojuist. Dat kan ik bevestigen.

De voorzitter:
Heel kort, meneer Kisteman.

De heer Kisteman (VVD):
Heel kort, voorzitter. Als het onderwijsveld nu gewoon collectief voor één doorstroomtoets kiest, dan hoeven we die hele wet toch niet meer te behandelen?

Staatssecretaris Becking:
U bedoelt alle afnemers? Maar dan zitten we nog steeds aan de juridische verplichtingen vast, of begrijp ik het nu niet?

De heer Kisteman (VVD):
Maar dan hebben we toch gewoon één toets? Als het hele onderwijsveld, dat het volgens de mensen hier unaniem eens is, kiest voor één toets, dan zijn we klaar.

Staatssecretaris Becking:
Was dat een retorische vraag, voorzitter?

De voorzitter:
Dat ga ik niet voor u duiden. Het debat vindt tussen u beiden plaats. De heer Kisteman is weer gaan zitten. Ik wil ook door naar blokje twee.

Staatssecretaris Becking:
De heer Kisteman geeft aan …

De voorzitter:
De heer Kisteman oogt zeer tevreden. Mevrouw Rooderkerk, ik wil door naar blokje twee.

Staatssecretaris Becking:
Misschien toch een retorische vraag.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dit was wel een vraag die ik ook gesteld had, die niet was beantwoord en die wel bij dit blokje hoort, denk ik. Ik had gevraagd of er ook in gesprek wordt getreden met de scholen en schoolbesturen, om te zien of zij er zelf voor kunnen kiezen om één toets te gaan afnemen. Dit is wel een staaltje omdenken van de heer Kisteman, waar ik me dan toch bij aan wil sluiten.

Staatssecretaris Becking:
Ja, dat gesprek wordt natuurlijk gevoerd en dat zou in theorie ook kunnen, maar ik vermoed toch dat er ook scholen zijn die er wel belang aan hechten dat er verschillende toetsen zijn en die ook wel zullen willen blijven afnemen, vanwege bijvoorbeeld hun eigensoortige populatie of hun eigen richting. Er zijn allerlei redenen waarom die variëteit destijds door uw Kamer is ingevoerd.

De voorzitter:
Zeer kort, mevrouw Rooderkerk.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Zeer kort. Is hij wel bereid om dat gesprek met de schoolbesturen te voeren?

Staatssecretaris Becking:
Zeker.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank.

De voorzitter:
Gaat u verder met blokje twee.

Staatssecretaris Becking:
Blokje twee gaat over de onderadvisering. Hoe zit het sinds de doorstroomtoets met de onderadvisering en hoeveel kinderen krijgen na de toets een bijgesteld schooladvies, vroeg de heer Kisteman. Sinds de invoering van de doorstroomtoets en de maatregel bijstellen in 2023 krijgen ongeveer drie op de vier leerlingen die op de toets hoger scoren dan verwacht een bijgesteld schooladvies. Drie van de vier kinderen die hoger scoren, krijgen dus ook daadwerkelijk een bijgesteld schooladvies. Voor de invoering van deze maatregelen was dat een op de drie. Dat is dus een duidelijke vooruitgang. Voor meiden geldt bijvoorbeeld dat bij de laatste eindtoets in 2022 zo'n 8.500 meiden een bijgesteld schooladvies kregen. Na invoering van de doorstroomtoets waren dat er meer dan 21.000. Dat is dus ook een significante stijging. Cijfers van DUO laten zien dat de maatregel nog steeds nodig is. Dat ondersteun ik ook zeer, want sommige groepen leerlingen krijgen vaker te maken met onderschatting in hun voorlopige schooladvies. Het gaat om leerlingen uit gezinnen waar het financieel moeilijker gaat, leerlingen van het platteland, leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond en meiden; uw Kamer zei het ook allemaal al.

De heer Boomsma vroeg: hoe zit het met de onderadvisering bij leerlingen met een migratieachtergrond? Zonder de maatregel bijstellen, zoals die heet, zouden deze leerlingen ook in hun definitieve schooladvies vaak ondergeadviseerd worden. Na de laatste eindtoets in 2022 kregen 4.500 leerlingen met een niet-westerse achtergrond die waren onderschat een bijgesteld schooladvies. Na de eerste doorstroomtoets waren dat er 9.500. Dat is bijna meer dan een verdubbeling.

Mevrouw Armut vroeg: in hoeverre zouden we een verplichte bijstelling van het advies moeten heroverwegen of minder verplicht moeten maken? Als het gewicht van de doorstroomtoets in het schooladvies wordt verlicht zonder dat het schooladvies breder wordt, kan dit leiden tot ongelijkere kansen in de overgang van p.o. naar vo. Ik noemde in reactie op de heer Kisteman het voorbeeld van bijgestelde adviezen voor meisjes.

De heer Ergin vroeg: wat doet u met de signalen dat groepen kinderen structureel een lager advies krijgen? De maatregel bijstellen schooladvies is het belangrijkste middel in het tegengaan van onderadvisering. Die werkt, heb ik net uit de doeken gedaan. Sinds de invoering krijgen veel meer leerlingen een advies dat past bij hun vaardigheden, die ze op de toets hebben laten zien. Daarnaast monitoren we jaarlijks de cijfers van schooladvisering en laten we in 2026 verdiepend onderzoek doen naar de oorzaken van de onderadvisering. We hebben dus ook behoefte aan onderzoek: waardoor ontstaat onderadvisering, terwijl het beter gaat sinds het invoeren van de maatregel bijstellen schooladvies? We ondersteunen scholen en leerkrachten ook bij de schooladviesprocedure, bijvoorbeeld met de Handreiking schooladvisering en andere laagdrempelige tools. Zo wordt naar aanleiding van de motie-Van Baarle momenteel een gratis digitaal instrument ontwikkeld waarmee leerkrachten op onbewuste bias kunnen testen.

Mevrouw Rooderkerk vroeg hoe het staat met de motie om het gewicht van de doorstroomtoets bij het schooladvies te verlagen. Op dit moment verkennen we hoe kinderen aan het einde van de basisschool een breder schooladvies kunnen krijgen, zodat zij later, in de middelbareschooltijd, een keuze kunnen maken voor een zo nodig smallere, definitieve richting. We zijn met een verkenning bezig, zoals door uw Kamer in de motie-Rooderkerk is verzocht. Hierover voert OCW nu het gesprek met onder andere de sectorraden en Ouders & Onderwijs. In het voorjaar van 2026 doet het dat ook met scholen en andere betrokkenen. Uw Kamer ontvangt voor de zomer van 2026 een update over deze verkenning en daarmee over de uitvoering van deze motie.

De heer Ergin vroeg hoe het kan dat scholen nooit bijstellen. Als een leerling bij de toets laat zien meer uitdaging aan te kunnen, dan is het in principe verplicht om het schooladvies bij te stellen. De heer Boomsma sprak daar ook al over. Scholen mogen ervoor kiezen om niet bij te stellen als dat in het belang is van de individuele leerling. Dat moet dan wel goed gemotiveerd worden. Sinds de invoering van de maatregel krijgen heel veel leerlingen die een onderadvies hebben gekregen, uiteindelijk een bijgesteld schooladvies. Het probleem van onderadvisering is daarmee nog niet opgelost, wat mij natuurlijk ook een doorn in het oog is, maar wel al voor een groot deel gecorrigeerd. Bij de laatste eindtoets in 2022 waren er ruim 2.300 scholen die leerlingen hadden die wél beter hadden gepresteerd op de toets, maar voor wie geen enkel advies werd bijgesteld. Na de start van de doorstroomtoets waren dat er nog maar 366.

De voorzitter:
Bent u aan het einde van dit blokje gekomen?

Staatssecretaris Becking:
Ik heb nog vier vragen.

De voorzitter:
Dan mag u die afronden.

Staatssecretaris Becking:
Dank u.

Mevrouw Beckerman vroeg hoe het staat met het onderzoek naar een zelfstandig toetsadvies voor het praktijkonderwijs. Dat onderzoek wordt momenteel afgerond. We voeren daar nog gesprekken over met onder andere de Sectorraad Praktijkonderwijs om te kijken hoe we daarmee om kunnen gaan. We zullen de Kamer hier zo spoedig mogelijk over informeren.

De heer Boomsma vroeg: hoe verklaart de staatssecretaris dat de ankeropgaven niet voldoende waren om de verschillen tussen toetsen te verklaren? Een stelsel met meerdere toetsen zorgt voor verschillen. Dat komt door een samenspel van meerdere factoren die tegelijkertijd invloed hebben. Ik noem bijvoorbeeld de voorkeur van bepaalde scholen voor bepaalde toetsen of een verschil in de omstandigheden waarin de toetsen worden gemaakt. Dat kan bijna nooit voor honderd procent tot eenzelfde soort resultaten leiden. Dat is, denk ik, onmogelijk. Doordat die factoren zich tegelijkertijd voordoen, kunnen ze ook niet los van elkaar worden onderzocht. Als kwaliteitsbewaker doet het CvTE daarom doorlopend onderzoek naar het functioneren van de doorstroomtoets en voert het op basis daarvan steeds veranderingen door.

De heer Boomsma vroeg ook of het voor de uitkomst uitmaakt welke toets een leerling maakt. Dat is waar het CvTE momenteel onderzoek naar doet. Dit is onderdeel van het onderzoeksprogramma en doorlopend onderzoek. Begin 2026 verschijnt daar een eerste rapportage over.

Ten slotte nog een vraag van JA21. "De resultaten zijn niet vergelijkbaar, maar u zegt van wel. Hoe kan dat nou?" In het huidige stelsel kunnen scholen kiezen voor de toets die het beste past bij hun leerlingenpopulatie en hun onderwijsvisie. Zo kunnen leerlingen bij de toets zo goed mogelijk laten zien wat zij in hun mars hebben. Het CvTE zorgt ervoor dat de toetsen zo goed mogelijk met elkaar vergelijkbaar zijn en dat een leerling dus grosso modo dezelfde resultaten laat zien, ongeacht de toets die wordt gemaakt. Daar ziet het CvTE op toe. Het zorgt voor een zo groot mogelijke vergelijkbaarheid van die toetsen. Dat is ook onderdeel van hun onderzoeksagenda. Nogmaals, begin 2026 verschijnt daarover een eerste rapportage.

Dat was het tweede blokje, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn wij toegekomen aan de interrupties. Ik ga de leden nogmaals verzoeken om die gelet op de tijd heel kort en bondig te houden. Meneer Boomsma, gaat uw gang.

De heer Boomsma (JA21):
Dank voor de beantwoording. De staatssecretaris geeft aan dat nu in drie van de vier gevallen het advies door de toets naar boven wordt bijgesteld. Maar de vraag of dat verstandig is, kun je toch eigenlijk pas goed beantwoorden als je ook weet in hoeverre dat later niet alsnog leidt tot een wijziging van het schoolniveau? Zijn daar gegevens over? Ik heb namelijk ook berichten gezien dat dit juist leidt tot extra "afstromen", om dat woord toch maar weer te gebruiken.

Staatssecretaris Becking:
Het gaat er natuurlijk in de kern om dat, als je aan het eind van je school komt, er een passend advies van de school komt. Je gaat er dan van uit dat dat een weloverwogen advies is, hè. In het merendeel van de gevallen is dat ook het geval. Dan krijg je nog die doorstroomtoets als een soort objectief criterium. Daarmee kan je kijken of kinderen niet een te laag advies hebben gekregen. Kan dat nog hoger worden? Dat hoeft niet per se, als dat niet in het belang van het kind is. Dan heb je toch een redelijk afgewogen stelsel van de leraar of leraren die daar een advies over geven, en een toets die wordt gemaakt? Met die twee tezamen krijg je dan een advies voor je verdere schoolloopbaan. En u zei het zelf al in uw bijdrage: als later blijkt dat je dan toch niet helemaal op de goede plek zit, kan je natuurlijk altijd nog iets anders gaan doen: switchen, een ander type kiezen, een ander niveau kiezen. Dat is mijn antwoord.

De heer Boomsma (JA21):
Maar wordt er wel gemonitord in hoeverre dat niet leidt tot overadvisering? Dat is toch uiteindelijk ook onwenselijk. En het zou toch heel goed kunnen dat dit juist weer zou hebben geleid tot overadvisering?

Staatssecretaris Becking:
Dat verwacht ik niet, want het blijft natuurlijk een combinatie van twee adviezen: dat van de leraren van de school en uiteindelijk die objectieve toets. Ik denk dat overadvisering veel minder zal voorkomen, maar daarvoor geldt natuurlijk hetzelfde als voor onderadvisering.

Mevrouw Armut (CDA):
Ik sluit aan bij de vraag die de heer Boomsma stelt. Ik denk dat het heel goed is dat er wordt bijgesteld op een manier waarop kinderen uiteindelijk niet worden onderschat en ze op het juiste niveau terechtkomen, dat dan vaak ook een hoger niveau is. Maar ons bereikten die signalen ook: dat er ook gevallen zijn waarin leerlingen niet meer instromen in het praktijkonderwijs, terwijl ze daar eigenlijk wel op de juiste plaats zouden zijn. Herkent de staatssecretaris die verhalen? Heeft hij een beeld van hoe we daar iets aan zouden kunnen doen?

Staatssecretaris Becking:
Ik herken dat beeld wel, want ik ben zelf niet zo lang geleden op bezoek geweest bij de praktijkschool bij mij om de hoek en daar heb ik dit ook gehoord. We zijn bezig om te kijken wat we daar wel mee kunnen. Ik heb niet de precieze tijdlijn daarvan voor de geest, maar daar wordt serieus naar gekeken.

Mevrouw Armut (CDA):
Dank. Ik hoorde de staatssecretaris een paar keer verwijzen naar een brief die in 2026 komt. Is dat iets wat daarin meegenomen zou kunnen worden?

Staatssecretaris Becking:
Als ik niet iets doms zeg, dan zeg ik: ja.

De voorzitter:
De staatssecretaris zegt ja. De appreciatie daarvan laten we achterwege. Mevrouw Rooderkerk.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Ten aanzien van de onderadvisering van meisjes: hoor ik de staatssecretaris zeggen dat die verplichte bijstelling ervoor zorgt dat ze vaker een hoger of passender advies krijgen? Als ik kijk naar het onderzoek van DUO, dan staat daarin dat het verschil eigenlijk niet noemenswaardig is, dat leraren daadwerkelijk ervoor kiezen om meisjes een beter advies te geven.

Staatssecretaris Becking:
Dat kan ik niet helemaal zo reproduceren. Ik zal daar even op terugkomen in tweede termijn. Ik kan nu niet meteen reproduceren wat DUO precies gezegd heeft, of de cijfers van OCW. Daar moet ik heel even over vragen.

De voorzitter:
Heel kort.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Veel dank. En wellicht daarin ook dit mee te nemen, want uit het onderzoek blijkt dat het verschil tussen jongens en meisjes uiteindelijk maar voor 0,1 procentpunt wordt aangepast. Dat is dus heel weinig; dat heeft niet zo veel effect. Dus als het onderzoek komt naar wat de oorzaak is van die onderadvisering van meisjes, kan de staatssecretaris dan wellicht dit daarbij meenemen?

Staatssecretaris Becking:
Dat kan zeker. Ja hoor, dat zeg ik toe.

De voorzitter:
Gaat u verder met blokje drie, met de titel "overig".

Staatssecretaris Becking:
Het blokje overig, dank u wel, mevrouw de voorzitter. Mevrouw Rooderkerk vroeg: gaat de staatssecretaris met de schoolbesturen in gesprek? Ik dacht dat ik daar al op had geantwoord. Dat wil ik doen, maar het staat scholen natuurlijk vrij om zelfstandig georganiseerd te kiezen voor dezelfde doorstroomtoets. Dat is uiteindelijk aan de scholen zelf.

De heer Ergin vroeg: hoeveel scholen weigerden met de doorstroomtoets te werken? Voor de afname in februari '26 zijn er geen signalen dat er scholen zijn die de doorstroomtoets niet gaan afnemen; dus voor komende februari. Bij de afgelopen afname waren er vier scholen die in eerste instantie de toets niet wilden afnemen, maar na het opleggen van een spoedaanwijzing hebben ze dat alsnog gedaan. Dat was het blokje overig, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn wij toegekomen aan ... Een vraag van de heer Ergin, die met gezwinde spoed naar de microfoon loopt. Ga uw gang.

De heer Ergin (DENK):
Mijn vraag gaat nog over het vorige blokje.

De voorzitter:
Dat blokje is voorbij.

De heer Ergin (DENK):
Ja, maar …

De voorzitter:
Nee, hoor. Stelt u uw vraag.

De heer Ergin (DENK):
Fijn dat u zo coulant bent en rekening houdt met mij.

Mijn vraag gaat over die 366 nulbijstellers. We weten dat dat voor een deel te maken heeft met de schoolomvang, maar in de monitor wordt aangegeven dat het ook te maken kan hebben met de schoolcultuur en de keuzes die de school maakt. Daarom wil ik de staatssecretaris vragen of hij een idee heeft van hoeveel van die 366 scholen daadwerkelijk vanwege beleid nul bijstellingen hebben en hoeveel van die 366 scholen geen bijstellingen hebben omdat het bijvoorbeeld gaat om een kleine school of omdat daar een andere logische verklaring voor is.

Staatssecretaris Becking:
Daar wil ik heel graag even kort op terugkomen in de tweede termijn.

De voorzitter:
Dat snap ik.

Dan gaan wij nu wel door met de tweede termijn van de Kamer. Ik nodig graag mevrouw Rooderkerk uit voor haar bijdrage namens de fractie van D66.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Ook dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording en de welwillendheid, niet alleen ten aanzien van die ene toets, maar ook om te kijken of het sneller kan. Dat hoor ik ook vanuit de Kamer. Ik vind het heel mooi om te zien dat er samenwerking is om ervoor te zorgen dat kinderen op korte termijn niet te maken krijgen met ongelijke kansen door die acht verschillende toetsen.

Ik ga nu snel twee moties voorlezen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de huidige doorstroomtoets met verschillende toetsaanbieders ervoor zorgt dat de kans op een hoger schooladvies afhangt van de gekozen toetsaanbieder;

constaterende dat de regering een tijdlijn heeft gedeeld waarbij de nieuwe doorstroomtoets met één toetsaanbieder pas in schooljaar 2029-2030 ingevoerd wordt;

overwegende dat de PO-Raad, AOb, CNV, AVS en FvOv al in 2027 naar één aanbieder willen, omdat zij het onwenselijk vinden om nog vier jaar te experimenteren met de onderwijskansen van kinderen;

verzoekt de regering alles op alles te zetten om in 2027 naar één doorstroomtoetsaanbieder te gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rooderkerk, Beckerman, Moorman, Ergin en Boomsma.

Zij krijgt nr. 860 (31293).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat steeds minder leerlingen een gesprek kunnen voeren en hun gedachten en gevoelens onder woorden kunnen brengen;

constaterende dat uit onderzoek van de inspectie blijkt dat de voornaamste reden daarvoor een gebrek aan prioriteit is voor taalvaardigheid, omdat gesprekken voeren nauwelijks wordt getoetst en geen rol speelt in inspectiebeoordelingen;

overwegende dat de doorstroomtoets de nadruk legt op begrijpend lezen en verhaalsommen en daardoor schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid verdrukt;

overwegende dat spreekvaardigheid de basis is voor sociale ontwikkeling, schoolsucces en verdere taalontwikkeling;

verzoekt de regering te bezien hoe spreekvaardigheid meer aandacht kan krijgen in het onderwijs, bijvoorbeeld door het te borgen in eindtoetsing en/of inspectiebeoordelingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rooderkerk.

Zij krijgt nr. 861 (31293).

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn wij toegekomen aan mevrouw Moorman voor haar bijdrage in tweede termijn namens de fractie van GroenLinks-PvdA.

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, dank u wel. Ook mijn dank aan de staatssecretaris voor zijn bereidheid om te kijken hoe we het kunnen versnellen.

Voorzitter. U zei al dat het hier over de doorstroomtoets gaat, maar ik vind toch echt dat het hier ook gaat over het vroege selectiemoment, want anders was die hele toets geen probleem geweest. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat brede brugklassen en een later selectiemoment aantoonbaar bijdragen aan het vergroten van kansengelijkheid;

constaterende dat door al op 11-jarige leeftijd te selecteren niet alle leerlingen het onderwijs volgen dat bij hun capaciteiten past, wat slecht is voor de leerling en uiteindelijk ook voor de Nederlandse economie;

overwegende dat per 2026 de subsidie voor brede brugklassen wordt geschrapt, die was bedoeld om scholen bij te staan in de kosten voor het opzetten van een brede brugklas;

verzoekt de regering om middelen te zoeken op de OCW-begroting om de bezuiniging op de bredebrugklassubsidie terug te draaien zonder negatieve gevolgen voor andere beleidsdoelen en anders een alternatieve dekking te vinden, bijvoorbeeld door de invoering van een digitaledienstenbelasting voor grote techbedrijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Moorman.

Zij krijgt nr. 862 (31293).

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:
U heeft nog een vraag, maar ik ga geen debat over vroege selectie toestaan. Eén verhelderende vraag over de ingediende motie.

De heer Kisteman (VVD):
Als het ministerie geen dekking kan vinden, trekt mevrouw Moorman deze ongedekte motie dan in?

Mevrouw Moorman (GroenLinks-PvdA):
De heer Kisteman heeft helemaal niet geluisterd. Ik heb namelijk gezegd dat er dekking kan worden gevonden ofwel in de OCW-begroting, bijvoorbeeld omdat er een onderbesteding is, dan wel door een belasting in te voeren op grote techbedrijven. Dat heet een gedekte motie. Dat is namelijk gewoon een manier waarop je het kan betalen.

De voorzitter:
Nee, dit gaan we niet doen, meneer Kisteman. U mag geen dingen vanuit de zaal roepen.

De heer Ergin namens de fractie van DENK, voor zijn bijdrage in tweede termijn.

De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb één vraag en twee moties. De eerste vraag gaat over de uitspraak van de staatssecretaris dat scholen niet kunnen afzien van bijstellen, tenzij zij dat heel goed motiveren. Dat lijkt me heel logisch. Alleen kwam dan wel bij mij de vraag op: wat nou als de ouders het daar niet mee eens zijn? Wat kunnen die ouders en kinderen doen als ze het niet eens zijn met de onderbouwing van het niet bijstellen?

Voorzitter. De moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit de monitor blijkt dat er nog steeds nulbijstellers zijn als het gaat om de doorstroomtoets;

overwegende dat deze groep niet uitsluitend kan worden verklaard door kleine leerlingaantallen en mogelijk samenhangt met structurele factoren zoals schoolcultuur, adviesnormen of professionele terughoudendheid;

verzoekt de regering de monitor doorstroomtoets uit te breiden met een verdiepende analyse over deze nulbijstellers, waarin de mogelijke oorzaken, de ontwikkeling over meerdere jaren en eventuele regionale verschillen inzichtelijk worden gemaakt, en de Kamer hierover te informeren voor het volgende monitorjaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.

Zij krijgt nr. 863 (31293).

De heer Ergin (DENK):
De tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de invoering van een landelijke doorstroomtoets volgens de verkenning pas in 2029-2030 wordt voorzien;

overwegende dat huidige toetsaanbieders een erkenning voor vier jaar hebben, maar dat deze erkenning niet onlosmakelijk verbonden is met hun subsidiëring en geen doorslaggevende factor mag zijn bij stelselkeuzes;

spreekt uit dat erkenningstermijnen van aanbieders geen reden mogen zijn om de invoering van één doorstroomtoets uit te stellen;

verzoekt de regering te verduidelijken dat de voorgestelde invoeringsdatum volledig onafhankelijk is van lopende erkenningen van toetsaanbieders,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.

Zij krijgt nr. 864 (31293).

Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Kisteman namens de fractie van de VVD.

De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ik wil de staatssecretaris bedanken voor de beantwoording. We gaan nu een stelselwijziging doorvoeren zonder een grondige evaluatie. Ik hoop dat dat voor deze nieuwe commissie voor Onderwijs niet de standaard gaat worden, maar dat wij eerst evalueren en dan pas aanpassingen doen.

Met betrekking tot de motie van mevrouw Rooderkerk zeg ik het volgende. Het onderwijsveld kan nu gewoon voor één doorstroomtoets kiezen. Daar hoeft het niet op te wachten. Ga ermee bezig. Dat scheelt heel veel tijd.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Boomsma namens de fractie van JA21.

De heer Boomsma (JA21):
Dank. Dank ook voor de beantwoording. Ik heb geen motie, maar nog wel een vraag. De staatssecretaris gaf aan: het gaat om vorm, functie en inhoud. We hebben het er veel over gehad dat we naar één aanbieder van de centrale doorstroomtoets zouden moeten gaan. Dat vergt een wetswijziging. Alleen, als je de inhoud zou willen aanpassen, dus als je die wil uitbreiden van Nederlands en rekenen, wat het nu is, naar andere dingen, dan zou dat toch zeker een andere wetswijziging vergen? Dat moet dan ook wettelijk worden aangepast, als ik het goed begrijp. Is de inzet nu om dat alle twee tegelijk te doen in één nieuw wetsvoorstel of om dat te faseren? Ik denk eigenlijk dat je beter kunt faseren, dat je nu beter zo snel mogelijk naar die ene centrale aanbieder toe moet, dat je die wetswijziging moet doorvoeren en dat je op een ander moment moet bepalen wat je daar verder precies bij betrekt. Kan de staatssecretaris dat verduidelijken?

Ik had in mijn bijdrage ook verwezen naar een nieuw onderzoek van de econoom Thomas van Huizen. Ik denk dat het heel goed is om daar kennis van te nemen, omdat het eigenlijk een ander licht werpt op de grote problematiek van onderadvisering. Ik zou adviseren om dat gewoon goed te bestuderen en daar misschien een keer op terug te komen.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we aan het einde gekomen van deze tweede termijn van de Kamer. De staatssecretaris heeft aangegeven zes tot zeven minuten nodig te hebben om de appreciatie en de beantwoording voor te bereiden, dus ik schors voor zes tot zeven minuten.

De vergadering wordt van 22.38 uur tot 22.43 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het debat over het onderzoek naar doorstroomtoetsen. Wij zijn toegekomen aan de beantwoording van de vragen en de appreciatie van de ingediende moties. Ik geef daartoe graag het woord aan de staatssecretaris. Gaat uw gang.

Staatssecretaris Becking:
Dank u wel. Mevrouw Rooderkerk vroeg: hoe verklaart de staatssecretaris dat meiden na de doorstroomtoets in het definitieve advies nog steeds achterblijven en wat doet hij daaraan? De meeste ondergeadviseerde meiden krijgen door de maatregel bijstellen een bijgesteld advies als ze de toets beter maken. Toch blijven sommige meiden nog achter in het definitieve schooladvies, terwijl jongens en meiden door de jaren heen vergelijkbaar op de toets scoren. Dat het definitieve advies niet gelijk is, kan verschillende oorzaken hebben. Niet alle meiden die onderschat zijn, krijgen een bijgesteld advies, of hun advies wordt maar deels bijgesteld. Mogelijk spelen ook nog andere zaken mee, zoals overadvisering van jongens — dat kwam ook aan de orde — of motivatie voor de toets. Ik ben met DUO in gesprek om een vervolgonderzoek uit te zetten. Ik ga in 2026 verdiepend onderzoek doen naar de oorzaken van onderadvisering. Dat had ik ook al gezegd.

De heer Boomsma vroeg naar faseren en verduidelijken. Ik ben dat met de heer Boomsma eens. Dat doe ik ook, en daarom voer ik voor de zomer van 2026 een politiek debat over de vorm van de toets. Daarnaast blijf ik werken aan de functie en de inhoud. Dus de fasering zit er eigenlijk al in.

Dan kom ik bij de appreciatie van de moties. De motie-Rooderkerk c.s. op stuk nr. 860 is ontijdig. Ik heb gezegd: ik doe er alles aan. De motie is ontijdig totdat mijn brief er is voor de zomer.

De voorzitter:
Dan kijk ik naar de indieners. Het is aan de indieners om daar vervolgens een besluit over te nemen. Mevrouw Rooderkerk.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Een motie die vraagt om versnelling ontijdig noemen; daar zit wel iets ironisch in. Ik heb in het debat gehoord dat de staatssecretaris het een goed idee vindt om te kijken hoe we dit zo snel mogelijk kunnen doen. Hij heeft ook toegezegd dat hij met een brief komt over wat een nog sneller tijdpad kan zijn. Als hij hem zo leest dat wij zo snel mogelijk op die nieuwe, die ene doorstroomtoets over willen en dat hij dus zijn best doet om dat tijdspad aan ons te schetsen, zou hij hem dan wel een positief oordeel kunnen geven?

Staatssecretaris Becking:
Ik dacht niet dat ik een brief heb toegezegd over hoe ik het ga versnellen, want ik heb juist gewezen op de doorlooptijd die gewoon noodzakelijk en nodig is. Ik heb gezegd dat ik daarbinnen mijn uiterste best zal doen om dat zo snel mogelijk te laten verlopen. Daar heb ik ook uw Kamer voor nodig, daar heb ik de ambtenaren voor nodig, maar dat heb ik uit de doeken gedaan. Zo snel als ik kan, wil ik het doen en kan ik het doen, maar alles op alles zetten om in 2027 naar één aanbieder te gaan — ik heb dat uit de doeken gedaan — dat gaat gewoon niet lukken. Dus, zo snel mogelijk alles op alles zetten: ja. Daarom geef ik ook het oordeel ontijdig.

De voorzitter:
Heel, heel kort.

Mevrouw Rooderkerk (D66):
Volgens mij zit het verschil erin dat in de tijdlijn die nu is gepresenteerd het hele proces wordt meegenomen: vorm, functie en inhoud. Wat deze motie vraagt, is om het los te knippen. Zorg gewoon voor de wet die alleen gaat over terug naar één aanbieder. Ik kan me voorstellen dat dat wel degelijk voor meer tempo kan zorgen, dus ik hoop dat hij op die manier aan de slag wil gaan.

Staatssecretaris Becking:
Ik vind het toch ingewikkeld om dat nu, op deze manier, hier even zo uit elkaar te halen voor een heel wetgevingstraject. Ik vind dat toch ingewikkeld. Als ik het kan verwerken en mee kan nemen in de brief die eraan komt, dan is mijn appreciatie "ontijdig", anders moet ik de motie toch ontraden.

De voorzitter:
Dan is het aan de indieners wat zij met deze motie gaan doen. Dan geef ik het woord aan de heer Boomsma voor één vraag.

De heer Boomsma (JA21):
Ik denk dat het wel verstandig is om dat toch op te splitsen en eerst de wetswijziging voor te bereiden die puur ziet op die ene aanbieder, omdat dat veel sneller is en eenvoudiger dan als je ook de hele discussie hebt over wat je precies gaat toetsen. Ik zou de staatssecretaris willen oproepen om daarmee aan de slag te gaan.

Staatssecretaris Becking:
Ik begrijp de vraag. Alleen, "die ene toetsaanbieder" is de wet. Dat is geregeld in de wet. Dus als wij daar iets anders willen, dan moet er een wetswijziging komen en dan kom ik weer terug op mijn hele procesuiteenzetting.

De voorzitter:
Daarmee krijgt de motie als hij wordt ingediend de appreciatie ontraden. Dit geldt voor de motie op stuk nr. 860. Dan de motie op stuk nr. 861.

Staatssecretaris Becking:
De motie op stuk nr. 861 krijgt oordeel Kamer.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 861 krijgt oordeel Kamer.

Staatssecretaris Becking:
De motie op stuk nr. 862 wordt ontraden, want er is geen dekking voor.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 862 wordt ontraden.

Staatssecretaris Becking:
De motie op stuk nr. 863 krijgt oordeel Kamer.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 863 krijgt oordeel Kamer.

Staatssecretaris Becking:
De motie op stuk nr. 864 krijgt oordeel Kamer. En dat was het, voorzitter.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 864 krijgt ook oordeel Kamer.

Dan zijn wij aan het einde gekomen van dit debat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
We gaan aanstaande dinsdag stemmen over de ingediende moties. Ik wil de leden van de Kamer bedanken voor hun bijdrage. Ik wil de staatssecretaris bedanken. Ik wil de medewerkers in dit huis vriendelijk bedanken en ik wens iedereen wel thuis. Morgen gezond weer op. Ik sluit de vergadering.