Bevindingen uitspraak kort geding over verbod fossiele reclame Den Haag
Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Brief regering
Nummer: 2025D52417, datum: 2025-12-16, bijgewerkt: 2025-12-16 13:36, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 32813 -1548 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid.
Onderdeel van zaak 2025Z22147:
- Indiener: S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
- 2025-12-17 13:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2026-01-20 17:00: Procedurevergadering Klimaat en Groene Groei (Procedurevergadering), vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
Preview document (🔗 origineel)
Geachte Voorzitter,
Tijdens het plenair debat inzake de begroting van het ministerie van
KGG op 2 juli jl. is naar aanleiding van vragen van het lid Teunissen
toegezegd te bekijken of de rechterlijke uitspraak over het Haagse
verbod op fossiele reclame tot nieuwe inzichten leidt voor een eventueel
nationaal verbod op fossiele reclame. Hierbij wordt u geïnformeerd over
de bevindingen.
Conform de toezegging is de betreffende uitspraak bestudeerd. Daarnaast
zijn ook de openbare stukken die ten grondslag liggen aan het verbod
bekeken en is er op ambtelijk niveau contact geweest met de gemeente Den
Haag over de inhoud van het gemeentelijke verbod.
Alles overziende, geeft de bewuste rechterlijke uitspraak in kort geding het kabinet onvoldoende aanleiding om terug te komen op het eerder ingenomen standpunt dat een nationaal verbod niet per definitie onmogelijk is, maar dat zich nog diverse juridische uitdagingen en onzekerheden voordoen die invoering op afzienbare termijn niet opportuun maken.1 Daarnaast lijkt de wijze waarop de gemeente Den Haag het verbod heeft vormgegeven niet goed aan te sluiten bij de beleidsinhoudelijke overwegingen bij een eventueel nationaal verbod die het kabinet eerder met de Kamer heeft gedeeld.2
Achtergronden rechterlijk oordeel
De rechterlijke uitspraak heeft betrekking op het lokale reclameverbod dat de gemeente Den Haag eerder dit jaar heeft ingesteld voor bepaalde fossiele producten en diensten in de fysieke openbare ruimte.3 Dit verbod betreft een wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Daarin wordt onder fossiele reclame verstaan: reclame over de producten en diensten fossiele brandstoffen, vliegvakanties, vliegtickets, grijze stroomcontracten, gascontracten, cruisereizen of auto’s met een fossiele of hybride brandstofmotor. Fossiele reclame volgens deze definitie die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats is verboden, tenzij het gaat om:
bedrijfsnamen, bedrijfslogo’s en reclame aan of in de directe nabijheid van het pand waar de activiteiten plaatsvinden waar de reclame betrekking op heeft;
wegwijzers op bedrijventerreinen.
De voorzieningenrechter is door de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen (ANVR) en reisorganisator Touristik Union International (TUI) gevraagd een oordeel te geven over de verschillende bezwaren die deze organisaties hebben aangevoerd tegen het verbod. De kort geding rechter deelt deze bezwaren niet. De rechter acht onder andere de definitie van fossiele reclame in de APV van Den Haag voldoende duidelijk. Waar het gaat om mogelijke strijdigheid met het principe van vrij verkeer van goederen van de EU en de vrijheid van meningsuiting van het EVRM, acht de rechter onder meer van belang dat de gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt, respectievelijk heeft onderbouwd, dat het verbod een bijdrage kan leveren aan een openbaar belang en een legitiem doel, zodanig dat dit een inbreuk op het vrij verkeer van goederen (EU-recht) en op de vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) kan rechtvaardigen. De gemeente had onder andere als argumentatie voor het verbod aangevoerd dat het doel van het verbod is tot vermindering van het gebruik van fossiele brandstoffen te komen om op die manier een bijdrage te leveren aan het algemeen belang van het halen van de klimaatdoelstellingen en het beschermen van de gezondheid en het milieu. De slotsom van de voorzieningenrechter is dat het reclameverbod niet onmiskenbaar onverbindend is.4 Het reclameverbod blijft dus vooralsnog5 van kracht.
Implicaties voor een eventueel nationaal verbod
De rechterlijke uitspraak in deze zaak heeft in juridische zin geen directe consequenties voor een eventueel nationaal verbod op fossiele reclames, omdat de randvoorwaarden voor een nationaal verbod hierdoor niet zijn veranderd. Wel biedt de zaak inzicht in een aantal aandachtspunten voor een eventueel nationaal reclameverbod. De uitspraak van de voorzieningenrechter dat de definitie van fossiele reclame in de APV voldoende duidelijk is, onderstreept het belang van een duidelijke definitie en afbakening. Ook een eventueel nationaal verbod zal nauwkeurig afgebakend moeten zijn wat betreft de vormen van reclame (zoals online uitingen of reclame via gedrukte media) en de producten en/of diensten. Dat vereist een duidelijke maatstaf of grenswaarde van wat wel of niet als fossiel beschouwd moet worden.
Daarnaast blijft voor een eventueel nationaal reclameverbod een robuuste en daarop toegespitste onderbouwing nodig. Een degelijke onderbouwing is noodzakelijk om aannemelijk te maken dat het verbod zal leiden tot minder consumptie van de eronder vallende producten of diensten, waardoor de uitstoot van broeikasgasemissies vermindert en zo een bijdrage kan worden geleverd aan het beschermen van de gezondheid van de mens en het milieu en het tegengaan van klimaatverandering. Tot slot zal een nationaal verbod, afhankelijk van de reikwijdte, aan meer juridische randvoorwaarden moeten worden getoetst dan waaraan het lokale verbod in de kort geding uitspraak is getoetst. Zo zal ook gekeken moeten worden naar het vrij verrichten van diensten en de dienstenrichtlijn, een element dat in de uitspraak in kort geding niet aan bod is gekomen. Deze juridische uitdagingen en onzekerheden maken de invoering op afzienbare termijn niet opportuun.
Inhoudelijke aspecten
Uit het raadsbesluit van de gemeente Den Haag dat ten grondslag ligt aan het lokale verbod6 blijkt dat het doel van deze maatregel is om CO2-uitstoot, gezondheidsschade en milieuschade te voorkomen. Reclame heeft echter geen rechtstreeks verband met deze beoogde effecten, er zal altijd een gedragsverandering bij burgers en bedrijven voor nodig zijn. In het wetenschappelijk advies “Een verbod op fossiele reclame essentieel, maar niet voldoende”7 dat destijds op verzoek van de Kamer is opgesteld wordt aangegeven dat een reclameverbod op zichzelf niet voldoende is om consumenten te verleiden om andere, meer duurzame keuzes te laten maken. Parallel aan een eventueel verbod moet ook aanvullend beleid in gang gezet worden dat ervoor zorgt dat het totale aanbod richting consument mee verandert. Duurzame keuzes moeten voor consumenten goedkoper, makkelijker en comfortabeler worden ten opzichte van niet duurzame, fossiele keuzes. Dergelijk aanvullend beleid kan bijdragen aan de effectiviteit van een verbod. In het bewuste raadsbesluit wordt echter geen verband gelegd met dit soort aanvullende (lokale) maatregelen die de werking van een verbod zouden kunnen versterken en bestendigen. Nationaal blijft het kabinet zich ervoor inzetten om duurzame keuzes voor consumenten beter mogelijk te maken.
Sophie Hermans
Minister van Klimaat en Groene Groei
Zie brief van 16 december 2024, Appreciatie wetenschappelijke artikelen fossiele reclames.↩︎
idem↩︎
Uitspraak van 25 april 2025, in kort geding tussen ANVR en TUI Nederland tegen de gemeente Den Haag, zaaknummer C/09/681480/KG ZA 25-200, ECLI:NL:RBDHA:2025:6874.↩︎
Uitspraak van 25 april 2025, in kort geding tussen ANVR en TUI Nederland tegen de gemeente Den Haag, zaaknummer C/09/681480/KG ZA 25-200, ECLI:NL:RBDHA:2025:6874.↩︎
Een uitspraak in kort geding is een voorlopig oordeel.↩︎
Raadsbesluit Gemeente Den Haag n.a.v. initiatiefvoorstel “Stunt niet met Klimaat” (PvdD), 12 september 2024↩︎
Kamerstukken II 2023/2024, 32813, nr. 1309, Bijlage bij de brief van de minister voor Klimaat en Energie van 25 oktober 2023.↩︎