[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

36800-XXIII Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (XXIII) voor het jaar 2026

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2025D52468, datum: 2025-12-16, bijgewerkt: 2025-12-16 13:00, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2025Z22175:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Geachte Voorzitter,

Hierbij ontvangt de Kamer de antwoorden op de feitelijke vragen van de vaste commissie Klimaat en Groene Groei over de begrotingsstaat van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (XXIII) voor het jaar 2026.

Sophie Hermans

Minister van Klimaat en Groene Groei

Vragen van de vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei bij de begroting van Klimaat en Groene Groei (KGG)

1
Hoeveel middelen zijn er voor 2025, 2026 en structureel beschikbaar voor initiatieven om energiearmoede tegen te gaan en bewonersinitiatieven te stimuleren?

Antwoord
We spreken van energiearmoede als een huishouden te maken heeft met een laag inkomen in combinatie met hoge energiekosten en/of een woning van slechte energetische kwaliteit (TNO, 2021).1

Dat maakt dat het enigszins complex is waar de grens getrokken wordt wat wordt geteld als ‘initiatief om energiearmoede tegen te gaan’. In dit antwoord beperken we ons tot de meest directe initiatieven.

De middelen voor het Tijdelijke Noodfonds Energie in 2023, 2024 en 2025 en de middelen voor het publieke energiefonds vanaf 2027 staan op de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en niet op de onderhavige begroting voor Klimaat en Groene Groei. SZW werkt momenteel aan een publiek energiefonds, met als doel om in de winter 2026/2027 open te gaan. De Staatssecretaris van SZW heeft de Kamer hierover op 9 september geïnformeerd met de laatste stand van zaken. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van SZW op 30 september2 de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de motie Timmermans3 om huishoudens die hun energierekening niet kunnen betalen deze winter tegemoet te komen met een vorm van directe inkomenssteun. Binnenkort zal de Staatssecretaris in opvolging hiervan de laatste ontwikkelingen delen met de Kamer.

Vanuit het Klimaatfonds zijn middelen beschikbaar voor de verduurzaming van woningen. Een onderdeel van deze inzet, is de lokale aanpak van het Nationaal isolatieprogramma, waarmee in drie tranches (2023-2025) in totaal € 1,6 miljard aan gemeenten beschikbaar is gesteld voor de lokale aanpak isolatie. Een deel van de middelen voor de lokale aanpak is al in 2022 aan gemeenten beschikbaar gesteld als onderdeel van de middelen voor de aanpak van energiearmoede. Gemeenten kunnen met deze middelen uit de lokale aanpak woningen isoleren van huishoudens die extra ondersteuning nodig hebben. Zo kunnen gemeenten bewoners die dat het hardst nodig hebben helpen met verduurzamen. Bijvoorbeeld door te ontzorgen en extra subsidies uit te keren bovenop landelijke subsidies zoals de ISDE of SVVE. Dit helpt ook huishoudens met (risico op) energiearmoede die een eigen woning hebben. Verduurzaming en isolatie van de woning geeft meer grip op de energierekening.

Deze middelen zijn overgeheveld naar gemeenten die hiermee de komende jaren hun lokale aanpak kunnen bekostigen. Een ander onderdeel van de inzet op de verduurzaming van woningen is de financiering van het Warmtefonds. Via het Warmtefonds kunnen woningeigenaren met lage/middeninkomens een renteloze lening krijgen. Op deze manier kunnen ook minder kapitaalkrachtige huishoudens hun woningen verduurzamen. Voor het Warmtefonds is vanuit het Klimaatfonds 435 miljoen euro beschikbaar gesteld. Het Warmtefonds kan hiermee t/m 2026 renteloze leningen verlenen aan huiseigenaren met een laag/middeninkomen.

Tot slot wordt via de ISDE subsidie verleend voor het verduurzamen van woningen. Voor de ISDE is in 2025 560 miljoen euro en in 2026 509 miljoen euro beschikbaar. Het jaarlijks budget daalt verder naar 336 miljoen euro in 2030. Een niet structurele ondersteuning is de SPUK Aanpak Energiearmoede waar voor in 2022-2023 550 miljoen euro is beschikt aan gemeenten, die tot en met 2027 hebben om die middelen uit te geven. Gemeenten zetten dit geregeld in voor lokale initiatieven om energiearmoede tegen te gaan.

2
Hoeveel mensen worden er in 2025 waarschijnlijk bereikt met de middelen voor initiatieven om energiearmoede tegen te gaan en bewonersinitiatieven te stimuleren? Hoeveel worden er naar verwachting in 2026 bereikt?

Antwoord
Het kabinet zet zich op meerdere fronten in om steun te bieden aan huishoudens in energiearmoede, vanuit VRO, SZW en KGG, zoals in de beantwoording van vraag 1 is aangegeven. Daarnaast worden huishoudens in energiearmoede ook geholpen met andere instrumenten gericht op betaalbaarheid van de energierekening, verduurzaming en energiebesparing, en koopkracht. Omdat het bereik van deze maatregelen niet alleen huishoudens in energiearmoede betreft, maar een bredere groep kwetsbare huishoudens, is het niet altijd mogelijk om per maatregel het bereik van huishoudens in energiearmoede te bepalen.

Een instrument dat direct gericht is op huishoudens in energiearmoede is het Tijdelijk Noodfonds Energie. Vanuit het Tijdelijk Noodfonds Energie, met subsidie van SZW, hebben zo’n 115.000 huishoudens een financiële tegemoetkoming via de energierekening ontvangen in 2025.

Momenteel loopt een onderzoek in het kader van motie Postma4. Hierin wordt de invloed van verschillende beleidsinstrumenten op energiearmoede onderzocht. De Kamer wordt naar verwachting eind dit jaar geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek.

3
Hoe ontwikkelen de energieprijzen voor bedrijven in Nederland zich ten opzichte van andere landen, enerzijds Europese landen als Duitsland, België en Frankrijk, anderzijds landen als het Verenigd Koninkrijk (VK), de Verenigde Staten (VS) en China?

Antwoord
E-bridge heeft onderzoek gedaan naar de elektriciteitskosten voor industriële bedrijven in Nederland ten opzichte van Duitsland, België, Frankrijk, Denemarken, Verenigd Koninkrijk, VS en China5. De elektriciteitskosten bestaan uit drie onderdelen: de kale elektriciteitsprijs (commodityprijs), de nettarieven en overige belastingen en heffingen.

De kale elektriciteitsprijs is voor Nederland vergelijkbaar met die in buurlanden, waarbij verschillen voornamelijk optreden door het al dan niet toepassen van indirecte kostencompensatie (IKC), die in Nederland opnieuw is ingevoerd en waarvoor budget is tot en met 2028. Na 2028 zal de kale elektriciteitsprijs daarmee hoger komen te liggen dan in landen waar tot en met 2030 IKC wordt toegepast. De VS en China hebben substantieel lagere commodityprijzen door goedkope elektriciteitsproductie met gas respectievelijk kolen en omdat CO₂ er niet is beprijsd.

Op het gebied van de nettarieven betalen de grootste industriële elektriciteitsafnemers substantieel meer dan gebruikers in met name Duitsland en Frankrijk, doordat die landen kortingen geven aan zulke gebruikers. De categorie kleinere industriële gebruikers heeft iets hogere kosten dan in België, substantieel hogere kosten dan in Frankrijk, maar veel lagere kosten dan in Duitsland.

4
Kan inzichtelijk worden gemaakt hoe de energieprijzen voor huishoudens zich de aankomende jaren ontwikkelen en hoe dit zich verhoudt tot de prijzen in Duitsland, Frankrijk en België?

Antwoord
De inkoopprijzen voor energie worden gevormd op de Europese groothandelsmarkt en zijn daarom in de basis voor alle landen gelijk. De prijzen op de groothandelsmarkt geven op dit moment geen reden om aan te nemen dat de energietarieven op korte termijn significant zullen stijgen. Prijsverschillen tussen landen voor eindverbruikers worden met name veroorzaakt door nationaal beleid en het beleid van energieleveranciers. Het ligt in de lijn der verwachting dat de gemiddelde energierekening op de middellange termijn in Nederland stijgt, met name door oplopende nettarieven vanwege de noodzakelijke uitbreiding van het elektriciteitsnet en de invoering van het Europees emissiehandelssysteem ETS2. Ook in buurlanden zoals Duitsland moeten forse investeringen in het net plaatsvinden, dus het is aannemelijk dat ook daar de energierekening op middellange termijn stijgt.

Een goede indicatie om de totale kosten voor energie voor huishoudens te vergelijken tussen Europese landen is de Households Energy Prices Index (HEPI), gepubliceerd door European Union Agency for the Cooperation of Energy Regulators (ACER)6. Deze monitor vergelijkt de totaalprijs in verschillende landen voor gas en elektriciteit als optelsom van het leveringstarief, belasting en het netwerktarief, en wordt uitgedrukt in cent per kWh. Volgens deze monitor zijn de totale kosten voor elektriciteit per kWh voor huishoudens in september 2025 in Nederland 24,2 cent. In dezelfde maand ligt dit bedrag in België, Frankrijk en Duitsland respectievelijk op 35,1 cent, 27,6 cent en 41,0 cent.
De totale kosten voor gas per kWh voor huishoudens in september 2025 zijn in Nederland 17,5 cent. In dezelfde maand ligt dit bedrag in België, Frankrijk en Duitsland respectievelijk op 8,1 cent, 13,1 cent en 11,4 cent.

5
Hoe worden bedrijven in andere Europese landen gecompenseerd voor de hoge energieprijzen, bijvoorbeeld in Duitsland, België en Frankrijk?

Antwoord
Duitsland heeft aangekondigd de nettarieven voor alle gebruikers in 2026 te verlagen via een subsidie van 6,5 miljard euro aan de transmissiesysteembeheerders. Daarnaast wordt een voorstel uitgewerkt voor een zogenoemde ‘Industriestrompreis’, gebaseerd op het CISAF-kader, waarmee tijdelijk gerichte steun voor hoge energieprijzen aan energie-intensieve bedrijven mogelijk wordt gemaakt.

In Frankrijk is tot eind 2025 het bestaande ARENH-mechanisme (Accès Régulé à l'Électricité Nucléaire Historique) van kracht. Dit stelt eindafnemers in staat om tegen gereguleerde tarieven toegang te krijgen tot een deel van de nucleaire stroom van EDF. Vanaf 2026 wordt dit vervangen door het nieuwe systeem van het ‘Versement Nucléaire Universel (VNU)’ waarbij de gemiddelde gereguleerde prijs voor nucleaire stroom wordt vastgesteld op € 70/MWh. Daarbij geldt dat, wanneer de inkomsten van EDF uit de verkoop van kernenergie boven vooraf bepaalde drempels uitkomen, het meerdere wordt teruggegeven aan eindgebruikers in de vorm van kortingen op hun elektriciteitsrekening.

In het federaal regeerakkoord van België is het streven opgenomen om ervoor te zorgen dat de energie-intensieve industrie opnieuw competitieve energieprijzen kent en de transmissienettarieven voor elektriciteit voor de elektriciteit-intensieve industrie tot op het niveau van onze buurlanden te verlagen. Concrete maatregelen zijn nog niet bekend.

6
Hoe lopen andere Europese landen op koers om de bindende Europese doelstellingen ten aanzien van hernieuwbare energie en energiebesparing te halen?

Antwoord
De herziene richtlijnen Hernieuwbare Energie (REDIII) en Energiebesparing (EED) bevatten voor 2030 collectieve doelstellingen op EU-niveau en doelstellingen op lidstaat niveau. De bindende EU-doelstelling in de RED III behelst een aandeel van 42,5% hernieuwbare energie. Voor de EED betreft die EU-doelstelling een maximaal finaal eindgebruik van 763 Mtoe. De Europese Commissie (EC) monitort de voortgang van EU-lidstaten op de 2030 doelstellingen ten aanzien van onder anderen hernieuwbare energie en energiebesparing middels de Integrale Nationale plannen Energie en Klimaat (INEK)7 en de tweejaarlijkse INEK voortgangsrapportages die lidstaten moeten indienen. Hierin rapporteren de lidstaten over de nationale voortgang en op welke wijze zij verwachten bij te dragen aan de EU 2030 energie- en klimaatdoelen. Op 28 mei 2025 heeft de EC een communicatie gepubliceerd met een EU-brede beoordeling van de definitieve geactualiseerde nationale energie- en klimaatplannen.8 Voor het collectieve EU-doel voor hernieuwbare energie (42,5%) is er volgens de EC een ambitiegat van 1,5 procentpunt. Voor energiebesparing (763 Mtoe) is dat ambitiegat 31,1 Mtoe. Dat wil zeggen dat de optelsom van alle verwachte nationale bijdragen aan de bindende overkoepelende EU-doelen voor zowel de REDIII als de EED resulteert in een tekort op EU-niveau. In de Annex die gepubliceerd is samen met de communicatie van de EC9 is een overzicht gegeven van de bijdrages aan deze EU-doelen per lidstaat. Het doelbereik is afhankelijk van de volledige uitvoering van de bestaande en aanvullende beleidslijnen en maatregelen van de lidstaten en van het EU-beleid. Het is nog niet bekend hoe lidstaten vorderen op hun toegezegde bijdrages aan het EU-doel.

7
Hoe liggen andere Europese landen op koers om hun eigen en de Europese klimaatdoelstellingen te halen? Welke landen halen deze momenteel wel en welke landen halen deze niet?

Antwoord
Op basis van de Integrale Nationale Energie en Klimaatplannen van de lidstaten zal de EU haar doel om in 2030 55% minder broeikasgassen dicht naderen en uitkomen op 54%

De nationale borging van de klimaatdoelen is geregeld via de Effort Sharing Regulation (ESR) en de landgebruiksverordening (LULUCF).

Op basis van de eerdergenoemde beoordeling van de Commissie van de INEKs (zie voetnoot in antwoord vraag 6) verwachten twaalf lidstaten hun ESR-streefcijfers voor 2030 te halen met bestaande en aanvullende beleidslijnen en maatregelen, terwijl zes andere verwachten hun streefcijfers te halen door gebruik te maken van de beschikbare flexibiliteit (mogelijkheden om tekorten met overschotten te compenseren) tussen de EU klimaatinstrumenten ESR, LULUCF en ETS. Vijf lidstaten verwachten een kloof te hebben ten opzichte van hun streefcijfers voor 2030. Voor wat betreft de landsector verwachten negen lidstaten hun LULUCF-streefcijfers te halen.

8
Hoe wordt met deze begroting voorkomen dat bedrijven naar het buitenland vertrekken?

Antwoord
Om bedrijven te behouden voor Nederland, investeringsbeslissingen voor verduurzaming in Nederland te laten landen en het concurrentievermogen te versterken heeft het kabinet met het pakket voor groene groei en deze begroting verschillende maatregelen genomen. Enerzijds is ingezet op het verbeteren van de randvoorwaarden door netcongestie aan te pakken en is ingezet op snelle aanleg van CCS-infrastructuur en realisatie van Aramis en investeringen in waterstof bijvoorbeeld via de raffinageroute, vraagsubsidies en de jaarverplichting voor industriële gebruikers. Anderzijds is ingezet op het versterken van het concurrentievermogen en het verbeteren van het speelveld door het verlengen van de IKC-regeling tot en met 2028 en de internationale concurrentieverschillen die optreden door de CO₂-heffing zoveel mogelijk te vermijden door het prijspad én de belastbare uitstoot aanzienlijk te verlagen.

Daarnaast zijn de komende jaren ook de Europese plannen belangrijk in het kader van de Clean Industrial Deal. Ook hier wordt gekeken wat de kansen zijn voor de Nederlandse industrie en het behalen van onze klimaatdoelstellingen. Daar zetten we in op vraagcreatie zodat er een markt ontstaat en bedrijven zekerheid hebben dat hun duurzame producten afgenomen worden. Op die manier zorgen we ervoor dat productie in Nederland en Europa blijft en we niet afhankelijk worden van landen waar we dat niet van willen zijn.

Met het pakket voor Groene Groei zijn belangrijke stappen gezet, maar we zijn er nog niet. Er dient bijvoorbeeld nog een oplossing gevonden te worden voor de hoge elektriciteitskosten en achterblijvende elektriciteitsvraag. Besluiten hierover zijn aan het volgende kabinet.

9
Hoeveel middelen zijn er voorzien voor het ondersteunen van de realisatie van energie-infrastructuur en hoeveel private investeringen worden hiermee uitgelokt?

Antwoord
Investeringen in de energie-infrastructuur vinden op verschillende manieren plaats: investeringen in het elektriciteitsnet worden bekostigd via de nettarieven, niet-gereguleerde infrastructuurinvesteringen voor waterstof en CO₂-transport lopen via staatsdeelneming GasUnie, vanuit het Klimaatfonds wordt geïnvesteerd in collectieve warmte door het instellen van een nationale deelneming en subsidies voor warmtenetten. De totale investeringen in het elektriciteitsnet door netbeheerders worden in 2026 begroot op ongeveer € 8 mld., zoals aangegeven door Netbeheer Nederland. Vanuit de KGG-begroting en (overhevelingen uit) het Klimaatfonds vinden in 2026 verschillende kasbetalingen plaats; aangegane verplichtingen ten behoeve van latere kasjaren en bestedingen vanuit andere departementale begrotingen worden hier buiten beschouwing gelaten. Ten behoeve van de realisatie van collectieve warmtenetten is dit ongeveer € 300 mln.; voor waterstofinfrastructuur is € 117 mln. begroot. Via onder meer het noodmaatregelenpakket netcongestie en de expertpool energie-infrastructuur is in het komende jaar ongeveer € 47 mln. vrijgemaakt vanuit het Klimaatfonds om de implementatie en realisatie van infrastructuurprojecten te versnellen. Hiermee is sprake van ongeveer € 8,5 mld. aan investeringen in energie-infrastructuur en de ondersteuning hiervan. De koppeling naar resulterende private investeringen is niet direct te maken.

10
Welke maatregelen kan Nederland nog nemen om de hoge energieprijzen te compenseren? Kan dit worden uitgesplitst in maatregelen voor de hoge kosten bij bedrijven en voor de hoge kosten bij huishoudens?

Antwoord
Er zijn verschillende mogelijkheden om de energierekening te dempen. In de eerste plaats met algemene interventies om de sterk stijgende investeringsopgave in het elektriciteitsnet te dempen. Daarom gaat het kabinet onverminderd door met maatregelen om het net beter te benutten, zoals het stimuleren van flexibel energiegebruik en onderzoek naar het zwaarder belasten van het net, zoals ook aangekondigd in de kabinetsreactie op het IBO bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur.10 Hierbij houdt het kabinet rekening met een potentiële besparing op de investeringsuitgaven van € 10 tot € 20 miljard tussen 2025 en 2040.

Vervolgens zijn er maatregelen mogelijk die specifiek voor groepen gebruikers verlichting bieden en algemene maatregelen. Het IBO biedt in het hoofdstuk ‘De rekening anders verdelen’ een overzicht van verschillende beleidsopties en het effect hiervan op de energierekening van huishoudens en bedrijven (zie pagina 85 en 86). De beleidsopties kunnen – los of gecombineerd – de energierekening van verschillende gebruikersgroepen – gericht of generiek – dempen.

Een directe manier om de stijging van de energierekening te dempen, is dat de overheid (tijdelijk) op voorhand een deel van de kosten van de investeringen voor haar rekening neemt. Uit een indicatieve berekening van het IBO – in afstemming met de ACM – komt naar voren dat een jaarlijkse inkomstensubsidie aan TenneT de nettariefstijging zou drukken voor alle gebruikers. Als vuistregel geldt hierbij dat 1 miljard euro aan subsidie de energierekening van huishoudens dempt met grofweg 50 euro per jaar. Aangezien de subsidie is vormgegeven als inkomstensubsidie aan TenneT is het effect van deze subsidie voor grootverbruikers op het hoogspanningsnet procentueel groter. Dezelfde 1 miljard euro uit de vuistregel dempt de energierekening van bedrijven gemiddeld met 4,4 euro per MWh.

Ook kunnen verschillende groepen onder de streep (gericht) gecompenseerd worden. Voor huishoudens is dat mogelijk bijvoorbeeld via het publiek Energiefonds, het verhogen van de belastingvermindering in de energiebelasting en/of het verlagen van de energiebelasting. Ook voor bedrijven is compenseren via de energiebelasting een optie, als ook compenseren van de elektriciteitskosten voor industriële afnemers via verlenging van de IKC-ETS. Voor bedrijven met weglekrisico is er een nieuwe, tijdelijke Europese maatregel tot 2030 die toestaat om voor maximaal 50% van het elektriciteitsverbruik de kale elektriciteitsprijs tot EUR 50 per MWh te subsidiëren. Ook onderzoekt het kabinet de mogelijkheden voor contracts-for-difference aan de vraagzijde, zoals aangekondigd in het actieplan wind op zee.11

Bij een amortisatierekening wordt een deel van de netkosten via leningen op een amortisatierekening bekostigd en door deze kosten langer in de tijd te spreiden, kunnen gemaakte netkosten over een groter elektriciteitsverbruik worden verdeeld. In opvolging van het IBO heeft het kabinet onderzocht of amortisatie van de kosten van de noodzakelijke investeringen in het stroomnet mogelijk is om de netkosten voor huishoudens, bedrijven en instellingen de komende jaren te dempen. De Kamer is hier in de Kamerbrief ‘Uitvoering pakket voor Groene Groei over geïnformeerd.12 Uit dit onderzoek blijkt dat amortisatie van de investeringskosten maar heel beperkt kan bijdragen aan lagere tarieven. Door de beperkte en onzekere toekomstige daling van de tarieven is er op dit moment onvoldoende grond voor een dergelijke majeure ingreep met mogelijk negatieve financiële gevolgen voor toekomstige generaties; de juridische en budgettaire randvoorwaarden (o.a. geen effect op het EMU-saldo) ontbreken eveneens. Dit is nader toegelicht in genoemde brief en bijbehorende bijlagen.

11
Welke maatregelen worden er genomen om te voorkomen dat de energierekening van huishoudens erg zal stijgen de aankomende periode?

Antwoord
Dit kabinet neemt diverse maatregelen gericht op de energierekening.

Ten eerste draagt het verminderen van energieverbruik door verduurzaming van de gebouwde omgeving bij aan het structureel verlagen van de energierekening. De Nationale prestatieafspraken met woningcorporaties om EFG-labels in de sociale huur uit te faseren, de inzet van de energiehulporganisaties met ondersteuning bij energiebesparende maatregelen en het Warmtefonds zijn maatregelen die specifiek gericht zijn op huishoudens met lagere inkomens en een hoge energierekening.

Ten tweede zal vanaf de winter 2026/2027 het publieke Energiefonds gerichte steun bieden aan huishoudens met een laag inkomen en hoge energierekening, zowel via financiële steun als via hulp bij het doorgeleiden naar verduurzamingsaanbod. Dit fonds is onderdeel van het zogeheten Social Climate Fund, een Europees initiatief om de gevolgen van de introductie van emissiehandel voor huishoudens met lage inkomens te compenseren. Het is van belang dat bewoners op een laagdrempelige manier worden ondersteund en ontzorgd bij het nemen van energiebesparende maatregelen en daarvan de voordelen ervaren. Het Energiehuis en energiehulporganisaties kunnen hen hierin ondersteunen.

Ten derde verhoogt het kabinet de belastingvermindering in de energiebelasting vanaf 2026 structureel met € 100 miljoen ten opzichte van eerdere afspraken. Het kabinet heeft de energiebelasting op aardgas voor 2025 verlaagd. In 2026 gaat de energiebelasting op elektriciteit verder omlaag in overeenstemming met eerdere afspraken.

De prijzen op de groothandelsmarkt geven op dit moment geen reden om aan te nemen dat de energietarieven op korte termijn significant zullen stijgen. Het ligt in de lijn der verwachting dat de gemiddelde energierekening op de middellange termijn wel stijgt, met name door oplopende nettarieven vanwege de nodige uitbreiding van het elektriciteitsnet en de invoering van ETS2. Er wordt hard gewerkt aan maatregelen om de stijging van de nettarieven op langere termijn te voorkomen, zoals geïdentificeerd in het IBO Elektriciteitsinfrastructuur van dit voorjaar. Besluitvorming hierover is in beginsel aan een volgend kabinet.

12
Hoe stimuleert het huidige beleid dat bestaande gas -en kolencentrales omgebouwd kunnen worden naar CO₂-neutrale centrales die de leveringszekerheid van elektriciteit kunnen waarborgen?

Antwoord
Met het verbod op inzet van kolen voor elektriciteitsproductie en met het Europese emissiehandelssysteem dat van kracht is, bestaat het huidige beleid vooral uit normeren en beprijzen van de gas- en kolencentrales. Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 15 mei 202513 neemt het kabinet in de eerste helft van 2026 een richtinggevend besluit over hoe instrumenten vormgegeven kunnen worden om de leveringszekerheid van elektriciteit na 2030 te borgen.

Daarnaast is met Prinsjesdag gecommuniceerd dat de eerder gereserveerde middelen voor ombouw van gascentrales ten behoeve van prioritaire dekking voor Wind op zee wordt geherprioriteerd. Dat betekent dat de eerder aangekondigde bijmengsubsidie en –verplichting komen te vervallen. Daarmee richt het huidige beleid zich vooral op de Europese beprijzingsprikkels via de EU ETS1 om CO₂-reductie en ontwikkeling van CO₂-neutrale centrales te stimuleren.

13
Wanneer volgt er meer duidelijkheid over de mogelijkheden om een capaciteitsmechanisme in te zetten in Nederland?

Antwoord
Het kabinet neemt in de eerste helft van 2026 een richtinggevend besluit over hoe instrumenten vormgegeven kunnen worden om de leveringszekerheid van elektriciteit na 2030 te borgen.14

14
Hoe ziet de tijdslijn eruit om een capaciteitsmechanisme op te bouwen dat op tijd gereed is om de leveringszekerheid van elektriciteit na 2030 te kunnen waarborgen?

Antwoord
Elk capaciteitsmechanisme moet voldoen aan de artikelen 21 en 22 van de Elektriciteitsverordening ((EU) 2019/943) en vergt goedkeuring van de Europese Commissie. Het opzetten van een eventueel capaciteitsmechanisme zal naar verwachting, mede afhankelijk van de definitieve keuze, enkele jaren in beslag nemen. Met het Staatssteunkader Clean Industrial Deal van 4 juli 2025 van de Europese Commissie (C/2025/3602) is daarbij voor bepaalde capaciteitsmechanismen onder voorwaarden een versnelde procedure mogelijk. Door in de eerste helft van 2026 een richtinggevend besluit te nemen, kan met deze tijdlijn tijdig een door Brussel goedgekeurd mechanisme beschikbaar zijn om de leveringszekerheid in Nederland, ook na 2030, te garanderen.

15
Hoeveel concrete verduurzamingsprojecten van de industrie en het bedrijfsleven hebben de afgelopen jaren vertraging opgelopen door netcongestie?

Antwoord
De wachtrij voor grootverbruikers bij de regionale netbeheerders is gegroeid naar zo’n tot 14.000 aanvragen15. Welk deel van deze aanvragen uitbreiding van bedrijfsactiviteiten of nieuwe vestiging betreft en welk deel verduurzaming van bestaande industrie betreft, is niet bekend.

16
Hoeveel sneller kunnen de vergunningsprocedures voor de uitbreiding van het elektriciteitsnet worden doorlopen na de verschillende versnellingspakketten die zijn aangekondigd?

Antwoord
Met het versnellingspakket netcongestie dat het kabinet op 25 april16 naar de Kamer heeft gezonden kan de doorlooptijd van procedures in bepaalde gevallen met jaren worden ingekort. Hoeveel de procedures versneld kunnen worden is afhankelijk van welke vertragende knelpunten men in een specifiek project tegenkomt. Bijvoorbeeld: de aangekondigde AMvB zwaarwegend maatschappelijk belang verkort de beroepsprocedure met ongeveer 1,5 jaar. Deze maatregel levert alleen tijdwinst op bij projecten waar een beroep aangetekend wordt. Iets soortgelijks geldt voor de maatregel ‘gedoogplicht van rechtswege in de ontwerpfase’. Deze maatregel levert alleen tijdswinst (tot circa 1,5 jaar) op als de netbeheerder en landeigenaar er niet in overleg uitkomen. De effecten van afzonderlijke maatregelen kunnen niet zonder meer bij elkaar worden opgeteld. Daarom is het niet mogelijk om op voorhand aan te geven hoeveel tijdswinst het pakket in totaal oplevert.

17
Welke maatregelen uit de versnellingspakketten voor netcongestie kunnen ook worden ingezet om andere energie-infrastructuurprojecten te versnellen?

Antwoord
De maatregelen zijn ontworpen voor elektriciteitsinfrastructuurprojecten, maar worden waar mogelijk breder toegepast. Binnen het wetgevingsprogramma netcongestie betreft dit onder andere het verlengen van het voorbereidingsbesluit voor grote energieprojecten en het versnellen van de gedoogplichtprocedure. Overige juridische maatregelen die ook impact hebben op andere projecten worden nader verkend, zoals is gepresenteerd in de brief over de aanpak van netcongestie van 25 april 202517.

Voor nagenoeg alle aangekondigde beleidsmaatregelen geldt dat deze breder toegepast kunnen worden dan enkel voor elektriciteitsprojecten. Dit geldt voor het trechteren van locaties; het slimmer inrichten van participatieprocessen en het reserveren van ruimte. Voor de expertpool energie-infrastructuur geldt dat dit nu al ingezet worden voor andere energieprojecten.

18
Wat is uw reactie op het aandachtspunt van de Algemene Rekenkamer dat de doelstelling van het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) op delen specifiek is, maar niet goed meetbaar en niet tijdgebonden (en daarom niet navolgbaar voor de Tweede Kamer), waardoor het niet duidelijk is wanneer welke doelen gerealiseerd moeten zijn?

Antwoord
De actielijnen in het LAN (Sneller Bouwen, Beter Benutten en Slimmer Inzicht) zijn genoemd naar de algemene doelstellingen en richting van het programma en zijn daarmee niet bedoeld als kwantificeerbare doelen. Dit is, zeker op landelijk niveau, ook niet goed mogelijk. Voor bijvoorbeeld Sneller Bouwen geldt dat er veel acties zijn ingezet die, afhankelijk van het specifieke project (omvang, complexiteit etc.), weken of maanden tot mogelijk jaren versnelling opleveren. Voor Beter Benutten geldt dat bijvoorbeeld een landelijk gemiddelde van netbenutting of totaal aan ontsloten flexibele capaciteit niets zegt over de situatie in een specifiek congestiegebied.

Verder geldt dat het LAN een samenwerkingsverband is van het Rijk (de ministeries van KGG, VRO en I&W) met medeoverheden, netbeheerders, de ACM en marktpartijen. De uitvoering van acties, de inzet van financiële middelen en de verantwoordelijkheid voor doelbereik liggen dus niet alleen bij het Rijk of het ministerie van KGG. Dit neemt niet weg dat het kabinet, samen met de LAN-partners, werkt aan verdere verbetering van inzicht in de voortgang van de acties en doelbereik in de LAN-voortgangsrapportages die ook aan het parlement worden gezonden. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Netcongestie en energie-infrastructuur van 27 november jl. zal in de eerstvolgende rapportage eind maart in ieder geval worden ingegaan op de voortgang van acties voor betere benutting van het elektriciteitsnet op de korte termijn, op de uitwerking van gedifferentieerde nettarieven voor huishoudens en op het onderzoek van RVO naar de effecten van subsidies op netcongestie.

19
Kunt u een inschatting geven van de gevolgen van netcongestie voor de inkomstenkant van de begroting, bijvoorbeeld in de vorm van tegenvallende belasting- en premie-inkomsten doordat woningbouw en andere activiteiten stil komen te liggen door netcongestie?

Antwoord
De schaarste aan transportcapaciteit voor elektriciteit heeft uiteraard gevolgen voor de economie en daarmee op de inkomstenkant van de begroting. Op basis van onderzoek van Ecorys18 schat BCG in dat Nederland circa € 10 tot € 35 mld. per jaar aan economische baten misloopt door netcongestie19. Er staan op dit moment bij de regionale netbeheerders zo’n 14.000 partijen op de wachtrij voor grootverbruik, voor in totaal ruim 4.500 MW aan afnamecapaciteit. Dit betreft voor een groot deel (industriële) bedrijven met ambities voor groei en/of verduurzaming. Dit onderstreept de urgentie van deze uitdaging voor de economie en de energietransitie, en daarmee de noodzaak om bestaande procedures, uitgangspunten en werkwijzen fundamenteel tegen het licht te houden20. Er zijn grote verschillen tussen sectoren in zowel de toegevoegde waarde per MWh gebruikte elektriciteit, als in de mate waarin mitigerende maatregelen en alternatieven mogelijk zijn, zoals vraagverschuiving in de tijd en opwek of opslag ‘achter de meter’. Dit maakt het niet mogelijk om hier eenduidige conclusies voor bedrijvigheid of belastinginkomsten aan te verbinden. Tot slot geldt in het algemeen dat zowel het financiële resultaat van individuele bedrijven als de groei van de economie als geheel van vele factoren afhankelijk is, waar netcongestie er slechts één van is. Het is zodoende ook onmogelijk om bepaalde gederfde inkomsten volledig toe te schrijven aan netcongestie.

20
Welke stappen worden er gezet om de vergunningverlening voor kernenergie te versnellen?

Antwoord
De inzet van het kabinet is erop gericht om de eerste twee kerncentrales zo snel mogelijk operationeel te hebben. In de voortgangsbrief van 16 mei jl.21 staat daarvoor een aantal te onderzoeken opties die mogelijk zouden kunnen leiden tot versnelling met bijbehorende risico’s beschreven. Daarnaast verkent het kabinet aanvullende procedurele versnellingen die een rol kunnen spelen voor het vinden van een geschikte locatie voor de bouw van kerncentrales 3 en 4. Hiervoor wordt ook gekeken naar de juridische mogelijkheden voor het versnellen van energieprojecten, o.a. door aanpassing van de projectprocedure. Een wetsvoorstel voor wijziging van de Omgevingswet van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening dat onder meer onduidelijkheden en daarmee eventuele belemmeringen wegneemt in de verkenningsfase van de projectprocedure zal naar verwachting nog dit jaar in de internetconsultatie gaan. Dit onderdeel van het wetsvoorstel komt tot stand in nauwe samenspraak tussen VRO en KGG. Het kabinet houdt de Kamer hiervan op de hoogte, ook in verband met de motie De Groot22 over de versnelling vier kerncentrales. Uiteraard zal het kabinet bij het zoeken naar versnelling geen concessies doen t.a.v. nucleaire veiligheid en is de beoordeling hiervoor aan de onafhankelijke toezichthouder ANVS die vanuit de Kernenergiewet een onafhankelijke rol heeft in de vergunningverlening.

21
Wanneer wordt er besloten welke versnellingsmaatregelen zullen worden genomen om de bouw van de vier kerncentrales te versnellen?

Antwoord
Het kabinet heeft tot nu toe constant de snelheid van het traject voor ogen gehad. Uiteraard met inachtneming van de risico's en kosten die met het traject gemoeid zijn en zonder veiligheidsrisico’s te nemen. Zo heeft het kabinet eerder besloten om de technische haalbaarheidsstudies uit te voeren vooruitlopend op de locatiekeuze. In de Kamerbrief van 16 mei 202523 is een aantal voorbeelden genoemd van versnellingsopties die dan, met de op dat moment beschikbare kennis, ook in overweging genomen worden. Het kabinet voorziet bijvoorbeeld dat, vóór het afgeven van de uiteindelijke vergunning, omkeerbare werkzaamheden (zoals het ophogen van de platformhoogte en het uitgraven van de bouwput) op de locatie kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast kan het kabinet overwegen de reactorvaten en andere complexe producten (zogeheten long-lead items) voor de finale investering al te bestellen. Zodoende wordt snelheid gedurende het gehele traject continue meegenomen in de keuzes die het kabinet maakt.

22
Wat is de verwachte bijdrage van vier kerncentrales aan de leveringszekerheid in 2040? Hoe verschilt dit van twee kerncentrales?

Antwoord
De bijdrage aan de leveringszekerheid is op dit moment nog niet te kwantificeren omdat de monitoring leveringszekerheid die TenneT uitvoert nu nog een horizon heeft tot en met 2035. TenneT signaleert vanaf 2030 een toenemend leveringszekerheidsvraagstuk. Kernenergie kan een bijdrage aan het verbeteren van de leveringszekerheid leveren omdat het weeronafhankelijk langdurig elektriciteit kan produceren. Hierbij is het effect van vier kerncentrales groter dan van twee kerncentrales, maar zullen in beide gevallen waarschijnlijk aanvullende maatregelen genomen moeten worden om de leveringszekerheid te borgen, omdat kernenergie maar in een deel van de totale elektriciteitsvraag voorziet.

23
Hoeveel MW aan extra capaciteit verwacht u in potentie in 2040 uit small modular reactors (SMR’s) te kunnen halen?

Antwoord
Het kabinet ziet potentie in het gebruik van energie uit SMR’s en zet daarom nu stappen ter voorbereiding van realisatie. De capaciteit die gerealiseerd kan worden in Nederland zal vooral afhangen van de beschikbaarheid van geschikte locaties en de snelheid van de ontwikkeling van technologieën en initiatieven. Op dit moment ondersteunt het kabinet private initiatieven en wordt de haalbaarheid van SMR’s in Nederland onderzocht. Hierbij wordt gefocust op de industriële toepassing van SMR’s. Omdat de realisatie van SMR’s grote en complexe projecten betreft, verwacht het kabinet dat tegen 2040 enkele SMR-projecten kunnen zijn gerealiseerd, of zich in de realisatiefase bevinden.

24
Hoeveel megaton CO₂-reductie kan er in 2030, in 2035, in 2040 en in 2045 naar schatting worden gerealiseerd met Carbon Capture en Storage (CCS)?

Antwoord
Hoeveel CO₂-reductie via CCS zal plaatsvinden, hangt onder meer af van de ontwikkeling van verschillende verduurzamingsopties, het totale volume aan opslagcapaciteit dat kan worden ontwikkeld en in welke mate de transportinfrastructuur verbonden is met omringende landen. Een uitgebreide stand van zaken over CCS is ook gedeeld in de Kamerbrief van 26 maart jl. 24.

In Nederland zijn momenteel twee CCS-projecten in ontwikkeling, Porthos en Aramis, die zullen bijdragen aan CO₂-reductie. Porthos is naar verwachting in 2026 operationeel en zal een opslagcapaciteit van 2,5 Mton CO₂ per jaar (mtpj) bieden. Aramis is naar verwachting in 2030 operationeel en zal in de opstartfase 7,5 mtpj bieden, waarna additionele opslagcapaciteit op de Noordzee kan worden aangesloten, oplopend tot 22 mtpj. Hoe snel dat gaat, is afhankelijk van verschillende factoren. Met de twee huidige projecten heeft Nederland in 2030 in elk geval circa 10 mtpj aan CO₂ opslagcapaciteit gerealiseerd, wat Nederland een voorloper maakt binnen Europa op het gebied van deze technologie. Naast de genoemde Nederlandse CCS-projecten bestaan er ook buitenlandse projecten die voor de Nederlandse industrie opslagcapaciteit bieden. Een voorbeeld hiervan is het Noorse project Northern Lights, waar Yara Sluiskil vanaf 2026 0,8 mtpj aan CO₂ zal gaan opslaan. Voor Aramis geldt dit ook andersom, namelijk dat de in Nederland opgeslagen CO₂ ook afkomstig kan zijn vanuit het buitenland. De komende jaren zal naar verwachting een Noordwest-Europese markt ontstaan met bijbehorende infrastructuur.

Inschattingen laten zien dat in Nederland in 2035 tussen de 15 en 25 Mton CO₂ per jaar kan worden opgeslagen, oplopend naar 20 tot 35 Mton per jaar in 2040 en 2045. Dit is opslagcapaciteit in leeggeproduceerde gasvelden op de Noordzee. Momenteel wordt ook het onderzoek gestart of er in de Nederlandse ondergrond (onder de Noordzee) CO₂ in aquifers (zoutwaterhoudende lagen in de diepe ondergrond) kan worden opgeslagen. Het is nu nog te vroeg om daar uitsluitsel over te geven. Mocht dat mogelijk blijken, dan komt er een significant volume aan opslagcapaciteit bij. Deze zal echter pas na 2035 beschikbaar komen.

25
Hoeveel middelen zijn er op de begroting gereserveerd voor het verlagen van de nettarieven?

Antwoord
Voor de bouw en aanleg, het beheer en het onderhoud van het net op zee van de locaties Borssele I en II en Hollandse Kust Zuid I en II en Hollandse Kust Noord, (fase 1) zoals beschreven in de routekaart Wind op Zee, is in 2016 een subsidie van € 4 miljard (gedekt uit de SDE) afgegeven aan TenneT met een looptijd tot 2043. Hiermee is het bedrag in zijn geheel juridisch verplicht. Van dit bedrag is € 2 miljard bestemd voor de feitelijke aanleg en de overige € 2 miljard voor onderhoud, exploitatie en lopende kosten van het aansluitpunt. Het maximale jaarlijkse subsidiebedrag aan TenneT bedraagt € 181 miljoen. Het budget zal naar verwachting in 2040 uitgeput zijn, waarmee de subsidieverstrekking eindigt. Als de subsidie – bijvoorbeeld door kostenstijgingen – ontoereikend is, wordt het subsidiebedrag niet verhoogd, maar mag TenneT het verschil (de meerkosten) doorberekenen in de transporttarieven aan de eindgebruikers van elektriciteit. In 2025 was dit het geval. De projecten voor fase 2 worden overigens ook via de tarieven (dus door netgebruikers) bekostigd.

26
Als ervoor zou worden gekozen een subsidie aan netbeheerders te verstrekken voor het verlagen van de nettarieven (in lijn met de aanbeveling van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Elektriciteitsinfrastructuur): hoe zou dit doorwerken op de begroting? Uit welke middelen zou deze subsidie kunnen komen?

Antwoord
Indien een nieuw kabinet besluit deze middelen middels een subsidie aan de netbeheerders te verstrekken zal hiervoor additioneel budget vrijgemaakt moeten worden, hier is momenteel geen vrije ruimte voor op de begroting van KGG. Indien er een subsidie verstrekt wordt dan zal dit separaat zichtbaar worden in de KGG-begroting, overeenkomstig met de subsidie die eerder verstrekt is aan TenneT voor de ontwikkeling van het net op zee.

27
Klopt het dat de eerdere aankondiging van 200 miljoen euro voor verlaging van de energiebelasting is gehalveerd naar 100 miljoen euro (structureel)? Kunt u toelichten wat dit betekent voor het verlagen van de energiebelasting? Wat betekent dit voor de maandelijkse rekening van huishoudens?

Antwoord
De energiebelasting kent een belastingvermindering. Dit is een vast bedrag per jaar dat ongeacht de verbruikte hoeveelheid elektriciteit en aardgas in mindering wordt gebracht op de energierekening. In het wetsvoorstel Belastingplan 2026 stelt het kabinet voor om met ingang van 1 januari 2026 de belastingvermindering structureel te verhogen ten opzichte van het basispad, voor een budgettaire omvang van € 100 miljoen. Van dit bedrag komt ongeveer 91% terecht bij huishoudens en 9% bij bedrijven. In de voorjaarsbesluitvorming was een incidentele verhoging met een budgettaire omvang van € 200 miljoen voor de jaren 2026 – 2028 afgesproken.

De voorgestelde verhoging komt neer op € 9,30 (exclusief btw) per jaar voor woningen, bedrijven, instellingen en andere objecten met een zogenoemde verblijfsfunctie ten opzichte van het basispad. Dit is € 0,78 (exclusief btw) per maand ten opzichte van het basispad.

In 2025 bedraagt de belastingvermindering € 524,95 (excl. btw) per jaar. Vanwege verlagingen uit eerdere wetswijzigingen zou de belastingvermindering in het basispad in 2026 worden verlaagd. Inclusief de structurele ophoging van € 100 miljoen, bedraagt de belastingvermindering in 2026 € 519,80 (excl. btw) per jaar.

2025 2026 2027 2028 2029 2030
Basispad 524,95 510,50 510,28 510,85 516,34 521,17
Na verhoging uit wetsvoorstel Belastingplan 2026 524,95 519,80 519,58 520,15 525,64 530,47

Tabel 1 – Belastingvermindering in € (excl. btw)

28
Hoeveel wordt er uitgegeven aan de uitvoering van het oplossen van netcongestie?

Antwoord
Het Landelijke Actieprogramma Netcongestie (LAN) beschikt voor de generieke aanpak over een jaarlijks bedrag van ca. € 1,7 mln. van 2025 tot en met 2030. Deze middelen worden ingezet voor het onderzoeken en uitvoeren van door het LAN geïnventariseerde acties, zijn gericht op netcongestie en worden gefinancierd uit de reguliere middelen op de begroting van KGG.

Het normeren en stimuleren van energie-intensieve apparaten (ca. € 12,5 mln.), gebiedsinvesteringen voor ruimtelijke inpassingen (ca. € 197 mln.), de vliegende brigade of MIEK-PEH expertpool (ca. € 22,5 mln.) en het pakket noodmaatregelen netcongestie (ca. € 13 mln.) zijn aanvullende maatregelen die gericht zijn op netcongestie. Deze worden gefinancierd uit het Klimaatfonds. De flex-e subsidieregeling wordt deels gefinancierd uit reguliere middelen en deels uit het Klimaatfonds (circa € 65 mln.).

In het LAN werken we samen met partners die allemaal gericht zijn op het verminderen van netcongestie, zo ligt het merendeel van de investeringen voor het uitbreiden en verzwaren van het elektriciteitsnet bij de netbeheerders.

29
Hoeveel middelen vanuit de Rijksoverheid zijn er nodig om de geplande 5 gigawatt (GW) voor wind op zee volgend jaar te kunnen tenderen?

30

Hoeveel middelen zijn er vanuit de Rijksoverheid nodig om op schema te blijven met de Routekaart windenergie op zee richting 21 GW?

Antwoord 29 en 30
Gelet op de uitdagingen bij de verduurzaming van de industrie en daarmee ook de marktomstandigheden voor windenergie op zee, heeft het kabinet bij het actieplan windenergie op zee25 besloten om in 2026 maximaal 2 GW te vergunnen. Dit uitroltempo past beter bij de huidige vraagontwikkeling. De opgelopen vertraging kan niet worden ingehaald, waardoor de routekaart op zijn vroegst in 2033 zal worden gerealiseerd. Het kabinet is nog steeds gecommitteerd om de routekaart voor 21 GW windenergie op zee te realiseren en de gevolgen van deze vertraging zoveel als mogelijk te beperken.

Het kabinet treft op dit moment voorbereidingen om in 2026 een subsidietender open te kunnen stellen, waarbij onderzocht wordt hoe deze tender vormgegeven kan worden en welke kosten daarmee gemoeid zijn. Daarbij heeft het kabinet het PBL ook om advies gevraagd over het benodigde subsidiebedrag en vinden marktconsultaties plaats en betrekt het kabinet de uitkomsten van de subsidievrije tender van oktober 2025.

Het kabinet zal de Tweede Kamer naar verwachting in januari 2026 informeren over de vormgeving van de concept subsidieregeling en de daarvoor benodigde middelen. Op basis van deze informatie kan een inschatting worden gemaakt van de benodigde middelen voor de verdere uitrol van de routekaart, waarover een volgend kabinet kan besluiten.

31
Kunt u uitleggen hoe de Garantieregeling Warmtenetten (GRW) in het tweede en derde kwartaal van 2026 voor het eerst opengesteld kan worden, als het toetsingskader voor deze regeling pas rond Prinsjesdag 2026 in de ministerraad ligt?

Antwoord
Per abuis wordt in dit onderdeel van de begroting KGG verwezen naar Prinsjesdag 2026. Dit is niet correct. Bij toekenning van middelen uit het Klimaatfonds is vastgelegd dat het toetsingskader rond Prinsjesdag 2025 aan de ministerraad zou worden voorgelegd. Dit is inmiddels gebeurd en op 10 oktober jl. is het toetsingskader als bijlage bij de Kamerbrief actualisatie collectieve warmte n.a.v. Prinsjesdag26 ter kennisgeving met de Kamer gedeeld.

32
Hoe gaat de Garantieregeling Warmtenetten (GRW) naar verwachting op hoofdlijnen vorm krijgen? Welke keuzes moeten hierin nog gemaakt worden, hoe wordt hierin maximaal rekening gehouden met het belang van woningbouw, sociale huur en middenhuur, en wat is komend jaar de nadere planning van het besluitvormingsproces in aanloop naar de ministerraad rond Prinsjesdag 2026?

Antwoord
De uitgangspunten voor de nadere uitwerking van de GRW zijn vastgelegd in het Toetsingskader Risicoregelingen. Daarin wordt met name nadruk gelegd op de balans tussen de doeltreffendheid van de regeling en de beheersing van risico’s voor de Rijksbegroting. Op hoofdlijnen houdt dit in dat de GRW maximaal 80% van het vreemde vermogen borgt, zodat een deel van het risico bij de financier en/of een andere, lokaal betrokken garantsteller blijft liggen. Naast risicodeling met andere partijen worden risico’s beheerst door garanties te verstrekken per afgebakende projectfase, met een doorlooptijd van maximaal 5 jaar voor de bouw en volloop. Om de kans op aanspraak op de garantstelling te minimaliseren moet het warmteproject voldoende kasstromen genereren om aan rente en aflossingen te kunnen voldoen, hetgeen moet worden onderbouwd met een gecontracteerde “volloop” van minimaal 60%. Daarnaast richt de GRW zich enkel op aangewezen warmtebedrijven, zodat kan worden aangesloten bij de risico-mitigerende maatregelen van de kavelsystematiek in de Wet collectieve warmte (aansluiting bij warmtegemeenschappen wordt nader onderzocht). Tot slot dient de gemeente de aanwijsbevoegdheid in de Wgiw in te zetten voordat aanspraak kan worden gemaakt op vergoedingen uit de GRW.

Bij de uitwerking van de GRW moet de exacte afbakening van borgstellingen, de voorwaarden voor het verkrijgen van een garantstelling, en de procedures voor het verstrekken van garanties en het afwikkelen van tegenvallers verder worden geconcretiseerd. Dit vraagt om zorgvuldige afstemming met de uitvoerder van de GRW (RVO) en belanghebbenden (banken, warmtebedrijven en gemeenten). Ook moet worden gekeken naar samenhang met andere landelijke en lokale instrumenten, zoals de WIS en bijvoorbeeld gemeentelijke garantstellingen. Aangezien de GRW zich richt op de financiering van warmte-infrastructuur, heeft de vormgeving van de regeling geen invloed op de doorrekening van kosten aan specifieke doelgroepen, zoals sociale of middenhuur, en of de financiering van inpandige kosten van verduurzaming voor bijvoorbeeld woningcorperaties Naar verwachting gaat de uitwerking ongeveer een jaar kosten.

33
Waaraan zijn de gelden van kernenergie de afgelopen jaren besteed? Waaraan zal het geld komend jaar worden besteed?

Antwoord
Voor kernenergie zijn tot halverwege 2025 voornamelijk middelen uitgegeven aan de technische haalbaarheidsstudies, de projectorganisatie NEO en overhevelingen naar de medeoverheden. Daarnaast zijn middelen uitgegeven aan de versteviging van de nucleaire kennisinfrastructuur, verouderingsonderzoeken voor de bedrijfsduurverlenging, de ontwikkeling van SMR’s, onderzoek en begeleiding omtrent de nieuwbouw van kerncentrales en de bedrijfsduurverlenging van de bestaande centrale en tot slot de uitvoeringslasten van KGG, IenW en ANVS.

Komend jaar zijn ook middelen beschikbaar voor onderzoek, participatie en de uitvoeringslasten van KGG, IenW en ANVS. Voor de versteviging van de nucleaire kennisinfrastructuur, verouderingsonderzoeken voor de bedrijfsduurverlenging, de ontwikkeling van SMR's, de werkzaamheden van medeoverheden en NEO NL zijn ook volgend jaar wederom middelen beschikbaar.

34
Welke belemmeringen in regelgeving en vergunningverlening voor SMR’s ziet u momenteel en hoe worden deze weggenomen?

Antwoord
Het kabinet heeft geconcludeerd dat de huidige eisen en voorwaarden onder de Kernenergiewet en de Omgevingswet kaders bieden voor het veilig en zorgvuldig inpassen van SMR's. Op basis van deze eisen en voorwaarden is het mogelijk om de potentiële locaties te verkennen waar SMR's gerealiseerd zouden kunnen worden. Om SMR's te realiseren is het van belang dat initiatiefnemers weten wat verwacht wordt ten aanzien van participatie voor wat betreft ruimtelijke vormgeving en ontwerp. Ook uit de simulaties, onderdeel van het SMR-programma, kwamen op voorhand geen concrete belemmeringen naar voren die een aanpassing aan wet- en regelgeving noodzakelijk maken.

35
Wat zijn de kosten als een aanbesteding van een windpark mislukt?

Antwoord
Indien er geen aanvragen voor een tender van een windpark op zee binnenkomen, zal de realisatie van het windpark vertragen. TenneT heeft van vorige kabinetten de opdracht gekregen om de benodigde elektriciteitsinfrastructuur (‘netten op zee’) aan te leggen en heeft hiervoor al contracten afgesloten. Vertraging in de realisatie van een windpark veroorzaakt substantiële extra kosten voor TenneT. Een inschatting van vertragingskosten is in een vertrouwelijke bijlage bij het actieplan voor windenergie op zee met de Tweede Kamer gedeeld, omdat dit bedrijfsgevoelige informatie bevat 27.

Daarnaast kunnen er ook nog indirecte kosten zijn, zoals kosten voor een tender met subsidie om de kans van slagen bij een tweede openstelling te vergroten of alternatief beleid dat nodig is om de energiedoelen te halen. Hier kan op dit moment nog geen inschatting van worden gegeven.

36
Hoe worden de kosten van de aanlanding van wind op zee verdeeld tussen Nederland en buurlanden?

Antwoord
TenneT is verantwoordelijk voor de realisatie van het net op zee. De ACM stelt jaarlijks de inkomsten vast die TenneT mag ontvangen voor het uitvoeren van haar taken voor het net op zee. Deze kosten landen in de nationale nettarieven28. De windparken die de komende jaren worden aangelegd zijn nodig om te kunnen voorzien in ons eigen energieverbruik en de Nederlandse industrie te kunnen verduurzamen29. Om te borgen dat op langere termijn de kosten en baten van nieuwe infrastructuurprojecten op zee tussen landen eerlijk worden verdeeld, werkt het kabinet samen met netbeheerders, andere lidstaten en de Europese Commissie aan afspraken over kostenverdeling bij grensoverschrijdende projecten. Dit doet het kabinet onder andere binnen de North Seas Energy Cooperation (NSEC).

37
Wat zijn de systeemkosten van zonne- en windenergie? Hoe worden deze meegenomen in de vormgeving van beleid en waar komen deze terecht?

Antwoord
Systeemkosten omvatten het geheel aan kosten dat wordt gemaakt voor energieproductie, -transport en -gebruik op het gewenste moment. Deze bevatten dus o.a. kosten van de infrastructuur, importkosten van energiedragers, opslagkosten en investeringen aan de vraagzijde voor de flexibilisering van het energiegebruik. Systeemkosten kunnen daarmee alleen worden toegerekend aan een energiesysteem als geheel, niet aan specifieke opwektechnieken. In systemen met meer variabele opwek is in de regel meer flexibiliteit nodig om vraag en aanbod op elkaar aan te sluiten, daarbij zijn de variabele opwekprofielen van zon en wind juist vaak complementair aan elkaar.

In de beleidsvorming wordt gebruik gemaakt van inzichten uit verschillende scenariostudies, waaronder studies waarin op basis van systeemkosten wordt geoptimaliseerd, zoals de ‘Trajectverkenning klimaatneutraal’ van PBL uit 2024. Zonnestroom en windenergie komen in deze studies naar voren als belangrijke bronnen binnen een kostenoptimale energiemix.

Afhankelijk van systeemkeuzes, komen verschillende kostenposten op de energierekening van verschillende eindgebruikers en in productprijzen terecht. Deels komen de systeemkosten tot uiting in de energieprijzen, deels in infrastructuurkosten, en deels in de investeringskosten die eindgebruikers zelf maken om over te stappen op het gebruik van duurzame energiedragers, zoals bij elektrificatie. Om beter zicht krijgen op de systeemkosten en de wijze waarop deze terecht komen bij verschillende eindgebruikers is – zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het IBO Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur en de Klimaat- en Energienota – de Kenniscoalitie energietransitie (KCET), bestaande uit CPB, TNO, PBL, CBS en RVO, onlangs gestart met het kennisprogramma Energietransitie Integraal Kostenbeeld (EIK). Een eerste rapportage vanuit dit kennisprogramma wordt verwacht in het eerste kwartaal van 2026.

38
Kunt u aangeven hoe de doelgroep van de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing-regeling (ISDE) zou kunnen worden aangepast, zodat de baten van energiesubsidiëring meer terecht komen bij de mensen met lagere inkomens die het echt nodig hebben, waaronder huurders?

Antwoord
Het kabinet vindt het belangrijk om lagere inkomens extra te ondersteunen bij de verduurzaming van hun woning, maar is van mening dat de ISDE daar geen geschikt instrument voor is. Het inkomensafhankelijk maken van de ISDE is namelijk zeer complex in de uitvoering en het zou leiden tot minder CO₂-reductie. Dat laatste bevestigt ook de recente evaluatie van de ISDE, waaruit blijkt dat ook bij hogere inkomens de ISDE doorslaggevend is in de keuze van woningeigenaren om verduurzamingsmaatregelen te treffen.

Het kabinet ondersteunt mensen met lagere inkomens bij de energietransitie daarom op andere manieren, onder andere met renteloze leningen via het Nationaal Warmtefonds en via de SPUK Lokale Aanpak Isolatie (LAI). Daarnaast zijn met woningcorporaties afspraken gemaakt over verduurzaming in de Nationale prestatieafspraken. Zo worden huurwoningen met energielabels E, F en G uiterlijk in 2028 uitgefaseerd. Voor particuliere verhuurders is subsidie beschikbaar via de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH). Daarnaast wordt voor huurwoningen ingezet op het verbeteren van energielabels E, F en G via energieprestatie-eisen in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Hieraan moeten huurwoningen per 1 januari 2029 voldoen. Zie voor een volledig overzicht van maatregelen gericht op woningverduurzaming en ondersteuning daarbij voor lagere inkomensgroepen de Kamerbrief over de verduurzaming van de gebouwde omgeving van 11 juli jl. 30

39
Hoeveel van de beschikbare innovatiebudgetten (MOOI, DEI+, EKOO) worden er specifiek ingezet voor SMR-onderzoek en -ontwikkeling?

Antwoord
Begin 2026 zal de MOOI: kernenergie met een subsidieplafond van €10.000.000,- opengesteld worden. De verplichte vooraanmelding voor deze regeling heeft in Q4 2025 plaatsgevonden. Deze openstelling behelst twee innovatiethema’s: 1) reactortechnologie, waaronder de ontwikkeling van SMR’s; en 2) radioactief afval en geologische eindberging. Aangezien dit een lopende openstelling is, is nog niet duidelijk welk deel van het budget uiteindelijk uitgegeven zal worden aan projecten gericht op SMR-technologie. Daarover zal in de eerste helft van 2026 meer bekend worden. In de DEI+ en EKOO-regelingen zijn geen specifieke middelen voor SMR-technologie opgenomen.

40
Kunt u per bedrijf waarmee u maatwerkafspraken sluit, uiteenzetten hoeveel megaton CO₂-reductie dit ongeveer oplevert en hoeveel werkgelegenheid deze bedrijven bieden in Nederland?

Antwoord
Het kabinet werkt sinds een aantal jaar nauw samen met het bedrijfsleven om te komen tot maatwerkafspraken voor verduurzaming van de industrie. Naast afspraken over verduurzaming en CO₂-reductie, worden er ook afspraken gemaakt over stikstofreductie en een gezonde en veilige leefomgeving. De maatwerkaanpak draagt bij aan het behoud van cruciale bedrijven voor industriële clusters en waardeketens in Nederland die belangrijk zijn voor onze (toekomstige) economie en bijdragen aan directe- en indirecte werkgelegenheid (in de regio). Het kabinet heeft voor de zomer de Kamer geïnformeerd over de voortzetting van de maatwerkaanpak met realisme en een welwillende houding voor concrete, ambitieuze verduurzamingsprojecten31.

Met het bedrijf Nobian (520 werknemers) heeft het kabinet reeds een bindende maatwerkafspraak gesloten, waarmee het bedrijf versneld 0,524 Mton CO₂-uitstoot zal reduceren. Daarnaast wordt 400 ton NOx gereduceerd, jaarlijks 300 miljoen m3 aardgas bespaard en wordt ook het water-verbruik verminderd. Het bedrijf Yara Sluiskil (750 werknemers) heeft eerder een maatwerk-subsidie ontvangen voor de reductie van 0,8 Mton CO₂-reductie via het CCS-project ‘Cactus’. Met de bedrijven Coöperatie Koninklijke Cosun U.A. (2000 werknemers), AnQore (200 werknemers) en Tata Steel Nederland (ongeveer 11.000 werknemers, waarvan 9000 in IJmuiden) heeft het kabinet dit jaar een Joint Letter of Intent (JLoI) getekend. In deze JLoI’s zijn CO₂-reductiedoelstelling van respectievelijk 0,230 Mton, 0,365 Mton en 5,4 – 7,2 Mton vastgelegd. Met deze drie bedrijven werkt het kabinet de komende periode verder aan het komen tot bindende maatwerkafspraken. Het kabinet is nog in gesprek met de bedrijven Zeeland Refinery (700 werknemers), Alco Energy Rotterdam (120 werknemers) en OCI (600 werknemers) om te komen tot een JLoI. Met deze bedrijven zijn eerder een Expression of Principles ondertekend met CO₂-reductie-doelstellingen van respectievelijk 1,0 Mton, 0,243 Mton en 0,8-1,7 Mton.

41
Hoe helpt het verlengen van de Indirecte kostencompensatie (IKC) de industrie om te verduurzamen? Welke prikkel hebben de bedrijven die voordeel hebben bij de IKC om het geld dat zij door de IKC niet hoeven te besteden aan energie, dat geld in te zetten voor verduurzaming?

Antwoord
Om in aanmerking te komen voor de Indirecte Kostencompensatie (IKC) zijn bedrijven verplicht een CO₂-reductieplan op te stellen waarin zij onderbouwen hoe zij uiterlijk in 2030 jaarlijks gemiddeld minimaal 3% CO₂-reductie (scope 1 en/of 2) zullen realiseren. Deze reductie wordt beoogd door investeringen in technische maatregelen, waarbij ten minste 50% van de ontvangen compensatie moet worden ingezet voor verduurzamingsinitiatieven die bijdragen aan het terugdringen van de uitstoot. Verdere uitleg over de werking van de regeling en onderbouwing van de doeltreffendheid en doelmatigheid kunt u vinden in de 1 juli jl. verzonden Kamerbrief en bijlagen met CW 3.1 kader32.

42
Hoeveel inkomsten loopt u mis door het aanpassen van het tarief van de CO₂-heffing? Kunt u een overzicht geven van hoeveel dit jaarlijks is vanaf 2026 tot en met 2032? Hoe worden deze kosten gedekt?

Antwoord
De CO₂-heffing industrie is op twee manieren aangepast met verschillende effecten op de verwachte opbrengsten.

Voor ETS1-bedrijven en lachgasinstallaties is ten eerste de CO₂-heffing significant afgezwakt waardoor bedrijven, die op of net slechter dan de ETS benchmark presteren, geen netto kosten ondervinden van de heffing. Dit leidt tot een afname van de verwachte inkomsten.

Het afzwakken van de heffing voor ETS1-bedrijven en lachgasinstallaties leidt cumulatief tot €274 mln. minder opbrengsten in de jaren tot en met 2028. Voor jaren na 2028 zijn geen inkomsten geraamd in de miljoenennota 2025 omdat hier enkel is gekeken naar de huidige kabinetsperiode. Deze vermindering in opbrengsten wordt gedekt door een navenante daling van de beschikbare middelen in het klimaatfonds (perceel verduurzaming industrie). Deze middelen waren direct gekoppeld aan de opbrengst van de CO₂-heffing bij ETS1-bedrijven en lachgasinstallaties.

Ten tweede is in het Belastingplan 2026 voor de afvalverbrandingsinstallaties een apart en hoger tarief onder de CO₂-heffing voorgesteld. De opbrengst van de CO₂-heffing voor de afvalverbrandingsinstallaties wordt ingezet als dekking voor het niet door laten gaan van de circulaire plastic heffing. In tabel 2 zijn de verwachte inkomsten opgenomen.

Tabel 2 – verwachte inkomsten uit de CO₂-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties ( in mln. euro en PP25)
2025 2026 2027 2028 2029 2030 2031 2032 2033 2034 2035
CO₂-heffing AVI’s 3 45 106 174 275 206 260 298 321 296 270

43
Wat zijn de effecten geweest van de bezuiniging op de prijsrisicobuffer van de SDE++? Hoe werkt deze bezuiniging door op het openstellingsbudget en de reserve van de SDE++? Kunt u een schematisch overzicht geven van hoe de budgetten voor de openstelling, beschikkingen, reserve en daadwerkelijke jaarlijkse middelen van de SDE zich tot elkaar verhouden?

Antwoord
De bezuiniging op de prijsrisicobuffer was effectief een structurele bezuiniging van € 1 miljard per jaar op de SDE-middelen. De bezuiniging heeft daarmee effect gehad op de mogelijkheden voor toekomstige openstellingen van de SDE++, maar ook op de ruimte voor reeds afgegeven beschikkingen. Na de bezuiniging zijn energieprijzen sterk gedaald, wat met een kleinere buffer doorwerkte op de ruimte voor reeds afgegeven beschikkingen en de ruimte om open te stellen. De beschikbare middelen worden nu (bijna) volledig ingezet voor bestaande beschikkingen. Zoals eerder aangegeven in het Pakket Groene Groei33 is er op dit moment daarom alleen nog budget voor openstellingen in 2025 en 2026. De begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie is volledig leeggeboekt om de tegenvallers door lagere energieprijzen op te vangen. Tabel 3 toont de beschikbare budgetten voor de SDE(+)(+)-regelingen. Het beschikbare budget (incl. onttrekking uit de reserve in de jaren 2025-2030) staat gelijk aan uitgaven die voor de regelingen wordt verwacht. Uitgaven voor de SDE(+)(+)-regelingen lopen tot wel 20 jaar na openstellingen door. Ook voor de jaren na 2030 geldt dat het beschikbare budget gelijk is aan de verwachte uitgaven inclusief de openstellingen in 2025 en 2026. Er is dus op dit moment geen ruimte voor openstellingen van de SDE++ in 2027 en verder. Het kabinet zal in het voorjaar van 2026 duidelijkheid geven over de benodigde middelen voor de openstelling van 2027 en daarbij rekening houden met het belang van de regeling voor de gestelde klimaat- en energiedoelen en beschikbare middelen.

Afbeelding met tekst, schermopname, nummer, Lettertype Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.

Tabel 3 – Beschikbare middelen SDE++

44
Kunt u toelichten hoe en onder welke veronderstellingen en parameters de reeks met meerjarenramingen voor de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS) is berekend?

Antwoord
In het voorjaar is de budgetreeks van de WIS bijgesteld. De WIS draagt bij aan het realiseren van 200.000 aansluitingen. Er wordt uitgegaan van gemiddeld 6.000 euro onrendabele top per aansluiting en gemiddeld 1.300 aansluitingen per project. Op basis van het budget van in totaal 1,2 miljard euro betekent dat 20-30 duizend aanvragen per jaar tot en met 2030.

45
Hoe valt bij de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS) de grote toename van 2029 op 2030 van 151,5 miljoen euro naar 952,1 miljoen euro te verklaren?

Antwoord
In de reguliere begrotingssystematiek kunnen we maximaal t+5 laten zien, waardoor in 2030 de kas staat die nodig is 2030 en de daaropvolgende jaren. Projecten in de WIS hebben een gemiddelde looptijd van ongeveer acht jaar, met uitschieters naar tien jaar, waardoor rekening moet worden gehouden met uitfinanciering van juridische verplichtingen tot circa 2040.

46
Hoeveel Nederlandse bedrijven hebben in 2025 subsidie uit de SDE++ ontvangen, en welk percentage hiervan betreft buitenlandse bedrijven die in Nederland projecten realiseren?

Antwoord
RVO heeft (stand: oktober 2025) ruim 30.000 SDE-subsidiebeschikkingen in beheer. Voor al deze projecten geldt dat de subsidie wordt aangevraagd door de producent voor een productie-installatie die is gevestigd in Nederland of in de Nederlandse exclusieve economische zone. Hoewel dit niet specifiek vereist is, heeft de producent in nagenoeg alle gevallen een Nederlandse rechtsvorm. Of er achter die Nederlandse rechtsvorm buitenlandse aandeelhouders zitten wordt niet apart geregistreerd.

47
Hoe worden huishoudens gestimuleerd om zonnepanelen aan te schaffen gestimuleerd? Hoeveel budget is hiervoor beschikbaar?

Antwoord
Er zijn op de begroting geen middelen voorzien om huishoudens te stimuleren zonnepanelen aan te schaffen. Sinds 1 januari 2023 is het btw-tarief voor de levering en installatie van zonnepanelen op of bij een woning 0% en in 2026 bestaat er verder nog een belastingvoordeel als gevolg van de salderingsregeling voor mensen met zonnepanelen. Het budgettair belang van het belastingvoordeel beslaat in 2026 €609 mln34. De Richtlijn energieprestatie van nieuwe gebouwen (EPBD) verplicht uiterlijk op 31 december 2029 alle nieuwe woongebouwen te voorzien van zon-PV (EPBD IV, artikel 10, lid 3d).

48
Hoe worden huishoudens gestimuleerd om een warmtepomp aan te schaffen? Hoeveel budget is hiervoor beschikbaar?

Antwoord

De Investeringssubsidie Duurzame Energie en Energiebesparing (ISDE) stimuleert huishoudens in het aanschaffen van een warmtepomp door het subsidiëren van gemiddeld 30% van de aanschafkosten. De ISDE subsidieert naast warmtetechnieken zoals de warmtepomp ook isolatiemaatregelen. De ISDE richt zicht naast huishoudens ook op zakelijke gebruikers, zij kunnen de regeling inzetten voor de aanschaf van (kleinschalige) windturbines op eigen terrein, zonneboilers en warmtepompen. Van de jaarlijks aangevraagde subsidie gaat grofweg de helft naar warmtepompen. Voor de ISDE is voor de periode 2026 t/m 2030 €2,25 mld beschikbaar. Het beschikbaar budget per jaar loopt wel sterk terug. Zie tabel 4.

Jaar 2026 2027 2028 2029 2030
ISDE budget (in € mln) 509 500 473 420 347

Tabel 4 – ISDE budget

49
Zijn er specifieke uitkeringen (SPUKs) die van belang zijn voor woningbouw, die niet structureel zijn en ergens in de jaren 2026 t/m 2030 aflopen? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan? Hoeveel budget valt er weg en wat kan daardoor niet meer gerealiseerd worden? En wat zijn in die gevallen de vooruitzichten en eventuele plannen of alternatieven?

Antwoord
In de periode tussen 2026 en 2030 wordt onder meer via specifieke uitkeringen fors geïnvesteerd in ondersteuning van de woningbouw en het ontsluiten van (nieuwe) woningbouwlocaties. Voor een overzicht van specifieke uitkeringen (SPUK’s) die hiervoor van belang zijn verwijst het kabinet naar de begroting van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO). Voorbeelden zijn de Realisatiestimulans (ca. 2,5 miljard euro tot 2030), de Woningbouwimpuls (ruim 500 miljoen euro tot 2030) en de Woningbouwversnelling Metropoolregio Eindhoven (122,5 miljoen euro tot 2030). Ook na 2030 ligt er een aanzienlijke woningbouwopgave die vraagt om ondersteuning. De invulling daarvan is aan een volgend kabinet.

50
Op welke wijze is de aanpassing van de CO₂-doelstelling voor de WPM berekend? Hoeveel bedrijven komen met de wijziging buiten de verplichting te vallen, en welk aandeel is dit ten opzicht van het totaal aantal bedrijven dat oorspronkelijk onder de verplichting viel? Wat was het verschil in de gemiddelde CO₂-uitstoot van tussen bedrijven van 100-250 medewerkers en >250 conform de rapportage die per juli afgelopen jaar is ingediend?

Antwoord
De aanpassing van de CO₂-reductiedoelstelling is berekend op basis van het aantal organisaties dat wordt uitgezonderd, het aantal werknemers dat werkzaam is bij die organisaties en de hoeveelheid CO₂ die door werkgebonden personenmobiliteit bij die organisaties wordt uitgestoten. Op dit moment vallen 7.950 organisaties met 100 of meer werknemers onder het Besluit CO₂-reductie werkgebonden personenmobiliteit (besluit WPM). Daarvan hebben 4.620 organisaties (58%) 100 tot 250 medewerkers die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor 18% van de CO₂-uitstoot van de huidige doelgroep van het besluit WPM (CE Delft, juni 2023: “Werkgebonden mobiliteit van het mkb”). Het oorspronkelijke reductiedoel van het besluit WPM was 1,5 megaton CO₂-reductie in 2030. Dit doel wordt naar rato met die 18% verminderd, waardoor het nieuwe reductiedoel uitkomt op 1,2 megaton35 Uit de cijfers van de rapportages die over 2024 zijn ingediend blijkt dat de uitstoot door werkgebonden personenmobiliteit bij organisaties met 100 tot 250 werknemers gemiddeld 102 gram CO₂ per reizigerskilometer is. Bij organisaties met 250 of meer werknemers is dat 95 gram CO₂ per reizigerskilometer (CE Delft, “Werkgebonden mobiliteit van het mkb”).

Mede om het negatieve effect op CO2-uitstoot van deze aanpassing van het besluit WPM, heeft het kabinet ervoor gekozen de CO2-uitstoot structureel te compenseren door verhoging van de brandstoftransitieverplichting. Voor deze verhoging zijn een aantal voorwaarden gesteld36. Zodra de besluiten over het doortrekken van de accijnsverlaging in 2026, het invoeren van de pseudo-eindheffing en de aanpassing van het Besluit WPM onherroepelijk zijn, zal de brandstoftransitieverplichting voor het wegvervoer in het Besluit Energie Vervoer vanaf 2028 geleidelijk worden verhoogd, hetgeen leidt tot een extra CO₂-reductie van 0,4 Mton in 2030.

51
Welke aanpassingen op de pseudo-eindheffing binnen de mobiliteitssector zijn reden aan te nemen dat deze maatregel meer CO₂-reductie zou opnemen dan in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2025 is aangenomen?

Antwoord
Het kabinet verwacht dat de pseudo-eindheffing naar verwachting leidt tot een CO₂-reductie van 0,4 Mton in 2030 (bandbreedte 0,3-0,6).37 Het uiteindelijke effect van de maatregel kent nog onzekerheid en hangt bijvoorbeeld af van het daadwerkelijke gedragseffect als gevolg van deze maatregel en van de ontwikkeling van de ingroei van elektrische auto’s ten opzichte van het basispad. Als door technologische ontwikkelingen de ingroei van elektrische auto’s bijvoorbeeld harder gaat, dan is het additionele effect van de pseudo-eindheffing minder groot.

Het PBL schat in dat de pseudo-eindheffing kan leiden tot een additionele CO₂-reductie van 0,2 tot 0,4 Mton CO₂-reductie in 203038. Dit ligt in dezelfde ordegrootte als de inschatting van het kabinet. De bandbreedte reflecteert de gevoeligheidsanalyse die het PBL heeft uitgevoerd ten aanzien van de verwachte gedragseffecten, mogelijke anticipatie-effecten en mogelijke uitwijkeffecten. Daarnaast was de exacte vormgeving van de pseudo-eindheffing ten tijde van de doorrekening in de KEV nog niet bekend. Dat is pas bekend gemaakt bij publicatie van het Belastingplan 2026 met Prinsjesdag.

52
Tot hoeveel extra uitstoot leidt het doortrekken van de accijnskorting in 2026 en in 2030? Zijn hierbij gedragseffecten zoals de keuze voor de aanschaf van een fossiele (lease)auto meegenomen?

Antwoord
De ambtelijke inschatting was dat het volledig doortrekken van de accijnskorting in 2026 zou zorgen voor een extra uitstoot van 0,5 Mton CO₂ in 2026. Deze toename wordt vooral veroorzaakt doordat het aantal fossiele autokilometers in 2026 toeneemt. De effecten op de CO₂-uitstoot in 2030 zijn verwaarloosbaar, omdat de korting alleen voor 2026 is doorgetrokken. Bij deze inschatting is rekening gehouden met eventuele veranderingen van de samenstelling van het wagenpark.

Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2026 is het amendement van lid Grinwis over het niet aanwenden van CBAM-inkomsten voor korting op de brandstofaccijns aangenomen.39 Als gevolg hiervan is de hoogte van de accijnskorting verlaagd en wordt een deel van de middelen ingezet voor de bezuinigingen op OV. Dit kan leiden tot een minder hoge toename van CO2-uitstoot.

Mede om het negatieve effect op CO2-uitstoot van het doortrekken van de accijnskorting in 2026, heeft het kabinet ervoor gekozen de CO2-uitstoot structureel te compenseren door verhoging van de brandstoftransitieverplichting. Voor deze verhoging zijn een aantal voorwaarden gesteld40. Zodra de besluiten over het doortrekken van de accijnsverlaging in 2026, het invoeren van de pseudo-eindheffing en de aanpassing van het Besluit WPM onherroepelijk zijn, zal de brandstoftransitieverplichting voor het wegvervoer in het Besluit Energie Vervoer vanaf 2028 geleidelijk worden verhoogd, hetgeen leidt tot een extra CO₂-reductie van 0,4 Mton in 2030.

53
Wat is de beoogde aanpassing van het brandstoftransitieverplichting voor 2028, 2029 en 20230?

Antwoord
Voor het verhogen van de brandstoftransitieverplichting zijn een aantal voorwaarden gesteld41. Zodra de besluiten over het doortrekken van de accijnsverlaging in 2026, het invoeren van de pseudo-eindheffing en de aanpassing van het Besluit CO₂-reductie werkgebonden personenmobiliteit (besluit WPM) onherroepelijk zijn, zal de brandstoftransitieverplichting voor het wegvervoer in het Besluit Energie Vervoer vanaf 2028 geleidelijk worden verhoogd, hetgeen leidt tot een extra CO₂-reductie van 0,4 Mton in 2030. De definitieve uitwerking volgt via een wijziging van het Besluit Energie Vervoer.

54
Kan per mobiliteits-maatregel uit de brief 'Uitvoering pakket Groene Groei' (Kamerstuk 33 043, nr. 119) worden weergegeven wat het CO₂-effect is ten opzichte van de KEV 2025?

Antwoord
Het is niet mogelijk om per mobiliteitsmaatregel uit Kamerstuk 33 043, nr. 119 aan te geven wat het verwachte CO₂-effect is ten opzichte van de KEV 2025. PBL brengt in de KEV niet het effect van individuele maatregelen in kaart, mede omdat het C02-effect van maatregelen onderling samenhangt.

55
Zijn er beleidsmaatregelen geformuleerd die gaan over de eiwittransitie in relatie tot klimaat?

Antwoord
Er zijn binnen het klimaat- en energiebeleid geen specifieke beleidsmaatregelen geformuleerd over de eiwittransitie. Vanuit het ministerie van LVVN wordt er gewerkt aan een duurzaam voedselaanbod en een duurzame voedselconsumptie (in lijn met de Schijf van Vijf), waarbij onder andere de balans in de eiwitconsumptie een speerpunt is. De huidige beleidsinzet om te komen tot een balans in de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten richt zich onder andere op monitoring, het informeren van de consument en het betrekken van partijen in de voedselomgeving. Zie voor meer informatie het antwoord op vraag 396 bij de begroting van het ministerie van LVVN.

56
Klopt het dat Nederland zich in 2023 tijdens de COP28 zich gecommiteerd heeft dat voedselsystemen onderdeel van klimaatbeleid moeten zijn?

Antwoord
Ja, dat klopt. Nederland heeft op COP28 de “Emirates Declaration on Sustainable Agriculture, Resilient Food Systems, and Climate Action” mede ondertekend. Deze verklaring geeft aan dat landbouw en voedselsystemen zowel veroorzaker als slachtoffer van klimaatverandering zijn. Ook geeft de verklaring aan dat het meenemen van landbouw en voedselsystemen een randvoorwaarde is om de doelstellingen van Parijs te kunnen halen.

57
Wat heeft het kabinet sinds 2023 gedaan om voedselsystemen onderdeel te laten zijn van het klimaatbeleid in lijn met de ondertekening van de Emirates Declaration on Food, Agriculture & Climate?

Antwoord
Het landbouw- en voedselsysteem is onderdeel van het nationale en Europese klimaatbeleid. De landbouw en het landgebruik vormen, zoals geschetst in het nationale ontwerp-Klimaatplan, de basis van een duurzaam voedselsysteem dat hand in hand gaat met natuur en biodiversiteit.

Daarnaast werkt het kabinet ook mondiaal in lijn met de ondertekening van de Emirates Declaration on Food, Agriculture & Climate. Van de door ontwikkelingssamenwerking gefinancierde voedselzekerheidsactiviteiten draagt inmiddels circa 97% bij aan klimaatadaptatie en/of mitigatie. Daarnaast zijn vanuit LVVN en BuZa middelen ingezet om klimaatslimme landbouw en weerbare voedselsystemen te ondersteunen, onder meer via de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR).

Door samenwerking met partnerlanden is Nederland een sterke bilaterale partner in de voedselketen. De kennis en kunde van het Nederlandse agrobedrijfsleven en van kennisinstellingen bieden mogelijkheden om wereldwijd bij te dragen aan klimaatadaptatie, zoals via klimaatslimme landbouw en zaadveredeling (weerbaardere gewassen).

Daarmee draagt Nederland concreet bij aan de mondiale en lokale kennisbasis op klimaatadaptatie (bijvoorbeeld diversificatie, droogte resistentie), biodiversiteit (bijvoorbeeld bevordering van agrobiodiversiteit) en mitigatie (bijvoorbeeld emissiereductie bij productie van rijst, veeteelt) voor kwetsbare voedselsystemen.

Ook is Nederland een actieve speler, en draagt Nederland financieel bij in de multilaterale fora die gaan over voedsel- en landbouw. Zoals de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).

58
In hoeverre is extensivering van de veehouderij onderdeel van klimaatbeleid?

Antwoord
Extensivering levert een bijdrage aan de doelen van het klimaatbeleid. Extensivering kan zien op het aantal gehouden dieren of op het grondgebruik. In dat verband kan worden gewezen op de voorgenomen Subsidieregeling extensivering melkveehouderij. Het doel van deze regeling is het structureel verminderen van broeikasgas- en ammoniakemissies, waarbij als neveneffect de mestproductie zal verlagen. Door de reductie van broeikasgassen levert deze regeling een bijdrage aan het behalen van de klimaatdoelen. Het verhogen van de grondwaterstand in veenweidegebieden levert emissiereductie op en draagt bij aan het klimaatbeleid. Via het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, onder het Nationaal Strategisch Plan, is daarom de subsidieregeling Samenwerking in veenweiden en overgangsgebieden N2000 ingezet.

59
Wanneer vindt de volgende doorrekening van de Klimaat- en Energienota plaats door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?

Antwoord
De volgende doorrekening vindt plaats bij de KEV die bij Prinsjesdag 2026 verschijnt.

Vragen van de vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei bij de begroting Klimaatfonds (KF)

1
Hoeveel middelen uit het Klimaatfonds zijn nog niet gereserveerd? Kunt u een overzicht geven van de beschikbare middelen per perceel (in miljoenen euro's)?

Antwoord
De middelen in het Klimaatfonds (KF) worden onderverdeeld in drie categorieën: toekenningen, toekenningen onder voorwaarden en reserveringen. Alleen de middelen die zijn toegekend zijn overgeheveld naar departementale begrotingen en zijn niet meer beschikbaar in het KF.

Tabel 5 geeft een overzicht van de toekenningen, toekenningen onder voorwaarden, reserveringen en vrije ruimte per perceel. In het voorjaar is bij aanvang van het Meerjarenprogramma 2027 (MJP27) de totale vrije ruimte € 13.756 mln, waarvan € 13.513 mln in Kernenergie, € 218 mln in Vroege fase opschaling, € 23 mln in Energie-infrastructuur en € 1,5 mln in Verduurzaming Industrie42. De vrije ruimte is exclusief reserveringen en toekenningen onder voorwaarde.

MJP 2026 (bedragen in € mln) Toekenningen Toekenningen onder voorwaarden Reserveringen Vrije ruimte voor aanvang MJP27
Klimaatfonds totaal 5.036 4.620 3.008 13.756
1. Kernenergie 219 0 2 13.513
2. CO₂-vrije gascentrales 780 0 0 0
3. Energie-infrastructuur 806 998 459 22
4. Vroege fase opschaling 885 2.634 843 218
5. Verduurzaming industrie 874 842 1.703 1,5
6. Gebouwde omgeving 1.472 145 0 0
7. Onverdeeld 0 0 0 0

Tabel 5 – overzicht per perceel

2
Hoeveel middelen in het perceel kernenergie zijn er nog beschikbaar en hoeveel middelen zijn gereserveerd of uitgegeven?

Antwoord
In het Klimaatfonds worden middelen niet direct uitgegeven aan maatregelen maar overgeheveld naar het desbetreffende departement. Uitgaven op het fonds zijn daarom uitsluitend overheveling/ toekenningen naar departementale begrotingen. Sinds 2023 is er in totaal € 558 mln toegekend/overgeheveld uit het perceel Kernenergie naar departementale begrotingen, waarvan € 219 mln in het MJP2643. Daarnaast is € 2 mln gereserveerd voor de Nuclear Academy. De beschikbare vrije ruimte in het perceel Kernenergie bedraagt bij aanvang van het MJP27 € 13.513 mln.

3
Hoeveel middelen zijn er binnen het perceel Verduurzaming industrie nog beschikbaar voor maatwerkafspraken gegeven dat 2 miljard euro is gereserveerd voor de maatwerkafspraak met Tata Steel?

Antwoord

Binnen het Klimaatfonds is € 934 mln gereserveerd voor de maatwerkafspraak met Tata Steel Nederland (TSN). Daarnaast zijn in het voorjaar van 2024 middelen op de Aanvullende Post (AP), die bedoeld waren voor hogere SDE++-openstellingen in 2024 en 2025, aanvullend gereserveerd voor de maatwerkafspraak van TSN. Dit betrof een bedrag van €1.142 mln. Vanwege hoge energieprijzen hoefde niet het volledige budget op de AP ingezet te worden voor de openstellingen van de SDE++ in 2024 en 2025. De SDE++ is in die jaren voor respectievelijk € 11,5 mld en € 8 mld opengesteld. In totaal is daarmee € 2.076 mln gereserveerd voor de maatwerkafspraak Tata.

Vanwege prudentie is een kleine marge aangehouden bovenop de € 2 mld, dit kan onder andere benodigd zijn voor uitvoerings- en implementatiekosten.

Naast de gereserveerde middelen voor Tata Steel is er nog € 511 mln binnen het perceel Verduurzaming industrie van het Klimaatfonds gereserveerd voor andere maatwerkafspraken. Om een actueel overzicht te bieden na het tekenen van de Joint Letter of Intent (JLoI) met Tata Steel vindt u onderstaand een tabel met de stand van alle resterende middelen binnen het Klimaatfondsperceel Verduurzaming industrie, waaronder die voor maatwerkafspraken. Deze middelen zijn allen reeds gereserveerd voor de genoemde budgetten. De vrije ruimte in het perceel bedraagt € 1,5 mln.

Maatregel perceel Verduurzaming Industrie Reserveringen (x € 1 mln)
Reservering Maatwerk Afval verbranding installaties 147,5
Reservering Maatwerk 257,9
Reservering Maatwerk (ophoging met aanvullende voorwaarden) 75,4
Reservering Maatwerk Cosun 30
Totaal restant maatwerk afspraken (excl. TSN) 511
Reservering Maatwerk TSN 934,5
Aramis (volloop) 662
Energiebesparing mkb: Energiebesparingsfonds mkb 100
Intensivering DEI+ 100
NIKI 177,8
Energiebesparing mkb: Uitbreiding ontzorgingsprogramma 25
Energiebesparing mkb: Duurzaamheidsleningen mkb 15
Ondersteuning cluster 6 20,4
Vrije ruimte 1,5
Totale reserveringen (incl. restant maatwerk afspraken) 2.547

Tabel 6 – reserveringen binnen perceel Verduurzaming Industrie

4
Wat zijn de consequenties voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving, van het opdrogen van het beschikbare budget op artikel 6 naar nihil vanaf 2028? Wat en hoeveel middelen zijn er nodig om de komende jaren voldoende beschikbaar budget op de begroting te krijgen?

Antwoord
Voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving is via het Klimaatfonds ruim

€ 7 mld beschikbaar gesteld. Deze middelen zijn na meerdere besluitvormingsrondes vrijwel volledig overgeheveld naar departementale begrotingen en worden de komende jaren ingezet. Er resteert nog € 145 mln in het Klimaatfonds voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Dit bedrag is gereserveerd voor inzet voor de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing(ISDE). Dat betekent dat nieuwe voorstellen voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving in beginsel geen middelen krijgen uit het Klimaatfonds.

Momenteel wordt ten behoeve van de aankomende formatie onderzocht hoeveel aanvullende middelen de komende jaren nodig zijn voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving. De uitkomsten van dit onderzoek zullen met de Tweede Kamer worden gedeeld.


  1. https://publications.tno.nl/publication/34644576/pbrUJucX/TNO-2025-R11172.pdf↩︎

  2. Kamerstukken II 2025/26, 29023 nr. 595↩︎

  3. Kamerstukken II 2025/26, 36 800, nr. 20.↩︎

  4. Kamerstukken II 2023/24, 32 813, nr. 1324.↩︎

  5. Kamerstukken II 2024/25, 33 043, nr. 119↩︎

  6. https://acer.europa.eu/news/acers-data-dashboard-provides-insights-eu-household-energy-price-trends↩︎

  7. National energy and climate plans↩︎

  8. https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52025DC0274&qid=1749138488640↩︎

  9. Mededeling van de Commissie over de EU-brede beoordling van de definitieve geactualiseerde energie- en klimaatplannen. De energie- en klimaatplannen van de Unie voor 2030 verwezenlijken COM/2025/274 final, pagina 5 en 6↩︎

  10. Kamerstukken II 2024/2025, 29 023, nr. 567.↩︎

  11. Kamerstukken II 2024/25, Kamerstuk. 33043 nr. 119.↩︎

  12. Kamerstukken II 2024/25, 33043, nr. 119.↩︎

  13. Kamerstukken II 2024/25, 29023, nr. 570↩︎

  14. Kamerstukken II 2024/25, 29023, nr. 570↩︎

  15. Kamerstukken 2024-2025, 29023, nr. 597↩︎

  16. Kamerstukken II 2024/25, 29023, nr. 566↩︎

  17. Kamerstukken II 2024/25, 29023, nr. 566↩︎

  18. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2024/06/25/studie-maatschappelijke-kosten-netcongestie↩︎

  19. https://www.bcg.com/publications/2024/netherlands-haal-de-kink-uit-de-kabel↩︎

  20. Kamerstukken II 2025/26, 29023, nr. 597↩︎

  21. Kamerstukken 2024-2025, 32645, nr. 156↩︎

  22. Kamerstukken 2025-2026, 31239, nr. 438↩︎

  23. Kamerstukken 2024-2025, 32645, nr. 156↩︎

  24. Kamerstukken 2024/2025, 32813, nr. 1505↩︎

  25. Actieplan Wind op Zee↩︎

  26. Kamerstukken 2024/25, 36576, nr. 118↩︎

  27. Kamerstukken II 2025/2026, 33 561, nr. 91.↩︎

  28. Tenzij het kabinet besluit subsidie te verstrekken aan de netbeheerder op grond van art. 77g van de elektriciteitswet 1998.↩︎

  29. Kamerstukken II 2024/2025, 33 561, nr. 87.↩︎

  30. Kamerstukken II, vergaderjaar 2024–2025, 32 847, nr. 1376↩︎

  31. Kamerstukken 2024/2025, 29 826, nr. 260↩︎

  32. Kamerstukken 2025, 33 043, nr. 117.↩︎

  33. Pakket Groene Groei, Kamerstuk 33043, nr. 114↩︎

  34. 4.3 Overzicht van het budgettaire belang | Ministerie van Financiën - Rijksoverheid↩︎

  35. Kamerstuk 33 043, nr. 119↩︎

  36. Kamerstuk 33 043, nr. 119↩︎

  37. Kamerstuk 36 812, nr. 3↩︎

  38. PBL, september 2025: Klimaat- en Energieverkenning 2025↩︎

  39. Kamerstuk 36812, nr. 32↩︎

  40. Kamerstuk 33 043, nr. 119↩︎

  41. Kamerstuk 33 043, nr. 119↩︎

  42. Voor een overzicht per perceel zie Meerjarenprogramma Klimaatfonds 2026 | Rapport | Rijksoverheid.nl↩︎

  43. Voor een overzicht per toegekende maatregel zie bijlage 1 van Klimaatfonds begroting Memorie van toelichting.↩︎