Verslag van een schriftelijk overleg over het advies Nederlandse Sportraad: Hoofdzaak. Advies om hersenletsel door sport te voorkomen (Kamerstuk 30234-426)
Toekomstig sportbeleid
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D52535, datum: 2025-12-16, bijgewerkt: 2025-12-17 16:49, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (GroenLinks-PvdA)
- Mede ondertekenaar: M. Heller, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 30234 -435 Toekomstig sportbeleid.
Onderdeel van zaak 2025Z22195:
- Indiener: J.Z.C.M. Tielen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2026-01-14 10:15: Procedurevergadering Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Preview document (🔗 origineel)
> Retouradres Postbus 20350 2500 EJ Den Haag
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Datum 16 december 2025
Betreft Schriftelijk Overleg (SO) inzake - Hoofdzaak. Advies om hersenletsel door sport te voorkomen.
Geachte voorzitter,
Hierbij ontvangt u van mij de beantwoording van de vragen die enkele fracties hadden naar aanleiding van de brief “Hoofdzaak. Advies om hersenletsel door sport te voorkomen”.
Hoogachtend,
de staatssecretaris Jeugd,
Preventie en Sport,
Judith Zs.C.M. Tielen
30 234 Toekomstig sportbeleid
Nr.
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld …………. 2025
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Tielen) over het advies Hoofdzaak. Advies om hersenletsel door sport te voorkomen van de Nederlandse Sportraad (NLsportraad) 1.
Voorzitter van de commissie,
Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie,
Heller
Inhoudsopgave
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Reactie van de staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van het rapport van de Nederlandse Sportraad om hersenletsel door sport te voorkomen. De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat er aandacht is voor het voorkomen van hersenletsel door sport. Sport levert een onmisbare bijdrage aan de fysieke en mentale gezondheid, sociale verbinding en het plezier van miljoenen Nederlanders. Tegelijkertijd mag het risico op hersenletsel niet worden genegeerd. Genoemde leden hechten eraan dat sport veilig en verantwoord kan worden beoefend, zeker ook voor kinderen en jongeren. Zij erkennen echter ook de waarde van sport als ruimte om grenzen te verkennen en eigen keuzes te maken. Daarom zoeken zij naar een zorgvuldige balans tussen het beschermen van de gezondheid van sporters en het behouden van vrijheid en autonomie binnen de sport.
De NLsportraad adviseert om hoofdcontact bij kinderen onder de twaalf jaar te verbieden en bij jongeren tot achttien jaar sterk te ontraden. De leden van de D66-fractie begrijpen de wens om jonge sporters extra te beschermen, en vragen de staatssecretaris hoe zij deze specifieke leeftijdsgrenzen beoordeelt. Daarbij vragen deze leden de staatssecretaris of zij nog maatschappelijke of praktische barrières ziet om maatregelen te nemen en hoe ze deze kan wegnemen.
Het rapport laat daarnaast zien dat de implementatie van veiligheidsmaatregelen per sport sterk varieert. In sommige sporten, zijn duidelijke leeftijdsgrenzen of beschermingsmiddelen al ingevoerd; in andere ontbreken goede afspraken en toezicht. De leden van de D66-fractie vragen hoe de staatssecretaris ervoor wil zorgen dat sporters, trainers en sportbonden zich aan de geadviseerde grenzen en maatregelen houden. Ziet zij hierbij bijvoorbeeld een rol voor NOC*NSF of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? En hoe wordt de naleving georganiseerd in de recreatieve sport, waar toezicht en handhaving vaak beperkt zijn? Daarnaast vragen deze leden wat de plannen van de staatsecretaris zijn betreffende sportbonden die richtlijnen hanteren die afwijken van de adviezen van de NLsportraad, waaronder de geadviseerde leeftijdgrenzen.
De NLsportraad constateert dat kennis over herhaald hoofdcontact en traumatisch hersenletsel versnipperd is en dat er geen structurele registratie of dataverzameling plaatsvindt. Daarom pleit de raad voor een nationaal expertisecentrum dat onderzoek, kennisdeling en monitoring coördineert. De leden van de D66-fractie ondersteunen het belang van kennisontwikkeling en vragen hoe de staatssecretaris tegenover dit voorstel staat. Is zij bereid om de oprichting van een dergelijk centrum te verkennen? Welke rol ziet zij voor bestaande organisaties, en hoe wordt geborgd dat onderzoek ook inspeelt op vrouwen, kinderen en parasporters, die nu bij bestaande onderzoeken nog te vaak buiten beeld blijven?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het advies en het rapport van de NLsportraad en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Sportbonden onderschrijven het belang van aandacht voor hersengezondheid in de sport en steunen veelal initiatieven die bijdragen aan veilig sporten voor iedereen. Tegelijkertijd vinden genoemde leden het belangrijk dat beleidskeuzes zorgvuldig worden afgewogen, met oog voor wetenschappelijke inzichten, sportpraktijk en de positieve maatschappelijke waardes van sport. Hoe waarborgt de staatssecretaris dat deze beleidskeuzes op alle aspecten en met name op de positieve maatschappelijke waarde, zorgvuldig worden gewogen?
De wetenschappelijke literatuur laat zien dat de frequentie en intensiteit van hoofdcontact verlaagd kan worden met verschillende maatregelen. Er is echter weinig bekend over de langetermijneffecten daarvan. Hoe gaan deze langetermijneffecten voor de verschillende sporten inzichtelijk gemaakt worden? Is de staatsecretaris voornemens eerst meer inzichten te verkrijgen over de langetermijneffecten alvorens bindende maatregelen door te voeren? Hoe worden deze afwegingen gewogen?
In het rapport Hoofdzaak wordt gesteld dat er ‘geen afstemming is tussen sport en zorg over eenduidige richtlijnen voor herstel na hersenletsel’. Veelal wordt het aan de huisarts overgelaten wanneer mensen na klachten aan het hoofd weer mogen starten met sporten, echter eenduidige richtlijnen ontbreken hierbij. Genoemde leden verbazen zich enigszins over deze bevindingen. Indien er namelijk daadwerkelijk sprake is van (traumatisch) hersenletsel zou men ervanuit mogen gaan dat men onder behandeling is van een neuroloog en een revalidatiearts, zeker zolang men nog in de herstelfase zit is van de huisarts helemaal geen sprake in deze discussie. Is de staatssecretaris het met genoemde leden eens dat er sprake is van onder behandeling wanneer dit niet het geval is? Waaruit blijkt dat deze mensen vaak bij de huisarts belanden? Heeft de staatssecretaris hier cijfers van? Wat is de reden van het belanden bij een huisarts in plaats van bij een revalidatiearts in voorkomende gevallen?
Wat genoemde leden betreft wordt de rol van de revalidatiearts in het rapport onderbelicht en wordt deze maar één keer genoemd in het hele rapport. Is de staatsecretaris het met genoemde leden eens dat de revalidatiearts de expertise in huis heeft om per individu te kijken wat nodig is voor herstel in voorkomende gevallen? Hebben de revalidatieartsen om richtlijnen gevraagd? Wat vinden de revalidatieartsen van dit rapport in verhouding tot hun vakgebied? Hoeveel sporters hadden de afgelopen vijf jaar een consult bij de revalidatiearts ten gevolge van hersenletsel door het beoefenen van sport? Kan de staatssecretaris een uiteenzetting per sport geven?
In het voetbal hebben bonden in enkele andere landen maatregelen genomen om koppen voor met name kinderen en jongeren te verbieden of te ontmoedigen. ‘In het Nederlandse voetbal zijn dergelijke maatregelen niet genomen’, valt in het rapport te lezen. Is de staatssecretaris op de hoogte van de maatregelen die bijvoorbeeld de KNVB al wel heeft genomen om de kans op hersenletsel te voorkomen? Zijn deze voorbereidingen en initiatieven van de KNVB meegenomen in het advies voor een kopverbod? Op welke manier is er samenwerking met de hersenpoli van de KNVB over veilig en verantwoord koppen? Worden de gegevens van de hersenpoli meegenomen in de beleidskeuzes?
Is bij het overwegen van een kopverbod in Nederland ook gekeken naar de mogelijke negatieve effecten op het spelverloop en het risico op andere blessures? Is er inzicht in hoe vaak spelers in verschillende leeftijdsgroepen gemiddeld koppen per seizoen? Zijn er verschillen bekend tussen mannen en vrouwen als het gaat om de hoeveelheid en impact van kopballen? De gezondheid van onze jeugd staat voor genoemde leden voorop, desondanks zijn genoemde leden benieuwd of een kopverbod in Nederland kan leiden tot een sportief nadeel voor Nederlandse teams in internationaal verband?
Deelt de staatssecretaris de mening van genoemde leden dat, zolang koppen onderdeel blijft van het internationale voetbal, het belangrijk is dat spelers dit op een verantwoorde en veilige manier leren?
Hoe kijkt de staatssecretaris naar de mogelijke negatieve gevolgen van een kopverbod voor het sportplezier en de positieve effecten van sport, zoals gezondheid, zelfvertrouwen en sociale verbondenheid?
De Gezondheidsraad adviseert in te zetten op monitoring om de blootstelling aan herhaald hoofdcontact beter in kaart te brengen. Hoe gaat dit gerealiseerd worden en wat is hierbij de te hanteren tijdlijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het advies om hersenletsel te voorkomen van de NLsportraad. Zij hebben hierover enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de NLsportraad van mening lijkt te zijn dat de richtlijnen van de KNVB niet voldoende zijn om jonge voetballers (met name onder de twaalf jaar oud) te beschermen. Nu constateren deze leden dat er binnen de KNVB nieuwe richtlijnen over veilig koppen gelden voor het seizoen 2025/2026. Kan de staatssecretaris aangeven of deze richtlijnen meegewogen zijn in het advies? Graag horen deze leden op welke punten deze richtlijnen al dan niet voldoen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de NLsportraad adviseert om het inzicht te vergroten in de incidentie van hersenletsel vanwege sportbeoefening. Zij geven aan dat de sportbonden hier een aantal ideeën over hebben, zoals uitbreiding van
het wedstrijdformulier. Kan de staatssecretaris aangeven of zij deze ideeën voldoende acht, of acht zij aanvullende maatregelen nodig om het inzicht in de genoemde incidentie te vergroten?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de NLsportraad adviseert om herhaalde klappen en stoten tegen het hoofd te verbieden voor kinderen onder de twaalf jaar. Kan de staatssecretaris op hoofdlijnen schetsen hoe een dergelijk verbod eruit zou kunnen zien?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de NLsportraad adviseert om tot verdere kennisontwikkeling te komen. Hierbij ligt de nadruk op kennisontwikkeling over vrouwen, parasporters en kinderen. Kan de staatssecretaris aangeven op welke manier zij specifiek voor deze doelgroep de genoemde kennisontwikkeling wil stimuleren? Ziet zij mogelijkheden om in dit kader bij andere projecten aan te sluiten, zoals de Nationale Strategie Vrouwengezondheid?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris en het rapport ‘Hoofdzaak Advies om hersenletsel door sport te voorkomen’. Genoemde leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
Allereest vinden de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie het goed dat er onderzoek wordt gedaan naar hersenletsel door sport en dat dit rapport is verschenen. Er wordt steeds meer bekend over het verband tussen herhaald hoofdcontact en chronisch hersenletsel. De bewustwording groeit ook, maar lijkt nog niet voldoende te zijn. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de huidige bewustwording aangaande herhaald hoofdcontact en chronisch hersenletsel?
In de beantwoording op de vragen van het lid Mohandis (ontvangen op 20 maart 2025) geeft de staatssecretaris aan dat in eerste instantie de betreffende aanbieders van het jeugdvoetbal verantwoordelijk zijn voor een veilige sportbeoefening. Tevens verwijst zij alvast naar betreffende rapport. Hoe kijkt de staatssecretaris naar haar rol naar aanleiding van dit gepubliceerde rapport? Ziet zij aanknopingspunten voor het stimuleren van deze bewustwording? Tevens geeft de staatssecretaris in de beantwoording aan in gesprek te gaan met de verantwoordelijke sportorganisaties. Zijn deze gesprekken al gevoerd? Zo ja, kan zij nader toelichten hoe deze gesprekken zijn verlopen?
De NLsportraad pleit ervoor dat de staatssecretaris verantwoordelijkheid neemt voor de bescherming van kinderen en jongeren en dit niet enkel bij de sportbonden te laten. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan? De NLsportraad adviseert verder om een expertisecentrum te benoemen om kennisontwikkeling en -implementatie te coördineren. Hoe kijkt de staatssecretaris tegen dit voorstel aan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de NLsportraad en bedanken hen voor dit advies waarin een praktische vertaling gegeven wordt aan het advies dat de Gezondheidsraad in juni publiceerde.
Deze leden hebben daarnaast nog enkele vragen aan de staatssecretaris over de aanbevelingen van dit advies.
De NLsportraad bepleit onder andere dat de overheid een extra beschermingsplicht heeft voor kinderen en jongeren en dat de staatssecretaris daarom verantwoordelijkheid moet nemen en bescherming niet alleen aan de sportsector over moet laten. De leden van de CDA-fractie vragen of de staatssecretaris het in algemene zin hiermee eens is. Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar liggen volgens de staatssecretaris de grenzen van de verantwoordelijkheden tussen overheid en sportsector als het gaat om het beschermen van kinderen en jongeren?
De NLsportraad adviseert voor verschillende leeftijdscategorieën verschillende regels voor hoofdcontact te gaan hanteren. Hierbij moeten sportbonden de ruimte krijgen om zelf maatregelen uit te werken voor sporters vanaf twaalf jaar. De leden van de CDA-fractie vragen of de staatssecretaris bereid is sportbonden hierbij hulp aan te bieden als daar behoefte aan is. Zo nee, waarom niet?
De NLsportraad adviseert om het dragen van een helm in de paardensport, toerfiets- en wielersport, skiën en snowboarden, schaats- en inlineskatesport te verplichten bij georganiseerde deelname en te stimuleren bij ongeorganiseerde sportdeelname. De leden van de CDA-fractie vragen of de staatssecretaris van mening is dat hier eventueel een wettelijke verplichting voor zou moeten komen, als de desbetreffende sportbonden niet zelf tot een dergelijke verplichting over zouden gaan.
De NLsportraad geeft aan dat kennis over risico’s van herhaald hoofdcontact voor chronisch hersenletsel nog diverse onzekerheden kent als het gaat om andere dan mannelijke profsporters. De leden van de CDA-fractie vragen of de staatssecretaris bereid is te stimuleren dat er meer aan kennisontwikkeling gedaan wordt, bijvoorbeeld onder regie van VeiligheidNL in samenwerking met partijen als universitaire ziekenhuizen, Sportgeneeskunde Nederland, koepelorganisaties in de sport- en zorgsector en de sportbonden. Welke rol ziet de staatssecretaris voor zichzelf hierin?
Met betrekking tot het onderzoek zelf hebben genoemde leden ten slotte nog enkele vragen. Het advies stelt voor om onder de twaalf jaar een kopverbod in te voeren. Hoe ziet de NLsportraad in de praktijk dat kinderen en volwassenen op latere leeftijd alsnog op een veilige manier leren koppen? Is bij het overwegen van een kopverbod in het voetbal door de Sportraad ook gekeken naar de mogelijke negatieve effecten op het spelverloop en het risico op andere blessures? Is er inzicht in hoe vaak spelers in verschillende leeftijdsgroepen gemiddeld koppen per seizoen? Zou een kopverbod in Nederland kunnen leiden tot een sportief nadeel voor Nederlandse teams in internationaal verband? Is in de voorbereiding van het advies meegenomen welke maatregelen de KNVB al heeft genomen om koppen veiliger te maken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de NLsportraad. Deze leden hebben hierover de volgende vragen aan de staatssecretaris.
De leden van de BBB-fractie maken zich zorgen over de toenemende neiging van de overheid om risico’s in het leven te willen uitbannen via regelgeving en verboden. Genoemde leden staan voor gezond verstand, eigen verantwoordelijkheid en het recht op vrijwillige deelname aan sport, ook als daar risico’s aan verbonden zijn. Sport is geen risicoloze activiteit en dat moet het ook niet worden.
De NLsportraad stelt dat sporters beschermd moeten worden tegen herhaald hoofdcontact, met name kinderen. Tegelijkertijd erkent de raad dat sport ook draait om het bewust opzoeken van risico’s. Het advies stelt vergaande maatregelen voor zoals een verbod op herhaald hoofdcontact bij kinderen en het sterk ontraden daarvan bij jongeren. De leden van de BBB-fractie stellen dat sport per definitie een vrijwillige activiteit is waarin mensen bewust risico’s nemen. Is de staatssecretaris bereid te erkennen dat sport risico’s kent en dat het niet de taak van de overheid is om deze volledig uit te bannen? Hoe voorkomt zij dat het beleid betuttelend wordt en sportplezier ondermijnt?
Verder stelt het advies een verbod op herhaald hoofdcontact voor kinderen onder de twaalf jaar, wat in de praktijk neerkomt op een kopverbod in het jeugdvoetbal. Genoemde leden vinden dit een vergaande maatregel die nauwelijks uitvoerbaar is en het karakter van de sport aantast. Is de staatssecretaris van plan om een kopverbod in het jeugdvoetbal te ondersteunen? Zo ja, hoe beoordeelt zij de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid hiervan, en de impact op sportdeelname en plezier?
Ook stelt de KNVB dat een verbod op koppen kan leiden tot méér hoofdletsel, omdat spelers dan risicovollere alternatieven kiezen. Ook kan het veiliger zijn om een bal te koppen dan op een andere manier weg te werken. De leden van de BBB-fractie vinden het onbegrijpelijk dat deze praktijkkennis niet is meegenomen. Is de staatssecretaris bereid te erkennen dat een verbod op koppen niet alleen betuttelend is, maar ook averechts kan uitpakken voor de veiligheid van spelers? Waarom is dit risico niet expliciet meegenomen in het advies?
Verder vinden de leden van de BBB-fractie dat koppen een essentieel onderdeel is van het voetbalspel en dat een verbod in Nederland kan leiden tot een sportief nadeel ten opzichte van landen waar koppen wel wordt aangeleerd. Is de staatssecretaris het ermee eens dat een nationaal kopverbod Nederlandse voetbalteams op achterstand zet in internationale competities? Hoe wordt dit meegewogen in de beleidsreactie?
Daarnaast stelt het advies dat de overheid regie moet nemen op sportbeleid, convenanten en monitoring. De leden van de BBB-fractie hechten aan autonomie van sportverenigingen en sporters. Is de staatssecretaris voornemens om landelijke regie te nemen over sportregels? Zo ja, hoe waarborgt zij dat sportverenigingen en sporters zeggenschap behouden over hun eigen sportpraktijk?
Ook wijst de KNVB erop dat jeugdspelers onder de dertien jaar gemiddeld slechts één keer per twaalf wedstrijden koppen. De leden van de BBB-fractie vragen zich af waarom dan juist deze groep in het advies wordt aangepakt. Als de effecten van koppen voor alle doelgroepen vergelijkbaar zijn, waarom is dan gekozen voor een verbod onder de leeftijd van twaalf jaar? Is dit onderbouwd met cijfers over kopbelasting per leeftijdscategorie?
Tot slot stelt de Nlsportraad dat ook hoofdcontact zonder symptomen risico’s oplevert en pleit voor brede preventieve maatregelen. De leden van de BBB-fractie vragen de staatssecretaris of de voorgestelde maatregelen niet doorschieten. Hoe gaat de staatssecretaris beoordelen of maatregelen proportioneel zijn ten opzichte van het risico? Wordt hierbij ook gekeken naar uitvoerbaarheid, kosten en impact op sportdeelname?
Reactie van de staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport
Reactie op de vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie begrijpen de wens om jonge sporters extra te beschermen, en vragen de staatssecretaris hoe zij deze specifieke leeftijdsgrenzen beoordeelt.
De Nederlandse Sportraad (NLsportraad) geeft in zijn advies aan dat leeftijdsgrenzen tot stand zijn gekomen na weging van medische, juridische en sportorganisatorische perspectieven. Deze afweging vind ik passend.
Daarbij vragen deze leden de staatssecretaris of zij nog maatschappelijke of praktische barrières ziet om maatregelen te nemen en hoe ze deze kan wegnemen.
Vanzelfsprekend vergen sommige van de maatregelen die de NLsportraad adviseert, en die de kern van de sportbeoefening raken (zoals het verbod op slaan/trappen tegen het hoofd en koppen), een nadere en praktische uitwerking. Dit hoeven geen barrières te zijn als de maatregelen op de juiste wijze worden onderbouwd en toegelicht.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de staatssecretaris ervoor wil zorgen dat sporters, trainers en sportbonden zich aan de geadviseerde grenzen en maatregelen houden. Ziet zij hierbij bijvoorbeeld een rol voor NOC*NSF of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? En hoe wordt de naleving georganiseerd in de recreatieve sport, waar toezicht en handhaving vaak beperkt zijn?
Zoals ik aangaf in mijn beleidsreactie op het advies vind ik dat toepassing en handhaving van de maatregelen de verantwoordelijkheid van de sport zelf is. Gelukkig kan ik melden dat sportkoepel NOC*NSF heeft aangegeven hierin de regie te willen nemen. Binnen NOC*NSF was al aandacht voor dit onderwerp. Het rapport heeft de impuls gegeven om de regiefunctie te intensiveren, bijvoorbeeld op het gebied van kennisdeling, registratie, expertiseontwikkeling, bewustwording en normeren binnen de sport. Voor mijzelf of de IGJ zie ik daar geen rol in.
Daarnaast vragen deze leden wat de plannen van de staatsecretaris zijn betreffende sportbonden die richtlijnen hanteren die afwijken van de adviezen van de NLsportraad, waaronder de geadviseerde leeftijdgrenzen.
In de beleidsreactie op beide adviezen gaf ik aan dat ik het als mijn rol zie om het gesprek over de richtlijnen te begeleiden en te agenderen. Dat geldt zeker ook voor sportbonden die op sommige plekken afwijken van de adviezen van de NLsportraad.
De leden van de D66-fractie ondersteunen het belang van kennisontwikkeling en vragen hoe de staatssecretaris tegenover dit voorstel staat. Is zij bereid om de oprichting van een dergelijk centrum te verkennen?
Ik ben in gesprek met VeiligheidNL om te verkennen welke mogelijkheden zij ziet om invulling te geven aan het advies van de NLsportraad. Tegelijk onderzoek ik op welke wijze dit binnen de bestaande financiële kaders past.
Welke rol ziet zij voor bestaande organisaties, en hoe wordt geborgd dat onderzoek ook inspeelt op vrouwen, kinderen en parasporters, die nu bij bestaande onderzoeken nog te vaak buiten beeld blijven?
Als het gaat om bestaande programma’s en onderzoeken dan zal ik dit belang zelf benadrukken bij de partijen die het onderzoek uitvoeren en/of financieren. Zo ben ik bijvoorbeeld met Sportinnovator in gesprek om te kijken of bij de besteding van de middelen die bestemd zijn voor sportblessurepreventie specifiek aandacht kan zijn voor hersenschade bij vrouwen, kinderen en parasporters. Via deze partij ondersteun ik bijvoorbeeld een internationale studie van het Amsterdam UMC naar sportgerelateerde hersenschuddingen. Hierin wordt met behulp van slimme bitjes met sensoren onderzoek gedaan naar de impact op de klappen tegen het hoofd van mannelijk en vrouwelijke rugbyspelers (verhouding onderzoekspopulatie: 60/40).
Reactie op de vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Hoe waarborgt de staatssecretaris dat deze beleidskeuzes op alle aspecten en met name op de positieve maatschappelijke waarde, zorgvuldig worden gewogen?
De NLsportraad begint en eindigt zijn advies met de positieve maatschappelijke waarde die sport heeft. De voorgestelde adviezen zijn gericht op blijvende sportbeoefening en om de sport juist gezonder te maken. Bij die doelstelling sluit ik me volledig aan en in de gesprekken zal dit altijd onderdeel zijn van de afweging.
Hoe gaan deze langetermijneffecten voor de verschillende sporten inzichtelijk gemaakt worden? Is de staatssecretaris voornemens eerst meer inzichten te verkrijgen over de langetermijneffecten alvorens bindende maatregelen door te voeren? Hoe worden deze afwegingen gewogen?
De Gezondheidsraad (GR) stelt in zijn advies: “Dat de beschikbare literatuur voldoende overtuigend is om te concluderen dat blootstelling aan herhaald hoofdcontact bij contactsport samenhangt met een verhoogd risico op dementie”. Dat de mate van blootstelling aan herhaald hoofdcontact van invloed op dit risico is, spreekt voor zich. Professionele voetballers, rugbyspelers en boksers hebben twee tot drie keer grotere kans op dementie dan de algemene bevolking. Vanzelfsprekend is daarover nog meer te onderzoeken, en dat gebeurt ook, bijvoorbeeld door het Amsterdam UMC. Deze conclusies worden nu al meegewogen bij de invoering van maatregelen door sportbonden.
In het rapport Hoofdzaak wordt gesteld dat er ‘geen afstemming is tussen sport en zorg over eenduidige richtlijnen voor herstel na hersenletsel’. Veelal wordt het aan de huisarts overgelaten wanneer mensen na klachten aan het hoofd weer mogen starten met sporten, echter eenduidige richtlijnen ontbreken hierbij. Genoemde leden verbazen zich enigszins over deze bevindingen. Indien er namelijk daadwerkelijk sprake is van (traumatisch) hersenletsel zou men ervanuit mogen gaan dat men onder behandeling is van een neuroloog en een revalidatiearts, zeker zolang men nog in de herstelfase zit is van de huisarts helemaal geen sprake in deze discussie. Is de staatssecretaris het met genoemde leden eens dat er sprake is van onder behandeling wanneer dit niet het geval is? Waaruit blijkt dat deze mensen vaak bij de huisarts belanden? Heeft de staatssecretaris hier cijfers van? Wat is de reden van het belanden bij een huisarts in plaats van bij een revalidatiearts in voorkomende gevallen?
Huisartsen gebruiken richtlijnen van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) ter ondersteuning van hun medische beleid in de praktijk. Als het gaat om hersenletsel of hoofdtrauma baseren zij zich op de standaard hoofdtrauma-richtlijn.2 De NHG-richtlijnen zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde adviezen en onderzoeken waarmee de kwaliteit van het medisch handelen van de huisarts wordt geborgd. In deze richtlijnen staat eventuele verwijzing naar neuroloog en/of revalidatiearts expliciet benoemd als afweging voor de huisarts. Het is daarom niet aan mij om een uitspraak te doen of sprake is van onderbehandeling wanneer deze verwijzing niet plaatsvindt.
De NLsportraad geeft desgevraagd aan dat alleen registraties van de Spoedeisende Hulp (SEH) beschikbaar zijn die informatie geven over de incidentie van traumatisch hersenletsel door sport. Andere informatie over aantallen patiënten bij bijvoorbeeld huisartsen of revalidatieartsen is niet beschikbaar.
Is de staatssecretaris het met genoemde leden eens dat de revalidatiearts de expertise in huis heeft om per individu te kijken wat nodig is voor herstel in voorkomende gevallen? Hebben de revalidatieartsen om richtlijnen gevraagd? Wat vinden de revalidatieartsen van dit rapport in verhouding tot hun vakgebied? Hoeveel sporters hadden de afgelopen vijf jaar een consult bij de revalidatiearts ten gevolge van hersenletsel door het beoefenen van sport? Kan de staatssecretaris een uiteenzetting per sport geven?
Het afgelopen jaar zijn de richtlijnen voor acuut en aanhoudend traumatisch hersenletsel herzien voor ziekenhuisprofessionals en voor huisartsen, op basis van de wetenschappelijke stand van zaken. Daar zijn ook revalidatieartsen bij betrokken. De NLsportraad heeft de vereniging van revalidatieartsen gevraagd om mee te denken bij het opstellen van het rapport, maar heeft op deze vraag geen reactie ontvangen. Ik heb geen informatie van de consulten bij de revalidatiearts ten gevolge van hersenletsel door het beoefenen van sport.
Is de staatssecretaris op de hoogte van de maatregelen die bijvoorbeeld de KNVB al wel heeft genomen om de kans op hersenletsel te voorkomen? Zijn deze voorbereidingen en initiatieven van de KNVB meegenomen in het advies voor een kopverbod? Op welke manier is er samenwerking met de hersenpoli van de KNVB over veilig en verantwoord koppen? Worden de gegevens van de hersenpoli meegenomen in de beleidskeuzes?
Ja, ik ken de maatregelen van de KNVB die hij in zijn richtlijnen voor het seizoen van 2025/2026 heeft opgenomen. Deze richtlijnen publiceerde de KNVB kort voor het advies van NLsportraad gepubliceerd werd. In dit advies is ruim aandacht voor preventieve en beperkende maatregelen die de KNVB al eerder nam en die ook onderdeel zijn van de richtlijnen. De KNVB zal deze maatregelen na dit seizoen evalueren om te kijken of hij nog verdere stappen moet zetten. De gegevens van de speciale polikliniek van de KNVB en het Amsterdam UMC worden door de onderzoekers van het Amsterdam UMC gebruikt in hun onderzoek. Dit onderzoek wordt vervolgens weer meegenomen in beleidskeuzes van sportbonden, -koepels en overheden.
Is bij het overwegen van een kopverbod in Nederland ook gekeken naar de mogelijke negatieve effecten op het spelverloop en het risico op andere blessures? Is er inzicht in hoe vaak spelers in verschillende leeftijdsgroepen gemiddeld koppen per seizoen? Zijn er verschillen bekend tussen mannen en vrouwen als het gaat om de hoeveelheid en impact van kopballen?
De NLsportraad heeft gekeken naar wetenschappelijke of representatieve onderzoeken in andere landen waar voor de jeugd al een kopverbod is ingevoerd. Het effect van dit verbod is nog niet duidelijk. De GR rapporteert in het advies dat volwassen profvoetballers in een carrière ongeveer 8.000 keer koppen. Over andere (leeftijds-)groepen rapporteert de GR niet. De KNVB geeft in zijn richtlijnen3 aan dat jeugdspelers gemiddeld één keer in de twaalf wedstrijden koppen. Verdere inzichten over aantallen en impact betreffen vooral dat er verschillen zijn tussen de groepen, maar niet in detail hoe groot die verschillen zijn.
De gezondheid van onze jeugd staat voor genoemde leden voorop, desondanks zijn genoemde leden benieuwd of een kopverbod in Nederland kan leiden tot een sportief nadeel voor Nederlandse teams in internationaal verband?
Dat is moeilijk in te schatten omdat het afhankelijk is van veel factoren (onder andere leeftijdsgrens, exacte regelgeving, alternatieve trainingsvormen, etc.). Ik haal de komende maanden bij collega’s uit Schotland, België en Engeland de ervaringen op waar een (gedeeltelijk) kopverbod geldt voor jeugdvoetballers. Los daarvan denk ik dat ingrepen in de regels van het spel het beste in internationaal verband gedaan kunnen worden. Een mooi voorbeeld hiervan benoemde ik eerder in deze beantwoording, en dat is de extra wisselmogelijkheid in het voetbal wanneer sprake is van een verdenking van een hersenschudding. In de weging van eventuele maatregelen gaat gezondheid van jeugdspelers boven prestaties van voetbalteams.
Deelt de staatssecretaris de mening van genoemde leden dat, zolang koppen onderdeel blijft van het internationale voetbal, het belangrijk is dat spelers dit op een verantwoorde en veilige manier leren?
De NLsportraad en GR adviseren om herhaalde klappen tegen het hoofd (waaronder koppen) tot 12 jaar te verbieden en tussen 12 en 18 jaar raden beide Raden dit sterk af. Als verantwoord en veilig leren koppen past binnen dit advies, dan ben ik het daarmee eens.
Hoe kijkt de staatssecretaris naar de mogelijke negatieve gevolgen van een kopverbod voor het sportplezier en de positieve effecten van sport, zoals gezondheid, zelfvertrouwen en sociale verbondenheid?
Zoals ik hierboven al aangaf, begint en eindigt de NLsportraad zijn advies met de positieve maatschappelijke waarde die sport heeft. Ik sluit me daarbij aan en hoop dat de sport door eventuele maatregelen juist gezonder en plezieriger wordt voor iedereen.
De Gezondheidsraad adviseert in te zetten op monitoring om de blootstelling aan herhaald hoofdcontact beter in kaart te brengen. Hoe gaat dit gerealiseerd worden en wat is hierbij de te hanteren tijdlijn?
De GR adviseert herhaald hoofdcontact beter in kaart te brengen. Ik bespreek de mogelijkheden voor dergelijke monitoring met sportbonden, NOC*NSF en VeiligheidNL. Zoals ik in mijn eerdere beleidsreactie toezegde, zal ik de uitkomst van deze gesprekken medio 2026 met uw Kamer delen.
Reactie op de ragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Nu constateren deze leden dat er binnen de KNVB nieuwe richtlijnen over veilig koppen gelden voor het seizoen 2025/2026. Kan de staatssecretaris aangeven of deze richtlijnen meegewogen zijn in het advies? Graag horen deze leden op welke punten deze richtlijnen al dan niet voldoen.
Diverse onderdelen van deze richtlijnen waren al inzet van de KNVB, zoals kleinere velden en lichtere ballen voor de jongste jeugd, het advies om koppen te oefenen met een lichte en zachte bal en om geen separate trainingen voor koppen te doen. Deze zijn meegewogen in het advies. De richtlijnen van de KNVB verschenen kort voor publicatie van het advies van de NLsportraad en deze adviseren om jeugdspelers tot ‘onder 12 jaar’ maximaal vijf tot tien kopballen per training te laten doen. De KNVB geeft aan te kiezen voor het aanleren van koppen in een veilige omgeving met het argument dat op latere leeftijd geen problemen of extra blessures ontstaan. Dat is niet overeenkomstig met het door de NLsportraad geadviseerde verbod op kopballen voor deze leeftijdscategorie.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de NLsportraad adviseert om het inzicht te vergroten in de incidentie van hersenletsel vanwege sportbeoefening. Zij geven aan dat de sportbonden hier een aantal ideeën over hebben, zoals uitbreiding van het wedstrijdformulier. Kan de staatssecretaris aangeven of zij deze ideeën voldoende acht, of acht zij aanvullende maatregelen nodig om het inzicht in de genoemde incidentie te vergroten?
Op maandag 13 oktober 2025 had ik een eerste gesprek met diverse sportbonden en NOC*NSF. Daarin is onder meer besproken welke mogelijkheden er zijn voor het registeren van hersenletsel. NOC*NSF gaf aan de mogelijkheid van sportbrede registratie en monitoring te verkennen. Voortbouwend op de ervaring van diverse sportbonden die reeds een registratiesysteem hebben, zoals de Koninklijke Nederlandse Hockeybond en de Vechtsportbond. Daarmee komt NOC*NSF tegemoet aan de wens en behoefte van de sport om, ook op dit thema, zelfregulerend te blijven. Ik blijf met bonden en NOC*NSF in gesprek over dergelijke initiatieven en zal, zoals toegezegd in de beleidsreactie, medio 2026 de uitkomsten van deze gesprekken aan uw Kamer sturen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de NLsportraad adviseert om herhaalde klappen en stoten tegen het hoofd te verbieden voor kinderen onder de twaalf jaar. Kan de staatssecretaris op hoofdlijnen schetsen hoe een dergelijk verbod eruit zou kunnen zien?
In mijn ogen zou een dergelijk verbod in eerste instantie een spelregelwijziging betreffen die door de sportbond in kwestie ingevoerd en gehandhaafd wordt. Daarbij zou het mijn voorkeur hebben als deze spelregelwijziging ook door de internationale sportkoepel doorgevoerd wordt voor een gelijk speelveld, letterlijk én figuurlijk. Een andere variant, nà sport- en spelregels, is het strafbaar stellen van herhaalde klappen en stoten tegen het hoofd.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de NLsportraad adviseert om tot verdere kennisontwikkeling te komen. Hierbij ligt de nadruk op kennisontwikkeling over vrouwen, parasporters en kinderen. Kan de staatssecretaris aangeven op welke manier zij specifiek voor deze doelgroep de genoemde kennisontwikkeling wil stimuleren? Ziet zij mogelijkheden om in dit kader bij andere projecten aan te sluiten, zoals de Nationale Strategie Vrouwengezondheid?
In de beleidsreactie die u eerder van mij ontving, gaf ik aan dat de middelen ontbreken om nieuw onderzoek te financieren, specifiek gericht op deze doelgroepen. Wel benadruk ik in mijn reguliere contact met alle relevante partijen dat zij in hun activiteiten rekening houden met kennisontwikkelingen specifiek voor deze doelgroepen. Zie hiervoor ook het eerder genoemde voorbeeld van Sportinnovator. Ik verken op welke wijze de inhoudelijke verbinding gemaakt kan worden met andere projecten, waaronder De Nationale Strategie Vrouwengezondheid.
Reactie op de vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Hoe beoordeelt de staatssecretaris de huidige bewustwording aangaande herhaald hoofdcontact en chronisch hersenletsel?
Mijn inschatting is dat op alle niveaus (sporter en begeleider, sportaanbieder, sportkoepels) bewustwording aanzienlijk groter is dan voorheen. Dat maak ik op uit de urgentie waarmee sportbonden beleid maken en ook op uitgebreide aandacht vanuit politiek en media voor dit onderwerp.
Hoe kijkt de staatssecretaris naar haar rol naar aanleiding van dit gepubliceerde rapport? Ziet zij aanknopingspunten voor het stimuleren van deze bewustwording? Tevens geeft de staatssecretaris in de beantwoording aan in gesprek te gaan met de verantwoordelijke sportorganisaties. Zijn deze gesprekken al gevoerd? Zo ja, kan zij nader toelichten hoe deze gesprekken zijn verlopen?
In de beleidsreactie op de adviezen van de NLsportraad en GR gaf ik aan dat ik het in eerste instantie zie als mijn verantwoordelijkheid om dit onderwerp bij alle relevante partijen op de agenda te zetten en te houden. De eerste stap hierin was mijn gesprek met diverse sportbonden en NOC*NSF op 13 oktober jongstleden. Daarin spraken we onder meer af om meer kennis te delen, internationale netwerken te benutten en een vervolggesprek in het voorjaar van 2026 te plannen. Daar is ook gesproken over het algemene belang van sporten voor een gezond leven hoe dat de leidraad is en blijft. Medio 2026 zal ik zoals toegezegd in de genoemde beleidsreactie uw Kamer informeren over de opbrengsten van deze gesprekken.
De NLsportraad pleit ervoor dat de staatssecretaris verantwoordelijkheid neemt voor de bescherming van kinderen en jongeren en dit niet enkel bij de sportbonden te laten. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan?
Sporten en bewegen is gezond en kinderen en jongeren leggen daarin de basis voor een leven lang sportplezier. De bescherming van kinderen en jongeren daarbij is van belang omdat we niet kunnen verwachten dat zij eventuele risico’s altijd en helemaal kunnen overzien. De NLsportraad adviseert de Rijksoverheid om afspraken te maken met sportkoepels waarin maatregelen staan om het risico op herhaald hoofdcontact of traumatisch hersenletsel in hun sport te verminderen. Gezien het feit dat veel sportbonden al aan de slag zijn met dit onderwerp geef ik sportbonden de ruimte om dergelijke maatregelen verder te ontwikkelen en te implementeren. Wat mij betreft laat ik de bescherming van kinderen en jongeren daarmee niet enkel bij de sportbonden, maar laat ik wat betreft dit onderwerp het initiatief bij hen. Ik ondersteun waar mogelijk, bijvoorbeeld als het gaat om sturen op kennisontwikkeling en de kwaliteit van opleidingen.
De NLsportraad adviseert verder om een expertisecentrum te benoemen om kennisontwikkeling en -implementatie te coördineren. Hoe kijkt de staatssecretaris tegen dit voorstel aan?
Ik ben in gesprek met VeiligheidNL om te verkennen welke mogelijkheden zij ziet om invulling te geven aan het advies van de NLsportraad. Tegelijk onderzoek ik op welke wijze dit binnen de bestaande financiële kaders past.
Reactie op de vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De NLsportraad bepleit onder andere dat de overheid een extra beschermingsplicht heeft voor kinderen en jongeren en dat de staatssecretaris daarom verantwoordelijkheid moet nemen en bescherming niet alleen aan de sportsector over moet laten. De leden van de CDA-fractie vragen of de staatssecretaris het in algemene zin hiermee eens is. Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar liggen volgens de staatssecretaris de grenzen van de verantwoordelijkheden tussen overheid en sportsector als het gaat om het beschermen van kinderen en jongeren?
Op grond van artikel 22 van de Grondwet heeft de overheid de algemene plicht om maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid. Sporten en bewegen dragen daar aan bij en kinderen en jongeren leggen hier de basis voor de rest van hun leven. Voor het vervullen van deze plicht zie ik het als de rol van de overheid om adequate voorlichting te geven, zodat sportorganisaties en sportbeoefenaren een goede afweging kunnen maken.
De NLsportraad adviseert voor verschillende leeftijdscategorieën verschillende regels voor hoofdcontact te gaan hanteren. Hierbij moeten sportbonden de ruimte krijgen om zelf maatregelen uit te werken voor sporters vanaf twaalf jaar. De leden van de CDA-fractie vragen of de staatssecretaris bereid is sportbonden hierbij hulp aan te bieden als daar behoefte aan is. Zo nee, waarom niet?
Ik ga er vanuit dat sportbonden in eerste instantie sportkoepel NOC*NSF weten te vinden bij dergelijke ondersteuningsbehoeften.
De NLsportraad adviseert om het dragen van een helm in de paardensport, toerfiets- en wielersport, skiën en snowboarden, schaats- en inlineskatesport te verplichten bij georganiseerde deelname en te stimuleren bij ongeorganiseerde sportdeelname. De leden van de CDA-fractie vragen of de staatssecretaris van mening is dat hier eventueel een wettelijke verplichting voor zou moeten komen, als de desbetreffende sportbonden niet zelf tot een dergelijke verplichting over zouden gaan.
Op dit moment verplichten enkele sportbonden het dragen van hoofdbescherming. Het is aan mijn opvolger om eventuele vervolgstappen te bepalen, mochten bonden niet zelf overgaan tot de geadviseerde verplichting.
De NLsportraad geeft aan dat kennis over risico’s van herhaald hoofdcontact voor chronisch hersenletsel nog diverse onzekerheden kent als het gaat om andere dan mannelijke profsporters. De leden van de CDA-fractie vragen of de staatssecretaris bereid is te stimuleren dat er meer aan kennisontwikkeling gedaan wordt, bijvoorbeeld onder regie van VeiligheidNL in samenwerking met partijen als universitaire ziekenhuizen, Sportgeneeskunde Nederland, koepelorganisaties in de sport- en zorgsector en de sportbonden. Welke rol ziet de staatssecretaris voor zichzelf hierin?
Gegeven de financiële kaders zie ik vooral mogelijkheden om in bestaande onderzoeken en bij bestaande activiteiten van de betreffende partners de vraagstukken te integreren. Als het gaat om regie hierin dan verken ik, zoals in de beantwoording aan andere fracties heb benoemd, de mogelijkheden die VeiligheidNL ziet om invulling te geven aan het advies om een expertisecentrum in te richten.
Is er inzicht in hoe vaak spelers in verschillende leeftijdsgroepen gemiddeld koppen per seizoen?
De GR rapporteert in het advies dat volwassen profvoetballers in een carrière ongeveer 8.000 keer koppen. Over andere (leeftijds-)groepen rapporteert de Raad niet. De KNVB geeft in zijn richtlijnen aan dat jeugdspelers gemiddeld één keer in de twaalf wedstrijden koppen. Verdere inzichten over aantallen en impact betreffen vooral dat er verschillen zijn tussen de groepen, maar niet in detail hoe groot die verschillen zijn.
Zou een kopverbod in Nederland kunnen leiden tot een sportief nadeel voor Nederlandse teams in internationaal verband?
Zoals ik eerder aangaf in de beantwoording van vragen van de leden van de PVV-fractie is dit moeilijk in te schatten, omdat het afhankelijk is van veel factoren (onder andere leeftijdsgrens, exacte regelgeving, alternatieve trainingsvormen, etc.). Ik haal de komende maanden bij collega’s uit Schotland, België en Engeland de ervaringen op waar een (gedeeltelijk) kopverbod geldt voor jeugdvoetballers. Los daarvan denk ik dat ingrepen in de regels van het spel het beste in internationaal verband gedaan kunnen worden. Een mooi voorbeeld hiervan benoemde ik eerder in deze beantwoording, en dat is de extra wisselmogelijkheid in het voetbal wanneer sprake is van een verdenking van een hersenschudding.
In de weging van eventuele maatregelen gaat gezondheid van jeugdspelers boven prestaties van voetbalteams.
Is in de voorbereiding van het advies meegenomen welke maatregelen de KNVB al heeft genomen om koppen veiliger te maken?
Ja, deze staan beschreven in het advies van de NLsportraad.
Hoe ziet de NLsportraad in de praktijk dat kinderen en volwassenen op latere leeftijd alsnog op een veilige manier leren koppen?
De NLsportraad heeft mij laten weten dat het sportbonden en -organisaties adviseert een plan te ontwikkelen om herhaald hoofdcontact (zowel wat betreft frequentie als intensiteit) en de risico’s op traumatisch hersenletsel zo veel mogelijk te verminderen. Opties daarvoor zijn aanpassing van trainingsvormen en spelregels of invoering van beschermingsmiddelen. De NLsportraad vindt dat de expertise voor de uitwerking van die aanpassingen bij de sportsector zelf ligt.
Is bij het overwegen van een kopverbod in het voetbal door de Sportraad ook gekeken naar de mogelijke negatieve effecten op het spelverloop en het risico op andere blessures?
De NLsportraad heeft gekeken naar wetenschappelijke of representatieve onderzoeken in andere landen waar voor de jeugd al een kopverbod is ingevoerd. Het effect van dit verbod op hersenschuddingen is nog niet duidelijk.
Reactie op de vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Is de staatssecretaris bereid te erkennen dat sport risico’s kent en dat het niet de taak van de overheid is om deze volledig uit te bannen? Hoe voorkomt zij dat het beleid betuttelend wordt en sportplezier ondermijnt?
Sporten en bewegen zijn gezond en moeten vooral ook leuk en ontspannend zijn. In de beleidsreactie heb ik aangegeven dat risico’s nemen hoort bij spelen, sporten en ontwikkelen. Het is wel belangrijk dat men de risico’s kent als deze genomen worden. Zoals eerder aangegeven bij de beantwoording van de vragen van de leden van de PVV-fractie, begint en eindigt de NLsportraad zijn advies met de positieve maatschappelijke waarde die sport heeft. De voorgestelde adviezen zijn gericht op blijvende sportbeoefening en om de sport juist gezonder te maken. Bij die doelstelling sluit ik me volledig aan en in de gesprekken zal dat altijd onderdeel zijn van de afweging.
De NLsportraad heeft zich in de voorbereiding van het advies verdiept in de wetenschappelijke onderzoeken in andere landen die al een kopverbod hebben ingevoerd. Het effect van dit verbod op het aantal hersenschuddingen is nog niet duidelijk en daarom niet meegenomen in het advies.
Is de staatssecretaris van plan om een kopverbod in het jeugdvoetbal te ondersteunen? Zo ja, hoe beoordeelt zij de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid hiervan, en de impact op sportdeelname en plezier?
Op dit moment is geen sprake van een verbod op koppen in het jeugdvoetbal. Maar als de KNVB hiertoe over zou gaan, wanneer zij inschat dat de maatregelen uitvoerbaar zijn, dan kan de bond rekenen op mijn steun. Gezien de inschatting van de KNVB dat jeugdspelers maar eens in de twaalf wedstrijden koppen, vermoed ik dat de impact op plezier en deelname daarmee beperkt zal zijn.
Als de effecten van koppen voor alle doelgroepen vergelijkbaar zijn, waarom is dan gekozen voor een verbod onder de leeftijd van twaalf jaar? Is dit onderbouwd met cijfers over kopbelasting per leeftijdscategorie?
Cijfers over kopbelasting per leeftijdscategorie zijn niet beschikbaar, heeft de Gezondheidsraad geconstateerd. Wel zijn er voldoende aanwijzingen om de risico’s van herhaald koppen dusdanig ernstig in te schatten dat maatregelen genomen moeten worden. De NLsportraad heeft voor die maatregelen een afweging gemaakt vanuit zowel het medisch perspectief, het juridisch perspectief en het sportorganisatorisch perspectief. Deze drie perspectieven afwegende komt de NLsportraad tot het advies de leeftijd van twaalf jaar als grens te hanteren.
Is de staatssecretaris het ermee eens dat een nationaal kopverbod Nederlandse voetbalteams op achterstand zet in internationale competities? Hoe wordt dit meegewogen in de beleidsreactie?
Zoals ik eerder aangaf in de beantwoording van vragen van de leden van de PVV-fractie en de CDA-fractie is dit moeilijk in te schatten, omdat het afhankelijk is van veel factoren (onder andere leeftijdsgrens, exacte regelgeving, alternatieve trainingsvormen, etc.). Ik haal de komende maanden bij collega’s uit Schotland, België en Engeland de ervaringen op waar een (gedeeltelijk) kopverbod geldt voor jeugdvoetballers. Los daarvan denk ik dat ingrepen in de regels van het spel het beste in internationaal verband gedaan kunnen worden. Een mooi voorbeeld hiervan benoemde ik eerder in deze beantwoording, en dat is de extra wisselmogelijkheid in het voetbal wanneer sprake is van een verdenking van een hersenschudding. In de weging van eventuele maatregelen gaat gezondheid van jeugdspelers boven prestaties van voetbalteams.
Is de staatssecretaris voornemens om landelijke regie te nemen over sportregels? Zo ja, hoe waarborgt zij dat sportverenigingen en sporters zeggenschap behouden over hun eigen sportpraktijk?
Ik ben niet voornemens om in te grijpen in de regels van de sport. De autonomie van de sport is gewaarborgd in artikel 8 van de Grondwet en artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waarin de vrijheid van vereniging is vastgelegd.
Hoe gaat de staatssecretaris beoordelen of maatregelen proportioneel zijn ten opzichte van het risico? Wordt hierbij ook gekeken naar uitvoerbaarheid, kosten en impact op sportdeelname?
Sportbonden werken zelf aan eigen maatregelen en kunnen deze toetsen op proportionaliteit, uitvoerbaarheid, kosten en impact op andere terreinen, waaronder de sportdeelname. Het is niet aan mij om die toets te doen.