[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Goedkeuring van de op 28 mei 2022 te Genève aangenomen wijzigingen van de op 23 mei 2005 te Genève tot stand gekomen Internationale Gezondheidsregeling (2005) (Trb. 2022, 135) (36534-(R2193)) (ongecorrigeerd)

Stenogram

Nummer: 2025D52955, datum: 2025-12-17, bijgewerkt: 2025-12-18 09:31, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Goedkeuring aangenomen wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling

Voorzitter: Van Campen

Goedkeuring aangenomen wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 28 mei 2022 te Genève aangenomen wijzigingen van de op 23 mei 2005 te Genève tot stand gekomen Internationale Gezondheidsregeling (2005) (Trb. 2022, 135) (36534-(R2193)).

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de Goedkeuring van de op 28 mei 2022 te Genève aangenomen wijzigingen van de op 23 mei 2005 te Genève tot stand gekomen Internationale Gezondheidsregeling (2005). Ik heet van harte welkom in ons midden de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:
Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Van Meetelen, als eerste spreker van de zijde van de Kamer in eerste termijn. Mevrouw Van Meetelen, u heeft het woord.

Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Dank u, voorzitter. Vandaag spreken we over een wetsvoorstel dat op papier technisch en procedureel lijkt, maar dat bij nadere beschouwing fundamentele vragen oproept over democratische controle, nationale afwegingsruimte en grondrechtenbescherming. De regering stelt voor om de termijnen voor het verwerpen en implementeren van toekomstige wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling fors te verkorten, niet omdat er aantoonbaar iets misging in het verleden, maar omdat men zich wil voorbereiden op wat er mogelijk komt in de toekomst.

Voorzitter. Daar wringt het. Sinds 2005 is de IHR slechts één keer inhoudelijk gewijzigd. Dat betrof een beperkte technische aanpassing in 2014. De minister erkende eerder bovendien dat er geen gegevens beschikbaar zijn waaruit blijkt dat de bestaande termijn van achttien maanden ook tekort is geschoten. Er is geen casus, geen voorbeeld en geen concrete situatie aangevoerd waaruit blijkt dat Nederland of andere lidstaten door die termijn in de problemen kwamen. En toch wordt vandaag voorgesteld die termijn bijna te halveren.

Voorzitter. Dat roept de vraag op welk probleem de minister hiermee feitelijk denkt op te lossen. De regering verwijst naar de COVID-19-pandemie, maar op vragen daarover antwoordt de minister zelf dat tijdens de coronacrisis geen enkel voorstel tot wijziging van de IHR is gedaan. Er is dus geen enkel moment aan te wijzen waarop de bestaande termijnen de internationale respons hebben belemmerd. COVID-19 wordt wel genoemd, maar het wordt niet onderbouwd.

Tegelijkertijd wordt als doel genoemd: snellere implementatie van toekomstige verbeteringen van de IHR. Daarbij worden expliciet voorbeelden genoemd, zoals nieuwe technologieën voor surveillance en monitoring. Dat zijn geen neutrale technische aanpassingen. Dat zijn inhoudelijke beleidskeuzes, met potentieel verstrekkende gevolgen voor privacy, grondrechten en nationale bevoegdheden. Dat roept een volgende wezenlijke vraag aan de minister op. Welke verbeteringen worden er eigenlijk verwacht dat nu alvast de democratische reactietijd moet worden ingekort? De regering zegt dat er geen overdracht van bevoegdheden plaatsvindt. Formeel is dat misschien ook niet zo, maar materieel gebeurt er wel degelijk iets anders. De tijd voor nationale politieke afweging wordt structureel verkort, terwijl toekomstige inhoudelijke wijzigingen sneller internationaal bindend kunnen worden, tenzij een parlement actief en tijdig ingrijpt.

De voorzitter:
U heeft een interruptie van de heer Bushoff. Ik zal geen maximering van het aantal interrupties doen, maar ik zie er wel op toe dat ze niet langer duren dan 30 seconden en niet vaker dan in drievoud gepleegd worden. De heer Bushoff.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Ja, voorzitter. Is de PVV ermee bekend dat dit geen voorstel van alleen de regering is, maar dat dit een uitkomst is van internationale onderhandelingen die geweest zijn? Deze implementatiewet vloeit daaruit voort. Allerlei landen hebben dus met elkaar gezegd: dit lijkt ons een goed idee. Nederland zegt dan: nou ja, dan gaan we dat ook implementeren. Is dat niet de weg zoals die is en dus niet dat de regering zelf in dit geval als enige gekke henkie iets verzonnen zou hebben?

Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Nee, zeker niet. We zouden gekke Henkie zijn als we alles altijd maar gewoon voor lief nemen. Wij willen gewoon ons eigen democratische proces in de hand houden, en dus ook onze termijnen.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Daar wringt toch echt de schoen in het pleidooi, want, één, de termijnen worden ingekort maar alsnog is er alle ruimte om eventuele wijzigingen van de IHR die eventueel effect hebben op Nederland hier in het parlement te bespreken. De stellingname dat dus op enige manier de democratische legitimiteit en de mogelijkheid voor het parlement om in te grijpen, tekort worden gedaan, is gewoon feitelijk onjuist. Dan zou de vraag aan de minister moeten zijn of hij voorziet dat die in het geding komen. Als dat niet zo is, kunnen we ervan uitgaan dat elke wijziging in principe gewoon hier in het parlement besproken kan gaan worden.

Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Daar kijken wij dus echt anders naar. Wij zijn echt van mening dat we de tijd die we er nu voor hebben — dat kunt u misschien ook nog beluisteren in een verder stukje van mij — misschien wel nodig kan zijn. Ook al kan het dan nog steeds, we leggen onszelf een tijdsdruk op door het te verkorten, en dat vinden wij gewoon onverstandig. We willen gewoon onze eigen periode, de termijnen die we nu hebben, daarvoor behouden.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Een. Het is geen eigen periode; het is de periode zoals die nu was vastgelegd in de IHR. Dat was ook gewoon een uitkomst van een eerdere onderhandeling. Twee. Het is toch een beetje raar en een beetje hypocriet om dat te veronderstellen. De PVV zegt dat het nooit nodig is geweest om sneller te handelen, maar aan de andere kant kan de PVV ook niet aangeven of er inderdaad een probleem zou optreden op het moment dat die termijnen verkort worden. Dan zou ik nu ook graag drie, vier, vijf, zes voorbeelden van de PVV willen horen van wanneer het echt een probleem is dat die termijnen verkort zouden worden.

Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ik heb niet vier, vijf voorbeelden. Het feit is gewoon dat een versnelling van een procedure kan leiden tot slechte resultaten. Wij willen dat voorkomen.

De voorzitter:
U continueert uw beantwoording. Neeneenee, meneer Bushoff, u heeft drie interrupties gehad. We gaan eerst even luisteren naar het vervolg van mevrouw Van Meetelen.

Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Voorzitter. Het betekent meer druk, minder reflectietijd — daar heeft u uw antwoord — en minder ruimte voor een grondige analyse van de risico's, een serieuze proportionaliteitsafweging en een deugdelijke maatschappelijke en juridische impactanalyse. Procedure is hier geen neutraal instrument; procedure bepaalt macht. Wie de termijnen verkort, verschuift de balans van besluitvorming. Daarom vraag ik de minister het volgende. Kan de minister één concrete historische gebeurtenis noemen die deze termijnverkorting noodzakelijk maakt? Kan de minister uitleggen waarom deze wijziging proportioneel is, nu er geen aantoonbaar probleem bestaat? En kan de minister garanderen dat bij toekomstige IHR-wijzigingen altijd vooraf een grondige analyse van de risico's en een deugdelijke impactanalyse plaatsvindt voordat internationale binding dreigt?

Tot slot, voorzitter. Wat hier voorligt, lijkt minder een oplossing voor het verleden en meer een vooruitlopen op onbekende toekomstige inhoudelijke wijzigingen. Dat vraagt niet om versnelling, maar juist om terughoudendheid. Snelheid mag nooit belangrijker worden dan democratische controle. Het verkorten van de termijnen kan ervoor zorgen dat nationale besluitvorming door internationale druk wordt omzeild. De PVV vindt dat maatregelen die in Nederland ingrijpen in bijvoorbeeld grondrechten, altijd door onze eigen democratische instituties moeten worden kunnen getoetst. Daar moet voldoende tijd voor zijn en blijven.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Zit er ook niet een andere kant aan het verhaal? Is het namelijk niet heel wenselijk en zinvol dat je effectief en snel kan handelen als je een gezondheidscrisis wil kunnen bestrijden?

Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ja, zeker. Snelheid kan essentieel zijn bij maatregelen, maar daar spreken we hier niet over. We hebben het hier over een wijziging van een verdrag en niet over crisisbesluiten. Dat is iets anders.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Stel dat je snel zou willen kunnen anticiperen op toekomstige veranderende situaties in de wereld en daarbij dus ook denkt: die Internationale Gezondheidsregeling behoeft een snellere aanpassing. Ik denk dat dat dan wenselijk is. Vindt de PVV dat dan ook wenselijk of vindt ze het ten principale onwenselijk dat de Gezondheidsregeling wordt veranderd? Is het belangrijkste niet dat er gewoon altijd democratische controle blijft op wijzigingen die ook voor Nederland van toepassing zijn? Is dat niet juist nog steeds geborgd?

Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Als er een crisis is, kan je altijd nog snel handelen. Hier gaat het erom dat ze iets willen wijzigen in een verdrag. Dat is iets wat wij niet willen. Wij willen gewoon bij die termijnen blijven.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Er is werkelijk waar nog geen inhoudelijk argument gegeven voor waarom het nodig zou zijn om bij de huidige termijnen te blijven en waarom je die niet zou kunnen actualiseren in een snel veranderende wereld. Het feit dat de wereld zo snel verandert, kan aanleiding zijn om te zeggen: we willen sneller kunnen handelen en dus die termijnen verkorten, mits de democratische controle goed geborgd blijft. Ik denk dat dat laatste voor heel veel mensen in dit parlement geldt. Het is op zichzelf legitiem om te vragen of dat zo is, maar als het antwoord vervolgens ja is, dan zie ik echt niet in waarom je die termijnen niet zou kunnen verkorten. Dan vind ik het kwalijk dat de suggestie wordt gewekt dat de democratische controle hier onder druk staat. Die suggestie zou je niet moeten wekken als je die niet hard kunt maken.

Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ik doe geen enkele suggestie. De regering verwijst zelf naar verwachte toekomstige inhoudelijke wijzigingen. Dat is geen speculatie; dat staat gewoon zwart-op-wit. Wij willen de termijnen behouden die er nu voor staan, zodat we altijd een goede democratische afweging kunnen maken. Dat is mijn antwoord.

De voorzitter:
Ik dank u wel, mevrouw Van Meetelen. Ik geef het woord aan de heer Van Houwelingen voor zijn inbreng in eerste termijn namens de fractie van Forum voor Democratie.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u, voorzitter. We spreken vandaag met elkaar over een voorgestelde verdragswijziging van de voor Nederland bindende Internationale Gezondheidsregeling van de Wereldgezondheidsorganisatie, die op 28 mei 2022 door die Wereldgezondheidsorganisatie is aangenomen. Aanvankelijk zou dit als een hamerstuk door deze Kamer worden aangenomen, maar met de steun van 30 Kamerleden, waaronder die van de PVV, waarvoor trouwens dank, zijn we erin geslaagd deze verdragswijziging expliciet in de vorm van een wetsvoorstel ter goedkeuring aan deze Kamer voor te laten leggen. Vandaag debatteren we daar dus over.

Voorzitter. Dat is niet voor niets, want veel partijen hebben de regering in aanloop naar dit debat vragen gesteld over deze verdragswijziging, die ervoor zal zorgen dat lidstaten bij toekomstige wijzigingen van de Gezondheidsregeling niet achttien, maar tien maanden de tijd hebben om de wijzigingen te verwerpen. Die wijzigingen zullen bovendien binnen één jaar, in plaats van twee jaar, in nationale wetgeving moeten worden geïmplementeerd. Deze termijnen zijn te kort om hier in Nederland in de beide Kamers een goed en grondig debat te kunnen voeren over de toekomstige wijzigingen van de Gezondheidsregeling. De regering geeft dat ook toe in antwoord op vragen van deze Kamer hierover. Met andere woorden, de voorgestelde verkorting van de termijnen ondermijnt onze democratie.

De regering merkt hierover op dat de Staten-Generaal altijd nog een goed debat over toekomstige voorgestelde wijzigingen kunnen voeren door de wijziging in eerste instantie te verwerpen en pas later goedkeuring te geven, zoals dus ook is gebeurd met de wijziging waarover we vandaag debatteren. Maar dan rijst natuurlijk de vraag — dat is gelijk mijn eerste vraag aan de minister — waarom de termijnen überhaupt ingekort worden als landen, niet alleen Nederland trouwens, neem ik aan, voor deze route kunnen kiezen, waarbij de ingekorte termijnen alsnog omzeild kunnen worden. Sterker nog, loopt de Wereldgezondheidsorganisatie met deze wijziging niet het risico dat in de toekomst niet alleen Nederland, maar ook andere landen zich, om het democratische proces niet te ondermijnen, gedwongen zien voorgestelde wijzigingen van de Gezondheidsregeling in eerste instantie af te wijzen, met als gevolg dat de implementatie van die wijzigingen alleen maar langer gaat duren? Dat zou een onbedoeld negatief effect kunnen zijn. Of gaat de Wereldgezondheidsorganisatie er blijkbaar van uit — dat ga je dan toch bijna denken — dat toekomstige wijzigingen in de verschillende nationale parlementen als hamerstuk zullen worden afgedaan? Dat was men hier ook mee van plan.

Nog vreemder is de voorgestelde aanscherping van de termijn waarop toekomstige wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling in onze wet- en regelgeving moeten worden omgezet. Die termijn wordt dus verkort van twee naar één jaar. De laatste keer dat de Internationale Gezondheidsregeling is aangepast — dat was in 2014 — traden de wijzigingen namelijk in 2016, twee jaar later dus, in werking. Maar de wijzigingen waren toen erg beperkt, laat het kabinet ons weten. De laatste grondige wijziging van de Internationale Gezondheidsregeling was in 2005, begrijpen we. Toen duurde het drieënhalf jaar voordat die wijzigingen in Nederland in werking waren getreden. We kunnen dus concluderen dat een wijziging omzetten in onze wetgeving ruim drie jaar duurt, terwijl volgens de Internationale Gezondheidsregeling Nederland er maar twee jaar de tijd voor krijgt. Dat zegt de huidige regeling. Dat is dus al te weinig. Dan is nu natuurlijk mijn vraag — dat is mijn tweede vraag aan de minister — waarom de regering dan wil instemmen met de wijziging van de Internationale Gezondheidsregeling, waarmee de implementatietermijn wordt verkort van twee jaar, wat nu dus al te krap is, naar één jaar. Dat is toch volstrekt onlogisch? Waarom zouden we een termijn die al te kort is, nog verder inkorten? Waarom zouden we instemmen met een halvering van een termijn die nu in de praktijk al niet haalbaar is? Graag horen we hoe de minister hierover denkt.

Voorzitter. Het zal duidelijk zijn: de voorgestelde wijziging van de Internationale Gezondheidsregeling van de Wereldgezondheidsorganisatie lijkt ons niet verstandig. Dat is dus mijn conclusie. Maar we hebben een nog groter probleem met de Wereldgezondheidsorganisatie zelf. Die kan straks, met deze voorgestelde wijziging, dus nog sneller wijzigingen in onze gezondheidswetgeving gaan bewerkstelligen. Zoals bekend is de Wereldgezondheidsorganisatie bijzonder omstreden, niet alleen vanwege de vele corruptieschandalen, waarbij de top van de organisatie zichzelf bijvoorbeeld allerlei dure en exorbitante reizen cadeau doet — de WHO geeft inmiddels meer uit aan reiskosten dan aan de bestrijding van aids, malaria en tuberculose bij elkaar; dat is natuurlijk niet bijzonder goed — maar ook omdat de organisatie financieel gecompromitteerd is. Daar hebben we ook een probleem mee. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft bijvoorbeeld miljarden euro's ontvangen van organisaties waar Bill Gates de scepter zwaait. Dat is dezelfde Bill Gates die via zijn vaccinalliantie, Gavi, vaccins loopt te promoten.

De Wereldgezondheidsorganisatie heeft ook op allerlei manieren opzichtig gefaald tijdens de coronaperiode. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft zelfs fout op fout gestapeld. Er is voorspeld door de Wereldgezondheidsorganisatie dat 3,4% van de bevolking aan corona zou sterven. Dat bleek later 0,15% te zijn. Dat is meer dan een factor twintig lager. Zo adviseerde de Wereldgezondheidsorganisatie tegen werkzame middelen als hydroxychloroquine en ivermectine, terwijl vaccins als de enige weg uit deze zogenaamde crisis werden aanbevolen. Zo beweerde een team van WHO-wetenschappers in 2021 dat het extreem onwaarschijnlijk is dat het virus uit een laboratorium is ontsnapt, terwijl het inmiddels zo goed als zeker is dat dit wel het geval is. Inmiddels concluderen bijvoorbeeld onder andere de CIA, de FBI en de Duitse inlichtingendienst dat het coronavirus hoogstwaarschijnlijk uit een laboratorium afkomstig is.

De heer Bevers (VVD):
Ik weet niet of het precies een interruptie is, maar ik zou toch mijn collega, via u, voorzitter, erop willen wijzen dat we het hier vandaag hebben over een aantal voorgestelde wijzigingen en de wetgeving daaromtrent en dat wij hier niet bij elkaar zijn om een oordeel over de WHO te geven. U stelt een aantal dingen die onbewezen, onduidelijk of veronderstellingen zijn. Ik zou u willen oproepen om dat niet te doen en om u te beperken tot een uitspraak over de wetgeving waar we het hier nu over hebben. We hebben net ook een uitstekend interruptiedebat met mevrouw Van Meetelen gezien. Dat kan prima. Maar wat u hier nu te berde brengt, is niet aan de orde, daar zijn wij niet op voorbereid en daar is de minister ook niet op voorbereid, denk ik. Ik zou u dus willen oproepen om dat niet te doen en terug te gaan naar het onderwerp: wat vindt u van deze wetgeving?

De heer Van Houwelingen (FVD):
Wat we zeggen, kunnen we natuurlijk staven, maar het punt is, zou ik via de voorzitter tegen de heer Bevers willen zeggen, dat we het hier hebben over de Internationale Gezondheidsregeling van de Wereldgezondheidsorganisatie. Daar hebben we het toch over? Daar is die Internationale Gezondheidsregeling van. Als die organisatie nou ontzettend goed zou werken, zouden we over zo'n wijziging ook anders denken, maar wij willen hier ook fundamentele kritiek kunnen leveren op de Wereldgezondheidsorganisatie, omdat die komt met een wijziging waardoor de organisatie meer macht zal krijgen in die zin dat ze toekomstige wijzigingen sneller kan doordrukken. Daar zijn wij bezorgd over. Als die organisatie nou heel goed zou werken, zou dit debat een heel andere kleur hebben dan wanneer dat niet het geval is. Daarom wil ik die kritiek hier kort kunnen leveren.

De heer Bevers (VVD):
Ik zou mijn collega dan toch willen adviseren om over dat onderwerp een apart debat aan te vragen, zodat we ons daarop kunnen voorbereiden of ervoor kunnen kiezen om daar wel of niet aan deel te nemen. We hebben het hier nu over voorliggende wetgeving. Daar kunnen we een oordeel over geven. Daarvan kunnen we zeggen "we steunen dat" of "we steunen dat niet", maar we zijn hier volgens mij niet om een oordeel over de WHO uit te spreken. Dat is een andere kwestie. Daar sluit ik mee af, want ik denk dat ik daarmee wel duidelijk heb gemaakt wat ik hiervan vind.

De voorzitter:
De heer Bushoff. Of wenst de heer Van Houwelingen daar nog op te reageren?

De heer Van Houwelingen (FVD):
Dan verval ik in herhaling, voorzitter. We hebben het vandaag over een regeling van de Wereldgezondheidsorganisatie. Wij hebben kritiek op die organisatie en omdat wij die kritiek hebben, zijn we ook extra bezorgd over die wijziging. Ik wil die kritiek hier kort — ik ben al op de helft van mijn betoog — kunnen geven. Dat hoort bij dit debat, lijkt me.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Ik vind dat je altijd heel zorgvuldig naar wetgeving moet kijken. Dat moet je zorgvuldig doen. Dat is ook de reden dat ik de wet zorgvuldig heb gelezen. Na het schriftelijk overleg dat we hierover hebben gehad, vond ik op zichzelf dat dit misschien een hamerstuk had kunnen zijn. Daarin had ik dus een andere afweging gemaakt dan de heer Van Houwelingen, maar goed, het staat elk lid natuurlijk vrij om te kijken over welke wetsvoorstellen we hier het debat moeten voeren. Dat is op zich goed. Dan ben ik er ook, omdat ik vind dat je het zorgvuldig moet doen. Mijn punt is eigenlijk dat we de zorgvuldigheid die nodig is bij wetgeving moeten vasthouden. Dat zou ik de heer Van Houwelingen dus willen vragen. Ik zou hem willen vragen om insinuaties of termen als "het doordrukken van veranderingen in verdragen" of "het doordrukken van regelingen van de WHO" niet te gebruiken. Dat komt de zorgvuldigheid namelijk niet ten goede.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Dat is de toondiscussie. Waarom gebruik ik bijvoorbeeld het woord "doordrukken"? Zoals ik net uitvoerig betoogd heb, is de tijd die we nu hebben al te kort. We horen straks het antwoord van de regering. U haalde … Pardon, ik moet via de voorzitter spreken. De heer Bushoff haalde er net ook andere landen bij, maar in andere landen zal het niet anders zijn. Er zijn trouwens ook andere landen die bezwaar hebben tegen deze wijziging, dus wat de heer Bushoff net zei in het interruptiedebat met mevrouw Van Meetelen klopt ook niet. Slowakije en andere landen hebben hier namelijk ook bezwaar tegen aangetekend. Dit is dus een te korte termijn, niet alleen voor ons parlement, maar ook voor andere parlementen. Daar kiest de WHO blijkbaar bewust voor. Dan rijst bij mij natuurlijk de vraag: waarom doet de WHO dat? Blijkbaar vinden ze het geen probleem dat dit soort wijzigingen in allerlei parlementen, dus niet alleen in ons parlement, worden doorgedrukt. Dat is dan mijn logische conclusie, die ik toch moet kunnen trekken.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Het staat de heer Van Houwelingen vrij om zelf alle conclusies te trekken die hij wil. Waarschijnlijk zijn dat niet mijn conclusies; sterker nog, over een heel aantal zaken verschillen we enorm van mening. Dat mag ook, maar feit blijft wel dat als het gaat om wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling in eerste instantie de Nederlandse regering vertegenwoordigd is om daarover mee te onderhandelen. Dat is één. Daar zit dus al een stukje controle op. Twee. Als het vervolgens inderdaad zover komt dat de Nederlandse regering een voorstel steunt en dat voorstel geïmplementeerd zou moeten worden in Nederlandse wetgeving, is het parlement daar altijd alsnog bij betrokken. Zowel via de regering als via het parlement is die democratische controle dan toch geborgd?

De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik zal heel kort antwoorden, voorzitter. Dat klopt. Het parlement is erbij betrokken, maar het moet daar wel voldoende tijd voor krijgen. Daar gaat dit debat over. Naar ons oordeel — dat heb ik net onderbouwd — krijgt het parlement daar straks onvoldoende tijd voor als wij deze wijziging aannemen.

De voorzitter:
U continueert.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik ga door. Ik ben op de helft van mijn betoog, voorzitter.

In zijn indrukwekkende De Wuhan trilogie van meer dan 1.000 pagina's heeft de Nederlandse arts Jan Bonte met gebruik van talloze bronnen in groot detail en als een waar detective de oorsprong van het virus proberen te achterhalen. Ook hij concludeert dat het waarschijnlijk uit een lab afkomstig is. Toch blijft de Wereldgezondheidsorganisatie maar benadrukken — dat is onbegrijpelijk voor ons; afgelopen zomer gebeurde dat nog in een rapport — dat het virus waarschijnlijk het resultaat is van een zoönose. Waarom toch? In ieder geval niet, denken wij, om de volksgezondheid te beschermen. Misschien om China te vriend te houden? Dat zou kunnen. De invloed van China heeft de Amerikaanse regering — dat is toch ook belangrijk om te weten — er inmiddels toe bewogen de Wereldgezondheidsorganisatie te verlaten. Die gaan dus al helemaal niet akkoord met die wijzigingen. Het is een verstandig besluit, dat Nederland zou moeten volgen, al was het maar omdat de Wereldgezondheidsorganisatie met het vertrek van de VS financieel nog afhankelijker van China is geworden.

Er is nog een andere reden. Die is bijzonder verontrustend. Waarom? De Wereldgezondheidsorganisatie blijft tegen al het wetenschappelijke bewijs in maar benadrukken dat het coronavirus afkomstig is van een zoönose. Dat is het omstreden zogenaamde One Healthconcept, dat door de Wereldgezondheidsorganisatie wereldwijd wordt uitgedragen en waarbij de gezondheid van mens, dier en planeet op één lijn wordt gesteld. Via One Health — we zien het terug in tal van overheidsdocumenten, die ook naar deze Kamer worden gestuurd — worden gezondheids- en klimaatbeleid door de Wereldgezondheidsorganisatie steeds meer aan elkaar gekoppeld. Dat is een uiterst zorgwekkende ontwikkeling. We hebben tijdens de coronatijd immers gezien hoe makkelijk draconische maatregelen onder het mom van de bescherming van de volksgezondheid kunnen worden gerechtvaardigd.

Bestrijding van de zogenaamde — in onze ogen fictieve — klimaatcrisis kan en wordt inmiddels inderdaad gerechtvaardigd met een beroep op de volksgezondheid. Ik heb hier met de ambtsvoorgangers van de minister al menig debat over gevoerd. Een arts die van mening is dat klimaatverandering geen bedreiging is voor de volksgezondheid — die artsen zijn er en die kennen wij ook — en daar publiekelijk uiting aan geeft, kan op basis van de artsencode daar door de inspectie voor worden vervolgd. Wie had dat voor mogelijk gehouden in Nederland? Mijn derde vraag aan de minister is of dit correct is en of de minister het acceptabel vindt dat artsen die publiekelijk te kennen geven dat er geen verband is tussen klimaatverandering en gezondheidsproblemen, vervolgd kunnen worden door de inspectie. Als de minister dit niet acceptabel vindt, gaat hij de inspectie dan ook verbieden de artsen hiervoor te vervolgen? Dat was mijn derde vraag.

We zien dus dat het ideologische One Healthconcept van de Wereldgezondheidsorganisatie niet alleen tot een griezelige koppeling van klimaat- en gezondheidsbeleid leidt, maar ook tot censuur en het onderdrukken van de labtheorie ten faveure van de zoönosetheorie als oorsprong van het coronavirus. Dit alles gaat — ik herhaal het nogmaals — uiteindelijk natuurlijk ten koste van de volksgezondheid. Waarom? Dat is zo omdat op basis hiervan bijvoorbeeld kwalijk gain of function-onderzoek in stand wordt gehouden en kritische artsen de mond wordt gesnoerd. We zien dit gebeuren.

Dat is nog niet het grootste probleem. De Wereldgezondheidsorganisatie centraliseert en uniformiseert per definitie wereldwijd gezondheidsbeleid. Daarvoor is die in leven geroepen. Dat is zo in het algemeen en in de aanpak van gezondheidscrises in het bijzonder. Dat is in onze ogen dus pas gevaarlijk voor de volksgezondheid. Waarom? Dat is zo omdat de Wereldgezondheidsorganisatie met haar protocollen ook in ons land een enorme macht uitoefent. Dat hebben we in de coronaperiode gezien. Zodra bijvoorbeeld een middel wordt aangeboden — ik noem maar even remdesivir — door de WHO, wordt het prompt aangeschaft. Zodra het gebruik van patentvrije middelen wordt afgeraden — dat kan de WHO ook doen, zoals bij ivermectine — worden ze taboe. Artsen die ze wel voorschrijven worden, ook in ons land, vervolgd. Dat is allemaal gebeurd en het gebeurt nog steeds.

Onze instanties, de gezondheidsinspectie voorop, nemen deze protocollen van de WHO blijkbaar direct over. Dat is heel zorgelijk, al was het maar omdat daarmee bijvoorbeeld de vrijheid in de relatie tussen arts en patiënt aan banden wordt gelegd, ten gunste van de belangen van investeerders in de farmaceutische industrie, die een enorme invloed hebben binnen de Wereldgezondheidsorganisatie — dat is bekend. Hoe kijkt de minister — dit is mijn vierde vraag — hiertegen aan? Zetten de protocollen en aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie, zoals die onder andere te vinden zijn in de Gezondheidsregeling van de Wereldgezondheidsorganisatie, waar we hier dus vandaag over debatteren, het denken in ons land niet stil? Het lijkt alsof deze protocollen en aanbevelingen blind worden opgevolgd. Mijn vraag is of dit vanuit het perspectief van de volksgezondheid niet onwenselijk en zelfs gevaarlijk is. Ondermijnt dit niet de relatie tussen arts en patiënt?

Wat dat betreft was er recent sprake van een opmerkelijke onthulling. Die wil ik hier tot slot toch graag even noemen. De heer Ruud Koornstra, een voorvechter van de duurzaamheidsagenda, liet in een uitzending van De Nieuwe Wereld weten dat een volgens diverse artsen en hoogleraren veelbelovend middel voor de behandeling van corona tijdens de coronaperiode niet mocht worden ingezet. Dit had de heer Feike Sijbesma aan de heer Koornstra laten weten. Ik parafraseer: "Ik denk niet dat dit gaat lukken. Er is besloten in de wereld dat alles wat hoop geeft op medicijnen nu even de kop moet worden ingedrukt. Want het is belangrijker dat iedereen nu een vaccinatie krijgt. De dollartekens in de ogen van de farmacie zijn ook best groot."

De vraag is natuurlijk: als de heer Sijbesma dit inderdaad heeft gezegd, zoals de heer Koornstra beweert, waar doelt de heer Sijbesma dan op met "er is in de wereld besloten ..."? Waar doelt hij op? De kans is, denk ik, best groot dat dit de Wereldgezondheidsorganisatie is. Ja, wat anders? Het zou mooi zijn als de minister de heer Sijbesma daarnaar zou willen vragen. Mocht het inderdaad zo zijn, dan zou dat dus betekenen dat de Wereldgezondheidsorganisatie om vaccins te promoten het gebruik van medicijnen ten koste van de volksgezondheid heeft belemmerd. Dat is vanzelfsprekend heel ernstig.

Kortom — ik rond af — de voorgestelde wijziging van de Internationale Gezondheidsregeling waarover wij vandaag debatteren, lijkt ons ongewenst, omdat daarmee de termijnen voor Nederland worden verkort die in de praktijk nu al niet haalbaar zijn, met als gevolg dat onze democratie wordt ondermijnd. Ons grootste bezwaar is wellicht dat met het verkorten van die termijnen de Wereldgezondheidsorganisatie meer macht en invloed krijgt om veranderingen in ons gezondheidsbeleid snel door te voeren, terwijl deze organisatie om de redenen die ik net heb opgesomd, niet alleen omstreden en dubieus, maar zelfs gerust ronduit een gevaar voor onze volksgezondheid mag worden genoemd. Daarom zijn wij als Forum voor Democratie niet alleen tegen deze verdragswijziging, maar willen we de Wereldgezondheidsorganisatie zo snel mogelijk verlaten.

Dank u, voorzitter.

De heer Bevers (VVD):
Dit is een punt van orde. We hebben in dit huis over het algemeen de goede gewoonte om het niet te hebben over mensen die hier niet ter discussie staan. Ik heb daarover met de heer Van Houwelingen ook in een commissiedebat al eens stevig een punt van orde gewisseld. Ik doe dat hier ook en ik neem er zeer afstand van. Hij is klaar met zijn betoog en dat is prima. Ik neem afstand van het feit dat hij dit opnieuw hier in dit huis doet. Ik vind dat we een paar basisregels met elkaar hebben. Wij debatteren met elkaar en wij debatteren met het kabinet. Daar moeten we het bij houden. Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Waarvan akte. U heeft het punt gemaakt, meneer Bevers. Ik geef het woord aan ...

De heer Van Houwelingen (FVD):
Mag ik daar kort ...

De voorzitter:
Nee, het was een punt van orde en geen interruptie.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Ja, maar voorzitter, ik word aangesproken. Ik mag hier niet op reageren?

De voorzitter:
Nee, het was een punt van orde. Waarvan akte. De heer Bevers heeft zijn punt gemaakt. U heeft uw bijdrage kunnen leveren. Het woord is aan de heer Diederik van Dijk voor zijn inbreng in eerste termijn namens de Staatkundig Gereformeerde Partij.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Na de vorige bijdrage zal mijn bijdrage alleen maar te kwalificeren zijn als "gortdroog". Bij voorbaat mijn excuses daarvoor.

Infectieziekten houden zich niet aan landsgrenzen. Dat landen over de bestrijding van een pandemie internationale afspraken maken en hun beleid op elkaar afstemmen, is dus logisch. Internationale verdragen moeten echter altijd scherp tegen het licht worden gehouden. Zijn ze noodzakelijk en proportioneel? De SGP is beslist tegen het overdragen van bevoegdheden op het gebied van de volksgezondheid aan de Wereldgezondheidsorganisatie, de WHO. Dat maakt dat wij het optuigen van een nieuw juridisch instrumentarium en wijzigingen in bestaande verdragen, om infectieziekten te bestrijden, kritisch volgen.

De goedkeuringswet die wij vandaag behandelen, wijzigt de Internationale Gezondheidsregeling, afgekort IHR, op twee punten. Het gaat niet om inhoudelijke wijzigingen, maar om voorstellen die het makkelijker maken om in de toekomst wijzigingen in de IHR aan te brengen. Het idee is dat, wanneer zich een ernstige internationale gezondheidscrisis voordoet, het noodzakelijk kan zijn om het bestaande juridische kader van de IHR snel uit te breiden.

Wat verandert er? De reactietermijn waarbinnen een land bezwaar of voorbehoud kan maken, tegen wijzigingen van de IHR wordt verkort van 18 tot 10 maanden. Daarnaast wordt de implementatietermijn van toekomstige wijzigingen ingekort van 24 maanden naar 12 maanden. De SGP heeft in het verslag over beide wijzigingen kritische vragen gesteld. Met name maken wij ons zorgen over het voorstel om de reactietermijn terug te brengen tot 10 maanden. Waarom? De termijn van 10 maanden geldt niet alleen voor spoedwijzigingen van de IHR vanwege een pandemie, maar voor alle toekomstige wijzigingen van de IHR, ook wijzigingen die geen haast hebben. Wij vinden dat niet logisch. Waarom is hiervoor gekozen?

Vorig jaar is er door de algemene vergadering van de WHO een pakket met inhoudelijke wijzigingen van de IHR aangenomen, gericht op pandemische paraatheid. Los van hoe je die moet beoordelen — daar komen we later wel over te spreken — vragen we ons sterk af of hier bovenop nog meer uitbreidingen van het instrumentarium in de IHR te voorzien zijn. Hoe kijkt de minister hiernaar?

Een verwerping of voorbehoud na tien maanden zal geen opschortende gevolgen hebben. Simpel gezegd: dan zijn we te laat en gaat de wijziging van de IHR ook voor Nederland gelden. Een Kamerminderheid kan op grond van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen aan de regering vragen om wijzigingen van de IHR uitdrukkelijk bij wet te bekrachtigen. De tijdsspanne van tien maanden brengt een ordentelijke behandeling van deze goedkeuringswet in gevaar. Wetsbehandelingen duren in Nederland nu eenmaal doorgaans een stuk langer. Waarom heeft Nederland hiermee ingestemd?

Als voorbeeld noem ik slechts de goedkeuringswet die wij nu bespreken. De wet werd op 10 april 2024 ingediend bij de Kamer. Vandaag is het 17 december 2025. Dat betekent dat de wetsbehandeling al ruim twintig maanden duurt, twee keer zo lang dus als de tien maanden die straks gelden. Het kabinet heeft daarvoor een oplossing verzonnen. Nederland zal toekomstige wijzigingen van de IHR formeel verwerpen als de parlementaire goedkeuringsprocedure niet binnen tien maanden wordt afgerond. Dit laat Nederland dan weten bij de WHO: de wijziging van de IHR treedt niet in werking. Als de Staten-Generaal alsnog met de wijzigingen instemt, kan de verwerping weer worden ingetrokken.

Dit is, toegegeven, een nogal praktische oplossing, die echter niet juridisch vastgepind kan worden. Een volgend kabinet kan er zomaar voor kiezen om van deze oplossing af te stappen, zeker gelet op de lange doorlooptijden van wetgeving en de telkens veranderende samenstelling van de Kamer, om het nog maar niet te hebben over de snel veranderende samenstelling van kabinetten. De SGP ziet daarom graag dat deze werkwijze wordt opgenomen in de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen. Op die manier waarborgen we dat de Staten-Generaal in de toekomst altijd het laatste woord heeft en nooit voor een voldongen feit komt te staan. In de tweede termijn wil ik op dit punt een motie indienen. Ik hoor graag alvast hoe de minister hiernaar kijkt.

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:
Ik dank u, meneer Van Dijk, maar niet voordat we nog een interruptie gaan meemaken van de heer Bushoff.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Op zich stelt de heer Van Dijk een aantal terechte vragen. Een aantal van die vragen kwam ook in het schriftelijk overleg aan de orde. Een van de punten die ik zelf ook belangrijk vind en waarvan ik graag hoor hoe de heer Van Dijk dat weegt, is dat er bij de halvering van de implementatietijd van 24 maanden naar 12 maanden toch weer een mogelijkheid is om die eenmalig te verlengen tot 24 maanden. Daarbij zou je, mocht een ordentelijke behandeling inderdaad in het geding komen, toch voor een verlenging naar 24 maanden kunnen gaan, zodat je het ordentelijk kunnen behandelen. Deelt de heer Van Dijk dat?

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik heb het nadrukkelijk gehad over de reactietermijn die naar tien maanden gaat. Daar heeft de minister een pragmatische oplossing voor bedacht. Ik heb het niet uitdrukkelijk gehad over de implementatie, want dat zie ik als een ander traject.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Nee, dat klopt, maar de heer Van Dijk zei ook even dat dat werd teruggebracht. Ik was benieuwd of de heer Van Dijk het met GroenLinks-PvdA eens is dat de oplossing daarvoor een hele schappelijke en logische oplossing is.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Excuus als ik u niet helemaal goed begrepen had. Dat is inderdaad een mooie uitwijkmogelijkheid. Eigenlijk zou ik dat op een bepaalde manier soms ook bij de reactietermijn als oplossing heel mooi vinden. Op die manier kun je onderscheid maken tussen wijzigingen die echt spoed hebben en wijzigingen waarvoor je royaler de tijd kunt hebben.

De heer Bevers (VVD):
Misschien sluit dit hierop aan. Ik heb een relatief korte vraag. U geeft terecht aan dat we in zo'n debat ook even de hand in eigen boezem mogen steken. Wetgevingstrajecten duren lang. U heeft helemaal gelijk. Als we kijken naar de indieningsdatum en de behandelingsdatum, zien we dat ook hier. Zou dat ons niet moeten manen tot het versnellen van dat proces en via ons als parlement ook het kabinet? Dat vind ik ook een onderdeel. De termijnen worden korter, maar de maatschappij verandert ook. Misschien moeten we daarnaar kijken.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Op zichzelf is dat een aansporing. Als we onze wetgeving sneller kunnen doen, zonder daarbij in te boeten aan zorgvuldigheid et cetera, is dat zeker denkbaar. Alleen is het nu nog geen axioma, iets dat al vaststaat, dat we dat ook gaan bereiken. Ik leg nu de vinger bij de huidige praktijk en ik gaf het voorbeeld van de huidige goedkeuringswet, maar er liggen ook nog inhoudelijke wijzigingen van de IHR uit juni 2024. Dat werd eerder in het debat ook genoemd. Dat is dus ver voorbij de tien maanden. Sterker nog, daarvoor gelden nog de oude achttien maanden, en daar zijn we ook al overheen gegaan. Dus zelfs met de oude regels halen we ze niet eens. Ik vind uw aansporing voor een streep eronder dus heel erg mooi, maar dat is nog geen oplossing voor hoe het er nu aan toegaat.

De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord de heer Bevers voor zijn inbreng in eerste termijn namens de fractie van de VVD.

De heer Bevers (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Dit wordt een korte inbreng. Wat de VVD betreft had dit stuk een hamerstuk kunnen blijven. Nu ik hier toch sta, denk ik dat het goed is om te melden dat onze vragen zijn beantwoord en dat wij voor deze wet zullen stemmen zodra die in stemming komt.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Ik dank u wel. Tot slot geef ik het woord aan de heer Bushoff voor zijn inbreng in de eerste termijn van de zijde van de Kamer namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. De meeste vragen die gesteld zijn, ook veel van de vragen die nu in dit plenaire debat aan bod komen, zijn volgens mij al voor een deel beantwoord in het schriftelijk overleg. Ik wil hieraan nog twee dingetjes toevoegen. Eén. In de eerste plaats wil ik even benoemen waar het vandaag over gaat. Ik denk dat het in een debat dat soms heel erg breed werd, met allerlei zaken waar het niet over ging, goed is om het terug te brengen naar waar het vandaag over gaat. Het gaat erover dat de Nederlandse regering binnen tien maanden moet aangeven of ze een wijziging van de Internationale Gezondheidsregeling al dan niet verwerpen. Die reactietermijn wordt verkort van achttien naar tien maanden. Dat is de eerste wijziging.

De tweede wijziging is dat een dergelijke wijziging in principe binnen twaalf maanden geïmplementeerd zou moeten worden. Daarbij is het volgens mij als volgt. Dat is ook meteen mijn bevestigende vraag aan de minister. Als je de implementatietermijn van 12 maanden niet haalt, dan zou die eenmalig verlengd kunnen worden tot 24 maanden. Dat is de huidige termijn, die nu ook al geldt. Daarmee zou het parlement in die zin gewoon een ordentelijk proces kunnen doorlopen. Dat is ook gelet op het feit dat de wijziging die wij vandaag bespreken een doorlooptijd van twintig maanden had. Die zou dus ook binnen de termijn van 24 maanden zijn gevallen. Dat is mijn eerste bevestigende vraag aan de minister.

De tweede vraag is of er nadelen zitten aan de oplossing die deze minister heeft gevonden, namelijk het verwerpen van een regeling binnen tien maanden als het wetgevingsproces niet ordentelijk is verlopen. Of is dat niet gewoon een hele prima, praktische oplossing, zo vraag ik de minister. Daarbij is het parlement alsnog volledig in stelling gebracht om elke implementatie zorgvuldig te behandelen. Ik zeg erbij dat dat ook is zoals dat hoort volgens GroenLinks-PvdA.

Tot zover, voorzitter.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik heb een korte vraag naar aanleiding van het slotgedeelte. Ik ben toch benieuwd hoe Julian ... Sorry, we spreken elkaar hier natuurlijk aan met de achternaam. Ik ben toch benieuwd hoe de heer Bushoff hiertegen aankijkt. Hij vroeg: is het niet gewoon een mooie, pragmatische oplossing? Ik begrijp die vraag, maar hoe waardeert de heer Bushoff dan het volgende? Dit kabinet kan het zo zeggen, maar een volgend kabinet kan zeggen: wij zijn hier juridisch helemaal niet aan gehouden en wij kiezen gewoon een andere route.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Daarbij zou ik willen zeggen: wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling die geïmplementeerd dienen te worden, gaan via wetgeving die in principe wordt voorgehangen bij de Tweede Kamer. Dan hebben wij als Tweede Kamer de mogelijkheid om binnen 30 dagen te zeggen of wij daar wel of niet over willen debatteren. Mocht vervolgens blijken dat het proces van de implementatiewet meer tijd kost dan de 12 maanden die ons daarvoor zijn gegeven, dan kan dat verlengd worden tot 24 maanden. Je zou zeggen dat op die manier de betrokkenheid van dit parlement bij een zorgvuldige behandeling goed geborgd is.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Mijn punt, ook in mijn speech, zat natuurlijk vooral op die tien maanden. Dat is inderdaad heel erg kort als je kijkt naar hoelang wetgeving hier duurt. De goedkeurig door de Kamer zal bij zo'n goedkeuringswet echt onder druk komen te staan als je aan die tien maanden bent gebonden. Het kabinet kiest voor een pragmatische oplossing. Maar als we het toch hebben over zorgvuldige wetgeving, is het dan niet logisch om zo'n oplossing voor de goedkeuring van dergelijke verdragen netjes te verankeren, bijvoorbeeld in onze rijkswet?

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Daar zou ik nog even naar willen kijken. Ik wil benadrukken dat zelfs in het voorbeeld van de heer Van Dijk waarbij er een andere regering zit die "daar stemmen wij gewoon lekker mee in" zegt, een eventuele implementatie van de wijziging waarmee de regering heeft ingestemd wel langs de Tweede en Eerste Kamer zal moeten gaan. Wij hebben dan als parlement alsnog de mogelijkheid om te zeggen dat we het er niet mee eens zijn en om het te verwerpen. Dan heeft de regering daarmee te dealen. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat in die zin de betrokkenheid van het parlement goed genoeg is geborgd in dezen, volgens mij. Dat is voor GroenLinks-PvdA uitermate belangrijk. We vinden elkaar echt op het punt dat betrokkenheid van het parlement, van beide Kamers, goed geregeld moet zijn. En zoals ik net schetste, is die volgens mij relatief goed geborgd.

De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik schors tot 16.30 uur. Ik wijs zowel de minister als de leden erop dat dit debat staat gepland tot 17.00 uur. We gaan in de eerste termijn van de zijde van het kabinet het debat dus echt toegespitst op het wetsvoorstel voeren. We hebben hierna namelijk nog een begroting te bespreken en in de avond hebben we ook nog een lang debat. Laten we het dus bij de materie houden. Ik schors tot 16.30 uur.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de minister voor zijn inbreng in de eerste termijn vanuit de zijde van het kabinet.

Minister Bruijn:
Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank ik uw Kamer voor de gelegenheid om hier vandaag te spreken over dit wetsvoorstel. Ik realiseer mij dat het een drukke week is, deze laatste week voor het kerstreces, en het doet mij deugd dat de Kamer desondanks ruimte heeft gemaakt voor de behandeling van een toch tamelijk technisch wetsvoorstel. In essentie behelst dit wetsvoorstel twee zaken, namelijk de aanpassing van een tweetal termijnen, van 18 maanden naar 10 maanden, respectievelijk van 24 maanden naar 12 maanden. Ik zal hier straks verderop ingaan, ook naar aanleiding van de gestelde vragen.

Voorzitter. Dit wetsvoorstel is tot stand gekomen binnen de context van een veel groter vraagstuk, namelijk hoe we de internationale samenwerking bij de bestrijding van een mondiale gezondheidscrisis goed organiseren. Binnen dat grote vraagstuk vallen tal van interessante discussies te voeren, waar ik ook zeker toe bereid ben, maar vandaag hebben we het dus specifiek over een wetsvoorstel waarin twee termijnen worden aangepast, niet meer en niet minder.

Om te beginnen schets ik graag beknopt de achtergrond van dit wetsvoorstel. Tijdens de COVID-19-pandemie bleek internationale samenwerking van groot belang voor het bestrijden van deze mondiale gezondheidscrisis. Er bestond op dat moment slechts één internationaal juridisch instrument dat specifiek gericht was op het bestrijden van een dergelijke crisis en dat was de Internationale Gezondheidsregeling. De IGR heeft tijdens de pandemie haar nut en noodzaak bewezen als instrument voor vroegsignalering van gezondheidsbedreigingen, voor capaciteitsontwikkeling en voor samenwerking bij de bestrijding van de gezondheidscrisis.

De lidstaten van de WHO hebben op basis van de diverse evaluaties van de COVID-19-pandemie in goed onderling overleg geconcludeerd dat het internationale systeem versterking behoefde. Dat heeft zich onder meer vertaald in wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling. Het voorliggende wetsvoorstel betreft de IGR-wijzigingen die in mei 2022 door de Wereldgezondheidsvergadering zijn aangenomen. Deze wijzigingen zijn technisch van aard en hebben betrekking op twee termijnen: de reactietermijn voor lidstaten om wijzigingen te accepteren of te verwerpen en daarna de termijn voor inwerkingtreding. De reactietermijn wordt verkort van 18 maanden naar 10 maanden; de termijn voor inwerkingtreding wordt verkort van 24 maanden naar 12 maanden met de mogelijkheid tot verlenging van een jaar voor implementatie.

Een reactietermijn van tien maanden is voldoende om wijzigingen via een voorhangprocedure aan de Kamer voor te leggen. Wanneer de Staten-Generaal een wijziging nader willen bestuderen, zal de uitdrukkelijkegoedkeuringsprocedure worden gevolgd. De regering zal de wijziging dan verwerpen hangende de procedure, waardoor het Koninkrijk niet gebonden wordt aan de wijziging zonder parlementaire instemming. De parlementaire betrokkenheid blijft daarmee gewaarborgd.

Voorzitter. Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Van Meetelen namens de PVV. Die gaan vooral over het probleem dat de minister wenst op te lossen. Naar aanleiding van de COVID-19-pandemie hebben de lidstaten van de WHO geconcludeerd dat het wenselijk was om de reactietermijn en de implementatietermijn beide in te korten. De oorspronkelijke termijn heeft niet direct tot problemen geleid, maar het hele wijzigingsproces kon dan wel drie jaar duren. Er was in 2022 consensus onder de lidstaten dat een sneller proces mogelijk zou moeten zijn zonder afbreuk te doen — dat was natuurlijk een heel belangrijk kader — aan nationale goedkeuringsprocedures. Op die wijze zouden tijdens een zich snel ontwikkelende crisissituatie aanpassingen aan de capaciteiten, structuren en mechanismen voorgesteld kunnen worden om zo'n crisis beter te kunnen bestrijden — zo was ook de conclusie uit de COVID-19-pandemie. Ook voor het Koninkrijk blijft, indien dat wenselijk wordt geacht, de uitdrukkelijke parlementaire goedkeuringsprocedure beschikbaar om toekomstige wijzigingen parlementair te behandelen. Wijzigingen worden op dat moment verworpen, waardoor de behandeling níét aan een termijn gebonden is en de Kamer de voorgestelde wijziging als wetsvoorstel kan behandelen, volgens een uitgebreide procedure zonder dat daar een limiet in de tijd op staat. Vervolgens kan de Kamer dan bepalen of het parlement de wijzigingen wil aanvaarden of verwerpen.

Voorzitter. Mevrouw Van Meetelen vroeg ook welke verbeteringen er worden verwacht als de democratische reactietijd wordt ingekort. De wijziging van de reactietermijn leidt niet tot een inkorting van de democratische reactietijd. Het is en blijft mogelijk om wijzigingen op de IHR via de voorhangprocedure aan de Staten-Generaal voor te leggen. De reactietermijn van tien maanden is daarvoor ruim voldoende, zo hebben de lidstaten geoordeeld. Mochten de Staten-Generaal meer tijd willen nemen voor een inhoudelijke beoordeling, dan kan de voorhangprocedure, zoals bij alle voorhangprocedures, worden doorbroken en zal er een uitdrukkelijke parlementaire procedure worden opgestart. Op dat moment zal de regering de wijzigingen hangende de procedure verwerpen.

De voorzitter:
Ik zou de minister willen vragen of er een structurering in de beantwoording zit met thema's en kopjes. Dan zou ik voorstellen interrupties toe te staan na ieder afgerond thema.

Minister Bruijn:
Ja, ik doe het aan de hand van de vragenstellers. Ik heb wel sommige vragen gebundeld, maar ik ga in beginsel de vragenstellers langs.

De voorzitter:
Ik zou dan toch willen vragen of de beantwoording niet eerst even afgewacht kan worden, want ik meen dat de beantwoording in de richting van de heer Bushoff er nog niet is.

Minister Bruijn:
Dat klopt.

De voorzitter:
Laten we even de beantwoording op uw punten afwachten, meneer Bushoff, want we zitten gewoon krap in de tijd. Dat is handiger en dan kunt u meteen andere onderwerpen meenemen. De minister vervolgt.

Minister Bruijn:
Mevrouw Van Meetelen vraagt of ik een historische gebeurtenis kan noemen die de verkorting mogelijk maakt. Dan zou ik natuurlijk kunnen zeggen: de COVID-19-pandemie. Dat was natuurlijk dé historische gebeurtenis die de lidstaten in overgrote meerderheid ertoe heeft gebracht om deze aanpassing wenselijk te vinden. Maar het algemene gevoel na die pandemie was bij veel lidstaten dat de wijziging van de IHR als uitvoeringsverdrag met twee tot drie jaar looptijd te weinig flexibel was. Met de nieuwe termijn van tien maanden hebben de lidstaten de doorlooptijden willen verkorten en een balans willen vinden tussen snelheid enerzijds en uitvoerbaarheid anderzijds. Dat is een uitkomst van onderhandelingen. Daar ligt niet een specifieke gebeurtenis onder, los van de COVID-19-pandemie als geheel.

Voorzitter. Mevrouw Van Meetelen vraagt of ik kan uitleggen waarom de wijziging proportioneel is nu er geen aantoonbaar probleem bestaat. Dat er tot op heden geen probleem bestond, biedt natuurlijk geen garantie voor de toekomst. De IHR is een all-hazardinstrument voor diverse gezondheidsbedreigingen, niet alleen pandemieën. Dat kunnen infectieziektes zijn maar ook radionucleaire rampen of grootschalige klimaatrampen. Met de verkorting van de reactie- en de implementatietermijn blijft een volledig democratisch behandelingsproces altijd mogelijk. Dat vindt het kabinet natuurlijk belangrijk en dat geldt voor alle lidstaten. Ik herhaal het nog maar eens: de reguliere voorhangprocedure kan binnen tien maanden worden afgerond als de Staten-Generaal, beide Kamers, dat wenselijk achten. Als een van de Kamers dat niet wenselijk acht, wordt die niet afgerond. Maar als ze het nodig achten een uitgebreidere parlementaire behandeling te volgen, kan gekozen worden voor de uitdrukkelijke parlementaire goedkeuringsprocedure en worden de wijzigingen hangende die procedure door het Koninkrijk verworpen.

Voorzitter. Mevrouw Van Meetelen vraagt of ik kan toezeggen dat er bij toekomstige wijzigingen altijd vooraf een grondige risico- en impactanalyse kan worden gemaakt. Mogelijke toekomstige wijzigingen van de IGR zullen volgen uit een proces van onderhandelingen tussen de partijen van de IGR, waar Nederland ook bij hoort. Daarbij zal ook worden gekeken naar de mogelijke risico's en impact van de wijzigingen. De vraag is dus terecht en ik kan 'm ook beantwoorden met "ja". Uw Kamer wordt ook geïnformeerd over en tijdens die onderhandelingen rondom de wijzigingen van de IGR en heeft ook dan de gebruikelijke mogelijkheden om daar met het kabinet over van gedachten te wisselen en eventueel standpunten mee te geven aan het kabinet bij die onderhandelingen. We kunnen vragen stellen, we kunnen een debat voeren, we kunnen er voor of tegen zijn. Ook tijdens de nationale implementatie zal worden gekeken naar de impact en uitvoerbaarheid indien dat noodzakelijk is en blijft uw Kamer samen met de Eerste Kamer ook aan zet.

Voorzitter. De heer Van Houwelingen vraagt …

De voorzitter:
Dan zou ik nu ruimte willen geven voor een interruptie van mevrouw Van Meetelen. Gaat uw gang.

Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ik hou het kort en heb één vraag. Ik vraag het toch nog een keer aan de minister. Volgens mij staat mijn verhaal gewoon als een huis. Kan de minister één concreet probleem noemen dat tijdens de covidpandemie niet is aangepakt vanwege de huidige termijnen? Volgens mij is dat dus niet het geval. We kunnen wel zeggen "we kijken naar de toekomst", maar we gaan nu dus iets veranderen waarvan we niet weten of het nodig is. Het is ook niet zo gebleken. In mijn optiek is het niet nodig. Ik denk dus dat mijn verhaal klopt en ik vraag nogmaals: heeft u een voorbeeld?

Minister Bruijn:
Ik zou bijna zeggen: dat heb ik gelukkig niet. Dat is ook niet de overweging geweest voor de lidstaten om in overgrote meerderheid te bekijken hoe ver die periode terug kan, zodat we zo snel mogelijk zekerheid hebben over aanpassingen die op dat moment noodzakelijk zijn. In het oorspronkelijke voorstel van de lidstaten die het hebben ingebracht, was het zelfs nog veel korter, namelijk zes maanden. Dat is gezien vanuit de virologie, vanuit een virus dat rondraast over de wereld en daar enorme schade aanricht, heel lang. Dat hebben we geleerd tijdens de covidpandemie. Dus juist met het oog op de parlementaire controle en met het oog op de zorgvuldigheid is die periode verlengd tot tien maanden. Dat is dus wat een grote meerderheid van de lidstaten de goede termijn vindt. Daar ligt gelukkig niet een bepaalde overtreding van termijnen aan ten grondslag. Daar ligt aan ten grondslag de ervaring met de COVID-19-pandemie en de verschrikkelijke schade die wordt aangericht door een virus dat rondraast, dat zich niet aan termijnen houdt en dat zich ook niet aan landsgrenzen houdt.

De voorzitter:
U vervolgt met de beantwoording van de vragen van de heer Van Houwelingen.

Minister Bruijn:
Dank u wel, voorzitter. De heer Van Houwelingen vraagt naar het omzetten van wijzigingen in wetgeving: dat duurt drie jaar, maar in de huidige regeling twee jaar. Ik begrijp die vraag van de heer Van Houwelingen en het is goed dat hij die stelt, want dan zou dat natuurlijk nu al te kort zijn. In de huidige regeling is er een reactietermijn van 24 maanden, die met deze wijziging wordt verkort naar 12 maanden. Het kabinet stemt hiermee in omdat deze termijn in de regel voldoende zal zijn en omdat in de IGR de waarborg zit om deze termijn met twaalf maanden te verlengen. Het voorbeeld van drie jaar dat de heer Van Houwelingen naar voren bracht — ik begrijp dat van hem — ging over een totale herziening van de IGR. Niet over een aanpassing, maar over een totale herziening. Als die zich zou aandienen, dan denk ik niet dat uw Kamer er tien maanden voor nodig heeft om te bedenken dat de behandeling van zo'n wet, van zo'n aanpassing nooit binnen tien maanden kan, als de Kamer dat al gewenst zou vinden. Dan verwacht ik dat de Kamer waar de voorhang normaal gesproken maar één maand duurt, direct zal overgaan tot een onderbreking en tot een uitgebreide behandeling in de Tweede en de Eerste Kamer. Dus het voorbeeld van de heer Van Houwelingen is een goed voorbeeld, maar dat gaat dus over een totale herziening van de IGR en niet over het soort aanpassingen waar deze wetswijziging op ziet. Dus ik denk dat we elkaar daarin kunnen vinden en ik vind het ook een goede vraag. Wanneer het parlement vraagt om een uitdrukkelijke goedkeuringsperiode, zal de regering hangende deze procedure de wijziging van de IGR verwerpen. Op dat moment geldt dus helemaal geen termijn meer voor de wetsbehandeling. Dat kan zelfs gebeuren bij kleine wijzigingen, maar zeker bij het type wijzigingen waarvan de heer Van Houwelingen terecht zegt: hé, dat heeft de vorige keer meer dan drie jaar geduurd. Dat blijft dus onverkort mogelijk.

De heer Van Houwelingen vraagt ook of het correct is en of ik het acceptabel vind dat artsen die aangeven dat er geen verband is tussen klimaatveranderingen en gezondheidsproblemen op basis van de artsencode door de inspectie kunnen worden vervolgd en, zo niet, of ik vervolging door de inspectie dan ga verbieden. Ik ben hier gekomen om met u van gedachten te wisselen over wetsvoorstel 36543. Ik heb ook gelezen in artikel 8.15.1 van uw Reglement van Orde dat ik gehouden ben om binnen de grenzen van de door u vastgestelde agenda te blijven, omdat mij anders op grond van het volgende artikel in uw Reglement van Orde de mond gesnoerd kan worden. Dat zou ik toch niet op mijn geweten willen hebben.

De voorzitter:
U helpt uzelf uitstekend, meneer de minister.

Minister Bruijn:
Ik ga dus heel graag een keer op dat onderwerp in in uw Kamer, want het is een relevant onderwerp. Dat geef ik ook toe. Ik ben zelf arts. Ik schuif dat dus helemaal niet weg, maar ik vind dan wel dat als uw Kamer dat agendeert we dat ordentelijk moeten behandelen en niet in de marge van een klein wetsvoorstel, zoals ik het in elk geval technisch zie, als ik het zo mag noemen.

Dat geldt eigenlijk ook voor de WHO op zich en het lidmaatschap daarvan van ons Koninkrijk. De heer Van Houwelingen heeft het daarover gehad. Hij heeft zijn visie op de WHO en heeft geconcludeerd dat zijn partij vindt dat we de WHO zouden moeten verlaten. Daarvoor geldt eigenlijk ook dat dat vandaag niet is geagendeerd. Het lidmaatschap van de WHO is natuurlijk een groot debat. Dat moet gevoerd kunnen worden als uw Kamer dat wenst. Daar zal ik dan ook graag aan meewerken, maar ook hier zou ik me niet schuldig willen maken aan overtreding van artikel 8 van uw Reglement van Orde. Ik zou dat niet op mijn geweten willen hebben.

Voorzitter. Dan ga ik naar de vragen van de heer Van Dijk van de SGP.

De voorzitter:
Maar niet voordat ik de heer Van Houwelingen toch ruimte geef voor een interruptie.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank voor de beantwoording. Ik volg de minister in zijn beroep op het Reglement van Orde, maar ik heb toch nog een vraag die nog niet is beantwoord. Die gaat over de protocollen. Daar zou ik een interruptie over willen plaatsen. De Internationale Gezondheidsregeling is een verzameling van protocollen. Mijn vraag was of dat niet griezelig is, want dat zorgt ervoor — dat hebben we in de coronaperiode gezien — dat artsen blind protocollen gaan volgen en dat daarmee de vrijheid tussen arts en patiënt onder druk komt te staan, bijvoorbeeld bij het voorschrijven van middelen.

Minister Bruijn:
Dit debat gaat zoals u zegt over artikel 59, plus 55, 61, 62 en 63, van de International Health Regulations, in het Nederlands de Internationale Gezondheidsregeling. Daar tref ik niets in aan over protocollen, dus ik zou me ook daarbij schuldig maken aan overtreding van het Reglement van Orde als ik daarop in zou gaan, maar ik laat het uiteraard aan u over.

De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Houwelingen.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Tot slot. Het debat gaat inderdaad over de wijziging van termijnen, maar de regeling zélf behelst natuurlijk protocollen die vervolgens op ons afkomen. Daar ging het debat over. Ik denk wel dat het ... Ik weet dat het laat is, het kerstreces komt eraan, dus ik laat het hierbij. Misschien dat ik in tweede termijn nog heel kort een motie indien.

De voorzitter:
De minister vervolgt zijn beantwoording in de richting van de heer Van Dijk.

Minister Bruijn:
De heer Van Dijk vraagt waarom er is gekozen voor het verkorten van de termijn voor alle toekomstige wijzigingen, ook de niet-spoedeisende wijzigingen. De heer Van Dijk maakt daar een onderscheid tussen. Het algemene gevoel bij veel WHO-lidstaten was dat wijzigingen van de IGR als uitvoeringsverdrag met twee tot drie jaar looptijd te weinig flexibel waren. Met een nieuwe termijn van tien maanden hebben deze lidstaten de doorlooptijden willen verkorten en een balans willen vinden tussen snelheid en uitvoerbaarheid. In de onderhandelingen is inderdaad niet gedifferentieerd naar de aard van de situatie waarvoor de IGR wordt gewijzigd. Immers, er kan ook enige urgentie nodig zijn ten behoeve van het versterken van de paraatheid, zonder dat een crisis zich al heeft voorgedaan. Hoe definieer je dan een noodsituatie of een noodmaatregel? Dat wordt dan heel lastig. Dat laat natuurlijk onverlet, en dat geef ik zeker toe aan de heer Van Dijk, dat lidstaten van de WHO altijd meer tijd kunnen nemen door de wijzigingen te verwerpen, hangende de parlementaire behandeling. Dat geldt ook voor het Koninkrijk, waarbij de voorhangprocedure doorbroken kan worden ten gunste van een uitdrukkelijke parlementaire goedkeuringsprocedure. Dat geldt dus voor alle toekomstige wijzigingen. Om dan ab initio al te gaan onderscheiden in typen wijzigingen of wel of geen noodwijzigingen, zou de zaak niet helderder maken, denk ik, maar het zou ook het risico in zich dragen dat het het parlement moeilijker maakt om zelf de keuze te maken hoe men dit wil behandelen en hoe men de wijziging kwalificeert. Dus ik kan de vraag goed begrijpen; dit was mijn antwoord.

Voorzitter. De heer Van Dijk vraagt of ik nog meer wijzigingen van de IGR verwacht na de wijzigingen uit 2022 — deze dus — en het pakket dat in 2024 is aangenomen. Hoe kijk ik naar eventuele uitbreidingen? De voorliggende wijziging uit 2022 en met name wijzigingen die in 2024 zijn aangenomen, betreffen de eerste substantiële aanpassing van de IGR in twintig jaar. Er staan voorlopig geen wijzigingen van de IGR op de agenda. Ik ben dat natuurlijk, naar aanleiding van de vraag van de heer Van Dijk, even nagegaan. Veel landen zijn immers ook nog bezig de recente wijzigingen te implementeren of volgen nog een nationale goedkeuringsprocedure, net als ons land. Het korte antwoord is dus: nee. Maar dit was dan het lange antwoord. Excuus, voorzitter.

Voorzitter. De heer Van Dijk vraagt ook waarom Nederland heeft ingestemd met een goedkeuringstermijn die te kort is voor een ordentelijke wetsbehandeling. Dat is natuurlijk een hele belangrijke vraag. De IGR is een uitvoeringsverdrag onder het statuut van de WHO. Op grond van artikel 7 onder b van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen is daarvoor in beginsel geen goedkeuring van de Staten-Generaal vereist. Dat betekent dat normaliter wijzigingen van de IGR middels de voorhangprocedure aanhangig worden gemaakt bij de Kamers. Er is dan geen sprake van een wet of een wetsbehandeling op dat moment. Het is in dat geval dan ook goed mogelijk om te voldoen aan de termijn van tien maanden. Een normale voorhang in deze Kamer duurt vier weken; ik zeg het nog maar eens. Alleen vanaf het moment dat de voorhang wordt doorbroken, conform artikel 8, lid 2, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, is er sprake van een wetsbehandeling, omdat de Kamer dat wenst. Ik moet zeggen "Kamers"; ik zou uw Kamer niet willen overslaan. In dat geval zal inderdaad hoogstwaarschijnlijk niet voldaan kunnen worden aan de termijn van tien maanden; dat klopt. Daarom zal op dat moment de wijziging worden verworpen hangende de goedkeuringsprocedure, net als voor het wetsvoorstel van vandaag geldt. Op dat moment zal vervolgens geen termijn meer gelden voor de behandeling van het wetsvoorstel. Dat kan net zo kort of lang duren als beide Kamers wensen; dat kan zelfs jaren duren.

Dan vraagt de heer Van Dijk naar de huidige werkwijze, die een praktische oplossing is, maar niet juridisch vastgepind kan worden. Hoe kijk ik aan tegen het opnemen daarvan in de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen? Dat is natuurlijk een hele interessante vraag. De regering zal er altijd zorg voor dragen dat het parlement zijn wettelijke goedkeuringsrecht kan uitoefenen, al was het alleen al omdat een dergelijke regering anders in onze democratische omgeving ongetwijfeld een kort leven beschoren zal zijn. Dat is al geborgd in de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen; dat staat er al in. Artikel 2 van de rijkswet stelt dat verdragen ten aanzien waarvan de regering het wenselijk acht dat het Koninkrijk eraan wordt gebonden, zo spoedig mogelijk ter goedkeuring aan de Staten-Generaal worden voorgelegd. Artikel 7, aanhef en onderdeel b, van de rijkswet bepaalt vervolgens dat uitvoeringsverdragen in principe zijn uitgezonderd van het vereiste van voorafgaande goedkeuring. Wel dient de regering bij alle uitvoeringsverdragen de voorhangprocedure van artikel 8 van de rijkswet te volgen: de regering stelt het parlement in kennis van het voornemen een uitvoeringsverdrag aan te gaan. Dan is het uiteraard aan het parlement. Als minimaal een vijfde van het aantal leden van de Eerste Kamer — dat zijn er 15 — of de Tweede Kamer — dat zijn er 25 — binnen 30 dagen laat weten voor dat uitvoeringsverdrag een uitdrukkelijk goedkeuringsprocedure te willen vervolgen, bijvoorbeeld omdat men het een groot of een zwaarwegend voorstel vindt, of omdat de inschatting van de implementatietermijn lang is, dan is de regering te gehouden aan die wens te voldoen. Dat betekent dan dat een toekomstige wijziging van de IGR altijd zal worden voorgehangen en dat indien de voorhang wordt doorbroken, de regering verplicht is de wijziging te verwerpen — dat is eigenlijk de kern van mijn antwoord aan de heer Van Dijk — zolang het parlement zich niet over die wijziging heeft kunnen uitspreken. Dat is dus al geborgd. Dat is dus eigenlijk mijn antwoord aan de heer Van Dijk. Het is dus een terecht punt en ik ben het nagegaan, maar gelukkig kunnen we constateren dat het al geborgd is. De parlementaire controle wordt dus niet alleen geen geweld aan gedaan, maar er wordt niets aan veranderd.

Voorzitter. Dan de vraag van de heer Bushoff van GroenLinks-PvdA.

De voorzitter:
Maar niet voordat we de heer Van Dijk ruimte geven voor een enkele interruptie.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Allereerst dank voor de uitgebreide beantwoording. Dat waardeer ik buitengewoon. Mijn stelling in mijn speech was inderdaad dat de, kort gezegd, pragmatische oplossing van het kabinet dat de goedkeuringswet automatisch wordt verworpen als we die tien maanden niet redden, geen wettelijke basis zou hebben. Dat was mijn gedachte. De Kamer kan er ook geen rechten aan ontlenen. De minister zegt eigenlijk klip-en-klaar: op grond van de huidige rijkswet ligt die wettelijke basis er wel en heeft de Kamer die rechten wel. Vat ik hem zo goed samen?

Minister Bruijn:
Ik heb gezegd wat ik gezegd heb, dus ik ga het niet anders formuleren dan ik gedaan heb.

De voorzitter:
U kunt het teruglezen in de Handelingen, meneer Van Dijk.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik ga het teruglezen in de Handelingen! Er werden heel wat artikelen uit de rijkswet genoemd die ik niet een-twee-drie kan reproduceren, inderdaad. Ik bekijk even of ik er in de tweede termijn op terugkom.

Minister Bruijn:
Voorzitter. Dan ga ik naar de vraag van de heer Bushoff of het klopt dat de implementatietermijn verlengd kan worden tot 24 maanden indien we de nieuwe termijn van 12 maanden niet halen. Dat klopt. De implementatietermijn kan inderdaad verlengd worden tot 24 maanden. De vraag is wel of dat ooit nodig zal zijn. Als men 10 maanden lang kan nadenken over hoelang de implementatie van deze wetten ongeveer gaat duren, schat ik uw Kamer en de Eerste Kamer wel zo in dat de conclusie kan worden getrokken dat we 'm gaan doorbreken en het via de wet gaan doen, dan wel dat we 'm dan in de voorhang laten.

Voorzitter. Ten slotte de vraag van de heer Bushoff: zitten er nadelen aan de oplossing van de minister, namelijk het verwerpen van een regeling na tien maanden, of is dat gewoon een prima praktische oplossing? Dat is natuurlijk altijd een leuke vraag. Nou, het nadeel van deze werkwijze is dat het proces vertraging oploopt en dat er mogelijk verschillen ontstaan in de uitvoering tussen het Koninkrijk en andere landen. Stel dat er een voorstel komt en Nederland niet akkoord gaat, en wij het dus verwerpen, dan voegen wij ons daar dus niet naar en geldt het ook niet voor Nederland. Wij passen ons dan dus niet aan de andere landen aan. Die vrijheid is er volledig. Het nadeel is dan wel dat er verschillen ontstaan in de uitvoering tussen het Koninkrijk en andere landen. Bij bijvoorbeeld een virus of een andere ramp die zich niet aan landsgrenzen houdt, is het streven van de lidstaten nou juist om één gemeenschappelijk beleid te voeren, met behoud van de parlementaire controle van iedere afzonderlijke lidstaat. Dus dat nadeel krijg je dan wel, maar het is natuurlijk aan de Kamers om dat op dat moment af te wegen en om dat nadeel wel of niet minder zwaar te vinden wegen dan de voordelen die de Kamers op dat moment zien. Een voorbeeld is dat gezondheidscertificaten voor de scheepvaart en luchtvaart niet op tijd vernieuwd kunnen worden. Het kan gebeuren dat een wijziging van de IHR op het vlak van deze certificaten ertoe leidt dat die niet op tijd vernieuwd kunnen worden. Dat is dus een voorbeeld van een geval waarin het natuurlijk wel erg ongelukkig is als het in verschillende lidstaten op een andere manier geregeld is, maar de vrijheid om daar toch toe te besluiten is er altijd. Overigens is deze werkwijze al vastgelegd in de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, zoals ik ook al betoogd heb.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Een interruptie van de heer Bushoff.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Ik heb eigenlijk nog één verduidelijkende vraag. In het geval dat een geldende voorhangprocedure wordt doorbroken door de Kamer en er een uitzonderlijke goedkeuringsprocedure gaat gelden voor die wetgeving, geldt volgens de rijkswet dan ook dat het kabinet zich moet onthouden van instemmen met de wijziging die dan op dat moment onderhevig is aan die uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure?

Minister Bruijn:
Nee, de regering hoeft zich niet te onthouden van goedkeuring, maar de regering zal de wijziging moeten verwerpen hangende de procedure. Dan gaat het overigens om een uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure, niet een om uitzonderlijke goedkeuringsprocedure.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Tot slot. Goede correctie; het is inderdaad een uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure. Dan zal de regering dus inderdaad de wijziging moeten verwerpen?

Minister Bruijn:
Ik heb natuurlijk al uitgebreid verteld hoe dat zit, met alle nuances, naar aanleiding van de vraag van de heer Van Dijk. Dus ik verwijs graag naar dat antwoord.

De voorzitter:
Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de regering. Ik kijk rond om te zien of er behoefte is aan een tweede termijn vanuit de Kamer. Ik zie twee leden die daar behoefte aan hebben. Ik geef het woord aan mevrouw Van Meetelen. Gaat uw gang.

Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Dank, voorzitter. Allereerst dank ik de minister voor de beantwoording van de vragen. Ik heb één motie. Het zal u niet verbazen dat die over het verwerpen gaat.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de voorgestelde wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling (2005) de termijnen voor nationale parlementaire beoordeling en verwerping verkorten;

overwegende dat niet is aangetoond dat de huidige termijn van achttien maanden in de praktijk tekortschiet;

overwegende dat toekomstige IHR-wijzigingen inhoudelijke gevolgen kunnen hebben voor nationale bevoegdheden, grondrechten en privacy;

van mening dat internationale afspraken niet mogen leiden tot een structurele verzwakking van democratische controle;

verzoekt de regering de op 28 mei 2022 te Genève aangenomen wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling (2005) te verwerpen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meetelen.

Zij krijgt nr. 10 (36534-(R2193)).

Dank u wel. Ik geef het woord aan de heer Van Houwelingen voor zijn tweede termijn.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u, voorzitter. Dank voor de beantwoording. De minister heeft net toegegeven dat een uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure niet binnen tien maanden kan. Dat is wel fijn om te horen. Maar dat betekent dus dat met deze wijziging waarmee het kabinet dus akkoord gaat, een stelsel wordt opgetuigd waarbij we ervan uitgaan dat hier niet voluit over de toekomstige wijzigingen wordt gedebatteerd, want daar is dan geen tijd voor. Dat blijft toch opmerkelijk. Of het voorstel moet in eerste instantie worden afgewezen door de regering, wat natuurlijk ook vreemd is. Dus dat blijf ik vreemd vinden.

Ik zal niet verder ingaan op de vragen die ik had over de WHO, maar ik neem wel de suggestie ter harte, van de minister zelf nota bene, om bij de eerstvolgende procedurevergadering een debat over de WHO aan te vragen. Dan gaan we graag het debat aan over al die vragen die we daarover hebben. Ik hoop dat de ambtsgenoten dat debat dan ook steunen.

Voorzitter. Tot slot heb ik één motie. Er kan wellicht over worden getwist of die tot de agenda van deze vergadering behoort, maar het lijkt me dat de motie zeker tot de beraadslaging behoort, want wij hebben dit thema opgebracht. Dus ik lees 'm voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering ervoor te zorgen dat Nederland zo snel mogelijk de Wereldgezondheidsorganisatie verlaat,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Houwelingen.

Zij krijgt nr. 11 (36534-(R2193)).

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van … O, de heer Van Dijk wil toch nog ook een tweede termijn. Dat is uw recht, meneer Van Dijk.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u, voorzitter. Ik had ook graag nog het woord, al is het alleen maar om deze minister te bedanken, die ik al heel lang ken als een gewiekste Voorzitter van de Eerste Kamer. Hij had af en toe moeite om die rollen te scheiden, had ik het idee. Ik kan inmiddels zeggen dat ik hem ook ken als een zeer gewiekste minister. Maar oprecht dank voor de antwoorden. Die hebben mij in ieder geval echt verder geholpen en voor een deel ook op andere gedachten gebracht. Ik ga het niet herhalen, maar de minister gaf net het mechanisme aan. Als er een parlementaire goedkeuringsprocedure loopt en de tien maanden verstreken zijn, zijn de wijzigingen automatisch verworpen. Mijn zorg was: heeft dat een wettelijke basis? Wat voor rechten kan de Kamer daaraan ontlenen, ook bij een ander kabinet? De minister heeft helder gemaakt dat dat al geïmpliceerd is in de rijkswet. Dat is nu ook opgenomen in de Handelingen van deze Kamer. Dat vind ik voldoende. Ik zie daarom geen noodzaak meer om hierover een motie in te dienen of iets dergelijks. Ik bedank de minister voor deze uitleg.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Dan geef ik het woord … Twee minuten schorsing voor de beantwoording van de zijde van de minister. De vergadering is voor een kort ogenblik geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de voormalige Voorzitter van de Eerste Kamer, zijnde de minister van VWS. Hij heeft het woord.

Minister Bruijn:
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de leden voor hun tweede termijn en ook voor hun eerste termijn en voor het plezierige debat over een belangrijk onderwerp. Ik ben blij dat ik dit debat vandaag met u heb mogen hebben.

De motie van mevrouw Van Meetelen ontraad ik onder verwijzing naar het debat.

Dat geldt ook voor de motie van de heer Van Houwelingen: die ontraad ik ook onder verwijzing naar het debat, tenzij uw Voorzitter de motie buiten de orde verklaart, want dan ik de motie natuurlijk niet appreciëren. Dat is dus even aan u.

Voorzitter. Ten slotte heeft de heer Van Houwelingen mij verkeerd gequoot. Ik heb niet gezegd dat een wetsbehandeling niet binnen tien maanden kan. Ik heb gezegd dat je over een wetsbehandeling, die je als Kamer natuurlijk wenst als de voorhang te kort is — dan kun je dus overgaan tot een wetsbehandeling — natuurlijk net zo kort of zo lang kunt doen als je wil. Dat kan theoretisch binnen een dag; het kan ook tien jaar duren. Dat zeg ik dus nog even ter correctie voor de Handelingen.

De voorzitter:
Ik geef de heer Van Houwelingen de ruimte voor een korte interruptie.

De heer Van Houwelingen (FVD):
Een hele korte verduidelijkingsvraag. De minister ontraadt de motie. Dat verbaast mij niet, maar stel dat de motie zou worden aangenomen — het oordeel is niet "onaanvaardbaar" — zou de minister de motie dan in ieder geval wel uitvoeren?

Minister Bruijn:
Dan ga ik de motie bestuderen.

De voorzitter:
Ik dank de minister voor zijn aanwezigheid en ik dank de leden voor hun medewerking.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
Ik schors voor een kort ogenblik, waarna we verder zullen gaan met de eerste termijn van de behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties.

De vergadering wordt van 17.02 uur tot 17.07 uur geschorst.