Goedkeuring van de op 28 mei 2022 te Genève aangenomen wijzigingen van de op 23 mei 2005 te Genève tot stand gekomen Internationale Gezondheidsregeling (2005) (Trb. 2022, 135) (36534-(R2193)) (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D52955, datum: 2025-12-17, bijgewerkt: 2025-12-18 09:31, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-12-17 15:30: Goedkeuring van de op 28 mei 2022 te Genève aangenomen wijzigingen van de op 23 mei 2005 te Genève tot stand gekomen Internationale Gezondheidsregeling (2005) (Trb. 2022, 135) (36534-(R2193)) (Plenair debat (wetgeving)), TK
Preview document (🔗 origineel)
Goedkeuring aangenomen wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling
Voorzitter: Van Campen
Goedkeuring aangenomen wijzigingen van de Internationale
Gezondheidsregeling
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 28 mei 2022 te Genève aangenomen wijzigingen van de op 23 mei 2005 te Genève tot stand gekomen Internationale Gezondheidsregeling (2005) (Trb. 2022, 135) (36534-(R2193)).
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de Goedkeuring van de op 28
mei 2022 te Genève aangenomen wijzigingen van de op 23 mei 2005 te
Genève tot stand gekomen Internationale Gezondheidsregeling (2005). Ik
heet van harte welkom in ons midden de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Van Meetelen, als eerste
spreker van de zijde van de Kamer in eerste termijn. Mevrouw Van
Meetelen, u heeft het woord.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Dank u, voorzitter. Vandaag spreken we over een wetsvoorstel dat op
papier technisch en procedureel lijkt, maar dat bij nadere beschouwing
fundamentele vragen oproept over democratische controle, nationale
afwegingsruimte en grondrechtenbescherming. De regering stelt voor om de
termijnen voor het verwerpen en implementeren van toekomstige
wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling fors te verkorten,
niet omdat er aantoonbaar iets misging in het verleden, maar omdat men
zich wil voorbereiden op wat er mogelijk komt in de toekomst.
Voorzitter. Daar wringt het. Sinds 2005 is de IHR slechts één keer
inhoudelijk gewijzigd. Dat betrof een beperkte technische aanpassing in
2014. De minister erkende eerder bovendien dat er geen gegevens
beschikbaar zijn waaruit blijkt dat de bestaande termijn van achttien
maanden ook tekort is geschoten. Er is geen casus, geen voorbeeld en
geen concrete situatie aangevoerd waaruit blijkt dat Nederland of andere
lidstaten door die termijn in de problemen kwamen. En toch wordt vandaag
voorgesteld die termijn bijna te halveren.
Voorzitter. Dat roept de vraag op welk probleem de minister hiermee
feitelijk denkt op te lossen. De regering verwijst naar de
COVID-19-pandemie, maar op vragen daarover antwoordt de minister zelf
dat tijdens de coronacrisis geen enkel voorstel tot wijziging van de IHR
is gedaan. Er is dus geen enkel moment aan te wijzen waarop de bestaande
termijnen de internationale respons hebben belemmerd. COVID-19 wordt wel
genoemd, maar het wordt niet onderbouwd.
Tegelijkertijd wordt als doel genoemd: snellere implementatie van
toekomstige verbeteringen van de IHR. Daarbij worden expliciet
voorbeelden genoemd, zoals nieuwe technologieën voor surveillance en
monitoring. Dat zijn geen neutrale technische aanpassingen. Dat zijn
inhoudelijke beleidskeuzes, met potentieel verstrekkende gevolgen voor
privacy, grondrechten en nationale bevoegdheden. Dat roept een volgende
wezenlijke vraag aan de minister op. Welke verbeteringen worden er
eigenlijk verwacht dat nu alvast de democratische reactietijd moet
worden ingekort? De regering zegt dat er geen overdracht van
bevoegdheden plaatsvindt. Formeel is dat misschien ook niet zo, maar
materieel gebeurt er wel degelijk iets anders. De tijd voor nationale
politieke afweging wordt structureel verkort, terwijl toekomstige
inhoudelijke wijzigingen sneller internationaal bindend kunnen worden,
tenzij een parlement actief en tijdig ingrijpt.
De voorzitter:
U heeft een interruptie van de heer Bushoff. Ik zal geen maximering van
het aantal interrupties doen, maar ik zie er wel op toe dat ze niet
langer duren dan 30 seconden en niet vaker dan in drievoud gepleegd
worden. De heer Bushoff.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Ja, voorzitter. Is de PVV ermee bekend dat dit geen voorstel van alleen
de regering is, maar dat dit een uitkomst is van internationale
onderhandelingen die geweest zijn? Deze implementatiewet vloeit daaruit
voort. Allerlei landen hebben dus met elkaar gezegd: dit lijkt ons een
goed idee. Nederland zegt dan: nou ja, dan gaan we dat ook
implementeren. Is dat niet de weg zoals die is en dus niet dat de
regering zelf in dit geval als enige gekke henkie iets verzonnen zou
hebben?
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Nee, zeker niet. We zouden gekke Henkie zijn als we alles altijd maar
gewoon voor lief nemen. Wij willen gewoon ons eigen democratische proces
in de hand houden, en dus ook onze termijnen.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Daar wringt toch echt de schoen in het pleidooi, want, één, de termijnen
worden ingekort maar alsnog is er alle ruimte om eventuele wijzigingen
van de IHR die eventueel effect hebben op Nederland hier in het
parlement te bespreken. De stellingname dat dus op enige manier de
democratische legitimiteit en de mogelijkheid voor het parlement om in
te grijpen, tekort worden gedaan, is gewoon feitelijk onjuist. Dan zou
de vraag aan de minister moeten zijn of hij voorziet dat die in het
geding komen. Als dat niet zo is, kunnen we ervan uitgaan dat elke
wijziging in principe gewoon hier in het parlement besproken kan gaan
worden.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Daar kijken wij dus echt anders naar. Wij zijn echt van mening dat we de
tijd die we er nu voor hebben — dat kunt u misschien ook nog beluisteren
in een verder stukje van mij — misschien wel nodig kan zijn. Ook al kan
het dan nog steeds, we leggen onszelf een tijdsdruk op door het te
verkorten, en dat vinden wij gewoon onverstandig. We willen gewoon onze
eigen periode, de termijnen die we nu hebben, daarvoor behouden.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Een. Het is geen eigen periode; het is de periode zoals die nu was
vastgelegd in de IHR. Dat was ook gewoon een uitkomst van een eerdere
onderhandeling. Twee. Het is toch een beetje raar en een beetje
hypocriet om dat te veronderstellen. De PVV zegt dat het nooit nodig is
geweest om sneller te handelen, maar aan de andere kant kan de PVV ook
niet aangeven of er inderdaad een probleem zou optreden op het moment
dat die termijnen verkort worden. Dan zou ik nu ook graag drie, vier,
vijf, zes voorbeelden van de PVV willen horen van wanneer het echt een
probleem is dat die termijnen verkort zouden worden.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ik heb niet vier, vijf voorbeelden. Het feit is gewoon dat een
versnelling van een procedure kan leiden tot slechte resultaten. Wij
willen dat voorkomen.
De voorzitter:
U continueert uw beantwoording. Neeneenee, meneer Bushoff, u heeft drie
interrupties gehad. We gaan eerst even luisteren naar het vervolg van
mevrouw Van Meetelen.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Voorzitter. Het betekent meer druk, minder reflectietijd — daar heeft u
uw antwoord — en minder ruimte voor een grondige analyse van de
risico's, een serieuze proportionaliteitsafweging en een deugdelijke
maatschappelijke en juridische impactanalyse. Procedure is hier geen
neutraal instrument; procedure bepaalt macht. Wie de termijnen verkort,
verschuift de balans van besluitvorming. Daarom vraag ik de minister het
volgende. Kan de minister één concrete historische gebeurtenis noemen
die deze termijnverkorting noodzakelijk maakt? Kan de minister uitleggen
waarom deze wijziging proportioneel is, nu er geen aantoonbaar probleem
bestaat? En kan de minister garanderen dat bij toekomstige
IHR-wijzigingen altijd vooraf een grondige analyse van de risico's en
een deugdelijke impactanalyse plaatsvindt voordat internationale binding
dreigt?
Tot slot, voorzitter. Wat hier voorligt, lijkt minder een oplossing voor
het verleden en meer een vooruitlopen op onbekende toekomstige
inhoudelijke wijzigingen. Dat vraagt niet om versnelling, maar juist om
terughoudendheid. Snelheid mag nooit belangrijker worden dan
democratische controle. Het verkorten van de termijnen kan ervoor zorgen
dat nationale besluitvorming door internationale druk wordt omzeild. De
PVV vindt dat maatregelen die in Nederland ingrijpen in bijvoorbeeld
grondrechten, altijd door onze eigen democratische instituties moeten
worden kunnen getoetst. Daar moet voldoende tijd voor zijn en
blijven.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Zit er ook niet een andere kant aan het verhaal? Is het namelijk niet
heel wenselijk en zinvol dat je effectief en snel kan handelen als je
een gezondheidscrisis wil kunnen bestrijden?
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ja, zeker. Snelheid kan essentieel zijn bij maatregelen, maar daar
spreken we hier niet over. We hebben het hier over een wijziging van een
verdrag en niet over crisisbesluiten. Dat is iets anders.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Stel dat je snel zou willen kunnen anticiperen op toekomstige
veranderende situaties in de wereld en daarbij dus ook denkt: die
Internationale Gezondheidsregeling behoeft een snellere aanpassing. Ik
denk dat dat dan wenselijk is. Vindt de PVV dat dan ook wenselijk of
vindt ze het ten principale onwenselijk dat de Gezondheidsregeling wordt
veranderd? Is het belangrijkste niet dat er gewoon altijd democratische
controle blijft op wijzigingen die ook voor Nederland van toepassing
zijn? Is dat niet juist nog steeds geborgd?
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Als er een crisis is, kan je altijd nog snel handelen. Hier gaat het
erom dat ze iets willen wijzigen in een verdrag. Dat is iets wat wij
niet willen. Wij willen gewoon bij die termijnen blijven.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Er is werkelijk waar nog geen inhoudelijk argument gegeven voor waarom
het nodig zou zijn om bij de huidige termijnen te blijven en waarom je
die niet zou kunnen actualiseren in een snel veranderende wereld. Het
feit dat de wereld zo snel verandert, kan aanleiding zijn om te zeggen:
we willen sneller kunnen handelen en dus die termijnen verkorten, mits
de democratische controle goed geborgd blijft. Ik denk dat dat laatste
voor heel veel mensen in dit parlement geldt. Het is op zichzelf
legitiem om te vragen of dat zo is, maar als het antwoord vervolgens ja
is, dan zie ik echt niet in waarom je die termijnen niet zou kunnen
verkorten. Dan vind ik het kwalijk dat de suggestie wordt gewekt dat de
democratische controle hier onder druk staat. Die suggestie zou je niet
moeten wekken als je die niet hard kunt maken.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ik doe geen enkele suggestie. De regering verwijst zelf naar verwachte
toekomstige inhoudelijke wijzigingen. Dat is geen speculatie; dat staat
gewoon zwart-op-wit. Wij willen de termijnen behouden die er nu voor
staan, zodat we altijd een goede democratische afweging kunnen maken.
Dat is mijn antwoord.
De voorzitter:
Ik dank u wel, mevrouw Van Meetelen. Ik geef het woord aan de heer Van
Houwelingen voor zijn inbreng in eerste termijn namens de fractie van
Forum voor Democratie.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u, voorzitter. We spreken vandaag met elkaar over een voorgestelde
verdragswijziging van de voor Nederland bindende Internationale
Gezondheidsregeling van de Wereldgezondheidsorganisatie, die op 28 mei
2022 door die Wereldgezondheidsorganisatie is aangenomen. Aanvankelijk
zou dit als een hamerstuk door deze Kamer worden aangenomen, maar met de
steun van 30 Kamerleden, waaronder die van de PVV, waarvoor trouwens
dank, zijn we erin geslaagd deze verdragswijziging expliciet in de vorm
van een wetsvoorstel ter goedkeuring aan deze Kamer voor te laten
leggen. Vandaag debatteren we daar dus over.
Voorzitter. Dat is niet voor niets, want veel partijen hebben de
regering in aanloop naar dit debat vragen gesteld over deze
verdragswijziging, die ervoor zal zorgen dat lidstaten bij toekomstige
wijzigingen van de Gezondheidsregeling niet achttien, maar tien maanden
de tijd hebben om de wijzigingen te verwerpen. Die wijzigingen zullen
bovendien binnen één jaar, in plaats van twee jaar, in nationale
wetgeving moeten worden geïmplementeerd. Deze termijnen zijn te kort om
hier in Nederland in de beide Kamers een goed en grondig debat te kunnen
voeren over de toekomstige wijzigingen van de Gezondheidsregeling. De
regering geeft dat ook toe in antwoord op vragen van deze Kamer
hierover. Met andere woorden, de voorgestelde verkorting van de
termijnen ondermijnt onze democratie.
De regering merkt hierover op dat de Staten-Generaal altijd nog een goed
debat over toekomstige voorgestelde wijzigingen kunnen voeren door de
wijziging in eerste instantie te verwerpen en pas later goedkeuring te
geven, zoals dus ook is gebeurd met de wijziging waarover we vandaag
debatteren. Maar dan rijst natuurlijk de vraag — dat is gelijk mijn
eerste vraag aan de minister — waarom de termijnen überhaupt ingekort
worden als landen, niet alleen Nederland trouwens, neem ik aan, voor
deze route kunnen kiezen, waarbij de ingekorte termijnen alsnog omzeild
kunnen worden. Sterker nog, loopt de Wereldgezondheidsorganisatie met
deze wijziging niet het risico dat in de toekomst niet alleen Nederland,
maar ook andere landen zich, om het democratische proces niet te
ondermijnen, gedwongen zien voorgestelde wijzigingen van de
Gezondheidsregeling in eerste instantie af te wijzen, met als gevolg dat
de implementatie van die wijzigingen alleen maar langer gaat duren? Dat
zou een onbedoeld negatief effect kunnen zijn. Of gaat de
Wereldgezondheidsorganisatie er blijkbaar van uit — dat ga je dan toch
bijna denken — dat toekomstige wijzigingen in de verschillende nationale
parlementen als hamerstuk zullen worden afgedaan? Dat was men hier ook
mee van plan.
Nog vreemder is de voorgestelde aanscherping van de termijn waarop
toekomstige wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling in
onze wet- en regelgeving moeten worden omgezet. Die termijn wordt dus
verkort van twee naar één jaar. De laatste keer dat de Internationale
Gezondheidsregeling is aangepast — dat was in 2014 — traden de
wijzigingen namelijk in 2016, twee jaar later dus, in werking. Maar de
wijzigingen waren toen erg beperkt, laat het kabinet ons weten. De
laatste grondige wijziging van de Internationale Gezondheidsregeling was
in 2005, begrijpen we. Toen duurde het drieënhalf jaar voordat die
wijzigingen in Nederland in werking waren getreden. We kunnen dus
concluderen dat een wijziging omzetten in onze wetgeving ruim drie jaar
duurt, terwijl volgens de Internationale Gezondheidsregeling Nederland
er maar twee jaar de tijd voor krijgt. Dat zegt de huidige regeling. Dat
is dus al te weinig. Dan is nu natuurlijk mijn vraag — dat is mijn
tweede vraag aan de minister — waarom de regering dan wil instemmen met
de wijziging van de Internationale Gezondheidsregeling, waarmee de
implementatietermijn wordt verkort van twee jaar, wat nu dus al te krap
is, naar één jaar. Dat is toch volstrekt onlogisch? Waarom zouden we een
termijn die al te kort is, nog verder inkorten? Waarom zouden we
instemmen met een halvering van een termijn die nu in de praktijk al
niet haalbaar is? Graag horen we hoe de minister hierover denkt.
Voorzitter. Het zal duidelijk zijn: de voorgestelde wijziging van de
Internationale Gezondheidsregeling van de Wereldgezondheidsorganisatie
lijkt ons niet verstandig. Dat is dus mijn conclusie. Maar we hebben een
nog groter probleem met de Wereldgezondheidsorganisatie zelf. Die kan
straks, met deze voorgestelde wijziging, dus nog sneller wijzigingen in
onze gezondheidswetgeving gaan bewerkstelligen. Zoals bekend is de
Wereldgezondheidsorganisatie bijzonder omstreden, niet alleen vanwege de
vele corruptieschandalen, waarbij de top van de organisatie zichzelf
bijvoorbeeld allerlei dure en exorbitante reizen cadeau doet — de WHO
geeft inmiddels meer uit aan reiskosten dan aan de bestrijding van aids,
malaria en tuberculose bij elkaar; dat is natuurlijk niet bijzonder goed
— maar ook omdat de organisatie financieel gecompromitteerd is. Daar
hebben we ook een probleem mee. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft
bijvoorbeeld miljarden euro's ontvangen van organisaties waar Bill Gates
de scepter zwaait. Dat is dezelfde Bill Gates die via zijn
vaccinalliantie, Gavi, vaccins loopt te promoten.
De Wereldgezondheidsorganisatie heeft ook op allerlei manieren opzichtig
gefaald tijdens de coronaperiode. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft
zelfs fout op fout gestapeld. Er is voorspeld door de
Wereldgezondheidsorganisatie dat 3,4% van de bevolking aan corona zou
sterven. Dat bleek later 0,15% te zijn. Dat is meer dan een factor
twintig lager. Zo adviseerde de Wereldgezondheidsorganisatie tegen
werkzame middelen als hydroxychloroquine en ivermectine, terwijl vaccins
als de enige weg uit deze zogenaamde crisis werden aanbevolen. Zo
beweerde een team van WHO-wetenschappers in 2021 dat het extreem
onwaarschijnlijk is dat het virus uit een laboratorium is ontsnapt,
terwijl het inmiddels zo goed als zeker is dat dit wel het geval is.
Inmiddels concluderen bijvoorbeeld onder andere de CIA, de FBI en de
Duitse inlichtingendienst dat het coronavirus hoogstwaarschijnlijk uit
een laboratorium afkomstig is.
De heer Bevers (VVD):
Ik weet niet of het precies een interruptie is, maar ik zou toch mijn
collega, via u, voorzitter, erop willen wijzen dat we het hier vandaag
hebben over een aantal voorgestelde wijzigingen en de wetgeving
daaromtrent en dat wij hier niet bij elkaar zijn om een oordeel over de
WHO te geven. U stelt een aantal dingen die onbewezen, onduidelijk of
veronderstellingen zijn. Ik zou u willen oproepen om dat niet te doen en
om u te beperken tot een uitspraak over de wetgeving waar we het hier nu
over hebben. We hebben net ook een uitstekend interruptiedebat met
mevrouw Van Meetelen gezien. Dat kan prima. Maar wat u hier nu te berde
brengt, is niet aan de orde, daar zijn wij niet op voorbereid en daar is
de minister ook niet op voorbereid, denk ik. Ik zou u dus willen
oproepen om dat niet te doen en terug te gaan naar het onderwerp: wat
vindt u van deze wetgeving?
De heer Van Houwelingen (FVD):
Wat we zeggen, kunnen we natuurlijk staven, maar het punt is, zou ik via
de voorzitter tegen de heer Bevers willen zeggen, dat we het hier hebben
over de Internationale Gezondheidsregeling van de
Wereldgezondheidsorganisatie. Daar hebben we het toch over? Daar is die
Internationale Gezondheidsregeling van. Als die organisatie nou
ontzettend goed zou werken, zouden we over zo'n wijziging ook anders
denken, maar wij willen hier ook fundamentele kritiek kunnen leveren op
de Wereldgezondheidsorganisatie, omdat die komt met een wijziging
waardoor de organisatie meer macht zal krijgen in die zin dat ze
toekomstige wijzigingen sneller kan doordrukken. Daar zijn wij bezorgd
over. Als die organisatie nou heel goed zou werken, zou dit debat een
heel andere kleur hebben dan wanneer dat niet het geval is. Daarom wil
ik die kritiek hier kort kunnen leveren.
De heer Bevers (VVD):
Ik zou mijn collega dan toch willen adviseren om over dat onderwerp een
apart debat aan te vragen, zodat we ons daarop kunnen voorbereiden of
ervoor kunnen kiezen om daar wel of niet aan deel te nemen. We hebben
het hier nu over voorliggende wetgeving. Daar kunnen we een oordeel over
geven. Daarvan kunnen we zeggen "we steunen dat" of "we steunen dat
niet", maar we zijn hier volgens mij niet om een oordeel over de WHO uit
te spreken. Dat is een andere kwestie. Daar sluit ik mee af, want ik
denk dat ik daarmee wel duidelijk heb gemaakt wat ik hiervan vind.
De voorzitter:
De heer Bushoff. Of wenst de heer Van Houwelingen daar nog op te
reageren?
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dan verval ik in herhaling, voorzitter. We hebben het vandaag over een
regeling van de Wereldgezondheidsorganisatie. Wij hebben kritiek op die
organisatie en omdat wij die kritiek hebben, zijn we ook extra bezorgd
over die wijziging. Ik wil die kritiek hier kort — ik ben al op de helft
van mijn betoog — kunnen geven. Dat hoort bij dit debat, lijkt me.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Ik vind dat je altijd heel zorgvuldig naar wetgeving moet kijken. Dat
moet je zorgvuldig doen. Dat is ook de reden dat ik de wet zorgvuldig
heb gelezen. Na het schriftelijk overleg dat we hierover hebben gehad,
vond ik op zichzelf dat dit misschien een hamerstuk had kunnen zijn.
Daarin had ik dus een andere afweging gemaakt dan de heer Van
Houwelingen, maar goed, het staat elk lid natuurlijk vrij om te kijken
over welke wetsvoorstellen we hier het debat moeten voeren. Dat is op
zich goed. Dan ben ik er ook, omdat ik vind dat je het zorgvuldig moet
doen. Mijn punt is eigenlijk dat we de zorgvuldigheid die nodig is bij
wetgeving moeten vasthouden. Dat zou ik de heer Van Houwelingen dus
willen vragen. Ik zou hem willen vragen om insinuaties of termen als
"het doordrukken van veranderingen in verdragen" of "het doordrukken van
regelingen van de WHO" niet te gebruiken. Dat komt de zorgvuldigheid
namelijk niet ten goede.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dat is de toondiscussie. Waarom gebruik ik bijvoorbeeld het woord
"doordrukken"? Zoals ik net uitvoerig betoogd heb, is de tijd die we nu
hebben al te kort. We horen straks het antwoord van de regering. U
haalde … Pardon, ik moet via de voorzitter spreken. De heer Bushoff
haalde er net ook andere landen bij, maar in andere landen zal het niet
anders zijn. Er zijn trouwens ook andere landen die bezwaar hebben tegen
deze wijziging, dus wat de heer Bushoff net zei in het interruptiedebat
met mevrouw Van Meetelen klopt ook niet. Slowakije en andere landen
hebben hier namelijk ook bezwaar tegen aangetekend. Dit is dus een te
korte termijn, niet alleen voor ons parlement, maar ook voor andere
parlementen. Daar kiest de WHO blijkbaar bewust voor. Dan rijst bij mij
natuurlijk de vraag: waarom doet de WHO dat? Blijkbaar vinden ze het
geen probleem dat dit soort wijzigingen in allerlei parlementen, dus
niet alleen in ons parlement, worden doorgedrukt. Dat is dan mijn
logische conclusie, die ik toch moet kunnen trekken.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Het staat de heer Van Houwelingen vrij om zelf alle conclusies te
trekken die hij wil. Waarschijnlijk zijn dat niet mijn conclusies;
sterker nog, over een heel aantal zaken verschillen we enorm van mening.
Dat mag ook, maar feit blijft wel dat als het gaat om wijzigingen van de
Internationale Gezondheidsregeling in eerste instantie de Nederlandse
regering vertegenwoordigd is om daarover mee te onderhandelen. Dat is
één. Daar zit dus al een stukje controle op. Twee. Als het vervolgens
inderdaad zover komt dat de Nederlandse regering een voorstel steunt en
dat voorstel geïmplementeerd zou moeten worden in Nederlandse wetgeving,
is het parlement daar altijd alsnog bij betrokken. Zowel via de regering
als via het parlement is die democratische controle dan toch
geborgd?
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik zal heel kort antwoorden, voorzitter. Dat klopt. Het parlement is
erbij betrokken, maar het moet daar wel voldoende tijd voor krijgen.
Daar gaat dit debat over. Naar ons oordeel — dat heb ik net onderbouwd —
krijgt het parlement daar straks onvoldoende tijd voor als wij deze
wijziging aannemen.
De voorzitter:
U continueert.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik ga door. Ik ben op de helft van mijn betoog, voorzitter.
In zijn indrukwekkende De Wuhan trilogie van meer dan 1.000 pagina's
heeft de Nederlandse arts Jan Bonte met gebruik van talloze bronnen in
groot detail en als een waar detective de oorsprong van het virus
proberen te achterhalen. Ook hij concludeert dat het waarschijnlijk uit
een lab afkomstig is. Toch blijft de Wereldgezondheidsorganisatie maar
benadrukken — dat is onbegrijpelijk voor ons; afgelopen zomer gebeurde
dat nog in een rapport — dat het virus waarschijnlijk het resultaat is
van een zoönose. Waarom toch? In ieder geval niet, denken wij, om de
volksgezondheid te beschermen. Misschien om China te vriend te houden?
Dat zou kunnen. De invloed van China heeft de Amerikaanse regering — dat
is toch ook belangrijk om te weten — er inmiddels toe bewogen de
Wereldgezondheidsorganisatie te verlaten. Die gaan dus al helemaal niet
akkoord met die wijzigingen. Het is een verstandig besluit, dat
Nederland zou moeten volgen, al was het maar omdat de
Wereldgezondheidsorganisatie met het vertrek van de VS financieel nog
afhankelijker van China is geworden.
Er is nog een andere reden. Die is bijzonder verontrustend. Waarom? De
Wereldgezondheidsorganisatie blijft tegen al het wetenschappelijke
bewijs in maar benadrukken dat het coronavirus afkomstig is van een
zoönose. Dat is het omstreden zogenaamde One Healthconcept, dat door de
Wereldgezondheidsorganisatie wereldwijd wordt uitgedragen en waarbij de
gezondheid van mens, dier en planeet op één lijn wordt gesteld. Via One
Health — we zien het terug in tal van overheidsdocumenten, die ook naar
deze Kamer worden gestuurd — worden gezondheids- en klimaatbeleid door
de Wereldgezondheidsorganisatie steeds meer aan elkaar gekoppeld. Dat is
een uiterst zorgwekkende ontwikkeling. We hebben tijdens de coronatijd
immers gezien hoe makkelijk draconische maatregelen onder het mom van de
bescherming van de volksgezondheid kunnen worden gerechtvaardigd.
Bestrijding van de zogenaamde — in onze ogen fictieve — klimaatcrisis
kan en wordt inmiddels inderdaad gerechtvaardigd met een beroep op de
volksgezondheid. Ik heb hier met de ambtsvoorgangers van de minister al
menig debat over gevoerd. Een arts die van mening is dat
klimaatverandering geen bedreiging is voor de volksgezondheid — die
artsen zijn er en die kennen wij ook — en daar publiekelijk uiting aan
geeft, kan op basis van de artsencode daar door de inspectie voor worden
vervolgd. Wie had dat voor mogelijk gehouden in Nederland? Mijn derde
vraag aan de minister is of dit correct is en of de minister het
acceptabel vindt dat artsen die publiekelijk te kennen geven dat er geen
verband is tussen klimaatverandering en gezondheidsproblemen, vervolgd
kunnen worden door de inspectie. Als de minister dit niet acceptabel
vindt, gaat hij de inspectie dan ook verbieden de artsen hiervoor te
vervolgen? Dat was mijn derde vraag.
We zien dus dat het ideologische One Healthconcept van de
Wereldgezondheidsorganisatie niet alleen tot een griezelige koppeling
van klimaat- en gezondheidsbeleid leidt, maar ook tot censuur en het
onderdrukken van de labtheorie ten faveure van de zoönosetheorie als
oorsprong van het coronavirus. Dit alles gaat — ik herhaal het nogmaals
— uiteindelijk natuurlijk ten koste van de volksgezondheid. Waarom? Dat
is zo omdat op basis hiervan bijvoorbeeld kwalijk gain of
function-onderzoek in stand wordt gehouden en kritische artsen de mond
wordt gesnoerd. We zien dit gebeuren.
Dat is nog niet het grootste probleem. De Wereldgezondheidsorganisatie
centraliseert en uniformiseert per definitie wereldwijd
gezondheidsbeleid. Daarvoor is die in leven geroepen. Dat is zo in het
algemeen en in de aanpak van gezondheidscrises in het bijzonder. Dat is
in onze ogen dus pas gevaarlijk voor de volksgezondheid. Waarom? Dat is
zo omdat de Wereldgezondheidsorganisatie met haar protocollen ook in ons
land een enorme macht uitoefent. Dat hebben we in de coronaperiode
gezien. Zodra bijvoorbeeld een middel wordt aangeboden — ik noem maar
even remdesivir — door de WHO, wordt het prompt aangeschaft. Zodra het
gebruik van patentvrije middelen wordt afgeraden — dat kan de WHO ook
doen, zoals bij ivermectine — worden ze taboe. Artsen die ze wel
voorschrijven worden, ook in ons land, vervolgd. Dat is allemaal gebeurd
en het gebeurt nog steeds.
Onze instanties, de gezondheidsinspectie voorop, nemen deze protocollen
van de WHO blijkbaar direct over. Dat is heel zorgelijk, al was het maar
omdat daarmee bijvoorbeeld de vrijheid in de relatie tussen arts en
patiënt aan banden wordt gelegd, ten gunste van de belangen van
investeerders in de farmaceutische industrie, die een enorme invloed
hebben binnen de Wereldgezondheidsorganisatie — dat is bekend. Hoe kijkt
de minister — dit is mijn vierde vraag — hiertegen aan? Zetten de
protocollen en aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie, zoals
die onder andere te vinden zijn in de Gezondheidsregeling van de
Wereldgezondheidsorganisatie, waar we hier dus vandaag over debatteren,
het denken in ons land niet stil? Het lijkt alsof deze protocollen en
aanbevelingen blind worden opgevolgd. Mijn vraag is of dit vanuit het
perspectief van de volksgezondheid niet onwenselijk en zelfs gevaarlijk
is. Ondermijnt dit niet de relatie tussen arts en patiënt?
Wat dat betreft was er recent sprake van een opmerkelijke onthulling.
Die wil ik hier tot slot toch graag even noemen. De heer Ruud Koornstra,
een voorvechter van de duurzaamheidsagenda, liet in een uitzending van
De Nieuwe Wereld weten dat een volgens diverse artsen en hoogleraren
veelbelovend middel voor de behandeling van corona tijdens de
coronaperiode niet mocht worden ingezet. Dit had de heer Feike Sijbesma
aan de heer Koornstra laten weten. Ik parafraseer: "Ik denk niet dat dit
gaat lukken. Er is besloten in de wereld dat alles wat hoop geeft op
medicijnen nu even de kop moet worden ingedrukt. Want het is
belangrijker dat iedereen nu een vaccinatie krijgt. De dollartekens in
de ogen van de farmacie zijn ook best groot."
De vraag is natuurlijk: als de heer Sijbesma dit inderdaad heeft gezegd,
zoals de heer Koornstra beweert, waar doelt de heer Sijbesma dan op met
"er is in de wereld besloten ..."? Waar doelt hij op? De kans is, denk
ik, best groot dat dit de Wereldgezondheidsorganisatie is. Ja, wat
anders? Het zou mooi zijn als de minister de heer Sijbesma daarnaar zou
willen vragen. Mocht het inderdaad zo zijn, dan zou dat dus betekenen
dat de Wereldgezondheidsorganisatie om vaccins te promoten het gebruik
van medicijnen ten koste van de volksgezondheid heeft belemmerd. Dat is
vanzelfsprekend heel ernstig.
Kortom — ik rond af — de voorgestelde wijziging van de Internationale
Gezondheidsregeling waarover wij vandaag debatteren, lijkt ons
ongewenst, omdat daarmee de termijnen voor Nederland worden verkort die
in de praktijk nu al niet haalbaar zijn, met als gevolg dat onze
democratie wordt ondermijnd. Ons grootste bezwaar is wellicht dat met
het verkorten van die termijnen de Wereldgezondheidsorganisatie meer
macht en invloed krijgt om veranderingen in ons gezondheidsbeleid snel
door te voeren, terwijl deze organisatie om de redenen die ik net heb
opgesomd, niet alleen omstreden en dubieus, maar zelfs gerust ronduit
een gevaar voor onze volksgezondheid mag worden genoemd. Daarom zijn wij
als Forum voor Democratie niet alleen tegen deze verdragswijziging, maar
willen we de Wereldgezondheidsorganisatie zo snel mogelijk
verlaten.
Dank u, voorzitter.
De heer Bevers (VVD):
Dit is een punt van orde. We hebben in dit huis over het algemeen de
goede gewoonte om het niet te hebben over mensen die hier niet ter
discussie staan. Ik heb daarover met de heer Van Houwelingen ook in een
commissiedebat al eens stevig een punt van orde gewisseld. Ik doe dat
hier ook en ik neem er zeer afstand van. Hij is klaar met zijn betoog en
dat is prima. Ik neem afstand van het feit dat hij dit opnieuw hier in
dit huis doet. Ik vind dat we een paar basisregels met elkaar hebben.
Wij debatteren met elkaar en wij debatteren met het kabinet. Daar moeten
we het bij houden. Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Waarvan akte. U heeft het punt gemaakt, meneer Bevers. Ik geef het woord
aan ...
De heer Van Houwelingen (FVD):
Mag ik daar kort ...
De voorzitter:
Nee, het was een punt van orde en geen interruptie.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ja, maar voorzitter, ik word aangesproken. Ik mag hier niet op
reageren?
De voorzitter:
Nee, het was een punt van orde. Waarvan akte. De heer Bevers heeft zijn
punt gemaakt. U heeft uw bijdrage kunnen leveren. Het woord is aan de
heer Diederik van Dijk voor zijn inbreng in eerste termijn namens de
Staatkundig Gereformeerde Partij.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Na de vorige bijdrage zal mijn bijdrage alleen
maar te kwalificeren zijn als "gortdroog". Bij voorbaat mijn excuses
daarvoor.
Infectieziekten houden zich niet aan landsgrenzen. Dat landen over de
bestrijding van een pandemie internationale afspraken maken en hun
beleid op elkaar afstemmen, is dus logisch. Internationale verdragen
moeten echter altijd scherp tegen het licht worden gehouden. Zijn ze
noodzakelijk en proportioneel? De SGP is beslist tegen het overdragen
van bevoegdheden op het gebied van de volksgezondheid aan de
Wereldgezondheidsorganisatie, de WHO. Dat maakt dat wij het optuigen van
een nieuw juridisch instrumentarium en wijzigingen in bestaande
verdragen, om infectieziekten te bestrijden, kritisch volgen.
De goedkeuringswet die wij vandaag behandelen, wijzigt de Internationale
Gezondheidsregeling, afgekort IHR, op twee punten. Het gaat niet om
inhoudelijke wijzigingen, maar om voorstellen die het makkelijker maken
om in de toekomst wijzigingen in de IHR aan te brengen. Het idee is dat,
wanneer zich een ernstige internationale gezondheidscrisis voordoet, het
noodzakelijk kan zijn om het bestaande juridische kader van de IHR snel
uit te breiden.
Wat verandert er? De reactietermijn waarbinnen een land bezwaar of
voorbehoud kan maken, tegen wijzigingen van de IHR wordt verkort van 18
tot 10 maanden. Daarnaast wordt de implementatietermijn van toekomstige
wijzigingen ingekort van 24 maanden naar 12 maanden. De SGP heeft in het
verslag over beide wijzigingen kritische vragen gesteld. Met name maken
wij ons zorgen over het voorstel om de reactietermijn terug te brengen
tot 10 maanden. Waarom? De termijn van 10 maanden geldt niet alleen voor
spoedwijzigingen van de IHR vanwege een pandemie, maar voor alle
toekomstige wijzigingen van de IHR, ook wijzigingen die geen haast
hebben. Wij vinden dat niet logisch. Waarom is hiervoor gekozen?
Vorig jaar is er door de algemene vergadering van de WHO een pakket met
inhoudelijke wijzigingen van de IHR aangenomen, gericht op pandemische
paraatheid. Los van hoe je die moet beoordelen — daar komen we later wel
over te spreken — vragen we ons sterk af of hier bovenop nog meer
uitbreidingen van het instrumentarium in de IHR te voorzien zijn. Hoe
kijkt de minister hiernaar?
Een verwerping of voorbehoud na tien maanden zal geen opschortende
gevolgen hebben. Simpel gezegd: dan zijn we te laat en gaat de wijziging
van de IHR ook voor Nederland gelden. Een Kamerminderheid kan op grond
van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen aan de regering
vragen om wijzigingen van de IHR uitdrukkelijk bij wet te bekrachtigen.
De tijdsspanne van tien maanden brengt een ordentelijke behandeling van
deze goedkeuringswet in gevaar. Wetsbehandelingen duren in Nederland nu
eenmaal doorgaans een stuk langer. Waarom heeft Nederland hiermee
ingestemd?
Als voorbeeld noem ik slechts de goedkeuringswet die wij nu bespreken.
De wet werd op 10 april 2024 ingediend bij de Kamer. Vandaag is het 17
december 2025. Dat betekent dat de wetsbehandeling al ruim twintig
maanden duurt, twee keer zo lang dus als de tien maanden die straks
gelden. Het kabinet heeft daarvoor een oplossing verzonnen. Nederland
zal toekomstige wijzigingen van de IHR formeel verwerpen als de
parlementaire goedkeuringsprocedure niet binnen tien maanden wordt
afgerond. Dit laat Nederland dan weten bij de WHO: de wijziging van de
IHR treedt niet in werking. Als de Staten-Generaal alsnog met de
wijzigingen instemt, kan de verwerping weer worden ingetrokken.
Dit is, toegegeven, een nogal praktische oplossing, die echter niet
juridisch vastgepind kan worden. Een volgend kabinet kan er zomaar voor
kiezen om van deze oplossing af te stappen, zeker gelet op de lange
doorlooptijden van wetgeving en de telkens veranderende samenstelling
van de Kamer, om het nog maar niet te hebben over de snel veranderende
samenstelling van kabinetten. De SGP ziet daarom graag dat deze
werkwijze wordt opgenomen in de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking
verdragen. Op die manier waarborgen we dat de Staten-Generaal in de
toekomst altijd het laatste woord heeft en nooit voor een voldongen feit
komt te staan. In de tweede termijn wil ik op dit punt een motie
indienen. Ik hoor graag alvast hoe de minister hiernaar kijkt.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u, meneer Van Dijk, maar niet voordat we nog een interruptie
gaan meemaken van de heer Bushoff.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Op zich stelt de heer Van Dijk een aantal terechte vragen. Een aantal
van die vragen kwam ook in het schriftelijk overleg aan de orde. Een van
de punten die ik zelf ook belangrijk vind en waarvan ik graag hoor hoe
de heer Van Dijk dat weegt, is dat er bij de halvering van de
implementatietijd van 24 maanden naar 12 maanden toch weer een
mogelijkheid is om die eenmalig te verlengen tot 24 maanden. Daarbij zou
je, mocht een ordentelijke behandeling inderdaad in het geding komen,
toch voor een verlenging naar 24 maanden kunnen gaan, zodat je het
ordentelijk kunnen behandelen. Deelt de heer Van Dijk dat?
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik heb het nadrukkelijk gehad over de reactietermijn die naar tien
maanden gaat. Daar heeft de minister een pragmatische oplossing voor
bedacht. Ik heb het niet uitdrukkelijk gehad over de implementatie, want
dat zie ik als een ander traject.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Nee, dat klopt, maar de heer Van Dijk zei ook even dat dat werd
teruggebracht. Ik was benieuwd of de heer Van Dijk het met
GroenLinks-PvdA eens is dat de oplossing daarvoor een hele schappelijke
en logische oplossing is.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Excuus als ik u niet helemaal goed begrepen had. Dat is inderdaad een
mooie uitwijkmogelijkheid. Eigenlijk zou ik dat op een bepaalde manier
soms ook bij de reactietermijn als oplossing heel mooi vinden. Op die
manier kun je onderscheid maken tussen wijzigingen die echt spoed hebben
en wijzigingen waarvoor je royaler de tijd kunt hebben.
De heer Bevers (VVD):
Misschien sluit dit hierop aan. Ik heb een relatief korte vraag. U geeft
terecht aan dat we in zo'n debat ook even de hand in eigen boezem mogen
steken. Wetgevingstrajecten duren lang. U heeft helemaal gelijk. Als we
kijken naar de indieningsdatum en de behandelingsdatum, zien we dat ook
hier. Zou dat ons niet moeten manen tot het versnellen van dat proces en
via ons als parlement ook het kabinet? Dat vind ik ook een onderdeel. De
termijnen worden korter, maar de maatschappij verandert ook. Misschien
moeten we daarnaar kijken.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Op zichzelf is dat een aansporing. Als we onze wetgeving sneller kunnen
doen, zonder daarbij in te boeten aan zorgvuldigheid et cetera, is dat
zeker denkbaar. Alleen is het nu nog geen axioma, iets dat al vaststaat,
dat we dat ook gaan bereiken. Ik leg nu de vinger bij de huidige
praktijk en ik gaf het voorbeeld van de huidige goedkeuringswet, maar er
liggen ook nog inhoudelijke wijzigingen van de IHR uit juni 2024. Dat
werd eerder in het debat ook genoemd. Dat is dus ver voorbij de tien
maanden. Sterker nog, daarvoor gelden nog de oude achttien maanden, en
daar zijn we ook al overheen gegaan. Dus zelfs met de oude regels halen
we ze niet eens. Ik vind uw aansporing voor een streep eronder dus heel
erg mooi, maar dat is nog geen oplossing voor hoe het er nu aan
toegaat.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord de heer Bevers voor zijn inbreng in eerste
termijn namens de fractie van de VVD.
De heer Bevers (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Dit wordt een korte inbreng. Wat de VVD betreft
had dit stuk een hamerstuk kunnen blijven. Nu ik hier toch sta, denk ik
dat het goed is om te melden dat onze vragen zijn beantwoord en dat wij
voor deze wet zullen stemmen zodra die in stemming komt.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Tot slot geef ik het woord aan de heer Bushoff voor zijn
inbreng in de eerste termijn van de zijde van de Kamer namens de fractie
van GroenLinks-Partij van de Arbeid.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. De meeste vragen die gesteld zijn, ook veel van
de vragen die nu in dit plenaire debat aan bod komen, zijn volgens mij
al voor een deel beantwoord in het schriftelijk overleg. Ik wil hieraan
nog twee dingetjes toevoegen. Eén. In de eerste plaats wil ik even
benoemen waar het vandaag over gaat. Ik denk dat het in een debat dat
soms heel erg breed werd, met allerlei zaken waar het niet over ging,
goed is om het terug te brengen naar waar het vandaag over gaat. Het
gaat erover dat de Nederlandse regering binnen tien maanden moet
aangeven of ze een wijziging van de Internationale Gezondheidsregeling
al dan niet verwerpen. Die reactietermijn wordt verkort van achttien
naar tien maanden. Dat is de eerste wijziging.
De tweede wijziging is dat een dergelijke wijziging in principe binnen
twaalf maanden geïmplementeerd zou moeten worden. Daarbij is het volgens
mij als volgt. Dat is ook meteen mijn bevestigende vraag aan de
minister. Als je de implementatietermijn van 12 maanden niet haalt, dan
zou die eenmalig verlengd kunnen worden tot 24 maanden. Dat is de
huidige termijn, die nu ook al geldt. Daarmee zou het parlement in die
zin gewoon een ordentelijk proces kunnen doorlopen. Dat is ook gelet op
het feit dat de wijziging die wij vandaag bespreken een doorlooptijd van
twintig maanden had. Die zou dus ook binnen de termijn van 24 maanden
zijn gevallen. Dat is mijn eerste bevestigende vraag aan de
minister.
De tweede vraag is of er nadelen zitten aan de oplossing die deze
minister heeft gevonden, namelijk het verwerpen van een regeling binnen
tien maanden als het wetgevingsproces niet ordentelijk is verlopen. Of
is dat niet gewoon een hele prima, praktische oplossing, zo vraag ik de
minister. Daarbij is het parlement alsnog volledig in stelling gebracht
om elke implementatie zorgvuldig te behandelen. Ik zeg erbij dat dat ook
is zoals dat hoort volgens GroenLinks-PvdA.
Tot zover, voorzitter.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik heb een korte vraag naar aanleiding van het slotgedeelte. Ik ben toch
benieuwd hoe Julian ... Sorry, we spreken elkaar hier natuurlijk aan met
de achternaam. Ik ben toch benieuwd hoe de heer Bushoff hiertegen
aankijkt. Hij vroeg: is het niet gewoon een mooie, pragmatische
oplossing? Ik begrijp die vraag, maar hoe waardeert de heer Bushoff dan
het volgende? Dit kabinet kan het zo zeggen, maar een volgend kabinet
kan zeggen: wij zijn hier juridisch helemaal niet aan gehouden en wij
kiezen gewoon een andere route.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Daarbij zou ik willen zeggen: wijzigingen van de Internationale
Gezondheidsregeling die geïmplementeerd dienen te worden, gaan via
wetgeving die in principe wordt voorgehangen bij de Tweede Kamer. Dan
hebben wij als Tweede Kamer de mogelijkheid om binnen 30 dagen te zeggen
of wij daar wel of niet over willen debatteren. Mocht vervolgens blijken
dat het proces van de implementatiewet meer tijd kost dan de 12 maanden
die ons daarvoor zijn gegeven, dan kan dat verlengd worden tot 24
maanden. Je zou zeggen dat op die manier de betrokkenheid van dit
parlement bij een zorgvuldige behandeling goed geborgd is.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Mijn punt, ook in mijn speech, zat natuurlijk vooral op die tien
maanden. Dat is inderdaad heel erg kort als je kijkt naar hoelang
wetgeving hier duurt. De goedkeurig door de Kamer zal bij zo'n
goedkeuringswet echt onder druk komen te staan als je aan die tien
maanden bent gebonden. Het kabinet kiest voor een pragmatische
oplossing. Maar als we het toch hebben over zorgvuldige wetgeving, is
het dan niet logisch om zo'n oplossing voor de goedkeuring van
dergelijke verdragen netjes te verankeren, bijvoorbeeld in onze
rijkswet?
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Daar zou ik nog even naar willen kijken. Ik wil benadrukken dat zelfs in
het voorbeeld van de heer Van Dijk waarbij er een andere regering zit
die "daar stemmen wij gewoon lekker mee in" zegt, een eventuele
implementatie van de wijziging waarmee de regering heeft ingestemd wel
langs de Tweede en Eerste Kamer zal moeten gaan. Wij hebben dan als
parlement alsnog de mogelijkheid om te zeggen dat we het er niet mee
eens zijn en om het te verwerpen. Dan heeft de regering daarmee te
dealen. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat in die zin de
betrokkenheid van het parlement goed genoeg is geborgd in dezen, volgens
mij. Dat is voor GroenLinks-PvdA uitermate belangrijk. We vinden elkaar
echt op het punt dat betrokkenheid van het parlement, van beide Kamers,
goed geregeld moet zijn. En zoals ik net schetste, is die volgens mij
relatief goed geborgd.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn
van de zijde van de Kamer. Ik schors tot 16.30 uur. Ik wijs zowel de
minister als de leden erop dat dit debat staat gepland tot 17.00 uur. We
gaan in de eerste termijn van de zijde van het kabinet het debat dus
echt toegespitst op het wetsvoorstel voeren. We hebben hierna namelijk
nog een begroting te bespreken en in de avond hebben we ook nog een lang
debat. Laten we het dus bij de materie houden. Ik schors tot 16.30
uur.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de minister voor zijn
inbreng in de eerste termijn vanuit de zijde van het kabinet.
Minister Bruijn:
Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank ik uw Kamer voor de gelegenheid
om hier vandaag te spreken over dit wetsvoorstel. Ik realiseer mij dat
het een drukke week is, deze laatste week voor het kerstreces, en het
doet mij deugd dat de Kamer desondanks ruimte heeft gemaakt voor de
behandeling van een toch tamelijk technisch wetsvoorstel. In essentie
behelst dit wetsvoorstel twee zaken, namelijk de aanpassing van een
tweetal termijnen, van 18 maanden naar 10 maanden, respectievelijk van
24 maanden naar 12 maanden. Ik zal hier straks verderop ingaan, ook naar
aanleiding van de gestelde vragen.
Voorzitter. Dit wetsvoorstel is tot stand gekomen binnen de context van
een veel groter vraagstuk, namelijk hoe we de internationale
samenwerking bij de bestrijding van een mondiale gezondheidscrisis goed
organiseren. Binnen dat grote vraagstuk vallen tal van interessante
discussies te voeren, waar ik ook zeker toe bereid ben, maar vandaag
hebben we het dus specifiek over een wetsvoorstel waarin twee termijnen
worden aangepast, niet meer en niet minder.
Om te beginnen schets ik graag beknopt de achtergrond van dit
wetsvoorstel. Tijdens de COVID-19-pandemie bleek internationale
samenwerking van groot belang voor het bestrijden van deze mondiale
gezondheidscrisis. Er bestond op dat moment slechts één internationaal
juridisch instrument dat specifiek gericht was op het bestrijden van een
dergelijke crisis en dat was de Internationale Gezondheidsregeling. De
IGR heeft tijdens de pandemie haar nut en noodzaak bewezen als
instrument voor vroegsignalering van gezondheidsbedreigingen, voor
capaciteitsontwikkeling en voor samenwerking bij de bestrijding van de
gezondheidscrisis.
De lidstaten van de WHO hebben op basis van de diverse evaluaties van de
COVID-19-pandemie in goed onderling overleg geconcludeerd dat het
internationale systeem versterking behoefde. Dat heeft zich onder meer
vertaald in wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling. Het
voorliggende wetsvoorstel betreft de IGR-wijzigingen die in mei 2022
door de Wereldgezondheidsvergadering zijn aangenomen. Deze wijzigingen
zijn technisch van aard en hebben betrekking op twee termijnen: de
reactietermijn voor lidstaten om wijzigingen te accepteren of te
verwerpen en daarna de termijn voor inwerkingtreding. De reactietermijn
wordt verkort van 18 maanden naar 10 maanden; de termijn voor
inwerkingtreding wordt verkort van 24 maanden naar 12 maanden met de
mogelijkheid tot verlenging van een jaar voor implementatie.
Een reactietermijn van tien maanden is voldoende om wijzigingen via een
voorhangprocedure aan de Kamer voor te leggen. Wanneer de
Staten-Generaal een wijziging nader willen bestuderen, zal de
uitdrukkelijkegoedkeuringsprocedure worden gevolgd. De regering zal de
wijziging dan verwerpen hangende de procedure, waardoor het Koninkrijk
niet gebonden wordt aan de wijziging zonder parlementaire instemming. De
parlementaire betrokkenheid blijft daarmee gewaarborgd.
Voorzitter. Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Van Meetelen namens de
PVV. Die gaan vooral over het probleem dat de minister wenst op te
lossen. Naar aanleiding van de COVID-19-pandemie hebben de lidstaten van
de WHO geconcludeerd dat het wenselijk was om de reactietermijn en de
implementatietermijn beide in te korten. De oorspronkelijke termijn
heeft niet direct tot problemen geleid, maar het hele wijzigingsproces
kon dan wel drie jaar duren. Er was in 2022 consensus onder de lidstaten
dat een sneller proces mogelijk zou moeten zijn zonder afbreuk te doen —
dat was natuurlijk een heel belangrijk kader — aan nationale
goedkeuringsprocedures. Op die wijze zouden tijdens een zich snel
ontwikkelende crisissituatie aanpassingen aan de capaciteiten,
structuren en mechanismen voorgesteld kunnen worden om zo'n crisis beter
te kunnen bestrijden — zo was ook de conclusie uit de COVID-19-pandemie.
Ook voor het Koninkrijk blijft, indien dat wenselijk wordt geacht, de
uitdrukkelijke parlementaire goedkeuringsprocedure beschikbaar om
toekomstige wijzigingen parlementair te behandelen. Wijzigingen worden
op dat moment verworpen, waardoor de behandeling níét aan een termijn
gebonden is en de Kamer de voorgestelde wijziging als wetsvoorstel kan
behandelen, volgens een uitgebreide procedure zonder dat daar een limiet
in de tijd op staat. Vervolgens kan de Kamer dan bepalen of het
parlement de wijzigingen wil aanvaarden of verwerpen.
Voorzitter. Mevrouw Van Meetelen vroeg ook welke verbeteringen er worden
verwacht als de democratische reactietijd wordt ingekort. De wijziging
van de reactietermijn leidt niet tot een inkorting van de democratische
reactietijd. Het is en blijft mogelijk om wijzigingen op de IHR via de
voorhangprocedure aan de Staten-Generaal voor te leggen. De
reactietermijn van tien maanden is daarvoor ruim voldoende, zo hebben de
lidstaten geoordeeld. Mochten de Staten-Generaal meer tijd willen nemen
voor een inhoudelijke beoordeling, dan kan de voorhangprocedure, zoals
bij alle voorhangprocedures, worden doorbroken en zal er een
uitdrukkelijke parlementaire procedure worden opgestart. Op dat moment
zal de regering de wijzigingen hangende de procedure verwerpen.
De voorzitter:
Ik zou de minister willen vragen of er een structurering in de
beantwoording zit met thema's en kopjes. Dan zou ik voorstellen
interrupties toe te staan na ieder afgerond thema.
Minister Bruijn:
Ja, ik doe het aan de hand van de vragenstellers. Ik heb wel sommige
vragen gebundeld, maar ik ga in beginsel de vragenstellers langs.
De voorzitter:
Ik zou dan toch willen vragen of de beantwoording niet eerst even
afgewacht kan worden, want ik meen dat de beantwoording in de richting
van de heer Bushoff er nog niet is.
Minister Bruijn:
Dat klopt.
De voorzitter:
Laten we even de beantwoording op uw punten afwachten, meneer Bushoff,
want we zitten gewoon krap in de tijd. Dat is handiger en dan kunt u
meteen andere onderwerpen meenemen. De minister vervolgt.
Minister Bruijn:
Mevrouw Van Meetelen vraagt of ik een historische gebeurtenis kan noemen
die de verkorting mogelijk maakt. Dan zou ik natuurlijk kunnen zeggen:
de COVID-19-pandemie. Dat was natuurlijk dé historische gebeurtenis die
de lidstaten in overgrote meerderheid ertoe heeft gebracht om deze
aanpassing wenselijk te vinden. Maar het algemene gevoel na die pandemie
was bij veel lidstaten dat de wijziging van de IHR als
uitvoeringsverdrag met twee tot drie jaar looptijd te weinig flexibel
was. Met de nieuwe termijn van tien maanden hebben de lidstaten de
doorlooptijden willen verkorten en een balans willen vinden tussen
snelheid enerzijds en uitvoerbaarheid anderzijds. Dat is een uitkomst
van onderhandelingen. Daar ligt niet een specifieke gebeurtenis onder,
los van de COVID-19-pandemie als geheel.
Voorzitter. Mevrouw Van Meetelen vraagt of ik kan uitleggen waarom de
wijziging proportioneel is nu er geen aantoonbaar probleem bestaat. Dat
er tot op heden geen probleem bestond, biedt natuurlijk geen garantie
voor de toekomst. De IHR is een all-hazardinstrument voor diverse
gezondheidsbedreigingen, niet alleen pandemieën. Dat kunnen
infectieziektes zijn maar ook radionucleaire rampen of grootschalige
klimaatrampen. Met de verkorting van de reactie- en de
implementatietermijn blijft een volledig democratisch behandelingsproces
altijd mogelijk. Dat vindt het kabinet natuurlijk belangrijk en dat
geldt voor alle lidstaten. Ik herhaal het nog maar eens: de reguliere
voorhangprocedure kan binnen tien maanden worden afgerond als de
Staten-Generaal, beide Kamers, dat wenselijk achten. Als een van de
Kamers dat niet wenselijk acht, wordt die niet afgerond. Maar als ze het
nodig achten een uitgebreidere parlementaire behandeling te volgen, kan
gekozen worden voor de uitdrukkelijke parlementaire
goedkeuringsprocedure en worden de wijzigingen hangende die procedure
door het Koninkrijk verworpen.
Voorzitter. Mevrouw Van Meetelen vraagt of ik kan toezeggen dat er bij
toekomstige wijzigingen altijd vooraf een grondige risico- en
impactanalyse kan worden gemaakt. Mogelijke toekomstige wijzigingen van
de IGR zullen volgen uit een proces van onderhandelingen tussen de
partijen van de IGR, waar Nederland ook bij hoort. Daarbij zal ook
worden gekeken naar de mogelijke risico's en impact van de wijzigingen.
De vraag is dus terecht en ik kan 'm ook beantwoorden met "ja". Uw Kamer
wordt ook geïnformeerd over en tijdens die onderhandelingen rondom de
wijzigingen van de IGR en heeft ook dan de gebruikelijke mogelijkheden
om daar met het kabinet over van gedachten te wisselen en eventueel
standpunten mee te geven aan het kabinet bij die onderhandelingen. We
kunnen vragen stellen, we kunnen een debat voeren, we kunnen er voor of
tegen zijn. Ook tijdens de nationale implementatie zal worden gekeken
naar de impact en uitvoerbaarheid indien dat noodzakelijk is en blijft
uw Kamer samen met de Eerste Kamer ook aan zet.
Voorzitter. De heer Van Houwelingen vraagt …
De voorzitter:
Dan zou ik nu ruimte willen geven voor een interruptie van mevrouw Van
Meetelen. Gaat uw gang.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Ik hou het kort en heb één vraag. Ik vraag het toch nog een keer aan de
minister. Volgens mij staat mijn verhaal gewoon als een huis. Kan de
minister één concreet probleem noemen dat tijdens de covidpandemie niet
is aangepakt vanwege de huidige termijnen? Volgens mij is dat dus niet
het geval. We kunnen wel zeggen "we kijken naar de toekomst", maar we
gaan nu dus iets veranderen waarvan we niet weten of het nodig is. Het
is ook niet zo gebleken. In mijn optiek is het niet nodig. Ik denk dus
dat mijn verhaal klopt en ik vraag nogmaals: heeft u een voorbeeld?
Minister Bruijn:
Ik zou bijna zeggen: dat heb ik gelukkig niet. Dat is ook niet de
overweging geweest voor de lidstaten om in overgrote meerderheid te
bekijken hoe ver die periode terug kan, zodat we zo snel mogelijk
zekerheid hebben over aanpassingen die op dat moment noodzakelijk zijn.
In het oorspronkelijke voorstel van de lidstaten die het hebben
ingebracht, was het zelfs nog veel korter, namelijk zes maanden. Dat is
gezien vanuit de virologie, vanuit een virus dat rondraast over de
wereld en daar enorme schade aanricht, heel lang. Dat hebben we geleerd
tijdens de covidpandemie. Dus juist met het oog op de parlementaire
controle en met het oog op de zorgvuldigheid is die periode verlengd tot
tien maanden. Dat is dus wat een grote meerderheid van de lidstaten de
goede termijn vindt. Daar ligt gelukkig niet een bepaalde overtreding
van termijnen aan ten grondslag. Daar ligt aan ten grondslag de ervaring
met de COVID-19-pandemie en de verschrikkelijke schade die wordt
aangericht door een virus dat rondraast, dat zich niet aan termijnen
houdt en dat zich ook niet aan landsgrenzen houdt.
De voorzitter:
U vervolgt met de beantwoording van de vragen van de heer Van
Houwelingen.
Minister Bruijn:
Dank u wel, voorzitter. De heer Van Houwelingen vraagt naar het omzetten
van wijzigingen in wetgeving: dat duurt drie jaar, maar in de huidige
regeling twee jaar. Ik begrijp die vraag van de heer Van Houwelingen en
het is goed dat hij die stelt, want dan zou dat natuurlijk nu al te kort
zijn. In de huidige regeling is er een reactietermijn van 24 maanden,
die met deze wijziging wordt verkort naar 12 maanden. Het kabinet stemt
hiermee in omdat deze termijn in de regel voldoende zal zijn en omdat in
de IGR de waarborg zit om deze termijn met twaalf maanden te verlengen.
Het voorbeeld van drie jaar dat de heer Van Houwelingen naar voren
bracht — ik begrijp dat van hem — ging over een totale herziening van de
IGR. Niet over een aanpassing, maar over een totale herziening. Als die
zich zou aandienen, dan denk ik niet dat uw Kamer er tien maanden voor
nodig heeft om te bedenken dat de behandeling van zo'n wet, van zo'n
aanpassing nooit binnen tien maanden kan, als de Kamer dat al gewenst
zou vinden. Dan verwacht ik dat de Kamer waar de voorhang normaal
gesproken maar één maand duurt, direct zal overgaan tot een onderbreking
en tot een uitgebreide behandeling in de Tweede en de Eerste Kamer. Dus
het voorbeeld van de heer Van Houwelingen is een goed voorbeeld, maar
dat gaat dus over een totale herziening van de IGR en niet over het
soort aanpassingen waar deze wetswijziging op ziet. Dus ik denk dat we
elkaar daarin kunnen vinden en ik vind het ook een goede vraag. Wanneer
het parlement vraagt om een uitdrukkelijke goedkeuringsperiode, zal de
regering hangende deze procedure de wijziging van de IGR verwerpen. Op
dat moment geldt dus helemaal geen termijn meer voor de wetsbehandeling.
Dat kan zelfs gebeuren bij kleine wijzigingen, maar zeker bij het type
wijzigingen waarvan de heer Van Houwelingen terecht zegt: hé, dat heeft
de vorige keer meer dan drie jaar geduurd. Dat blijft dus onverkort
mogelijk.
De heer Van Houwelingen vraagt ook of het correct is en of ik het
acceptabel vind dat artsen die aangeven dat er geen verband is tussen
klimaatveranderingen en gezondheidsproblemen op basis van de artsencode
door de inspectie kunnen worden vervolgd en, zo niet, of ik vervolging
door de inspectie dan ga verbieden. Ik ben hier gekomen om met u van
gedachten te wisselen over wetsvoorstel 36543. Ik heb ook gelezen in
artikel 8.15.1 van uw Reglement van Orde dat ik gehouden ben om binnen
de grenzen van de door u vastgestelde agenda te blijven, omdat mij
anders op grond van het volgende artikel in uw Reglement van Orde de
mond gesnoerd kan worden. Dat zou ik toch niet op mijn geweten willen
hebben.
De voorzitter:
U helpt uzelf uitstekend, meneer de minister.
Minister Bruijn:
Ik ga dus heel graag een keer op dat onderwerp in in uw Kamer, want het
is een relevant onderwerp. Dat geef ik ook toe. Ik ben zelf arts. Ik
schuif dat dus helemaal niet weg, maar ik vind dan wel dat als uw Kamer
dat agendeert we dat ordentelijk moeten behandelen en niet in de marge
van een klein wetsvoorstel, zoals ik het in elk geval technisch zie, als
ik het zo mag noemen.
Dat geldt eigenlijk ook voor de WHO op zich en het lidmaatschap daarvan
van ons Koninkrijk. De heer Van Houwelingen heeft het daarover gehad.
Hij heeft zijn visie op de WHO en heeft geconcludeerd dat zijn partij
vindt dat we de WHO zouden moeten verlaten. Daarvoor geldt eigenlijk ook
dat dat vandaag niet is geagendeerd. Het lidmaatschap van de WHO is
natuurlijk een groot debat. Dat moet gevoerd kunnen worden als uw Kamer
dat wenst. Daar zal ik dan ook graag aan meewerken, maar ook hier zou ik
me niet schuldig willen maken aan overtreding van artikel 8 van uw
Reglement van Orde. Ik zou dat niet op mijn geweten willen hebben.
Voorzitter. Dan ga ik naar de vragen van de heer Van Dijk van de
SGP.
De voorzitter:
Maar niet voordat ik de heer Van Houwelingen toch ruimte geef voor een
interruptie.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank voor de beantwoording. Ik volg de minister in zijn beroep op het
Reglement van Orde, maar ik heb toch nog een vraag die nog niet is
beantwoord. Die gaat over de protocollen. Daar zou ik een interruptie
over willen plaatsen. De Internationale Gezondheidsregeling is een
verzameling van protocollen. Mijn vraag was of dat niet griezelig is,
want dat zorgt ervoor — dat hebben we in de coronaperiode gezien — dat
artsen blind protocollen gaan volgen en dat daarmee de vrijheid tussen
arts en patiënt onder druk komt te staan, bijvoorbeeld bij het
voorschrijven van middelen.
Minister Bruijn:
Dit debat gaat zoals u zegt over artikel 59, plus 55, 61, 62 en 63, van
de International Health Regulations, in het Nederlands de Internationale
Gezondheidsregeling. Daar tref ik niets in aan over protocollen, dus ik
zou me ook daarbij schuldig maken aan overtreding van het Reglement van
Orde als ik daarop in zou gaan, maar ik laat het uiteraard aan u
over.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Tot slot. Het debat gaat inderdaad over de wijziging van termijnen, maar
de regeling zélf behelst natuurlijk protocollen die vervolgens op ons
afkomen. Daar ging het debat over. Ik denk wel dat het ... Ik weet dat
het laat is, het kerstreces komt eraan, dus ik laat het hierbij.
Misschien dat ik in tweede termijn nog heel kort een motie indien.
De voorzitter:
De minister vervolgt zijn beantwoording in de richting van de heer Van
Dijk.
Minister Bruijn:
De heer Van Dijk vraagt waarom er is gekozen voor het verkorten van de
termijn voor alle toekomstige wijzigingen, ook de niet-spoedeisende
wijzigingen. De heer Van Dijk maakt daar een onderscheid tussen. Het
algemene gevoel bij veel WHO-lidstaten was dat wijzigingen van de IGR
als uitvoeringsverdrag met twee tot drie jaar looptijd te weinig
flexibel waren. Met een nieuwe termijn van tien maanden hebben deze
lidstaten de doorlooptijden willen verkorten en een balans willen vinden
tussen snelheid en uitvoerbaarheid. In de onderhandelingen is inderdaad
niet gedifferentieerd naar de aard van de situatie waarvoor de IGR wordt
gewijzigd. Immers, er kan ook enige urgentie nodig zijn ten behoeve van
het versterken van de paraatheid, zonder dat een crisis zich al heeft
voorgedaan. Hoe definieer je dan een noodsituatie of een noodmaatregel?
Dat wordt dan heel lastig. Dat laat natuurlijk onverlet, en dat geef ik
zeker toe aan de heer Van Dijk, dat lidstaten van de WHO altijd meer
tijd kunnen nemen door de wijzigingen te verwerpen, hangende de
parlementaire behandeling. Dat geldt ook voor het Koninkrijk, waarbij de
voorhangprocedure doorbroken kan worden ten gunste van een
uitdrukkelijke parlementaire goedkeuringsprocedure. Dat geldt dus voor
alle toekomstige wijzigingen. Om dan ab initio al te gaan onderscheiden
in typen wijzigingen of wel of geen noodwijzigingen, zou de zaak niet
helderder maken, denk ik, maar het zou ook het risico in zich dragen dat
het het parlement moeilijker maakt om zelf de keuze te maken hoe men dit
wil behandelen en hoe men de wijziging kwalificeert. Dus ik kan de vraag
goed begrijpen; dit was mijn antwoord.
Voorzitter. De heer Van Dijk vraagt of ik nog meer wijzigingen van de
IGR verwacht na de wijzigingen uit 2022 — deze dus — en het pakket dat
in 2024 is aangenomen. Hoe kijk ik naar eventuele uitbreidingen? De
voorliggende wijziging uit 2022 en met name wijzigingen die in 2024 zijn
aangenomen, betreffen de eerste substantiële aanpassing van de IGR in
twintig jaar. Er staan voorlopig geen wijzigingen van de IGR op de
agenda. Ik ben dat natuurlijk, naar aanleiding van de vraag van de heer
Van Dijk, even nagegaan. Veel landen zijn immers ook nog bezig de
recente wijzigingen te implementeren of volgen nog een nationale
goedkeuringsprocedure, net als ons land. Het korte antwoord is dus: nee.
Maar dit was dan het lange antwoord. Excuus, voorzitter.
Voorzitter. De heer Van Dijk vraagt ook waarom Nederland heeft ingestemd
met een goedkeuringstermijn die te kort is voor een ordentelijke
wetsbehandeling. Dat is natuurlijk een hele belangrijke vraag. De IGR is
een uitvoeringsverdrag onder het statuut van de WHO. Op grond van
artikel 7 onder b van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen
is daarvoor in beginsel geen goedkeuring van de Staten-Generaal vereist.
Dat betekent dat normaliter wijzigingen van de IGR middels de
voorhangprocedure aanhangig worden gemaakt bij de Kamers. Er is dan geen
sprake van een wet of een wetsbehandeling op dat moment. Het is in dat
geval dan ook goed mogelijk om te voldoen aan de termijn van tien
maanden. Een normale voorhang in deze Kamer duurt vier weken; ik zeg het
nog maar eens. Alleen vanaf het moment dat de voorhang wordt doorbroken,
conform artikel 8, lid 2, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking
verdragen, is er sprake van een wetsbehandeling, omdat de Kamer dat
wenst. Ik moet zeggen "Kamers"; ik zou uw Kamer niet willen overslaan.
In dat geval zal inderdaad hoogstwaarschijnlijk niet voldaan kunnen
worden aan de termijn van tien maanden; dat klopt. Daarom zal op dat
moment de wijziging worden verworpen hangende de goedkeuringsprocedure,
net als voor het wetsvoorstel van vandaag geldt. Op dat moment zal
vervolgens geen termijn meer gelden voor de behandeling van het
wetsvoorstel. Dat kan net zo kort of lang duren als beide Kamers wensen;
dat kan zelfs jaren duren.
Dan vraagt de heer Van Dijk naar de huidige werkwijze, die een
praktische oplossing is, maar niet juridisch vastgepind kan worden. Hoe
kijk ik aan tegen het opnemen daarvan in de Rijkswet goedkeuring en
bekendmaking verdragen? Dat is natuurlijk een hele interessante vraag.
De regering zal er altijd zorg voor dragen dat het parlement zijn
wettelijke goedkeuringsrecht kan uitoefenen, al was het alleen al omdat
een dergelijke regering anders in onze democratische omgeving
ongetwijfeld een kort leven beschoren zal zijn. Dat is al geborgd in de
Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen; dat staat er al in.
Artikel 2 van de rijkswet stelt dat verdragen ten aanzien waarvan de
regering het wenselijk acht dat het Koninkrijk eraan wordt gebonden, zo
spoedig mogelijk ter goedkeuring aan de Staten-Generaal worden
voorgelegd. Artikel 7, aanhef en onderdeel b, van de rijkswet bepaalt
vervolgens dat uitvoeringsverdragen in principe zijn uitgezonderd van
het vereiste van voorafgaande goedkeuring. Wel dient de regering bij
alle uitvoeringsverdragen de voorhangprocedure van artikel 8 van de
rijkswet te volgen: de regering stelt het parlement in kennis van het
voornemen een uitvoeringsverdrag aan te gaan. Dan is het uiteraard aan
het parlement. Als minimaal een vijfde van het aantal leden van de
Eerste Kamer — dat zijn er 15 — of de Tweede Kamer — dat zijn er 25 —
binnen 30 dagen laat weten voor dat uitvoeringsverdrag een uitdrukkelijk
goedkeuringsprocedure te willen vervolgen, bijvoorbeeld omdat men het
een groot of een zwaarwegend voorstel vindt, of omdat de inschatting van
de implementatietermijn lang is, dan is de regering te gehouden aan die
wens te voldoen. Dat betekent dan dat een toekomstige wijziging van de
IGR altijd zal worden voorgehangen en dat indien de voorhang wordt
doorbroken, de regering verplicht is de wijziging te verwerpen — dat is
eigenlijk de kern van mijn antwoord aan de heer Van Dijk — zolang het
parlement zich niet over die wijziging heeft kunnen uitspreken. Dat is
dus al geborgd. Dat is dus eigenlijk mijn antwoord aan de heer Van Dijk.
Het is dus een terecht punt en ik ben het nagegaan, maar gelukkig kunnen
we constateren dat het al geborgd is. De parlementaire controle wordt
dus niet alleen geen geweld aan gedaan, maar er wordt niets aan
veranderd.
Voorzitter. Dan de vraag van de heer Bushoff van GroenLinks-PvdA.
De voorzitter:
Maar niet voordat we de heer Van Dijk ruimte geven voor een enkele
interruptie.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Allereerst dank voor de uitgebreide beantwoording. Dat waardeer ik
buitengewoon. Mijn stelling in mijn speech was inderdaad dat de, kort
gezegd, pragmatische oplossing van het kabinet dat de goedkeuringswet
automatisch wordt verworpen als we die tien maanden niet redden, geen
wettelijke basis zou hebben. Dat was mijn gedachte. De Kamer kan er ook
geen rechten aan ontlenen. De minister zegt eigenlijk klip-en-klaar: op
grond van de huidige rijkswet ligt die wettelijke basis er wel en heeft
de Kamer die rechten wel. Vat ik hem zo goed samen?
Minister Bruijn:
Ik heb gezegd wat ik gezegd heb, dus ik ga het niet anders formuleren
dan ik gedaan heb.
De voorzitter:
U kunt het teruglezen in de Handelingen, meneer Van Dijk.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik ga het teruglezen in de Handelingen! Er werden heel wat artikelen uit
de rijkswet genoemd die ik niet een-twee-drie kan reproduceren,
inderdaad. Ik bekijk even of ik er in de tweede termijn op terugkom.
Minister Bruijn:
Voorzitter. Dan ga ik naar de vraag van de heer Bushoff of het klopt dat
de implementatietermijn verlengd kan worden tot 24 maanden indien we de
nieuwe termijn van 12 maanden niet halen. Dat klopt. De
implementatietermijn kan inderdaad verlengd worden tot 24 maanden. De
vraag is wel of dat ooit nodig zal zijn. Als men 10 maanden lang kan
nadenken over hoelang de implementatie van deze wetten ongeveer gaat
duren, schat ik uw Kamer en de Eerste Kamer wel zo in dat de conclusie
kan worden getrokken dat we 'm gaan doorbreken en het via de wet gaan
doen, dan wel dat we 'm dan in de voorhang laten.
Voorzitter. Ten slotte de vraag van de heer Bushoff: zitten er nadelen
aan de oplossing van de minister, namelijk het verwerpen van een
regeling na tien maanden, of is dat gewoon een prima praktische
oplossing? Dat is natuurlijk altijd een leuke vraag. Nou, het nadeel van
deze werkwijze is dat het proces vertraging oploopt en dat er mogelijk
verschillen ontstaan in de uitvoering tussen het Koninkrijk en andere
landen. Stel dat er een voorstel komt en Nederland niet akkoord gaat, en
wij het dus verwerpen, dan voegen wij ons daar dus niet naar en geldt
het ook niet voor Nederland. Wij passen ons dan dus niet aan de andere
landen aan. Die vrijheid is er volledig. Het nadeel is dan wel dat er
verschillen ontstaan in de uitvoering tussen het Koninkrijk en andere
landen. Bij bijvoorbeeld een virus of een andere ramp die zich niet aan
landsgrenzen houdt, is het streven van de lidstaten nou juist om één
gemeenschappelijk beleid te voeren, met behoud van de parlementaire
controle van iedere afzonderlijke lidstaat. Dus dat nadeel krijg je dan
wel, maar het is natuurlijk aan de Kamers om dat op dat moment af te
wegen en om dat nadeel wel of niet minder zwaar te vinden wegen dan de
voordelen die de Kamers op dat moment zien. Een voorbeeld is dat
gezondheidscertificaten voor de scheepvaart en luchtvaart niet op tijd
vernieuwd kunnen worden. Het kan gebeuren dat een wijziging van de IHR
op het vlak van deze certificaten ertoe leidt dat die niet op tijd
vernieuwd kunnen worden. Dat is dus een voorbeeld van een geval waarin
het natuurlijk wel erg ongelukkig is als het in verschillende lidstaten
op een andere manier geregeld is, maar de vrijheid om daar toch toe te
besluiten is er altijd. Overigens is deze werkwijze al vastgelegd in de
Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, zoals ik ook al betoogd
heb.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Een interruptie van de heer Bushoff.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Ik heb eigenlijk nog één verduidelijkende vraag. In het geval dat een
geldende voorhangprocedure wordt doorbroken door de Kamer en er een
uitzonderlijke goedkeuringsprocedure gaat gelden voor die wetgeving,
geldt volgens de rijkswet dan ook dat het kabinet zich moet onthouden
van instemmen met de wijziging die dan op dat moment onderhevig is aan
die uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure?
Minister Bruijn:
Nee, de regering hoeft zich niet te onthouden van goedkeuring, maar de
regering zal de wijziging moeten verwerpen hangende de procedure. Dan
gaat het overigens om een uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure, niet een
om uitzonderlijke goedkeuringsprocedure.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Tot slot. Goede correctie; het is inderdaad een uitdrukkelijke
goedkeuringsprocedure. Dan zal de regering dus inderdaad de wijziging
moeten verwerpen?
Minister Bruijn:
Ik heb natuurlijk al uitgebreid verteld hoe dat zit, met alle nuances,
naar aanleiding van de vraag van de heer Van Dijk. Dus ik verwijs graag
naar dat antwoord.
De voorzitter:
Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de
regering. Ik kijk rond om te zien of er behoefte is aan een tweede
termijn vanuit de Kamer. Ik zie twee leden die daar behoefte aan hebben.
Ik geef het woord aan mevrouw Van Meetelen. Gaat uw gang.
Mevrouw Van Meetelen (PVV):
Dank, voorzitter. Allereerst dank ik de minister voor de beantwoording
van de vragen. Ik heb één motie. Het zal u niet verbazen dat die over
het verwerpen gaat.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de voorgestelde wijzigingen van de Internationale
Gezondheidsregeling (2005) de termijnen voor nationale parlementaire
beoordeling en verwerping verkorten;
overwegende dat niet is aangetoond dat de huidige termijn van achttien
maanden in de praktijk tekortschiet;
overwegende dat toekomstige IHR-wijzigingen inhoudelijke gevolgen kunnen
hebben voor nationale bevoegdheden, grondrechten en privacy;
van mening dat internationale afspraken niet mogen leiden tot een
structurele verzwakking van democratische controle;
verzoekt de regering de op 28 mei 2022 te Genève aangenomen wijzigingen
van de Internationale Gezondheidsregeling (2005) te verwerpen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meetelen.
Zij krijgt nr. 10 (36534-(R2193)).
Dank u wel. Ik geef het woord aan de heer Van Houwelingen voor zijn tweede termijn.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u, voorzitter. Dank voor de beantwoording. De minister heeft net
toegegeven dat een uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure niet binnen tien
maanden kan. Dat is wel fijn om te horen. Maar dat betekent dus dat met
deze wijziging waarmee het kabinet dus akkoord gaat, een stelsel wordt
opgetuigd waarbij we ervan uitgaan dat hier niet voluit over de
toekomstige wijzigingen wordt gedebatteerd, want daar is dan geen tijd
voor. Dat blijft toch opmerkelijk. Of het voorstel moet in eerste
instantie worden afgewezen door de regering, wat natuurlijk ook vreemd
is. Dus dat blijf ik vreemd vinden.
Ik zal niet verder ingaan op de vragen die ik had over de WHO, maar ik
neem wel de suggestie ter harte, van de minister zelf nota bene, om bij
de eerstvolgende procedurevergadering een debat over de WHO aan te
vragen. Dan gaan we graag het debat aan over al die vragen die we
daarover hebben. Ik hoop dat de ambtsgenoten dat debat dan ook
steunen.
Voorzitter. Tot slot heb ik één motie. Er kan wellicht over worden
getwist of die tot de agenda van deze vergadering behoort, maar het
lijkt me dat de motie zeker tot de beraadslaging behoort, want wij
hebben dit thema opgebracht. Dus ik lees 'm voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering ervoor te zorgen dat Nederland zo snel mogelijk de
Wereldgezondheidsorganisatie verlaat,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Houwelingen.
Zij krijgt nr. 11 (36534-(R2193)).
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van … O, de heer Van Dijk wil toch nog ook een tweede termijn. Dat is uw recht, meneer Van Dijk.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u, voorzitter. Ik had ook graag nog het woord, al is het alleen
maar om deze minister te bedanken, die ik al heel lang ken als een
gewiekste Voorzitter van de Eerste Kamer. Hij had af en toe moeite om
die rollen te scheiden, had ik het idee. Ik kan inmiddels zeggen dat ik
hem ook ken als een zeer gewiekste minister. Maar oprecht dank voor de
antwoorden. Die hebben mij in ieder geval echt verder geholpen en voor
een deel ook op andere gedachten gebracht. Ik ga het niet herhalen, maar
de minister gaf net het mechanisme aan. Als er een parlementaire
goedkeuringsprocedure loopt en de tien maanden verstreken zijn, zijn de
wijzigingen automatisch verworpen. Mijn zorg was: heeft dat een
wettelijke basis? Wat voor rechten kan de Kamer daaraan ontlenen, ook
bij een ander kabinet? De minister heeft helder gemaakt dat dat al
geïmpliceerd is in de rijkswet. Dat is nu ook opgenomen in de
Handelingen van deze Kamer. Dat vind ik voldoende. Ik zie daarom geen
noodzaak meer om hierover een motie in te dienen of iets dergelijks. Ik
bedank de minister voor deze uitleg.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Dan geef ik het woord … Twee minuten
schorsing voor de beantwoording van de zijde van de minister. De
vergadering is voor een kort ogenblik geschorst.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de voormalige Voorzitter
van de Eerste Kamer, zijnde de minister van VWS. Hij heeft het
woord.
Minister Bruijn:
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de leden voor hun tweede termijn en ook
voor hun eerste termijn en voor het plezierige debat over een belangrijk
onderwerp. Ik ben blij dat ik dit debat vandaag met u heb mogen
hebben.
De motie van mevrouw Van Meetelen ontraad ik onder verwijzing naar het
debat.
Dat geldt ook voor de motie van de heer Van Houwelingen: die ontraad ik
ook onder verwijzing naar het debat, tenzij uw Voorzitter de motie
buiten de orde verklaart, want dan ik de motie natuurlijk niet
appreciëren. Dat is dus even aan u.
Voorzitter. Ten slotte heeft de heer Van Houwelingen mij verkeerd
gequoot. Ik heb niet gezegd dat een wetsbehandeling niet binnen tien
maanden kan. Ik heb gezegd dat je over een wetsbehandeling, die je als
Kamer natuurlijk wenst als de voorhang te kort is — dan kun je dus
overgaan tot een wetsbehandeling — natuurlijk net zo kort of zo lang
kunt doen als je wil. Dat kan theoretisch binnen een dag; het kan ook
tien jaar duren. Dat zeg ik dus nog even ter correctie voor de
Handelingen.
De voorzitter:
Ik geef de heer Van Houwelingen de ruimte voor een korte
interruptie.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Een hele korte verduidelijkingsvraag. De minister ontraadt de motie. Dat
verbaast mij niet, maar stel dat de motie zou worden aangenomen — het
oordeel is niet "onaanvaardbaar" — zou de minister de motie dan in ieder
geval wel uitvoeren?
Minister Bruijn:
Dan ga ik de motie bestuderen.
De voorzitter:
Ik dank de minister voor zijn aanwezigheid en ik dank de leden voor hun
medewerking.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik schors voor een kort ogenblik, waarna we verder zullen gaan met de
eerste termijn van de behandeling van de begroting
Koninkrijksrelaties.
De vergadering wordt van 17.02 uur tot 17.07 uur geschorst.