Stand van zaken energiebesparingsplicht en appreciatie Berenschot rapport – Impactanalyse: versneld omschakelen naar 100% ledverlichting in 2030
Duurzame ontwikkeling en beleid
Brief regering
Nummer: 2025D52972, datum: 2025-12-18, bijgewerkt: 2025-12-18 13:38, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei (Ooit VVD kamerlid)
- Beslisnota bij Kamerbrief Stand van zaken energiebesparingsplicht en appreciatie Berenschot rapport – Impactanalyse: versneld omschakelen naar 100% ledverlichting in 2030
- Impact-van-versnelde-omschakeling-naar-100-procent-led-verlichting-in-2030-berenschot-rapport
- Rapport energiebesparingsvoorwaarde bij subsidies
- Evaluatie aanscherping energiebesparingsplicht
- Ondergrenzen energiebesparingsplicht
Onderdeel van kamerstukdossier 30196 -857 Duurzame ontwikkeling en beleid.
Onderdeel van zaak 2025Z22388:
- Indiener: S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
- 2026-01-20 17:00: Procedurevergadering Klimaat en Groene Groei (Procedurevergadering), vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
Preview document (🔗 origineel)
Geachte Voorzitter,
Energiebesparing levert een belangrijke bijdrage aan het oplossen van netcongestie, onze strategische onafhankelijkheid, de CO2-reductie en energiedoelen. De energiebesparingsplicht is één van de belangrijkste instrumenten om energiebesparing te realiseren. De energiebesparende maatregelen verdienen zich maximaal binnen 5 jaar terug en zorgen voor blijvend lage energierekeningen. Het kabinet vindt het belangrijk dat bedrijven en instellingen in staat zijn om aan deze plicht te voldoen en dat toezicht en handhaving op orde is. In deze brief informeert het Kabinet de Kamer in dit kader over de voorgenomen wijzigingen van de energiebesparingsplicht in 2027, de stand van zaken van toezicht en handhaving en het onderzoek naar de energiebesparingsplicht als voorwaarde voor subsidies. Dit onderzoek was een toezegging in de vergaderingen van de vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei van 26 september en 18 december 20241. Tot slot wordt ook een appreciatie gegeven op het Berenschot rapport - Impactanalyse: versneld omschakelen naar 100% ledverlichting in 20302.
Stand van zaken energiebesparingsplicht
1) Verbetering energiebesparingsplicht 2027
In 2027 wordt de energiebesparingsplicht geactualiseerd. Doel van de verbetering is om de administratieve lasten te verlichten, de naleving te bevorderen, het toezicht te vereenvoudigen en tegelijkertijd niet af te doen aan het besparingspotentieel. Met de actualisatie wordt invulling gegeven aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer (AR) en CE Delft3 alsmede aanpassingen naar aanleiding van de nieuwe inzichten uit de actualisatieronde in 2023. Het eerder aangekondigde kabinetsbesluit om de terugverdientijd van de energiebesparende maatregelen van 5 naar 7 jaar op te hogen, wordt ook in 2027 doorgevoerd. Afgelopen maanden zijn beleidsvoorstellen uitgewerkt in afstemming met stakeholders. Dit heeft geresulteerd in de volgende wijzigingen die resulteren in vereenvoudiging van de bestaande regelgeving en de verlichting van administratieve lasten:
Van onderzoeksplicht naar informatieplicht
Sectoren met veel gebouwgebonden energiegebruik en/of routinematige processen zoals glastuinbouw of ziekenhuizen, hebben weinig baat bij het uitvoeren van het energiebesparingsonderzoek. De systematiek van de gestandaardiseerde Erkende maatregelenlijsten (EML) en de informatieplicht past beter bij deze sectoren. Deze wijziging betekent een lastenverlichting voor ruim een kwart van de onderzoeksplichtige locaties, wat neerkomt op ca. 1.300 locaties.Vereenvoudigen van Erkende maatregelenlijst (EML)
De EML wordt door twee wijzigingen vereenvoudigd. Een aantal maatregelen op de lijst wordt samengevoegd. Zo wordt de lijst voor bedrijven en instellingen overzichtelijker. Daarnaast worden de maatregelen die zich alleen op een natuurlijk moment binnen 7 jaar terugverdienen geschrapt. Dit zijn maatregelen die bijvoorbeeld alleen tijdens een geplande onderhoudsstop of bij het kapotgaan van een installatie verplicht zijn, omdat ze op een ander moment een te lange terugverdientijd hebben. De reden om de natuurlijk moment-maatregelen niet op de nieuwe EML in 2027 op te nemen is dat deze praktisch niet te handhaven zijn, of dat er sprake is van overlappende regelgeving met de Ecodesign-richtlijn en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Het schrappen van de natuurlijk moment-maatregelen betekent echter niet dat bedrijven en instellingen niet meer worden geïnformeerd over deze besparingsmogelijkheden. De omgevingsdiensten kunnen vanuit hun adviesrol een bedrijf of instelling op deze maatregelen wijzen.Harmonisatie van regelgeving
In het kader van de Europese Richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD IV) moet in 2026 de minimale energieprestatie-eisen en de eindnorm voor gebouwen voor 2050 in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) worden vastgesteld. Het kabinet bekijkt hoe de energiebesparingsplicht voor gebouwgebonden energiebesparing en de implementatie van minimum energie-prestatie-eisen voor utiliteitsbouw van de EPBD IV zo goed mogelijk op elkaar kunnen worden aangesloten. Uitgangspunt daarbij is dat er in het Bbl een eenduidige set regels wordt gesteld t.a.v. gebouwgebonden energie waarbij het energiebesparingspotentieel wordt afgewogen.Huurder rapporteert
Per 2027 zal de huurder zelf rapporteren over de uitgevoerde maatregelen in plaats van de gebouweigenaar. Hierdoor ligt de verantwoordelijkheid voor de rapportage bij dezelfde partij die de verantwoordelijkheid heeft voor het uitvoeren van de maatregelen. Dit is een correctie op de huidige regels waarin de gebouweigenaar zowel over de gebouw- als over de procesmaatregelen bij kleine, niet industriële activiteiten4 moet rapporteren.Vereenvoudigen rapportageplichten
Bedrijven en instellingen die eerder hebben gerapporteerd over toegepaste maatregelen kunnen in de volgende ronde voortbouwen op de eerder ingediende rapportage. Zij hoeven zodoende alleen over de nieuwe toegepaste maatregelen te rapporteren.
De ondergrenzen van de energiebesparingsplicht zijn met het oog op de actualisatie in 2027 onderzocht door CE Delft. In het Commissiedebat Energiebesparing van 18 december 2024 was ook gevraagd deze te onderzoeken. Uit het oogpunt van doelmatigheid van het toezicht adviseert CE Delft om de elektriciteitsgrens van de energiebesparingsplicht van 50.000 kWh naar 200.000 kWh op te hogen. De ophoging verkleint de doelgroep van de energiebesparingsplicht met 60%5, zorgt zodoende aan de ene kant voor minder kosten voor toezicht en verlicht de administratieve lasten voor bedrijven. Dit sluit aan bij de inzet van het kabinet om 500 regels aan te pakken door deze te schrappen of de regeldruk te verlagen6. Een ophoging van de ondergrenzen zou echter aan de andere kant, vanwege de verkleining van de doelgroep voor de energiebesparingsplicht, in 22% minder energiebesparing (t.o.v. het totale potentieel van 12,3 PJ van de energiebesparingsplicht met de huidige ondergrenzen) kunnen resulteren. Omdat het kabinet tevens de klimaat- en energiedoelen niet uit het oog wil verliezen en de netcongestieproblematiek wil aanpakken en de strategische onafhankelijkheid van Nederland wil behouden, kiest het kabinet ervoor om de elektriciteitsondergrens naar 100.000 kWh op jaarbasis op te hogen. Dit besluit leidt ertoe dat ca. 40.000 (40%) bedrijven en instellingen niet langer onder de energiebesparingsplicht vallen. Tevens draagt dit bij aan de doelmatigheid van het toezicht, waarbij conform het advies van de Algemene Rekenkamer, meer toezichtcapaciteit kan worden besteed aan grotere locaties. Het verlies van het besparingspotentieel van de energiebesparingsplicht dat met dit besluit gepaard gaat, bedraagt ca. 15%7 van het huidige besparingspotentieel bij volledig toezicht en handhaving. Dit besluit zal samen met hiervoor benoemde wijzigingen worden geconsulteerd, naar verwachting in Q1 2026. Het is aan een nieuw kabinet om een definitief besluit te nemen.
2) Stand van zaken naleving en toezicht
Tot 1 oktober 2025 is voor 56.715 locaties8 een informatieplichtrapportage ingediend. Dit is circa 52,5% van de verwachte doelgroep9 wat ongeveer gelijk is aan de vorige rapportage uit juni 2025. Uit deze rapportages volgt dat er voor de betreffende locaties samen in totaal circa 1,2 miljoen maatregelen van toepassing zijn, waarvan circa 71% volledig, 9% gedeeltelijk en 20% (nog) niet is uitgevoerd. De omgevingsdiensten verwachten een sterke verbetering van de naleving op basis van de energiegebruiksgegevens, welke sinds kort via de netbeheerders beschikbaar worden gesteld aan de omgevingsdiensten. Op basis van deze gegevens kunnen zij namelijk de doelgroep beter in beeld krijgen en meer risico gestuurd handhaven. In de volgende Kamerbrief wordt u geïnformeerd over de effecten van deze datadeling.
Voor de onderzoeksplicht zijn er tot 1 oktober 2025 2.866 rapportages
ingediend, wat neerkomt op circa 71% van de doelgroep bestaande uit
4.05010 locaties. Er komen nog steeds
meldingen van nieuwe locaties bij. In september 2025 waren dat er 43.
Uit de rapportages blijkt dat in de jaren 2021 – 2023 in totaal 7.949
maatregelen zijn uitgevoerd en dat dit een jaarlijkse energiebesparing
van circa 34,7 petajoule (PJ) heeft opgeleverd. 55% hiervan is
uitgevoerd door 269 deelnemers aan het Europese
broeikasgasemissiehandelssysteem (ETS). In de rapportages zijn 7.841
kosteneffectieve maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of
minder geïdentificeerd die nog uitgevoerd moeten worden en daarom zijn
opgenomen in de uitvoeringsplannen van de betreffende locaties. Het
alsnog treffen van deze maatregelen leidt tot een potentiële jaarlijkse
besparing van circa 36 PJ aan energie. 66% hiervan is geïdentificeerd
door ETS deelnemers.
Daarnaast is 10,6 PJ (82% hiervan door ETS deelnemers) aan besparingen
geïdentificeerd met een terugverdientijd tussen de vijf en zeven jaar.
De kanttekening die hierbij gezet kan worden is dat er bij 40% van de
maatregelen een voorwaardelijke belemmering is gemeld. Dit zal ervoor
zorgen dat een deel van deze maatregelen niet (voor 2030) uitgevoerd kan
worden.
3) Onderzoek energiebesparingsplicht als voorwaarde bij
subsidies
In de vergaderingen van de vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei van 26 september en 18 december 2024 heeft het lid Kröger (GroenLinks-PvdA) gevraagd het voldoen aan de energiebesparingsplicht als voorwaarde voor duurzaamheidssubsidies en maatwerkafspraken te stellen. Het kabinet heeft toegezegd onderzoek te doen naar de mogelijkheden daartoe11. In de commissievergadering van 3 juli 2025 heeft het kabinet daarnaast toegezegd specifiek in dit onderzoek ook naar deze voorwaarde bij maatwerkafspraken te kijken12. Met deze brief voldoet het kabinet aan deze toezeggingen.
Onderzoeksbureau Sira Consulting (hierna: Sira) heeft dit onderzoek in opdracht van het kabinet uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is als bijlage bij deze brief gevoegd. Sira adviseert het voldoen aan de energiebesparingsplicht niet als voorwaarde voor verlening van duurzaamheidssubsidies te stellen. De voorwaarde is voor uitvoeringsinstanties moeilijk tot niet uitvoerbaar. De voorwaarde heeft daarnaast naar verwachting nauwelijks tot geen positief effect op de naleving van de energiebesparingsplicht, maar introduceert wel een risico dat bedrijven minder duurzaamheidssubsidies aanvragen en daardoor minder verduurzamen. Het kabinet volgt het advies van Sira. De duurzaamheidssubsidies kunnen een effectieve manier zijn om de aanvullende maatregelen, naast de wettelijke energiebesparingsplicht, te stimuleren. Sira heeft ook specifiek naar de maatwerkafspraken gekeken en adviseert de energiebesparingsplicht niet als voorwaarde te hanteren voor het tekenen van maatwerkafspraken, omdat dit het precaire proces van onderhandelingen verstoort. Bovendien rust op de betreffende bedrijven op grond van de wet al de energiebesparingsplicht en biedt het geen meerwaarde om dit in een subsidiebeschikking vast te leggen. Het kabinet neemt dit advies over. Wel heeft het kabinet voorafgaand aan een maatwerkafspraak uitgebreide gesprekken met de betreffende bedrijven over de duurzaamheidsprojecten die zij willen uitvoeren waarbij het voldoen aan de energiebesparingsplicht ook aan de orde zal komen. Mocht het bedrijf op dat moment niet voldoen, dan zal hier bij de uitvoering van de maatwerkafspraken aandacht aan kunnen worden besteed. Voldoen aan de plicht geldt echter niet als voorwaarde voor het sluiten van de maatwerkafspraak. Deze aanpak is in lijn met de eerdere toezegging tijdens het commissiedebat energiebesparing van 18 december 2024, waarin het kabinet zegt te zullen bekijken wat er gebeurt op het gebied van energiebesparingen en hoe bedrijven zorgen dat op die energiebesparing ook de actie wordt gezet die nodig is.
Appreciatie Berenschot rapport Impactanalyse: versneld omschakelen naar 100% ledverlichting in 2030
Op 3 juli jl. ontving het kabinet het Berenschot rapport ‘Impactanalyse: versneld omschakelen naar 100% ledverlichting in 2030’. Het kabinet is Fedet, FME, NLA, NVDE en Techniek Nederland erkentelijk voor het rapport dat is opgesteld. Het is mooi om te zien hoe de brancheverenigingen zich hebben verenigd, waardoor een goed overzicht van belemmeringen en kansen is gerealiseerd. Hieronder geeft de minister van Klimaat en Groene Groei, mede namens de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), de minister van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) en de staatssecretaris van Defensie, een algemene reactie op het rapport. Hierbij geef ik invulling aan de Toezegging13 om een appreciatie van dit rapport naar de Kamer te sturen.
Rapport wijst op kansen en belemmeringen voor energiebesparing met ledverlichting
Het rapport toont aan dat met de omschakeling naar 100% ledverlichting in Nederland in 2030 energiebesparing, minder netbelasting en besparing op kosten kan worden gerealiseerd. Het betreft volgens het rapport een besparingspotentieel van 7,8 TWh, waarvan 3,8 TWh extra besparing is ten opzichte van de baseline-besparing gebaseerd op de gemiddelde renovatiecyclus per doelgroep. Daarbij toont het rapport 3 miljard euro kostenbesparing aan in de periode 2025-2043 voor alle sectoren. Van de genoemde 3,8 TWh extra besparing ligt 0,2 TWh bij publieke gebouwen en 0,3 TWh bij openbare verlichting. Dit potentieel ligt volgens het rapport specifiek bij gemeenten.
Wanneer dit potentieel kan worden benut, levert het een bijdrage aan het nationale doel voor energiebesparing voortkomend uit de Energie Efficiëntierichtlijn (EED). Voor Nederland behelst dit doel een maximaal energiegebruik van 1609 Petajoule (PJ)14 finaal energiegebruik in 2030. Voor het realiseren van de extra besparing noemt het rapport een aantal organisatorische en financiële belemmeringen. In het rapport wordt een aantal suggesties gedaan om ondanks deze belemmeringen toch resultaat te boeken.
Inzet op het zo snel mogelijk omschakelen naar
ledverlichting
Het kabinet ziet de huidige wettelijke energiebesparingsplicht
als belangrijk instrument om de omschakeling naar ledverlichting in alle
sectoren te bevorderen. Het toepassen van ledlampen staat bijvoorbeeld
op de Erkende Maatregelenlijst van de energiebesparingsplicht, wat
betekent dat overheidsinstanties, bedrijven en instellingen die onder de
energiebesparingsplicht vallen, verplicht zijn hun lampen te vervangen
door ledlampen wanneer de terugverdientijd daarvan vijf jaar of minder
is. Momenteel zet het kabinet in op verbetering van toezicht en
handhaving van de energiebesparingsplicht. Zo heeft door de SPUK
Toezicht en Handhaving Energiebesparingsplicht een ruime verdubbeling
plaats kunnen vinden van de capaciteit en expertise bij de
omgevingsdiensten ter verbetering van toezicht en handhaving op de
energiebesparingsplicht. De Kamer is hierover geïnformeerd in de brief
over stand van zaken energiebesparing15.
Een tweede belangrijk generiek instrument om ledverlichting voor alle sectoren te stimuleren is het verbod in de Ecodesign Richtlijn op het in handel brengen van gloeilampen, halogeenspotjes van 230 volt en halogeenlampen, per respectievelijk 2012, 2016, 2018. Met deze twee generieke wettelijke instrumenten verwacht het kabinet dat de omschakeling naar ledverlichting de komende jaren gestaag zal doorgaan.
Omschakelen naar ledverlichting in publieke gebouwen en openbare
verlichting
Al voor de verschijning van het rapport heeft de Tweede Kamer
de motie Kröger en Thijssen16 aangenomen waarin de
regering wordt gevraagd om alle openbare verlichting en alle verlichting
van Rijksgebouwen om te zetten naar ledverlichting per 2028. In reactie
op deze motie is de Taakgroep ledverlichting gevormd. Deze Taakgroep
bestaat uit de vertegenwoordigers van de Vereniging Nederlandse
Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van
Waterschappen (UvW), Rijkswaterstaat (RWS), Rijksvastgoedbedrijf (RVB)
en de ministeries van VRO, I&W, Defensie en Klimaat en Groene Groei
(KGG). Hierover is de Kamer geïnformeerd middels een stand van zaken
-brief 14 april jl.17. Dit heeft geleid tot de volgende
inzichten die het kabinet graag met de Kamer deelt.
Allereerst is in dit kader van belang dat op basis van artikel 5 van de Europese energie efficiëntie richtlijn (EED), overheidsinstanties, vierjaarlijks een plan zullen moeten maken om 1,9% energie te besparen. Besparingen op openbare verlichting maken daar onderdeel van uit.
Vervolgens blijkt uit inventarisatie door de taakgroep dat -zoals ook gesteld in het rapport- in publieke gebouwen het aandeel led al relatief hoog is. Bij rijksgebouwen is het merendeel van de besparing al in de baseline opgenomen. In de meeste Rijkskantoren is nu al ledverlichting geïnstalleerd. Het RVB verduurzaamt de kantoren integraal, met een zogeheten portefeuilleaanpak, om te voldoen aan de energiebesparingsplicht en ook de energielabel-C verplichting voor kantoren. Ledverlichting maakt hier onderdeel van uit. Het RVB werkt eraan om alle in eigendom zijnde en in gebruik zijnde Rijksgebouwen uiterlijk per 2028 te voorzien van ledverlichting. In de stand van zaken -brief van 3 september 202418 heeft de minister van VRO de Kamer hierover geïnformeerd. Ook de aanpak verduurzaming vastgoed van Defensie19 30 mei 2024 is in lijn met het rapport. Toepassing van ledverlichting maakt onderdeel uit van de aanpak en Defensie beschouwt dit als relatief eenvoudig en snel te realiseren. Tegelijkertijd is de verduurzamingsopgave als geheel, alleen al vanwege de omvang, relatief complex. Daarnaast moet een deel van de budgettaire consequenties van led nog worden ingepast. Daarom is eerder dit jaar middels de brief van de staatssecretaris van Defensie over ontwikkelingen in vastgoed, leefomgeving en ruimtelijke ordening20 de Kamer geïnformeerd dat afronding is voorzien rond 2030. Wat betreft infrastructuur zoals wegen, bruggen en tunnels staat Nederland op dit moment voor een grote vervangingsopgave. Het ministerie van I&W en Rijkswaterstaat zijn met deze opgave aan de slag. Bij deze grote vervangingsopgave wordt het toepassen van ledverlichting op onze wegen structureel meegenomen.
Ook in de verduurzamingsplannen voor het provinciale vastgoed en de provinciale wegen wordt het toepassen van ledverlichting standaard meegenomen. Momenteel loopt de uitvraag onder provincies met als doel om de huidige stand van zaken, alsook de verwachtingen voor 2028 en 2030 en eventuele knelpunten op te halen. Daarnaast is aan de VNG gevraagd bij gemeenten te onderzoeken hoever deze al zijn met het omschakelen naar ledverlichting van de openbare verlichting bij gemeentelijke wegen en tegen welke knelpunten zij oplopen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal het kabinet met de gemeenten bespreken of en hoe verdergaande en versnelde omschakeling naar ledverlichting mogelijk en noodzakelijk is. Daarnaast zal de VNG onderzoeken of de, in het rapport genoemde, LED-tool nog actueel is.
Mee te wegen factoren in verdere omschakeling naar
ledverlichting
In algemene zin merkt het kabinet op dat versnelling van de
omschakeling naar ledverlichting moet worden afgewogen tegen de kosten
die dit met zich meebrengt. Zo wegen overheidsinstanties, bedrijven en
particulieren een lange levensduur, kwaliteit en circulair hergebruik in
bepaalde gevallen terecht zwaarder dan een versnelde aanpak, zoals ook
opgemerkt in het rapport. Volgens RWS is vervanging van openbare
verlichting, buiten de natuurlijke onderhoudsmomenten, vaak niet
circulair en niet kostenefficiënt, omdat verlichtingsarmaturen moeten
worden vervangen die het einde van hun technische en economische
levensduur nog niet hebben bereikt. Daarbij betekent het sneller
realiseren van ledverlichting dat aparte momenten moeten worden
ingepland naast reeds gepland onderhoud aan een weg dan wel op een ander
moment dan een natuurlijk onderhoudsmoment. De versnelde omschakeling
naar ledverlichting inplannen en uitvoeren veroorzaakt meer
maatschappelijk hinder, waaronder hinder voor de weggebruiker, omdat
extra werkzaamheden moeten worden ingepland. Dit brengt tevens extra
kosten met zich mee, welke niet zijn meegenomen in het rapport. In
genoemde situaties wegen de kosten van verdere versnelling niet op tegen
de baten ervan.
Ook leidt versnelling tot verhoogde uitvoeringsdruk op organisaties, zowel bij gemeenten als fabrikanten en installateurs. Voor het reguliere werk in beheer en onderhoud is namelijk al sprake van krapte in de arbeidsmarkt. Daarbij zal het versnellen bij alle partijen aanzienlijk meer budget vragen, terwijl het structureel beschikbare budget voor het generieke beheer en onderhoud bij zowel decentrale als nationale overheden nog niet altijd op orde is. Tevens moet worden afgewogen bij welke vastgoedcomplexen, infrastructurele kunstwerken of wegen het te bereiken effect van de duurzaamheidsmaatregelen het grootste effect heeft óf het snelst haalbaar is.
Een verdiepingssessie met de opdrachtgevers van het rapport heeft 15 september jl. plaatsgevonden om verder te spreken over de knelpunten en kansen met betrekking tot de versnelling van de implementatie van ledverlichting. Hierbij is aangegeven dat in de uitvoering het RVB bijvoorbeeld al aanloopt tegen de grenzen van de arbeidscapaciteit aan de marktzijde. Daarbij is aangekaart dat het belangrijk is om de bredere context betreffende duurzaamheid in acht te nemen, zoals het eerdergenoemde voorbeeld bij RWS van verlichtingsarmaturen die dan vervangen zouden moeten worden voordat deze het einde van hun technische en economische levensduur hebben bereikt. Vanuit RVB is ook aangekaart dat rekening gehouden moet worden met neveneffecten, die niet in het rapport naar voren komen, zoals brandveiligheid. Enkele onbenutte kansen zijn ook besproken, het RVB bijvoorbeeld probeert via de lopende onderhoudscontracten de markt te stimuleren om met voorstellen te komen om energiebesparing op gebouwniveau te realiseren. Branchevereniging Fedet gaf in de verdiepingssessie aan dat zij verbeteringen konden voorstellen in de procedures. Hier is echter tegen ingebracht dat zowel bij RWS als bij het RVB het omschakelen naar ledverlichting is opgenomen in de standaard werkprocessen. Het vervangen door ledverlichting is geborgd in het basiskwaliteitsniveau van de RWS-netwerken en in de Programma’s van Eisen bij nieuwbouw en transformatie van vastgoedcomplexen en het is vanwege wet- en regelgeving standaard onderdeel van alle lopende instandhoudingscontracten. Tevens is ingebracht dat de meeste besparing (0,5 TWh) voor openbare verlichting en publieke gebouwen bij gemeenten liggen en dat de VNG onderzoekt hoever de gemeenten al zijn en tegen welke knelpunten zij aanlopen, in aanvulling op de kansen en knelpunten benoemd in het rapport.
Conclusie
Het kabinet concludeert dat door middel van de twee wettelijke
instrumenten, namelijk de energiebesparingsplicht en de Ecodesign
richtlijn, de omschakeling naar ledverlichting de komende jaren bij de
verschillende sectoren gestaag door zal gaan. Daarbij concludeert het
kabinet dat, in lijn met wat het rapport aangeeft, er voor 2030 geen
versnellingspotentieel ligt bij publieke gebouwen en openbare
verlichting op rijksniveau, gezien de omschakeling naar ledverlichting
al standaard onderdeel uitmaakt van de werkprocessen bij het RVB,
Defensie en RWS. De verwachting op basis van het rapport is dat er nog
versnellingspotentieel bij gemeenten ligt. Het kabinet wacht de nadere
inventarisaties door gemeenten en provincies af en zal op basis hiervan
aangeven of en hoe eventuele versnelling van de omschakeling naar
ledverlichting kan worden gerealiseerd.
Het kabinet heeft voor de aanpassingen in de energiebesparingsplicht balans gezocht tussen het normeren en stimuleren van bedrijven en instellingen. Het is van belang dat zij niet afhaken door onnodige regeldruk, waardoor weerstand ontstaat tegen het toepassen van energiebesparende maatregelen.
Sophie Hermans
Minister van Klimaat en Groene Groei
TZ202409-085↩︎
TZ202507-047↩︎
CE Delft 2025, Evaluatie energiebesparingsplicht aanscherpingen 2023.↩︎
Milieubelastende activiteiten zoals gedefinieerd in art. 3.3a van het Bal.↩︎
CE Delft 2025, Onderzoek naar ondergrenzen energiebesparingsplicht.↩︎
Kamerstukken II, 2025/26, 32637 nr. 706, p. 6.↩︎
Schatting is gebaseerd op gegevens van TNO en actuele CBS-cijfers: TNO. (2021). Verwachte effecten van de energiebesparingsplicht uit de wet milieubeheer. StatLine - Aardgas- en elektriciteitslevering aan bedrijven; verbruiksklasse, SBI 2008↩︎
Hiervan is voor circa 2.600 locaties een rapportage over de gebouw- én activiteit gebonden maatregelen (beide) ingediend én op hetzelfde adres ook nog een rapportage over enkel de gebouw- of de activiteit gebonden maatregelen. Dit zou betekenen dat 1,3% van de rapportages ten opzichte van het totaal aantal verwachte rapportages te veel worden meegeteld.↩︎
49.799 rapportages over de gebouwmaatregelen + 52.422 rapportages over de activiteitgebonden maatregelen. Dit ten opzichte van 99.815 adressen met een informatieplicht over de gebouwmaatregelen + 95.045 adressen met een informatieplicht voor de activiteitgebonden maatregelen (CBS gegevens over 2023).↩︎
2023: 4.770 adressen volgens CBS; inschatting 3.910 tot 4.175 (gem = 4.043) adressen onder onderzoeksplicht.↩︎
TZ202409-085↩︎
TZ202507-048↩︎
TZ202507-047↩︎
1609 PJ is gelijk aan 447 TWh.↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 30 196, nr. 850.↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 36 410 XIII, nr. 78.↩︎
Kamerstukken II, 2024/25, 32813, nr. 1509.↩︎
Kamerstukken II, 2023/24, 32813, nr. 1410.↩︎
Kamerstukken II, 2023/24, 36124, nr. 43.↩︎
Kamerstukken II, 2024/25, 36592, nr. 13↩︎