[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijk overleg bewoning recreatiewoningen

Brief commissie aan bewindspersoon

Nummer: 2007D06124, datum: 2008-05-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2007Z06124:

Preview document (🔗 origineel)








	De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer











	





Plaats en Datum	Den Haag,	30 mei 2008

Betreft	Schriftelijke vragen en opmerkingen over de permanente bewoning
van recreatiewoningen

Ons kenmerk	07-VROM-B-036

Ons kenmerk

	Uw kenmerk

	Uw brief van

	In afschrift aan

	Bijlagen

	

Namens de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer verzoek ik u naar aanleiding van uw brief over de
permanente bewoning van recreatiewoningen d.d. 28 april jl. (31200 XI,
nr. 113) de Kamer antwoord te geven op de vragen en opmerkingen zoals
door de verschillende fracties hieronder zijn ingebracht.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie willen nog eens het rijksbeleid met
betrekking tot recreatiewoningen onderschrijven. De lijn is helder,
consistent en in overeenstemming met de Nota Ruimte. Wijziging van deze
lijn zou onduidelijkheid geven voor de bewoners en eigenaren van
recreatiewoningen. Dat is ongewenst. Uitgangspunt van de Nota Ruimte is
de decentrale bevoegdheid van gemeente en provincie om binnen door het
rijk aangegeven kaders te kiezen tussen legaliseren, handhaven óf het
verlenen van een persoonsgebonden beschikking. Sinds 1 juni is daar nog
de mogelijkheid van de persoonsgebonden vrijstelling bij gekomen, die
vervolgens nog weer verruimd is. U  gaat ook middels een wettelijke
regeling een nauw omschreven termijn stellen (1 januari 2010),
waarbinnen gemeenten definitieve duidelijkheid moeten geven aan
permanente bewoners van vóór 31 oktober 2003. Geven zij die
duidelijkheid niet, dan zullen die bewoners op hun aanvraag een
persoonsgebonden ontheffing krijgen van het verbod op permanente
bewoning van hun recreatiewoning. Naar aanleiding van de aangenomen
motie Neppérus en Vermeij (31.200 XI, nr. 105) gaat u gemeenten per
brief óók nog oproepen om, indien zij vóór 31 oktober 2003 alléén
op papier en niet reeds in de praktijk handhaafden, vóór 1 januari
2010 de betrokken recreatiebewoners van vóór 31 oktober 2003, alsnog
een persoonsgebonden gedoogbeschikking te geven. De leden van de
CDA-fractie vinden deze beleidslijn helder, en uit oogpunt van de
algemene doelstellingen van het ruimtelijk beleid gewenst. Oók gaat er
dus van het rijksbeleid wel degelijk een flinke stimulans richting
gemeenten (en provincies) uit, om binnen afzienbare tijd tot een locaal
passende oplossing te komen. 

De leden van de CDA-fractie zijn het met u eens, dat het bestemmingsplan
en de Nota Ruimte bepalend zijn voor de vraag of een woning te
bestempelen is als een recreatiewoning of niet. Dat, tezamen met de
eerder afgegeven vergunningen inzake bouw en bewoning. 

Deze leden achten het instellen van een soort generaal pardon voor de
permanente bewoning absoluut ongewenst. Dit zou de algemeen aanvaarde
uitgangspunten van het ruimtelijk beleid volkomen aantasten, en leiden
tot verdere verrommeling en verstening op plekken in het landschap waar
dat niet gewenst is. Historisch gegroeide situaties van permanente
bewoning vragen juist om passende maatwerkoplossingen, en die kunnen het
beste tot stand komen op gemeentelijk niveau. 

De leden van de CDA-fractie willen met betrekking tot het voorgenomen
verkennend onderzoek naar de vraag of, en zo ja op welke wijze het
onderscheid tussen woningen en recreatiewoningen in wet- en regelgeving
op termijn kan worden opgeheven, tot slot nog het volgende opmerken. Bij
dit onderzoek moet, binnen de kaders van de Nota Ruimte, wél als
uitgangspunt gehanteerd worden, dat niet de deur geopend wordt of kan
worden, voor (een toename van) permanente bewoning in genoemde
waardevolle, kwetsbare en beschermde natuurgebieden. Oók moet bij deze
verkenning het vraagstuk betrokken worden, dat blijvend voorzien moet
kunnen worden in de recreatiebehoefte, in dit geval de behoefte aan
vakantiehuisjes, en dan hebben deze leden het over huisjes in
landschappelijk aantrekkelijke gebieden. Met andere woorden, hoe kan nog
gestuurd worden op de voorraad recreatieverblijven als het onderscheid
tussen woningen en recreatieverblijven verlaten wordt? Deze leden vragen
u uitvoerig in te gaan op de mogelijke opzet van het voorgenomen
onderzoek.  

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van
uw brief. Deze leden zijn van mening dat er een algehele vrijstelling
moet komen voor alle mensen die voor 31 oktober 2003 permanent in hun
recreatiewoning woonden. Iedereen die na 31 oktober 2003 in een
recreatiewoning is gaan wonen, recreëert daar. Die groep kan daar dus
niet 365 dagen per jaar verblijven. Dat schept duidelijkheid en voorkomt
rechtsongelijkheid en willekeur. 

Uit een door de SP-fractie gehouden enquête blijkt in de praktijk de
handhaving voor veel gemeenten nog altijd lastig. Waarom legt u de keuze
voor oplossingen dan toch bij die gemeenten neer en kiest u niet voor
helder nationaal beleid?

U geeft tevens aan een onderzoek uit te voeren of en op welke wijze het
onderscheid tussen woningen en recreatiewoningen in wet- en regelgeving
op termijn kan worden opgeheven. Kunt u bevestigen dat het onderzoek
naar het onderscheid niet alleen betrekking heeft op nieuw te bouwen
recreatiewoningen, maar met name ook op  bestaande recreatiewoningen? 

Daarnaast wordt verwezen naar de Nota Ruimte. De Nota Ruimte stelt dat
nieuwe gevallen worden voorkómen door nieuwbouw van recreatiewoningen
alleen daar toe te staan waar ook reguliere woningen mogen worden
gebouwd. De leden van de SP- fractie vragen zich af wat de ratio is
achter het toestaan van permanente bewoning van recreatiewoningen op de
bestemming wonen. 

De bouwgrond in Nederland voor de reguliere woningmarkt is schaars. De
daardoor opgedreven grondprijzen maken de bouw van betaalbare woningen
vrijwel onmogelijk. Is het in dat licht niet zeer onverstandig om die
kostbare bouwgrond te bestemmen voor recreatiewoningen in de
particuliere sector? Of worden de recreatiewoningen meegenomen in de
reguliere woningvoorraad en mag er dan permanent gewoond worden? Wat is
dan nog het onderscheid tussen een reguliere woning en een
recreatiewoning? De leden van de SP-fractie vragen zich tevens af of er
bij meerdere bij elkaar gelegen recreatiewoningen dan ook moet worden
voldaan aan alle eisen voor een reguliere woonwijk.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de mogelijkheid tot het
bouwen ten behoeve van bedrijfsmatige exploitatie de deur open zet voor
het bouwen van recreatiewoningen. Dit biedt projectontwikkelaars een
eenvoudige ontsnappingsroute voor trage bestemmingsplanprocedures en
lastige voorwaarden uit het bouwbesluit. Met als gevolg dat overal
recreatieparken ontstaan die een even grote inbreuk maken op het
landschap als een reguliere woonwijk. De vraag is dan ook welke
beperkingen en randvoorwaarden gesteld worden aan de definitie
bedrijfsmatige exploitatie. Kunt u bij het benoemen van die beperkingen
en randvoorwaarden ook uiteenzetten hoe recreatiewoningen zich verhouden
tot vakantiehuizen, chalets, (sta)caravans, mobile homes? Wanneer zijn
dergelijke verblijven aan te merken als een woning? 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie reageren met verbazing op uw brief van 28
april jl. In deze brief gaat u in op het verzoek van de commissie VROM
om een reactie te geven op de brief die de heer T. aan de Kamer richtte
aangaande zijn recreatiewoning in Epe. 

U stelt in uw brief dat de gemeente Epe al sinds 1981 een
handhavingsbeleid voert en dat in 2004 heeft bekrachtigd. In de
tussenjaren heeft volgens u “de gemeente in wisselende intensiteit een
actief handhavingsbeleid gevoerd”. 

Navraag in de gemeente Epe leert deze leden dat er tussen 1981 en 2004
enkele handhavingzaken zijn gevoerd, maar er na 1981 ook nog wel
degelijk persoonsgebonden beschikkingen werden verstrekt. In 2005 is pas
aangekondigd dat er een begin wordt gemaakt met daadwerkelijke
handhaving. Recentelijk heeft het college van burgemeester en wethouders
wederom aangekondigd te beginnen met daadwerkelijke handhaving. Hiermee
geeft de gemeente Epe toe dat zij voor 31 oktober 2003 alleen op papier
en dus niet in de praktijk handhaafde. Kunt u deze conclusie bevestigen?

Kent u het rapport ‘Inspectie VROM regelgeving gemeente Epe’ uit
juli 2005, waarin onder anderen wordt gemeld dat er onvoldoende
personeelscapaciteit is voor het afhandelen van oude handhavingzaken, de
gemeente geen prioriteit geeft aan de handhaving van onrechtmatige
bewoning van recreatieverblijven, de gemeente structureel niet conform
haar eigen beleid optreedt tegen de onrechtmatige bewoning van
recreatieverblijven, de gemeente slechts 50 uur heeft gereserveerd voor
toezicht en dat dit slechts voldoende is om incidenteel (piepsysteem)
dergelijke handhavingzaken op te pakken? Kunt u uitleg geven hoe u tot
de conclusie komt dat er in de gemeente Epe een actief handhavingbeleid
wordt gevoerd, terwijl het uiteindelijke oordeel van de VROM-Inspectie
‘onvoldoende’ is?  

U schrijft in uw brief dat u “naar aanleiding van de recent aangenomen
motie van Neppérus en Vermeij (31200 XI, nr. 105) gemeenten per brief
oproept om, indien zij vóór 31 oktober 2003 alleen op papier en niet
reeds in de praktijk handhaafden, voor 1 januari 2010 de betrokken
recreatiebewoners van vóór 31 oktober 2003, alsnog een
persoonsgebonden gedoogbeschikking zal geven”. Mogen de leden van de
VVD-fractie hieruit concluderen dat u de gemeente Epe ook zal oproepen
haar recreatiebewoners een persoonsgebonden beschikking te geven?

In uw brief benadrukt u de mogelijkheid van de heer T. om een stap naar
de rechter te maken. Hoe reëel denkt u dat deze stap is, gezien de
vrees die dan vanuit de recreatiebewoner bestaat om bij een eventueel
afwijzen van een beroep door de rechter onmiddellijk door de gemeente te
worden aangepakt?

In het debat met de Kamer heeft u toegezegd de breed aangenomen motie
van het lid Vermeij (31200 XI, nr. 104) over te nemen. Met deze motie
wordt de regering opgeroepen de provincie Gelderland te bewegen het
beleid ten aanzien van permanente bewoning van recreatiewoningen in
overeenstemming te brengen met de intentie van het Kabinet. Aan de
boodschap uit deze motie heeft de Gelderse coalitie (CDA, PvdA, CU)
tezamen met de Gelderse fractie van GroenLinks gevolg gegeven door
middel van haar Initiatiefvoorstel CDA, PvdA, CU en GL Gelderland van 20
mei 2008. Kent u dit initiatiefvoorstel? In dit voorstel wordt het
rijksbeleid overgenomen, maar worden in aanvulling daarop een aantal
randvoorwaarden geformuleerd. Bij nadere beschouwing blijkt echter geen
enkele van de in Gelderland gelegen recreatieparken/-woningen volgens de
in het voorstel gestelde voorwaarden te kunnen worden gelegaliseerd. De
initiatiefnemers hebben dus de suggestie gewekt een probleem op te
lossen, terwijl er feitelijk niets verandert voor de bewoners van
recreatiewoningen. Kunt u een reactie geven op de invulling van de door
u gegeven opdracht aan de provincie Gelderland?

Inbreng van de leden van de PVV-fractie

De leden van PVV-fractie zijn zwaar teleurgesteld over uw brief van 28
april jl.  U wijst een generaal pardon voor iedereen die sinds oktober
2003 een recreatiewoning bewoont van de hand. U weigert bovendien een
landelijke regeling in te voeren die alle recreatiewoningen die niet
toeristisch worden verhuurd legaliseert.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat iedereen permanent zou
moeten kunnen wonen, of dat nu in een reguliere woning is of in één
van de bijna honderd duizend recreatiewoningen, mits de leefbaarheid en
veiligheid niet in het geding zijn of komen. De keuzevrijheid van de
burger dient voorop te staan. 

Het is naar de mening van deze leden in strijd met het
gelijkheidsbeginsel dat de ene gemeente het wonen in een recreatiewoning
toestaat, terwijl dat in een andere gemeente niet is toegestaan.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat het permanent bewonen
van recreatiewoningen het woningtekort kan helpen terugdringen en daarom
eerder bevorderd zou moeten worden dan beperkt.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van uw reactie op de
brief van de heer T. inzake de permanente bewoning van
recreatiewoningen. Deze leden steunen u als u aangeeft dat de gemeente
Epe gerechtigd is om het ingezette handhavingsbeleid te voeren. Bij deze
leden bestaat nog wel onduidelijkheid over de positie van de provincies.


U geeft in uw brief van 28 april jl. aan dat de rijksoverheid de kaders
van het recreatiewoningenbeleid vaststelt en dat het aan gemeenten (en
provincies) is om binnen deze kaders een verdere invulling aan het
beleid te geven. De leden van de SGP-fractie vragen zich af, mede naar
aanleiding van de aangenomen motie van het lid Vermeij (31 200 XI nr.
104), welke ruimte provincies nog hebben om nadere eisen te stellen aan
het beleid van gemeenten. Zijn en blijven provincies bevoegd, ook na de
brief van 27 december 2007, op basis van hun streekplannen, voor zover
in overeenstemming met de Nota Ruimte dan wel de Beleidslijn Grote
Rivieren, nadere voorwaarden te stellen aan legalisatie, bijvoorbeeld
wat betreft een ruimere definitie van kwetsbare gebieden dan het Rijk
hanteert? Is het provincies toegestaan in aanvulling op het Rijksbeleid,
nadere randvoorwaarden voor legalisatie te hanteren, bijvoorbeeld de
voorwaarde van goede ruimtelijke inpassing? Is het provincies toegestaan
gemeenten die willen (blijven) handhaven te ondersteunen in dat beleid?

Hoogachtend,



M.J. van der Leeden



De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer



  



  DocProperty "Dienst"  DCO Internationaal en Ruimtelijk beleid

Commissie VROM 



Betreft	Permanente bewoning recreatiewoningen

Kenmerk

	

	Vervolg Brief

	Bladzijde	  PAGE  5 



  



DCO Internationaal en Ruimtelijk beleid

Commissie VROM





Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Plein 2

Den Haag

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Tel:	2311

Fax:	3433



	E-mail:	cie.vrom@tweedekamer.nl