[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Advies Raad van State

Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2008D04972, datum: 2008-09-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2008Z02447:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W06.08.0308/III	's-Gravenhage, 8 september 2008

Bij Kabinetsmissive van 2 september 2008, no.08.002342, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Raad van
State ter overweging aanhangig gemaakt de Ontwerp-Miljoenennota 2009,
met bijlagen.

1.	Tevredenheid en vertrouwen

De Miljoenennota 2009 (MJN 2009) straalt een zekere tevredenheid en
vertrouwen uit, die enigszins contrasteert met de turbulente
ontwikkelingen van de laatste tijd op de economische en financiële
(wereld)markten.

De tevredenheid is gebaseerd op de tussenbalans die de MJN 2009 geeft
van wat tot nu toe, ondanks de internationale turbulentie, is bereikt
van de ambities waarmee het kabinet in februari 2007 is begonnen:
"Nederland staat er […] goed voor. De werkloosheid is in 2008 met 4
procent zeer laag en de verwachtingen voor de werkloosheid en de
loonontwikkeling blijven vooralsnog stabiel. Verstandig begrotingsbeleid
in de afgelopen jaren werpt nu zijn vruchten af. De overheidsfinanciën
zijn gezond en de inkomsten en uitgaven ontwikkelen zich in lijn met de
doelen uit het Coalitieakkoord. Nederland kent bovendien een
aantrekkelijk vestigingsklimaat voor buitenlandse investeerders. Door
dit alles zijn we in staat de gevolgen van de economische
groeivertraging goed op te vangen. De plannen van het kabinet uit het
Coalitieakkoord kunnen onverkort worden voortgezet". 

Ons land staat er inderdaad goed voor: binnen de eurozone behoort
Nederland met Finland, Luxemburg en Cyprus tot de best presterende
landen wat betreft EMU-saldo (een overschot van ruim 1% BBP) en
EMU-schuld (rond de 40% BBP). In zoverre is er inderdaad reden voor
tevredenheid. Frankrijk en Italië zitten aan het eind van een periode
van hoogconjunctuur nog steeds tegen de 3% tekort aan. Het lijkt
welhaast onafwendbaar dat deze tekorten in de conjunctureel mindere
periode, waar de Europese landen mee geconfronteerd gaan worden, boven
deze grens van 3% zullen uitstijgen. De MJN 2009 gaat echter voorbij aan
deze zorgelijke ontwikkeling en  de mogelijke effecten daarvan voor
Nederland. 

Het vertrouwen dat de MJN 2009 uitstraalt, is gebaseerd op het
trendmatig begrotingsbeleid, dat beoogt het budgettaire beleid bij de
start van een kabinet zodanig in te richten dat lopende de rit niet
beleidsmatig gereageerd behoeft te worden op de bewegingen van de
conjunctuur. Dat geeft rust, voor de overheid zelf, maar vooral ook voor
burgers en bedrijven, die veelal aan den lijve de gevolgen van de
schommelingen in de conjunctuur ervaren. Het trendmatig begrotingsbeleid
is een grote verbetering ten opzichte van de situatie van daarvoor, toen
wèl in de loop van een kabinetsperiode, dikwijls veelvuldig,
beleidsmatig gereageerd moest worden op onverwachte ontwikkelingen in de
conjunctuur. Het is goed dat het kabinet nadrukkelijk aan de
uitgangspunten van dit trendmatige beleid vasthoudt.

2.	…en toch

En toch is hiermee, naar het oordeel van de Raad, het beeld niet
compleet.

Conjunctuurbewegingen zijn dikwijls heftig en voor burgers en bedrijven
veelal direct zichtbaar: forse bewegingen van huizenprijzen, aantallen
vacatures en inflatie. Direct voelbare conjunctuurbewegingen kunnen het
zicht belemmeren op de onderstroom in economische en financiële
verhoudingen. Er doen zich ontwikkelingen voor die de structuur van deze
verhoudingen raken. Deze ontwikkelingen worden allengs meer zichtbaar en
zullen, zo schat de Raad in, de komende jaren van doorslaggevende
betekenis worden voor de mogelijkheden om te realiseren wat in de MJN
2008 als doel is uiteengezet: duurzaam houdbare welvaart. De Raad wijst
wat betreft deze ontwikkelingen in het bijzonder op de turbulentie op de
wereldmarkten, de demografische ontwikkeling en de structurele
groeivertraging.

Turbulentie op wereldmarkten

Een aantal negatieve factoren en risico's manifesteert zich thans
tegelijkertijd: de conjunctuur is over haar hoogtepunt heen, de crisis
in de financiële sector is nog niet voorbij en de ontwikkeling van de
grondstoffenprijzen blijft onzeker. Er is sprake van onzekerheden, die
de reguliere conjuncturele patronen overstijgen. 

Het aanbod van olie en andere grondstoffen zal voor een langere periode
de toenemende vraag van opkomende landen niet kunnen bijhouden. Een deel
van de prijsstijgingen van grondstoffen zal daardoor structureel van
aard zijn. Dit betekent dat koopkracht wordt overgeheveld van landen die
grondstoffen importeren naar landen die grondstoffen exporteren. 

Gebleken is dat de (stabiliteit van) het financiële stelsel kwetsbaar
is onder invloed van risicovol gedrag met complexe financiële
producten. Het effect van dit gedrag zal eens uitgewerkt zijn, maar
onduidelijk is hoe lang de kredietcrisis zal aanhouden en hoe omvangrijk
de effecten ervan zullen zijn op de ontwikkeling van de welvaart. Zeker
is dat de kredietcrisis niet alleen schade heeft toegebracht aan het
onderlinge vertrouwen van financiële instellingen, maar ook aan het
vertrouwen van burgers en bedrijven in de financiële sector. De
gevolgen daarvan kunnen nog lang doorwerken. 

Ons land wordt meer dan gemiddeld beïnvloed door deze turbulentie, die
niet uitsluitend kan worden afgedaan als behorend bij de gebruikelijke
conjuncturele golfbewegingen. "Tegelijk zijn er zorgen over structurele
ontwikkelingen in de wereldeconomie en de gevolgen die dit heeft voor
ons land" zo stelt de MJN 2009 terecht. Deze gevolgen kunnen groter
worden naarmate aan andere structurele ontwikkelingen, zoals het krimpen
van de beroepsbevolking, niet tijdig het hoofd wordt geboden. 

Demografie: krimpende beroepsbevolking

De Commissie Arbeidsparticipatie heeft aangegeven dat er vanaf 2010
jaarlijks minder nieuwe toetreders op de arbeidsmarkt zullen zijn dan
het aantal arbeidskrachten dat de arbeidsmarkt zal verlaten. Dat is, ook
historisch gezien, een bijzondere situatie, waarop ons land niet is
ingesteld na vele decennia van zorgen over een oplopende werkloosheid
van een voortdurend groeiende beroepsbevolking. Migratie kan hooguit een
tijdelijke oplossing bieden voor sommige conjuncturele arbeidstekorten,
maar kan geen structurele oplossing zijn voor de geschetste
arbeidsmarktvraagstukken, omdat de onbalans in de leeftijdsopbouw er
niet door wordt ondervangen. Ook arbeidsduurverlenging biedt die
structurele oplossing uiteindelijk niet. 

Het gevolg zal zijn dat bij een dalende beroepsbevolking de bijdrage van
de arbeidsparticipatie aan de economische groei zal afnemen en mogelijk
zelfs negatief zal worden. Dit betekent dat economische groei op
afzienbare termijn vooral op basis van productiviteitsgroei tot stand
zal moeten komen. Het is voor marktsector en publieke sector de komende
periode een enorme opgave om met minder mensen toch groei van volume en
kwaliteit bij het voorzien in goederen en diensten te realiseren. Voor
de publieke dienstverlening geldt bovendien dat de mogelijkheid om
productiever te worden niet één op één vergelijkbaar is met de
mogelijkheden van de marktsector. Daarom zal het krimpen van de
beroepsbevolking in het bijzonder de vervulling van publieke diensten en
de kwaliteit ervan onder spanning plaatsen. 

Structurele groeivertraging

In het recente verleden kon nog grosso modo worden uitgegaan van een
trendmatige economische groei van 2% per jaar, maar recente analyses
indiceren dat de groei inmiddels lager uitkomt. Zo wijst het Centraal
Planbureau (CPB) op een dalende trend in de potentiële economische
groei sinds de jaren tachtig: van een jaargemiddelde van 2,9% tussen
1985 en 1989, via 2,6% tussen 1995 en 1999 naar 1,9% tussen 2005 en
2009. De OESO komt voor de jaren tussen 2010 en 2014 tot nog lagere
groeicijfers voor ons land. Een afname van de economische groei heeft
grote gevolgen voor de overheidsfinanciën en daarmee ook voor de
publieke dienstverlening. 

Op grond van deze ontwikkelingen verlangt een duurzaam houdbare welvaart
een grotere behoedzaamheid dan waarvan de MJN 2009 blijk geeft.
Tegelijkertijd zal het vermogen tot veranderen van de marktsector en de
publieke sector gestimuleerd dienen te worden. 

3.	Houdbare welvaart

De MJN 2008 benadrukte het streven naar een duurzaam houdbare welvaart.

Dit op basis van hetgeen bij de aanvang van het kabinet, in februari
2007, is overeengekomen inzake de doelstelling omtrent het
houdbaarheidstekort: in deze kabinetsperiode dient dit tekort voor 1/3
gedekt te worden via een structureel overschot op het EMU-saldo van 1,0%
BBP in 2011. Bovendien heeft het kabinet zich in het Beleidsprogramma
een substantiële verhoging ten doel gesteld van de arbeidsparticipatie,
tot 80% in 2016. Bij de start van deze kabinetsperiode is daarbij
uitgegaan van een trendmatige economische groei van 2% per jaar. 

De MJN 2009 constateert dat ondanks het afkoelen van de economie het
kabinet goed op weg is de doelstelling van een structureel overschot op
de begroting in 2011 te bereiken. Het overschot op de begroting is in
2008 en 2009 zelfs groter dan verwacht. Voor de
arbeidsparticipatiedoelstellingen is in de MJN 2009 een aantal
maatregelen opgenomen die moeten bijdragen aan een structurele verhoging
van de arbeidsparticipatie. 

De Raad is er tegen de achtergrond van hetgeen hij hiervoor in punt 2
heeft opgemerkt niet van overtuigd dat de MJN 2009 op deze wijze
voldoende rekening houdt met de structurele ontwikkelingen, intern en
extern, waarmee ons land geconfronteerd wordt. Hij wijst daarbij meer in
het bijzonder op het volgende. 

Houdbaarheid van de overheidsfinanciën: aardgasbaten

De recente ontwikkelingen op de grondstoffenmarkten hebben direct
invloed op de overheidsinkomsten uit aardgas. Deze aardgasbaten zijn
door de gestegen olieprijzen sinds de eeuwwisseling sterk toegenomen: de
gasopbrengsten zullen in 2009 circa 16 mld. euro bedragen (6 mld. euro
meer dan in 2007). Door deze stijging vertekenen de – tijdelijke -
gasbaten in steeds sterkere mate het beeld van de overheidsfinanciën en
de houdbaarheid ervan.

De houdbaarheid van de overheidsfinanciën wordt, conform de afspraak in
het Coalitieakkoord, getoetst aan de realisatie van 1% overschot op het
structurele EMU-saldo in 2011. Dit saldo is geschoond van conjuncturele
invloeden, maar niet van de (tijdelijke) aardgasbaten; het kan dan ook
in zoverre niet dienst doen als betrouwbaar kompas voor houdbare
overheidsfinanciën. Daartoe biedt het zogenaamde robuuste EMU saldo een
betere oriëntatie: dat is de laatste jaren aanzienlijk verslechterd van
-0,1 % BBP in 2005 naar -1.2%BBP in 2008; voor 2009 raamt het CPB een
verdere verslechtering tot -2,1% BBP in 2009.

Gelet op de verslechtering van het van de aardgasbaten geschoonde saldo
is de Raad er niet van overtuigd, dat het kabinet daadwerkelijk
vorderingen maakt met de aanpak van het houdbaarheidstekort. Dwingt het
bovenstaande niet tot het opnieuw bezien van de aanpak van het
houdbaarheidstekort, die bij het Coalitieakkoord werd overeengekomen? 

Participatie

In paragraaf 3.5 van de MJN 2009 wordt een omvangrijk pakket maatregelen
aangekondigd, gericht op verhoging van de arbeidsparticipatie. Het
betreft onder andere de introductie van een inkomensafhankelijke
combinatiekorting. Voor oudere werknemers wordt een doorwerkbonus
ingevoerd en er wordt een leerwerkrecht voor jongeren tot 27 jaar
geïntroduceerd. De MJN 2009 geeft er hiermee blijk van de urgentie te
onderkennen van het verhogen van de arbeidsparticipatie.

 

De MJN 2009 biedt daarentegen geen inzicht in de bijdragen van de
verschillende genoemde maatregelen tot de realisatie van de 80%
participatiedoelstelling in 2016, maar stelt slechts dat "om de
doelstelling te halen de voorgenomen acties voortvarend moeten worden
uitgewerkt". Daarmee is echter nog niet gezegd, noch aangetoond dat de
doelstellingen met deze acties ook daadwerkelijk zullen kunnen worden
bereikt. Bovendien merkt de Raad op dat zelfs wanneer het lukt in 2016
de arbeidsparticipatie te verhogen naar 80%, er dan nóg aanzienlijke
tekorten op de arbeidsmarkt zullen resteren: in de periode daarna krimpt
de beroepsbevolking immers verder met nog eens 700.000 personen. 

Naarmate het minder lukt om duurzaam houdbare welvaart te bevorderen
door verhoging van de arbeidsparticipatie, zal het kabinet andere wegen
moeten inslaan om houdbare welvaart zeker te stellen. Uit studies van
het CPB blijkt dat daartoe in het bijzonder het geleidelijk verhogen van
de AOW-leeftijd (waartoe de Commissie Arbeidsparticipatie heeft
geadviseerd) en het geleidelijk verder opvoeren van het deel van de
AOW-lasten dat uit de algemene middelen wordt gefinancierd, effectief
zijn. De gedeeltelijke beperking van de indexering van de tweede
belastingschijf in de inkomstenbelasting met ingang van 2011 vormt
hiertoe een te bescheiden aanzet. 

De Raad heeft nota genomen van de kabinetsreactie op hoofdlijnen op de
aanbevelingen van de Commissie Arbeidsparticipatie waarin wordt gesteld
dat “met de commissie het kabinet van oordeel [is] dat een verhoging
van de pensioengerechtigde leeftijd welhaast onvermijdelijkheid lijkt”
maar dat “het beleid van het kabinet er op gericht [is] die
onvermijdelijkheid te voorkomen”. De hierboven gegeven analyses inzake
het arbeidsaanbod en de ontwikkeling van de houdbaarheid van de
overheidsfinanciën duiden er op dat het een heroïsche opgave zal zijn
om die onvermijdelijkheid te voorkomen. Met de aangekondigde
mogelijkheid om vrijwillig te kiezen voor geheel of gedeeltelijk uitstel
van de invoeringsdatum AOW, wordt naar het oordeel van de Raad een
eerste kleine stap in de goede richting gezet. 

Arbeidsproductiviteit

De Raad heeft er hiervoor reeds op gewezen dat het gevolg van het
dalende arbeidsaanbod is dat de arbeidsparticipatie op afzienbare
termijn geen positieve bijdrage zal leveren aan de economische groei,
maar waarschijnlijk zelfs een negatieve. Dat betekent dat, anders dan
tot nu toe het geval was, een stijging van de arbeidsproductiviteit de
motor voor economische groei zal moeten zijn. Het zal evenwel een zware
opgave zijn om blijvend de beoogde 2% economische groei te realiseren,
gegeven de ontwikkeling van de groei van de productiviteit de afgelopen
20 jaar: deze lag gemiddeld over de 5 jaarsperioden 1985-1989,
1995-1999, 2005-2009 op 1,4%, 1,3% en 1,6%.

De groei van de productiviteit zal in belangrijke mate afhangen van
innovatie en verhoging van de onderwijskwaliteit. In dat verband moeten
de conclusies van het CBS in “Kennis en Economie 2007” reden tot
zorg geven. Het CBS concludeert dat de uitgaven voor onderzoek en
ontwikkeling in Nederland sinds 2000, in tegenstelling tot de
internationale trend, dalen. Ook de begroting van OCW meldt dat de
overheidsuitgaven per onderwijsdeelnemer, uitgesplitst naar primair,
secundair en tertiair onderwijs, op alle onderdelen lager zijn dan het
gemiddelde van de 27 EU lidstaten. De Raad is van oordeel dat de MJN
2009  onvoldoende blijkt geeft van de urgentie om groei van
productiviteit te stimuleren.  

Koopkracht

De MJN 2009 constateert in paragraaf 2.2 dat een hogere inflatie
gewoonlijk betekent dat binnenlandse producenten een hogere prijs kunnen
vragen voor hun producten, en dus meer winst maken. Nu is dat niet het
geval: de baten van de hogere grondstoffenprijzen vloeien naar het
buitenland. Nederlandse ondernemingen berekenen de duurdere grondstoffen
door aan de consument, maar hierdoor ontstaat geen extra winst en dus
ook geen extra loonruimte. De MJN 2009 concludeert dat een verantwoorde
loonontwikkeling betekent “dat werkgevers en werknemers er rekening
mee houden dat Nederland door de duurdere grondstoffen armer wordt”.

De Raad onderschrijft dit betoog: voorkomen moet worden dat Nederland in
een loon-prijs spiraal terecht komt. Tegen deze achtergrond begrijpt de
Raad op zichzelf ook de getroffen maatregelen, die erop zijn gericht de
inflatie te beperken (het niet verhogen van de BTW tot 20%). Dit geldt
echter niet voor de gerichte maatregelen voor koopkrachtcompensatie
zoals aangekondigd in paragraaf 1.2 van de MJN 2009, voor zover die
samenhangen met de hiervoor geschetste ontwikkelingen, zolang daar geen
structurele inkomsten tegenover staan. Hiermee doet de overheid naar het
oordeel van de Raad precies datgene wat werkgevers en werknemers wordt
ontraden: burgers compenseren voor de overdracht van welvaart naar het
buitenland. Nederland wordt door de duurdere grondstoffen relatief
armer, ook de overheid. Compensatie van dit koopkrachtverlies betekent
dat de rekening voor het welvaartsverlies wordt doorgeschoven, althans
indien deze compensatie niet wordt gefinancierd met structurele
inkomsten, maar uit tijdelijke aardgasbaten en ruilvoetwinst.

4.	Publieke dienstverlening: minder mensen en middelen

Hiervoor is ingegaan op onder andere de structurele ontwikkelingen op de
arbeidsmarkt en op de perspectieven voor economische groei. Deze hebben
hun weerslag op de publieke dienstverlening: in verschillende sectoren,
zoals zorg en onderwijs, zal het beroep op de publieke dienstverlening
toenemen, terwijl minder middelen en minder menskracht beschikbaar
zullen zijn. 

Door de vermindering van het arbeidsaanbod zullen grote tekorten gaan
ontstaan op de arbeidsmarkt. Meer nog dan de marktsector, gaat vooral de
overheid in de komende jaren geconfronteerd worden met de daling van het
arbeidsaanbod: de vervangingsvraag bij zorg, onderwijs (driekwart van de
leraren in het voortgezet onderwijs) en de politie (bijna de helft van
het personeel) is groot. In de zorg is in de periode tot 2020
daarenboven een half miljoen extra mensen nodig. Bij een krimpende
beroepsbevolking zal de overheid op de arbeidsmarkt in de slag moeten
met de marktsector om de schaarser wordende talenten. 

De mogelijkheid om op prijs (de lonen) met de marktsector te
concurreren, zal meer nog dan nu beperkt zijn. Het gevolg is dat de
overheid als werkgever financieel slechts beperkt weerstand zal kunnen
bieden tegen de zuigkracht vanuit het bedrijfsleven op het beschikbare
arbeidspotentieel, terwijl het beroep dat op de overheid zal worden
gedaan niet zal afnemen. Dat doet de vraag rijzen hoe de overheid op
andere wijze een aantrekkelijke werkgever kan zijn. 

In het advies over de Miljoenennota 2008 heeft de Raad reeds gewezen op
de noodzaak selectiever te zijn in de aanwending van publieke middelen:
"wees selectief in de overheidsuitgaven: schaf af wat niet meer nodig
is, vooral onder invloed van de algemene welvaartsontwikkeling sinds de
jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw toen de huidige
verzorgingsstaat in de steigers werd gezet. Investeer meer in kennis,
leefklimaat, fysieke infrastructuur en veiligheid omdat zich op deze
terreinen nieuwe opgaven manifesteren die vragen om een actief
overheidsoptreden". Daarbij dient centraal te staan dat publieke
middelen voor alles toevloeien naar burgers die deze het hardste nodig
hebben. Op dit punt zijn nog verbeteringen mogelijk. 

Naast selectiever optreden, zal de effectiviteit van de publieke
dienstverlening vergroot moeten worden. Er zal fors moeten worden
ingezet op innovatie in de publieke dienstverlening. De
overheidsbemoeienis dient vooral te worden gericht op de
toegankelijkheid tot deze voorzieningen en het waarborgen van de
kwaliteit ervan. Dat wordt niet bereikt door steeds meer gedetailleerde
voorschriften voor kwantificeerbare "producten", controle en
verantwoording in de publieke dienstverlening. Dat laatste demotiveert
steeds vaker de werkers in de eerste lijn: de leraar, de medewerker in
de thuiszorg, de politieagent. Daar is nog een wereld te winnen. 

De Raad is van oordeel dat de MJN onvoldoende blijk geeft van de
urgentie om te komen tot meer selectiviteit en effectiviteit in de
publieke dienstverlening. De veranderingsprocessen die dit vereist, zijn
veelal ingrijpend en vergen een lange adem. Naarmate langer wordt
gewacht met het in gang zetten van deze veranderingsprocessen, zullen de
maatregelen die op termijn onontkoombaar zijn, ingrijpender zijn en
daardoor mogelijk op minder draagvlak kunnen rekenen. 

 

5.	Tot slot

In dit advies is de Raad ingegaan op de haalbaarheid van de doelstelling
van een duurzaam houdbare welvaart, gelet op enkele structurele trends
in de wereldeconomie en in Nederland. Voorts heeft de Raad aandacht
gevraagd voor versterking van het veranderingsvermogen van de
marktsector én sectoren van (publieke)dienstverlening, om ook in de
toekomst een duurzaam houdbare welvaart te kunnen realiseren. 

De MJN 2009 schrijft in paragraaf 2.3 over het vermogen tot veranderen:

”Een dominante stroming in dit debat benadrukt […] de afnemende
marges voor effectief politiek handelen […]: There is No Alternative
(TINA). Het kabinet ziet die alternatieven wel: There Are Real
Alternatives (TARA) … door voortdurend te blijven zoeken naar nieuwe
manieren om tegelijkertijd het veranderingsvermogen van onze economie te
verbeteren én mensen houvast en perspectief op nieuw werk te bieden op
het moment dat ze in de knel komen”

Deze passage in de MJN 2009 geeft naar het oordeel van de Raad treffend
weer voor welke opgave ons land de komende jaren staat. Tegelijkertijd
geeft de MJN 2009 amper aan wat deze reële alternatieven, niet alleen
na 2011, maar ook nu al concreet zijn, juist op de beleidsterreinen waar
de effecten van de structurele ontwikkelingen nu reeds zichtbaar worden,
zoals onderwijs en zorg.

Die alternatieven moeten gericht zijn op noodzakelijke veranderingen en
niet op het mitigeren van de negatieve gevolgen van het uitstellen
daarvan. Dit laatste zou er immers toe leiden dat Nederland
onvermijdelijke veranderingen voor zich uitschuift. Die veranderingen
dienen zich aan. Zij behoeven een maatschappelijk draagvlak. Dit
draagvlak ontstaat door publieke discussie op basis van actuele analyses
en geobjectiveerde prognoses. In dat debat is geen ruimte voor politieke
taboes, van welke signatuur dan ook. 

  

De Raad van State geeft U in overweging het hierbij gaande ontwerp van
de Miljoenennota 2009 te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

 	MJN 2009, paragraaf 1.1.

 	Zie MJN 2009 grafiek 4.5. 

 	MJN 2008 Hoofdstuk 2, Kamerstukken II, 2007/08, 31200, nr. 1. 

 	Zie IMF Staff report for the 2008 Article IV Consultation, april 2008,
blz. 10/11, OECD Economic Outlook no. 83, juni 2008, blz. 7 en 17, Macro
Economische Verkenning 2009 (MEV), paragraaf 2.2.

 	Oil turbulence in the next decade, Instituut Clingendael juni 2008 en
MEV, paragraaf 5.1.

 	MJN 2009, paragraaf 2.2, CPB: "dure olie verkleint nationale koek"
(MEV, paragraaf 3.1). 

 	Zie ook IMF Global Financial Stability report, april 2008, blz. 10
e.v.

 	MJN 2009, paragraaf 2.7.

 	Naar een toekomst die werkt, Advies van de Commissie
Arbeidsparticipatie, juni 2008, blz.21.

 	Advies van de Commissie Arbeidsparticipatie, juni 2008, blz. 22. Uit
daarbij vermeld onderzoek blijkt bovendien dat vanwege de vergrijzing de
EU in 2050 ca. 30 mln. werknemers tekort komt: dat betekent dat ook
vanuit andere lidstaten de vraag zal toenemen. 

 	Sociaal en Cultureel Planbureau, Publieke prestaties in perspectief,
januari 2007, paragraaf 2.4.

 	Centraal Economisch Plan 2008 (CEP 2008), CPB document, april 2008,
blz. 78.

 	OECD Economic Outlook, juni 2008, blz. 71-76, 

 	De overheidsfinanciën zijn houdbaar als alle (toekomstige) generaties
in gelijke mate van de overheid kunnen profiteren, zonder dat de
staatsschuld explodeert.' Economische Verkenning 2008-2011, CPB
september 2006

 	Samen werken samen leven. Beleidsprogramma van het Kabinet Balkenende
IV 2007-2011, blz. 46. 

 	Als gemiddelde van de potentiële groei (2¼%) en de behoedzame
groeiraming (1¾%) (Coalitieakkoord, 7 februari 2007, Financieel Kader
2008-2011).

 	MJN 2009, paragraaf 4.1.

 	MJN 2009, paragraaf 1.4. 

 	Zie MJN 2009, paragraaf 3.5. 

 	Dit bedrag is inclusief de belasting die wordt geheven op de winst op
de winning van aardgas; zie MEV 2009, blz.2.

 	De presentatie van de gasbaten in de begrotingsstukken 2009 is niet
helder, onder meer doordat deze in verschillende hoofdstukken zijn
opgenomen. Gelet op het grote belang van aardgasbaten en het effect
ervan op houdbare overheidsfinanciën verdient het aanbeveling in de MJN
2009 de presentatie van omvang en aanwending van aardgasbaten te
verbeteren en inzichtelijker te maken.

 	Het robuuste EMU-saldo is het feitelijk saldo, gecorrigeerd voor de
conjunctuur maar ook voor de aardgasbaten en de rentelasten en
–ontvangsten. Vanuit het oogpunt van de lange termijn is dit volgens
het CPB de beste indicator voor veranderingen in de stand van de
overheidsfinanciën. Actualisatie Economische Verkenning, blz. 21.

 	MEV 2009, blz. 58; De Nederlandse gasbaten en het begrotingsbeleid:
theorie versus praktijk, De Nederlandsche Bank 2008.

 	Commissie Arbeidsparticipatie, blz.21.

 	Effecten van participatiebeleid, CPB document, juni 2008.

 	Kabinetsreactie op hoofdlijnen op het rapport van de Commissie
Arbeidsparticipatie, Kamerstukken II 2007/08, 29 544, nr. 158. 

 	MJN 2009, paragraaf 3.5.

 	CEP 2008, blz. 78. 

 	Tegen deze achtergrond zal bijvoorbeeld aan de idee van "een leven
lang leren" krachtiger inhoud moeten worden gegeven. 

 	De R&D uitgaven zijn in de periode 1990-2005 afgenomen van 2% tot 1,7%
BBP. Kennis en Economie 2007, CBS oktober 2007, blz. 80.

 	Begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Beleidsagenda,
indicatoren en kengetallen van (kwaliteit en prestaties van) het
onderwijsstelsel, tabel 6.

 	Zie in dit verband echter MEV, paragraaf 1.2. 

 	MEV, paragraaf 4.1. 

 	Begroting Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De
Beleidsagenda. 

 	Trendnota arbeidszaken overheid 2009, paragraaf 5.3.

 	Advies Commissie Arbeidsparticipatie, blz. 19.

 	Kamerstukken II 2007/08, 31 200, nr. 3. 

 	Het is de Raad opgevallen dat in het Belastingplan 2009 voor het jaar
2008 met terugwerkende kracht wordt voorzien in verlaging van het
middentarief voor de vennootschapsbelasting. Het budgettaire beslag van
deze maatregel is omvangrijk (ca. 360 miljoen euro) terwijl geen enkele
prikkel uitgaat van deze tijdelijke verlaging, nu deze slechts voor het
verleden geldt, zodat onduidelijk blijft welk publiek doel met deze
maatregel wordt beoogd. 

 	Zo concludeerde het CPB, dat van de 14½ mld. euro die gemoeid zijn
met het huurwoningenbeleid, slechts 6¾ mld. euro terecht komt bij
huurders met lage inkomens voor wie het beleid bedoeld is. Economische
effecten van regulering en subsidiëring van de huurwoningmarkt, CPB
document nr. 165. In vorige jaren is de Raad reeds meermalen ingegaan op
de fiscale behandeling van de eigen woning. Zie ook: Economische
effecten van aanpassing fiscale behandeling eigen woning, CPB document
nr. 62; Tijd voor keuze, perspectief op een woningmarkt in balans,
VROM-Raad advies 064. 

	De memorie van toelichting bij de begroting van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap geeft er blijk van het dreigend lerarentekort serieus te
nemen (beleidsagenda, doelstelling 38; beleidsartikel 9). De vraag is
echter of een betere beloning, een sterkere beroepsgroep, een
professionelere school en meer waarborgen voor autonomie voldoende zijn
om dit tekort binnen de perken te houden. Er ligt geen ‘worst case
scenario’: wat te doen als deze maatregelen niet, of onvoldoende,
uitwerken? Vgl ook de memorie van toelichting bij de begroting van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Beleidsagenda, onder "innovatie",
alsmede de brief van de minister en staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XVI,
nr. 116).

 	Daarom dient van het voornemen in memorie van toelichting bij de
begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
betreffende "verdiend vertrouwen" (de beleidsagenda, onderdeel bestuur
en toezicht) daadwerkelijk te worden geëffectueerd. 

 	Vergelijk het advies van de Raad over de MJN 2008, punt 2
(Kamerstukken II 2007/08, 31 200, nr. 3). 

 	MJN 2009, paragraaf 2.1.

  PAGE  10 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........