Kabinetsstandpunt t.a.v. Het onderzoek 'Evaluatie Benzineveiling'
Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit
Lijst van vragen
Nummer: 2008D05163, datum: 2008-09-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S.A. Blok, voorzitter van de vaste commissie voor Financiƫn (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2007Z00039:
- Indiener: W.J. Bos, minister van Financiƫn
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (2010-2012)
- Volgcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- Voortouwcommissie: Vaste commissie voor Financiƫn
- 2008-09-09 14:00: Evaluatie Benzineveiling (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Financiƫn
- 2009-01-28 15:30: Procedurevergadering Financiƫn (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiƫn
- 2009-04-23 14:00: Evaluatie benzineveiling (uitgesteld; er wordt een nieuwe datum - vĆ³Ć³r het zomerreces - vastgesteld) (Algemeen overleg), vaste commissie voor FinanciĆ«n
- 2011-02-02 14:00: Benzine (Algemeen overleg), vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (2010-2012)
- 2011-03-10 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (š origineel)
24 036 Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit Nr. VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld ā¦2008 De vaste commissies voor Financien heeft over de brief d.d. 19 juni 2008 van de minister van Financien inzake het kabinetsstandpunt op het onderzoek Evaluatie benzineveiling (24 036, nr. 347) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop op ā¦.. gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt. De voorzitter van de vaste commissievoor Financien Blok Waarnemend griffier van de vaste commissie voor Financien, Esmeijer Opmerkingen en vragen van de leden van de CDA-fractie 1. De leden van de CDA-fractie zijn ontevreden over het standpunt van de regering om geen majeure ingrepen in de veilingmethode te doen. Het onderzoeksbureau dat belast is met de evaluatie stelt dat het onmogelijk is om te concluderen dat de veiling effecten heeft op de marktwerking. Ook wordt gesteld dat het effect niet hoog moet worden ingeschat. Deze leden trekken hieruit de conclusie dat de veiling, die meer marktwerking ten doel had, goeddeels mislukt is. Deze leden willen dat de bijna kamerbreed aangenomen motie Ten Hoopen (31200, 21), met zeven voorstellen om de marktwerking tussen benzinestations langs de snelweg te vergroten en daarmee de prijs te verlagen, onverkort wordt uitgevoerd. Kan de minister bevestigen dat ongeveer een jaar na aanname van de motie, geen enkel onderdeel van de motie Ten Hoopen is uitgevoerd? Waarom is bijvoorbeeld het voorstel met betrekking tot prijspalen niet uitgevoerd? 2. Een en ander wil niet zeggen dat de leden van de CDA-fractie de ogen sluiten voor juridische obstakels die kunnen voortkomen uit de met marktpartijen afgesloten convenanten. Echter, simpelweg stellen dat majeure ingrepen leiden tot ālangdurige juridische proceduresā is onvoldoende om deze leden te overtuigen. Is de regering bereid een uitvoerige juridische analyse te geven van de juridische (on)mogelijkheden? Is de regering bereid daarbij ook in te gaan op de zeven voorstellen die zijn vastgelegd in de motie Ten Hoopen (die overigens slechts ten dele betrekking hebben op de veilingmethode)? De leden van de CDA-fractie betwijfelen of bijvoorbeeld een wijziging van de topdeelregeling inderdaad onmogelijk is. In 2007 is deze immers ook gewijzigd (van 15 naar 30%). Kan de regering bevestigen dat deze majeure wijziging in 2007 niet tot procedures heeft geleid? Indien ja, waarom zou een nieuwe wijziging dan wel tot procedures leiden? 3. Hoe heeft de regering ooit kunnen toestaan dat benzinestations eeuwigdurende concessies verkregen? 4. Kan de regering bevestigen dat de afdeling Domeinen zich binnen het ministerie van FinanciĆ«n bezighoudt met de veiling van benzinestations? 5. Deelt de regering de mening dat de impliciete doelstelling, om na 2020 de marktwerking toe te laten nemen, weinig ambitieus is? 6. Deelt de regering de mening dat de topdeelregeling zeer voordelig is voor āzittende partijenā? Kan de regering een volledig overzicht geven van redenen waarom nieuwe toetreders na 2000 nauwelijks meer voet aan de grond hebben gekregen? Deelt de regering de mening dat de in Europees perspectief relatief hoge prijs van benzine langs de snelweg een gevolg is van de achterblijvende marktwerking? 7. Wat vindt de regering van de mogelijkheid om loyaliteitsprogrammaās van oliemaatschappijen, zolang de marktwerking achterblijft, tijdelijk te verbieden? 8. Kan de regering de conclusie van de Benzinescan 2005/2006 (van de NMa) en de uitspraken in de media van de NMa in het afgelopen jaar hierover kort weergeven? Deelt de regering het kritische standpunt van de toezichthouder? Opmerkingen en vragen van de leden van de PvdA-fractie 9. Het instrument veilingen lijkt niet te leiden tot meer prijsconcurrentie en evenmin tot minder hoge benzineprijzen. Kan de regering aangeven waarom toch doorgegaan wordt met de veilingen? Ook in het licht van de kosten die hiermee gemoeid zijn en de rompslomp die ermee gepaard gaat? Waarom gaat de regering niet op zoek naar effectievere methoden om prijsconcurrentie te verhogen, zoals het verplicht plaatsen van prijsvergelijkingspalen? Wat zijn daarmee de ervaringen in Frankrijk en Spanje? Waarom zijn in dit kader de motie-Hofstra/Crone en de motie-Ten Hoopen nog niet uitgevoerd? 10. Is het denkbaar dat op navigatiesystemen voortaan (verplicht) informatie over benzineprijzen vermeld zal worden? 11. Is de veronderstelling juist dat de grotere oliemaatschappijen bij een veiling meer kans op een winnend bod hebben dan de kleine maatschappijen, mede als gevolg van netwerkeffecten en omdat ze kapitaalkrachtiger zijn? Indien deze veronderstelling juist is, is het dan waar dat hoe meer veilingen georganiseerd worden, hoe minder concurrentie er naar verwachting zal zijn? Is het instrument van de veilingen daarmee niet contraproductief? 12. Valt, gezien de geringe effectiviteit enerzijds en de kosten en rompslomp anderzijds, te overwegen om te stoppen met het veilinginstrument? Zo nee, wat zou zich hier tegen verzetten? 13. Is het waar dat de vier grote pomphouders (Shell, Esso, BP en Texaco) inmiddels aan hun reductieverplichting (-50 benzinestations) hebben voldaan, en in de komende jaren vooral de kleine pomphouders geveild gaan worden? En is het waar dat de grote pomphouders kapitaalkrachtiger zijn en netwerkvoordelen hebben, en het dus niet onwaarschijnlijk is dat de veilingen in de komende jaren een averechts effect zullen hebben? Is het waar dat met iedere veiling de kans groot is dat juist de grote pomphouders terrein terug gaan winnen en de concurrentie juist gaat afnemen in plaats van toenemen? 14. Is het in dit kader waar dat de particuliere pomphouders achter in het schema zitten voor de veiling? Hoe zit dit schema er uit, als het gaat om de kansen voor meer concurrentie? 15. Waarom poogt EZ het Rijksbeleid, dat niet effectief blijkt te zijn, via een toolbox ook nog te exporteren naar de gemeenten? 16. Kan de regering overwegen om te komen tot assymetrische veilingen, waarbij bedrijven boven een bepaald marktaandeel uitgesloten worden van deelname en nieuwe toetreders op voorsprong gezet worden? 17. Is het dossier benzineveilingen een typisch voorbeeld van een beleidsdossier waarin het einddoel (minder hoge benzineprijzen) uit het oog is verloren en alle aandacht uitgaat naar het beleidsinstrument, en dan met name alle juridische ins en outs van dit instrument? Deelt de regering de mening dat het bevorderen van de prijsconcurrentie ook slechts een middel is tot een hoger doel, of was marktwerking in dit geval een doel op zich? Hoe kan de verhouding in aandacht voor (eind)doel en middel weer in evenwicht gebracht worden? 18. Zou een concreet doel kunnen zijn dat binnen twee jaar het prijsverschil tussen het Rijkswegennet en het onderliggende wegennet verdwenen moet zijn? Kan de regering maatregelen bedenken om dit doel te bereiken? Kan de regering daarbij vooral kijken naar maatregelen buiten het veilinginstrument om? 19. SEOR trekt de conclusie dat er geen systematische data voorhanden zijn over de ontwikkeling van de benzineprijs. Maar hoe zijn dan de data van Eurostat op te vatten? 20. Kan de regering een verklaring geven voor de bevinding dat de hoogte van de topdeelregeling (15 of 30%) niet veel uit lijkt te maken? 21. Kan de regering ingaan op de voordelen die het opnemen van meer relevante informatie heeft in het biedboek? Wat zou zich er tegen verzetten? Zijn er alternatieven om aan de relevante waardebepalende informatie te komen? Zullen de mededingingsrechtelijke en bedrijfsvertrouwelijke waarborgen in de Benzinewet opgenomen worden? Op welke wijze zal dit gebeuren? 22. Waarom laat de regering de uitvoering van meer informatie in het biedboek afhangen van overleg tussen de marktpartijen? Hoe lang gaat dit duren? Waarom wordt niet nu al het advies van de NMa hierover gevolgd? Opmerkingen en vragen van de leden van de SP-fractie 23. De leden van de SP-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de evaluatie benzineveiling en de kabinetsreactie daarop en hebben daarom nog enkele vragen. De regering concludeert dat de huidige veilingmethode een goede manier om marktdynamiek op gang te brengen. De onderzoekers concluderen echter dat er geen harde conclusies getrokken kunnen worden over de invloed van de veilingen op de marktwerking in de benzinemarkt. De conclusie van de regering doet naar de mening van de leden van de SP-fractie daarom nogal vreemd aan. Waar baseren de regering deze stelling op? 24. De leden van de SP-fractie vinden het ook vreemd dat er geconcludeerd wordt dat er niets hoeft te worden gedaan, terwijl is aangetoond dat de veilingen geen effect hebben. Het doel van veilingen is om voor meer toetredingsmogelijkheden te zorgen. Er zijn echter nauwelijks serieuze nieuwkomers volgens de onderzoekers. De veiling werkt dus niet. De logische conclusie zou zijn om dan ofwel de veiling zelf aan te passen of iets anders te doen, afspraken met marktpartijen ten spijt. Graag zien de leden van de SP-fractie een reactie van de regering tegemoet. 25. De leden van de SP-fractie spreken tevens hun verbazing uit over de stelling van de regering dat het verzamelen van prijsdata niet nodig is om de marktwerking te beoordelen. Is de prijs of het prijsverloop niet een essentiĆ«le indicator van de mate van marktwerking? Ook al is het initiĆ«le doel van de veilingen om tot meer toetredingsmogelijkheden te komen, uiteindelijk moet de consument ervan profiteren middels lagere prijzen aan de pomp. Of denkt de regering hier anders over? 26. Het topdeelpercentage hoeft niet verhoogd te worden, aldus de regering. Uit het onderzoek blijkt dat rationeel biedende partijen niet zullen bieden boven de waarde die zij aan een concessie toekennen. Het is echter nog maar de vraag is of alle marktpartijen rationeel biedende partijen zijn; theorie en praktijk zijn twee verschillende dingen. De BOVAG geeft in een reactie op het evaluatierapport enkele voorbeelden van veilingen waar het verschil tussen het hoogste bod en het tweede bod aanzienlijk was. Kan de regering dit grote verschil uitleggen? Indien het zo is dat zittende partijen vrijwel altijd een hogere waarde toekennen aan een locatie, vanwege bijvoorbeeld netwerkeffecten, moet de conclusie dan niet zijn dat veilingen er nooit voor zullen zorgen dat er meer marktwerking ontstaat? 27. Hoe staat het met de motie Hofstra uit december 2005 over prijspalen langs de snelweg (24036, 324)? Is deze motie inmiddels uitgevoerd? Opmerkingen en vragen van de leden van de VVD-fractie 28. De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderzoek āEvaluatie Benzineveilingā alsmede de kabinetsreactie daarop. Naar verluid staat in het convenant dat de pomphouders geen openheid over de bedrijfsgegevens hoeven te verschaffen indien zij dit niet wensen. De regering heeft in haar brief aangegeven dat er overleg tussen marktpartijen plaatsvindt om meer informatie in het biedboek op te nemen. Wat gebeurd er als de bedrijven niet meer informatie willen overhandigen (ook die bedrijfsgegevens waarvan de NMa zegt dat ze vanuit mededingingsrechtelijk oogpunt mogen worden opgenomen in het biedboek)? Kan de minister van Financien deze informatie van bedrijven dan afdwingen? Waarom zouden bedrijven onverplicht meer informatie overleggen? Welke alternatieven ziet de regering om partijen in staat te stellen een nog beter onderbouwd bod in de veiling uit te brengen? 29. Heeft de regering in haar overwegingen alternatieven betrokken om op budgettair neutrale wijze huidige concessiehouders uit te kopen om daarna de vrijgevallen concessies te veilen? Daarmee zou de bekritiseerde topdeelregeling niet nodig zijn. Zo neen, waarom niet? Gaat de regering dit alsnog doen? Zo ja, waarom is er niet voor een dergelijk systeem gekozen? 30. Kan het advies van de NMa, waarin zij stelt dat er vanuit mededingingsrechtelijk oogpunt in principe geen bezwaar bestaat tegen opname van bepaalde bedrijfsgegevens in het biedboek, openbaar worden gemaakt? 31. Uit het SEOR onderzoek komt naar voren dat het effect van de veiling op de marktwerking niet te hoog moet worden ingeschat. Dit kan worden toegeschreven aan het feit dat oliemaatschappijen buiten de veiling om stations kunnen overdragen. Kan de regering helderheid verschaffen over hoe oliemaatschappijen buiten de veiling om stations kunnen overdragen? Gaat dit ook over stations aan het hoofdwegennet? 32. Het voorstel van SEOR om in gebreke blijvende (niet betalen na uitbrengen van het bod) winnaars van de biedingen eventueel uit te sluiten van toekomstige veilingen, past volgens de regering niet in de visie van de regering. Temeer omdat dit volgens de regering nog maar Ć©Ć©n keer is gebeurd. Wat zijn de achtergronden waaruit de conclusie zou volgen dat het bij dit ene incident zal blijven? 33. De regering geeft aan dat op dit moment de meerwaarde van een dataverzameling niet op weegt tegen de langdurige jaarlijkse kosten ten behoeve van het opzetten en onderhouden van zo een verzameling. Kan de regering in een overzicht aangeven waaruit de (geschatte) kosten van een dergelijke dataverzameling bestaan? Nu is onduidelijk over welk bedrag het gaat. 34. Om concurrentie te bevorderen is bij motie Hofstra (VVD) het initiatief genomen om prijspalen te plaatsen bij pompstations langs het hoofdwegennet. Kan de regering aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van deze motie? 35. De regering geeft aan dat de kabinetsreactie is opgesteld onafhankelijk van de reacties van de betrokken partijen. Kan de regering alsnog een uitgebreide reactie geven op de bijdragen van de betrokken partijen? 36. Kan de regering in een overzicht aangeven waaruit het marktaandeel van de verschillende maatschappijen langs het hoofdwegennet blijkt? Hoe is het marktaandeel veranderd na invoering van de benzineveiling? Opmerkingen en vragen van de PVV-fractie 37. Waarom krijgen andere mogelijke toetreders (particulier of van een kleinere organisatie zoals de Gulf) niet de informatie die belangrijk is voor het bepalen van hun bod (zoals de eerder genoemde informatie over de omzet van de shop, of de doorzet van de hoeveelheid brandstof.)? Is deze informatie bedrijfsvertrouwelijk, zo ja waarom (volgens de VPR zijn deze gegevens niet bedrijfsvertrouwelijk en mogen zij dus gegeven worden)? Wordt het afgeven van die informatie tegengehouden door bepaalde partijen? 38. Welke benzinestations (een top 10) in Nederland hebben de hoogste/grootste REN-score? 39. Hoe wordt voorkomen dat er afspraken gemaakt worden tussen de hoogste bieder (zittende eigenaar) en de een na hoogste bieder, teneinde het te betalen verschil aan de staat zo klein mogelijk te houden? 40. Heeft elk van de 250 benzinestations een eeuwig durende concessie gehad? Of zaten er bij die 250 stuks ook benzinestations die dit niet hadden, maar wel een āvergoedingā voor het mislopen van de eeuwig durende concessie gaan krijgen? 41. Is er wel eens gedacht aan een groeistop voor de 4 grote maatschappijen (Esso, Shell, BP, Texaco) om andere bedrijven/particulieren meer kans te geven? 42. Het ondernemersklimaat moet meer gestimuleerd worden, is het geen optie om de particulieren en kleine organisaties vrij te stellen van dergelijke veilingen, zodat zij de kans kunnen benutten om toe te treden tot de markt, of zich uit te breiden (met behoud van hun huidige locatie)? 43. Is het waar het dat de grote vier zich strategisch uitbreiden? 44. Hoe is de prijs van een liter benzine / diesel / lpg opgebouwd? 45. Hoe staat het met de verplichte prijspalen aan de autosnelwegen en de verwijzing naar benzinestations op de N-wegen? 46. Hoe is het met de concurrentiepositie van grensstations met de ons omringende landen? Hoe kan deze in Europees verband worden beschermd? 47. Hoe verhoudt zich de hoge benzineprijs als gevolg van de hoge olieprijs zich tot de enorme winsten die de oliemaatschappijen maken? Kan de winstmarge niet naar beneden worden bijgesteld met als gevolg een lage literprijs aan de pomp? 48. Hoeveel verdient het rijk jaarlijks aan de benzine/diesel/lpg accijnzen, de precariorechten en veilingresultaten uitgesplitst over de jaren 2003 ten en met 2008? 49. Hoeveel mensen en om welke bedragen gaat het rijden door zonder te betalen bij de pomp? 50. Hoe verhoudt zich de shopomzet tot de brandstofomzet zich bij een gemiddeld snelwegstation? 51. Welk aandeel hebben de sigarettenverkoop en alcoholverkoop in de shopomzet? Opmerkingen en vragen van de leden van de fractie van GroenLinks 52. Hoe beoordeelt de regering de kwaliteit van de evaluatie? Is voldaan aan de onderzoeksopdracht? Kunnen hieruit lessen worden geleerd? 53. Is het niet teleurstellend dat tot 2024 slechts de randvoorwaarden voor meer marktdynamiek geschapen worden en dat de er qua echte marktwerking niet veel veranderd is en ook in de komende jaren niet veel lijkt te veranderen? Kan hierbij een oordeel gegeven worden over de gekozen duur van de convenanten? 54. Zijn er mogelijkheden om de oorzaak van de beperkte marktwerking, het feit dat oliemaatschappijen buiten de veiling om stations kunnen overdragen, aan te pakken of te veranderen? 55. Deelt de regering de mening dat de kale prijs van de brandstoffen, bijvoorbeeld in vergelijking met het buitenland, voor de burgers feitelijk de belangrijkste indicator van de marktwerking is? Kan in cijfers worden aangegeven hoe het verloop hiervan is in de afgelopen zes jaar? 56. Waarom is een topdeelpercentage van 100% op gespannen voet met het uitgangspunt dat zittende partijen gecompenseerd moeten worden voor het opgeven van hun eeuwigdurende concessie, feitelijk krijgt de zittende partij dan toch in alle gevallen het prijs van de hoogste bieder exclusief de zittende partij zelf?