Antwoord op vragen van het lid Bouwmeester inzake het omzetten van een PIJ-maatregel in TBS
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2008D05245, datum: 2008-09-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: N. Albayrak, staatssecretaris van Justitie (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2008Z01381:
- Gericht aan: N. Albayrak, staatssecretaris van Justitie
- Indiener: L.T. Bouwmeester, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Bezoekadres Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Telefoon (070) 3 70 69 73 Fax (070) 3 70 79 75 www.justitie.nl Datum 17 september 2008 Ons kenmerk 5564029/08/DJJ Uw kenmerk 2070828550 Bijlage(n) 1 Onderwerp Beantwoording kamervragen lid Bouwmeester (PvdA) inzake het omzetten van een PIJ-maatregel in TBS In antwoord op uw brief d.d. 29 augustus jl. met kenmerk 2070828550, deel ik u mee dat de vragen van het lid Bouwmeester (PvdA) worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage bij deze brief. De Staatssecretaris van Justitie, Antwoorden van de Staatssecretaris van Justitie, op de vragen van het lid Bouwmeester (PvdA) aan de staatssecretaris van Justitie met betrekking tot het omzetten van een PIJ-maatregel in TBS. (Ingezonden 29 augustus 2008, nr. 2070828550) Vraag 1: Hebt u kennisgenomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 31 maart 2008 1) waarin de eerder aan een minderjarige veroordeelde opgelegde PIJ-maatregel met een jaar is verlengd onder de voorwaarde dat de veroordeelde uiterlijk 1 juli 2008 wordt doorgeplaatst naar een tbs-kliniek? Antwoord 1: Ja Vraag 2: Bent u bekend met de overwegingen in die uitspraak, die er (onder meer) op neer komen dat de overplaatsing van de veroordeelde – in afwijking van het door de rechtbank aanvankelijk gegeven advies tot plaatsing in één inrichting - tot zevenmaal toe binnen een periode van twee jaar betekenen dat de betrokkene feitelijk niet is behandeld hetgeen duidt op “behandelonmacht en het verleggen van het probleem naar een andere instelling“? Antwoord 2: Ja. Vraag 3: Kunt u aangeven waarom de betrokkene binnen een periode van twee jaar, tegen het advies van de veroordelende instantie in, zevenmaal is overgeplaatst? Antwoord 3: Betrokkene is een aantal keren overgeplaatst omdat de behandeling niet bij hem aansloeg; een aantal overplaatsingen had te maken met het zeer agressieve gedrag van betrokkene waardoor hij niet langer in de betreffende inrichting kon worden gehandhaafd. Vraag 4: Herinnert u zich de vragen gesteld door de leden Kalsbeek en Wolfsen (beiden PvdA) over de verlenging van een PIJ-maatregel of omzetting daarvan in een TBS-maatregel 2) Zo ja, hoe oordeelt u nu, in het licht van het vonnis van 31 maart jl., over de signalen uit de rechtspraktijk met betrekking tot de wenselijkheid van het omzetten van de PIJ- maatregel in een TBS-maatregel? Antwoord 4: Ja. De toenmalige casus en de onderhavige verschillen van elkaar. De zaak van 2005 betrof de noodzaak tot voortgezette behandeling in gedwongen kader van een jeugdige die was veroordeeld tot de PIJ-maatregel en waar de maximale duur van de maatregel (6 jaar) was bereikt. In de thans aan de orde gestelde uitspraak adviseert de rechtbank om de PIJ-maatregel, waarvan de eerste verlengingsbeslissing na een termijn van twee jaar aan de orde was, ten uitvoer te leggen in een TBS-inrichting vanwege de benodigde behandeling en de door de rechtbank veronderstelde behandelonmacht in de justitiële jeugdinrichtingen. Tenuitvoerlegging van een PIJ-maatregel in een TBS-kliniek is wettelijk reeds mogelijk. Vraag 5: Hoe geeft u gevolg aan de uitspraak door de rechtbank dat een “combinatie van beperkte behandelmogelijkheden in de jeugdinrichtingen en het wettelijk systeem van de PIJ maatregel ertoe [leidt] dat ernstig gedragsgestoorde jeugdigen die feitelijk niet of in onvoldoende mate zijn behandeld en waarbij sprake is van een hoog recidiverisico zonder enige vorm van begeleiding en beveiliging op straat komen te staan, waarbij het wachten is op een TBS waardig strafbaar feit”? Wat gaat u doen om dit voortaan te voorkomen? Antwoord 5: In mijn brieven van 10 september 2007 (TK vergaderjaar 2006/07, 24 587 en 28 741, nr. 232) en 4 oktober 2007 (TK vergaderjaar 2007/08, 31 215, nr. 3) heb ik uw Kamer aangegeven hoe ik het verbetertraject van de justitiële jeugdinrichtingen, naar aanleiding van rapporten van de gezamenlijke inspecties resp. de Algemene Rekenkamer, heb ingezet. Met deze maatregelen, gevoegd bij het beleid dat reeds als gevolg van de PIJ-brief (10 juli 2006, TK, vergaderjaar 2005/06, 24 587 en 28 741, nr. 183) door mijn voorganger in gang is gezet, beoog ik een sterke verbetering van de kwaliteit van de behandeling van (o.a.) de jeugdigen die een PIJ-maatregel opgelegd hebben gekregen. Als hoofdelementen van mijn beleid op dit punt noem ik: één basismethodiek, die door alle inrichtingen wordt gehanteerd, hoger opgeleide groepsleiders meer gedragsdeskundigen, kleinere groepen, gedifferentieerde leefgroepen, erkend effectieve interventies, die op maat worden toegepast, en een sluitend aanbod van nazorg (verplichte nazorg). Vraag 6: Hoe geeft u gevolg aan de uitspraak van de rechtbank aan de wetgever om voor de categorie “zeer lastig te behandelen jeugdigen zijn verantwoordelijkheid te nemen en binnen een redelijke termijn te zorgen voor daadwerkelijke behandelmogelijkheden al of niet binnen een wettelijk systeem waarbij nog niet uitbehandelde jeugdigen die nog een ernstig gevaar vormen voor de samenleving na toetsing door de rechter kunnen worden doorgeplaatst in een TBS inrichting”? Antwoord 6: Naast de verbetermaatregelen genoemd in het antwoord op vraag 5, ben ik in mijn brief van 4 oktober 2007 (in onderdeel 4) expliciet ingegaan op de voortgezette behandeling na afloop van een PIJ-maatregel. Daar heb ik aangegeven dat ik – na raadpleging van verschillende instanties en medewerkers uit de praktijk – heb geconcludeerd dat het onwenselijk is een omzetting van PIJ-maatregel in TBS-maatregel te introduceren. De Wet Bopz biedt voldoende grondslag voor voortzetting van de behandeling in gedwongen kader. Immers kan een rechterlijke machtiging worden verleend indien betrokkene wegens gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis een gevaar voor de samenleving vormt. Indien reeds gedurende de behandeling in een justitiële jeugdinrichting het oordeel is dat daarvan bij einde van de maatregel sprake zal zijn, kan al tijdig een traject in die richting worden ingezet. Ik heb in genoemde brief tevens geconstateerd dat de mogelijkheden en beperkingen van de verschillende regelingen niet altijd voldoende bekend zijn. De door mij aangekondigde regionale themabijeenkomsten zijn voorbereid. Inmiddels heeft in juni de eerste bijeenkomst plaatsgevonden. In de tweede helft van dit jaar zal nog een viertal bijeenkomsten volgen. In dit kader merk ik ten slotte op dat de aansluiting tussen de forensische psychiatrische zorg en de geestelijke gezondheidszorg in gedwongen kader expliciet wordt bezien bij de herziening van de wet Bopz en het wetsvoorstel forensische zorg. Vraag 7: Is de betrokkene inmiddels – zoals in het vonnis is gelast – doorgeplaatst naar een tbs-kliniek? Antwoord 7: Nee, betrokkene is nog niet overgeplaatst naar een TBS-instelling. In eerste instantie kon hij niet worden aangemeld vanwege het ingestelde hoger beroep. Na de uitspraak van het gerechtshof in Arnhem, dat de PIJ met 1 jaar heeft verlengd en heeft aangedrongen op een snelle plaatsing van betrokkene in een TBS-inrichting, is hij aangemeld bij een tweetal klinieken. Vanwege de zwaarte van zijn problematiek moet hij instromen op afdeling voor individuele behandeling. Omdat daarvoor lange wachtlijsten zijn kan betrokkene voorlopig nog niet opgenomen worden. Binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen is nog overleg gaande om betrokkene versneld te plaatsen. Hij verblijft thans in een huis van bewaring omdat hij tijdens een verblijf in een jeugdinrichting een geweldsincident heeft veroorzaakt waarvoor aangifte is gedaan. 1) Nieuwsbrief Strafrecht 2008, nr. 196 2) Aanhangsel Handelingen nr. 1066, vergaderjaar 2004-2005 . 17 September 2008/kenmerk 5564029/08/DJJ Ministerie van Justitie Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties Directie Justitieel Jeugdbeleid Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen.