[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van de leden Azough en Bouwmeester over moeders in detentie

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2008D05652, datum: 2008-09-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2007Z05036:

Preview document (🔗 origineel)


De Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA  DEN HAAG





Ons kenmerk	Inlichtingen bij	Doorkiesnummer	Den Haag

DJJ/08/5560306

                                  19 sep. 08

Onderwerp	Bijlage(n)	Uw brief

Kamervragen

	1	3 juli 2008







Hierbij zend ik u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Justitie, de antwoorden
op de vragen van de Kamerleden Azough (GroenLinks) en Bouwmeester (PvdA)
over moeders in detentie (2070824480).

De Minister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet

Antwoorden op kamervragen van   REF bmkHetLidDeLeden   de Kamerleden   
REF bmkKamerleden  Azough  en Bouwmeester over   REF bmkOnderwerp 
moeders in detentie .

(  REF bmkNummer  2070824480 )

1.

Heeft u kennisgenomen van de Tv-uitzending over moeders in detentie? 1)

1.

Ja

2.

Is er specifiek rijksbeleid gericht op moeders in detentie? Zo ja,
waaruit blijkt dat hierin ook rekening wordt gehouden met het belang van
het kind van een moeder in detentie?

2.

Vrouwen vormen een speciale doelgroep in de beleidsontwikkeling en
uitvoering van het gevangeniswezen. Een groot deel van de gedetineerde
vrouwen is bovendien moeder. Er zijn diverse voorzieningen en
maatregelen speciaal voor gedetineerde moeders – sommige maatregelen
gelden ook voor gedetineerde vaders. Het beleid is erop gericht om
gedetineerde ouders voldoende mogelijkheden te bieden om de relatie met
hun minderjarige kinderen tijdens de detentie te onderhouden. Op die
manier moet de schade voor kinderen van gedetineerde ouders zoveel
mogelijk worden beperkt. 

Er zijn vier penitentiaire inrichtingen specifiek bestemd voor de opvang
van vrouwen. Elk van deze inrichtingen heeft een aantal
moeder-kind-cellen en één inrichting heeft een speciaal
moeder-kind-huis. In uitzonderingsituaties en onder strikte voorwaarden
kunnen jonge kinderen bij hun gedetineerde moeder in detentie
verblijven. Bij plaatsing van een kind in detentie staat het belang van
het kind voorop. Daarnaast zijn er door Justitie diverse andere
maatregelen genomen gericht op kinderen van gedetineerde ouders. (TK
2007-2008, 24 587, nr. 285)

Voorts is het WODC gevraagd om nader onderzoek te doen naar de aanpak
van terugdringen recidive specifiek bij vrouwen. Het feit dat
gedetineerde vrouwen veelal (alleen) de zorg hebben voor kinderen, ook
als zij gedetineerd zijn, wordt hierin meegenomen.

3.

Wat vindt u van het voorstel om bij de arrestatie elke moeder een
zogenaamde «kind-check» te geven, zodat standaard voorafgaand aan de
arrestatie wordt nagegaan of er kinderen zijn en jeugdzorg onderzoekt of
de kinderen op een verantwoorde manier ergens verblijven? Wie zou
volgens u bij deze kind-check de regie moeten nemen?

3.

Als uitgangspunt geldt dat de verzorging en opvoeding van kinderen de
verantwoordelijkheid is van ouders. Dat geldt ook in het geval van een
(geplande) arrestatie van een moeder. Wanneer een moeder is gearresteerd
kan zij in haar eigen netwerk opvang voor de kinderen regelen, of zich
wenden tot Bureau Jeugdzorg. Hiervoor wordt haar de nodige ruimte
geboden. Daar waar er bij een betrokken partij twijfel is of de opvang
adequaat is, kan een zorgmelding bij Bureau Jeugdzorg worden gedaan.
Hierbij is op te merken dat het gaat om een tijdelijke situatie en de
betrokken moeder in de meeste gevallen het gezag blijft uitoefenen. 



Met u ben ik van mening dat steeds nagegaan moet worden of gearresteerde
vrouwen de zorg hebben voor kinderen, en of deze zorg gedurende haar
afwezigheid goed geregeld is. De politie doet dit ook, en neemt waar
nodig de stappen om opvang voor de kinderen te regelen. Voor zover mij
bekend, levert een insluiting met name problemen op wanneer de moeder
verzwijgt dat zij de zorg voor minderjarige kinderen draagt. Ik deel uw
bezorgdheid hierover. Het is mij niet bekend hoe vaak dit verschijnsel
voorkomt en om voor de hand liggende redenen laat dit zich ook niet
eenvoudig onderzoeken. Desalniettemin ben ik, in samenspraak met de
Staatssecretaris van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken, in
gesprek getreden met betrokken instanties om na te gaan op welke wijze
kan worden vastgesteld of er verzwegen kinderen in het spel zijn bij een
gedetineerde (“kindcheck”), om zo in de zorg voor deze kinderen te
kunnen laten voorzien.

4.

Bent u het eens met de stelling dat training en ondersteuning aan
gedetineerde en ex-gedetineerde moeders een succesvolle re-integratie
bewerkstelligen, en dat hierdoor

recidive kan worden voorkomen, alsook de maatschappelijke uitval van
betrokken kinderen binnen het gezin?

4.

Voor alle (ex-) gedetineerden zijn een goede nazorg, resocialisatie en
reïntegratie belangrijk voor een vermindering van de recidivekans. 

Gedetineerde vrouwen met kinderen zijn een groep die – naast de eigen
problematiek rondom hun detentie en reïntegratie – een extra dimensie
kennen, namelijk hun kinderen en het effect van de detentie op hén. 

Wanneer een ouder in de gevangenis komt, ondervindt het hele gezin daar
de gevolgen van. Dit geldt voor gedetineerde vaders, maar nog eens te
méér voor gedetineerde moeders. Wanneer het de moeder is die in de
gevangenis zit, ontwricht dat veel eerder direct het hele gezin. Het
gaat vaak om alleenstaande moeders, dus detentie van de moeder betekent
dan direct dat de kinderen ergens ondergebracht moeten worden. Ook is de
rol van de moeder in de opvoeding vaak groter. En juist deze moeders
hebben door hun detentie een extra handicap bij hun taak als opvoeder:
ze zijn een periode afwezig uit hun gezin, ze moeten hun relatie met hun
kind op afstand onderhouden, ze worstelen met hun rol als opvoeder en
rolmodel en tot slot, ze hebben bij hun terugkeer na detentie ook nog
andere, praktische problemen rondom hun terugkeer in de maatschappij
(wonen, werken, etc.). Deze ouders kunnen dus wel wat extra aandacht en
hulp gebruiken. In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven welke
maatregelen Justitie heeft genomen om gedetineerde moeders tijdens de
detentiefase daarbij te begeleiden. Verder wordt in antwoord op vraag 5
aangegeven wat er specifiek op het terrein van opvoedondersteuning en
gedetineerde moeders gebeurd.

5.

Deelt u de mening dat er voor alle moeders in detentie sprake dient te
zijn van een structureel aanbod aan opvoedingsondersteuning en
begeleiding tijdens, maar ook na detentie?



5.

Kinderen met een gedetineerde ouder lopen een groter risico om later
zelf ook antisociaal of crimineel gedrag te vertonen. Om die reden heeft
Justitie een pilot gestart waarin opvoedingsondersteuning aan (ex-)
gedetineerde moeders wordt gekoppeld aan een onderzoek naar de
effectiviteit ervan. 

Het project “Betere Start” is in mei 2007 van start gegaan in
vrouwen-gevangenis PI Ter Peel. De moeders krijgen tijdens de laatste
paar maanden van hun detentie en/of de eerste maanden erna een training
op het terrein van opvoedingsondersteuning aangeboden. Ongeveer
halfjaarlijks gaat een interventiegroep van start. Universiteit Utrecht
voert dit project uit, inclusief een onderzoek naar de effectiviteit van
de interventie, waarin wordt gekeken of de interventie op termijn
werkelijk zorgt voor minder risicofactoren voor de kinderen van de (ex-)
gedetineerde moeders. Omdat deze effecten pas op (middel-)lange termijn
meetbaar zijn, heeft het onderzoek een voorlopige looptijd tot 2012. Pas
wanneer er inzicht is in de effectiviteit van een dergelijke
interventie, kan een uitspraak worden gedaan of dergelijke begeleiding
structureel dient te worden aangeboden. 

Overigens is Justitie niet de enige partij die iets doet voor (ex-)
gedetineerde moeders. Er is ook een groot aanbod aan
vrijwilligeractiviteiten rondom deze doelgroep, bijvoorbeeld door
Humanitas/Gezin in Balans, Zorgconcept, Exodus, etc. Daarnaast is er het
reguliere aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning beschikbaar via het
Centrum voor Jeugd en Gezin en Bureau Jeugdzorg.

6.

Is er voor kinderen en de tijdelijk opvoeders van de kinderen standaard
ondersteuning tijdens de afwezigheid van de moeder, en wie leidt deze
mensen hiernaartoe? Zo niet, wie zou dit moeten coördineren?

6.

Op dit moment wordt er gewerkt aan de realisatie van Centra voor Jeugd
en Gezin in alle Nederlandse gemeenten. Alle ouders en opvoeders dienen
daar terecht te kunnen met alle vragen over opvoeden en opgroeien –
dit geldt dus ook voor mensen die tijdelijk belast zijn met de opvoeding
van een kind wiens moeder in detentie is of de kinderen zelf. Daar waar
het gaat om ernstige opvoed- en opgroeiproblemen kunnen tijdelijke
opvoeders en de kinderen die zich onder hun zorg bevinden terecht bij
het Bureau Jeugdzorg.

7.

Is het waar dat voor de financiering van de nazorg van ex-gedetineerde
moeders wel een succesvol beroep gedaan kan worden op de grotere
gemeenten in Nederland maar de nazorgorganisaties aangeven dat het
onmogelijk is met alle gemeenten apart afspraken te maken, en gezinnen
die niet in de grotere gemeenten wonen hierdoor geen aanspraak kunnen
maken op de nazorg? Wat gebeurt er met of voor deze gezinnen op het
gebied van nazorg? Hoe kan samenhangende nazorg voor het gezin worden
gegarandeerd?

7.

In het bestuursakkoord tussen Rijk en gemeenten is vastgelegd dat
ex-gedetineerden die dat nodig hebben in alle gemeenten nazorg krijgen.
Dit is een verbreding van de afspraken uit voorgaande jaren. Tot voor
kort werd immers, in het kader van het Grotestedenbeleid, door de G31
alleen nazorg geboden aan veelplegers en door de G4, in het kader van
het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang, aan dak- en thuisloze
gedetineerden. 

Momenteel vindt er overleg plaats over de verantwoordelijkheidsverdeling
met onder meer de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Nazorg,
buiten het justitiële kader, is in principe een verantwoordelijkheid
voor gemeenten en zorginstellingen. 

Inmiddels is gestart met het opstellen van een samenwerkingsmodel
Justitie-gemeenten. In dit model worden de wederzijdse taken en
verantwoordelijkheden met betrekking tot alle (ex-)gedetineerden
beschreven, waarin ook deze problematiek aan de orde komt. Dit
samenwerkingsmodel wordt vervolgens in lokale convenanten verder
uitgewerkt; hierdoor wordt het in de nabije toekomst mogelijk om ook in
kleinere gemeenten afspraken te maken over nazorg. Voor het overige
verwijs ik naar vraag 3.

Netwerk, 1 juli 2008

 Deze pilot is aangekondigd door de Minister van Justitie in zijn brief
over Jeugdsancties nieuwe stijl d.d. 28 september 2004, TK 2004–2005,
28 741, nr. 112. 

Postbus 16166

2500 BD  DEN HAAG

Telefoon (070) 340 50 30

Fax (070) 340 78 34	Bezoekadres:

Parnassusplein 5

2511 VX  DEN HAAG	Correspondentie uitsluitend richten aan het postadres
met vermelding van de datum en het kenmerk van deze brief	Internetadres:

www.jeugdengezin.nl



 

  IF   DOCPROPERTY "propArchiefkopie"  Fout! Onbekende naam voor
documenteigenschap.  = "Archiefkopie"   AUTOTEXT sysArchiefkopie 
AANGETEKEND  ""