[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen pver informatie n.a.v. het Algemeen Overleg verslavingszorg van 12 december 2007

Drugbeleid

Lijst van vragen

Nummer: 2008D06675, datum: 2008-09-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2008Z00654:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


24 077		Drugbeleid

Nr. XXXXX

 

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld …………. 2008

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond er
bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te
leggen aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de
brief van 16 juli 2008 inzake de verslavingszorg (24 077, nr. 224).

De op 26 september 2008 toegezonden vragen zijn met de door de minister
bij brief van …….. 2008 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Smeets

Adjunct-griffier van de commissie,

Sjerp

Inhoudsopgave									               blz.	

I. 	Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

II. 	Reactie van de minister 

I. 	Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie 

De leden van de CDA-fractie waarderen het dat de minister probeert een
integrale omschrijving te geven van verslaving, en de ontwikkeling
kenschetst van welzijn naar gezondheidszorg waar ook plaats is voor
onderzoek naar genetische factoren. Toch merken deze leden in de
praktijk dat het veld van verslavingszorg nog heel versnipperd is en er
nog steeds heel verschillende opvattingen leven over wat een goede
behandeling en een goede benadering van verslaafden is. Deze grote
diversiteit in het veld draagt niet altijd bij aan de effectiviteit; zij
werken elkaar soms tegen in plaats van dat zij elkaar aanvullen. Dit
klemt des te meer bij jonge verslaafden, zeker als er ook nog sprake is
van een psychiatrische aandoening. Daarom hebben genoemde leden destijds
een breed gesteunde motie ingediend om te bevorderen dat er effectieve
behandelprogramma’s en een adequate behandelketen ontstaan voor
verslaafde jongeren en jongeren met een dubbele diagnose. Graag
ontvangen deze leden meer gedetailleerde informatie hoe de totale
zorgketen vorm krijgt en waar ouders met een verslaafd kind geacht
worden heen te gaan zonder dat zij van het kastje naar de muur worden
gestuurd. 

De leden van de CDA-fractie waarderen het dat de minister onderzoek laat
doen naar nieuwe verslavingen. Kan de minister uiteenzetten welke
bemoeienis de verslavingszorg momenteel heeft met gokverslaving,
internetverslaving en seksverslaving of dit tot het reguliere
takenpakket hoort of zou kunnen horen? 

Genoemde leden vragen of in de integrale aanpak van verslaving het
onderscheid tussen “cure” en “care” wel zo behulpzaam is. Ook
bij chronisch verslaafden zal behandeling nodig zijn en blijven.
Onderdeel van de chroniciteit van de verslaving is dat “onderhoud”
of nazorg nodig blijft voor mensen die zijn behandeld en hebben leren
omgaan met hun verslaving. De zelfhulpgroepen kunnen daar een
belangrijke rol in vervullen door terugval te voorkomen. Zelfhulp
bevordert de zelfredzaamheid en is bovendien een relatief goedkope vorm
van “care”. Ziet de ministermogelijkheden de inzet van
zelfhulpgroepen in de zorg voor verslaafden en de samenwerking van de
verslavingszorg met deze zelfhulpgroepen te bevorderen?

In het algemeen overleg van 12 december 2007 hebben deze leden aandacht
gevraagd voor zowel de behandeling van de verslaving als het tegengaan
van drugsoverlast. Na het verkennend onderzoek naar drugsoverlast in de
geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en de eerste reactie van de minister
hierop heeft de Kamer van de kant van de minister hierover niets meer
vernomen. Tegelijkertijd is het deze leden uit de vakliteratuur gebleken
dat het verkennend onderzoek naar drugsoverlast in de GGZ wel een
vervolg heeft gekregen. Graag ontvangen zij het vervolgonderzoek en de
reactie van de minister daarop. Daarbij willen deze leden de minister
wijzen op de parallel met drugs en andere verslavingsmiddelen in de TBS.
Het IVO-onderzoek naar drugsmiddelen in de TBS maakt een helder
onderscheid tussen behandelvisie en beheersvisie rond drugs en andere
verslavende middelen. Op welke wijze gaat de minister een behandelvisie
en beheersvisie rond drugs en andere verslavende middelen in de GGZ
bevorderen en welke samenhang ziet u daartussen?

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie 

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met
nadere schriftelijke informatie over een aantal onderwerpen aangaande
verslavingszorg. Hoewel niet iedereen hetzelfde is en met verschillende
achtergronden met verschillende problematiek te maken heeft, is volgens
deze leden het aanbod verslavingszorg nog teveel een eenheidsworst, er
wordt nog te weinig doelgroepgericht gewerkt. Genoemde leden willen er
op wijzen dat het feit alleen dat het aanbod voor verslavingzorg er is,
niet voldoende is. Zij krijgen regelmatig signalen dat mensen onbekend
zijn met het feit of er aanbod is, of dat er wel bekendheid is met het
aanbod maar dat de drempel te hoog is om er gebruik van te gaan maken.
Hoe komt het dat het aanbod onbekend is en wat gaat de minister doen om
te zorgen dat de aangeboden verslavingszorg beter bereikbaar en
toegankelijker is voor iedereen die er gebruik van wil gaan maken?

De samenwerking tussen de (jeugd) GGZ en de verslavingszorg kwam op gang
in bepaalde regio’s maar werd problematisch genoemd. Wat is de huidige
stand van zaken op het gebied van deze samenwerking en welke rol spelen
huisartsen hierbij? De minister heeft in eerder overleg aangegeven dat
op het gebied van preventie de samenwerking in het veld met onder andere
de verslavingszorg aandacht behoeft als gevolg van de nieuwe verkaveling
van het veld. Zijn de knelpunten momenteel opgelost? 

Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie speelt een huisarts een
belangrijke rol in vroegsignalering en verwijzing naar de
verslavingszorg. Met name bij jongeren is dit een probleem. De minister
zou in deze brief zijn visie op de eerstelijnszorg uiteenzetten hoe de
samenwerking tussen huisartsen en verslavingszorg kan verbeteren en hoe
gewerkt kan worden aan kennisvergroting bij huisartsen over verslaving.
In de brief komt de minister hier echter niet op terug, kan de minister
alsnog een concrete visie hieromtrent aan de Kamer zenden? 

Een doelgroep die de speciale aandacht van deze leden heeft zijn
kinderen met een verslaving. Zij hebben nog enkele vragen over kinderen
met verslaving. Wat is de stand van zaken met betrekking tot uitbreiding
klinische behandelplekken? Zijn er momenteel wachtlijsten voor klinische
opname voor kinderen met een verslaving? Is er bij klinische behandeling
sprake van behandeling op maat of is er een standaard behandelprogramma?
Is er bij de uitbreiding van klinische behandelplekken sprake van
regionale spreiding en zo ja, welke norm wordt hierbij gehanteerd? De
minister heeft in eerder overleg aangegeven dat preventieve hulp en
ondersteuning voor kinderen van verslaafde ouders prioriteit heeft. Waar
blijkt dit uit? Is deze begeleiding momenteel voor elk kind, dichtbij
huis beschikbaar? 

De andere doelgroep die de speciale aandacht heeft zijn de licht
verstandelijk gehandicapten (lvg). De leden van de PvdA-fractie zijn
verheugd dat er meer aandacht gekomen is voor het herkennen, verwijzen
en behandelen van licht verstandelijk gehandicapten die genotsmiddelen
gebruiken. De minister schrijft dat medewerkers geschoold worden, maar
momenteel is de enige plek waar dat gebeurd de Hogeschool Windesheim.
Wanneer moeten alle medewerkers geschoold zijn in het herkennen,
verwijzen en behandelen en hoe gaat de minister controleren dat deze
professionalisering inderdaad voor alle medewerkers plaats heeft
gevonden?

Op verzoek van genoemde leden schrijft de minister in zijn laatste brief
aan de Kamer dat hij het IVO-onderzoek laat verrichten naar de hulpvraag
en het aanbod bij verslavingsproblemen waarvan nu nog geen goed
overzicht bestaat: internetverslaving, gameverslaving, koopverslaving,
medicijnverslaving. De leden van de PvdA-fractie willen graag een
onderzoek naar nieuwe verslavingen in de breedste zin van het woord, dus
een onderzoek naar meer dan bovengenoemde verslavingen. IVO gaat
onderzoek doen, dit verheugd deze leden, zij willen dan ook in dit
onderzoek aard, omvang en doelgroep en dit afgezet tegen het huidige
aanbod. Nu noemt de minister de doelgroep niet en zij willen weten waar
de knelpunten zich precies voordoen. 

Uit de cijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem
(LADIS) augustus 2007,  blijkt dat 70% van de mensen die hulp hebben
gehad bij verslaving terugvalt. Op welke manier gaat de minister de
effectiviteit van verslavingszorg verhogen, met welke percentage en hoe
gaat u dit meten? Uit dezelfde cijfers blijkt dat de vraag naar
hulpvraag bij verslavingszorg met 10% is toegenomen. Op elke manier
stijgt het budget mee?

Er is een richtlijn door GGZ Nederland geïmplementeerd om drugsoverlast
in en rondom GGZ-instellingen te voorkomen. Wat zijn tot nog de
resultaten van de invoering? De minister heeft aangegeven dat er meer
met de politie moet worden samengewerkt om de overlast door aanbieders
van drugs rondom instellingen tegen te gaan. Zijn er afspraken en wat is
het resultaat tot nog toe? GGZ Nederland en de minister hebben
aangegeven dat het moeilijk is om afdelingen met name bij langdurig
verblijf, bijvoorbeeld bij ribw-woningen, drugvrij te houden. Is er
inmiddels ook een richtlijn over de manier waarop intern met deze
problematiek wordt omgegaan?

Deze leden vinden het positief dat de minister in de brief aangeeft te
gaan investeren in kennisvergroting van het personeel, maar zij hebben
inmiddels ook schriftelijke Kamervragen gesteld over het
personeelstekort en het tekort aan psychiaters in de GGZ. Naast een
tekort aan kennis is er ook een tekort aan personeel. In aanvulling op
deze vragen willen zij graag weten hoe groot het personeelsprobleem is,
wat de oorzaken zijn en wat de minister hier aan gaat doen? Ook met
betrekking tot de private klinieken hebben de leden van de PvdA-fractie
inmiddels schriftelijke Kamervragen gesteld. De minister schrijft in de
brief dat er gescheiden financieringsstromen zijn, hoe kan dit
inzichtelijk gemaakt worden?

De minister onderzoekt of er een uitsplitsing kan komen in wachtlijst
informatie tussen jeugd, volwassenen, ouderen en verslaving. Wanneer
geeft de minister uitsluitsel of hij dit daadwerkelijk gaat doen en is
de minister bereid de Kamer hier schriftelijk over te informeren? Wat
gaat de minister doen aan de, door hemzelf geconstateerde, te lange
wachttijd tussen indicatie en daadwerkelijke behandeling? Voor hoeveel
mensen is deze tijd te lang en wat is de actie op welke termijn, met
welk beoogd resultaat? De minister spreekt in zijn brief niet van
tekort, maar gebrek aan differentiatie (pagina 4). Dat kan betekenen dat
er macro voldoende aanbod is en juist als je het zo vergelijkt kunnen er
in regio’s grote problemen zijn. 

    

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie 

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de situatie in de
geestelijke gezondheidszorg, en daarin ook de verslavingszorg. Door de
overheveling van de geneeskundige en ambulante geestelijke
gezondheidszorg naar de zorgverzekeringswet ontvangen deze leden steeds
vaker signalen dat de preventieve verslavingszorg en de ambulante zorg
in de verdrukking komt. Ook krijgen zij signalen dat de Assertive
Community Treatment-teams onder druk staan en in sommige gevallen
opgedoekt worden. Graag ontvangen deze leden een reactie van de minister
op deze signalering.

In hoeverre worden privéklinieken voor verslavingszorg geregistreerd
bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), vergelijkbaar met de
registratieplicht voor privéklinieken voor cosmetische chirurgie? Op
welke wijze houdt de IGZ hier toezicht op? Kan de IGZ binnen twee weken
na de eventuele registratie op bezoek bij de bewuste instelling? 

In hoeverre pakken gemeenten hun verantwoordelijkheid bij
verslavingszorg op in het kader van de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo)? Op welke wijze zijn er door de wachtlijsten bij de
jeugd-ggz ook wachtlijsten voor de jeugd verslavingszorg? Op welke wijze
kan de wachttijd tussen indicatiestelling en behandeling worden verkort?
Juist bij verslaafden is het van groot belang dat wanneer ze gemotiveerd
zijn ze ook meteen behandeld worden. Welke maatregelen is de minister
van plan te nemen? Op welke wijze gaat de minister de zorgverzekeraars
op hun zorgplicht wijzen? Erkent de minister dat het heffen van een
eigen risico in het kader van de zorgverzekeringswet niet gewenst is bij
verslavingszorg? Erkent de minister dat op dit punt eigenlijk geen
drempel in de zorgverlening opgeworpen mag worden?

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie 

De leden van de VVD-fractie zijn de minister erkentelijk voor zijn
nadere brief naar aanleiding van het algemeen overleg verslavingszorg
van 12 december 2007. De brief heeft bij deze leden nog enige vragen
opgeroepen. De Hogeschool Windesheim start dit najaar een bijscholing
over verslaving bij lichtverstandelijk gehandicapten (lvg). Voor wie is
deze bijscholing specifiek bedoeld? Is het de bedoeling van de minister
dat het volgen van deze bijscholing voor mensen die met de zorg voor
lvg-jongeren te maken hebben, in de toekomst een kwaliteitsindicator
voor de IGZ moet worden? Zo ja, op welke termijn is dit denkbaar en zo
nee, waarom niet?

Waarom zijn privéklinieken voor verslavingszorg verboden? Is het de
minister bekend dat verslaafden nog al eens uitwijken naar het
buitenland voor opname aldaar in een privékliniek voor verslavingszorg?
Is het waar dat deze verslaafden voor vergoeding van deze zorg een
beroep kunnen doen op hun zorgverzekering, dit terwijl privézorg in ons
eigen land verboden is? Zo ja, hoe kan dit?

In de brief erkent de minister dat er groepen verslaafden zijn die zich
onvoldoende aangesproken voelen door het imago van de huidige
verslavingszorg. Wat vindt de minister van dit door hemzelf vastgestelde
feit? Deelt de minister de mening dat dit imago probleem leidt tot een
te hoge drempel voor sommige verslaafden om geholpen te worden? Wat is
in de ogen van de minister nodig om dit probleem op te lossen?

De verslavingszorg gaat zich de komende jaren richten op risicogroepen.
Op welk onderzoek is gebaseerd dat de vier door de minister genoemde
risicogroepen kunnen worden onderscheiden? Het schokt deze leden zeer
dat van de vier groepen risicojongeren de minister twee groepen benoemt
die rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid vallen van de overheid.
Het betreft hier jongeren in de residentiële jeugdzorg en jongeren in
justitiële jeugdinrichtingen. De overheid slaagt er blijkbaar niet in
om in deze instellingen een veilige leefomgeving voor jongeren te
creëren. Kan de minister uiteenzetten waarom dat niet lukt en wat de
omvang is van het verslavingsprobleem in deze instellingen? Hoe heeft
dit beeld zich in de laatste jaren ontwikkeld? Is het creëren van
drugsvrije instellingen een topprioriteit? Zo ja, waaruit blijkt dat en
zo nee, waarom niet? Welke stappen worden er concreet genomen om een
positieve verandering te bewerkstelligen? Kan de minister de Kamer zo
snel mogelijk laten weten hoe de problemen rond drugsgebruik en
drugsproblemen in jeugdinrichtingen worden aangepakt?

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie 

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de
minister van VWS inzake verslavingszorg en maken zich zorgen over het
beeld van de verslavingszorg als groei-industrie dat daaruit opdoemt. Is
het wel zo verstandig om, door het aanboren van nieuwe doelgroepen, het 
formuleren van nieuwe verslavingsvormen en het aanbieden van
laagdrempelige behandelingen, zoals anonieme internetconsulten, meer
mensen in de sfeer van de verslavingszorg te brengen? Het is immers
onduidelijk wat die verslavingszorg nu precies weet te bereiken, terwijl
het plakken van een medisch stempel op destructief gedrag ondertussen
wel een legitimering van dat gedrag kan vormen, “Ik ben ziek, ik kan
het niet helpen”. Welk belang wordt hiermee gediend, dat van de
"verslaafden" of dat van de verslavingsindustrie? In hoeverre bestaat er
eigenlijk zicht op de resultaten van de verschillende
preventieprogramma's en op de effectiviteit van behandelmethodes in de
verslavingszorg? Zijn er bijvoorbeeld harde cijfers over zaken als
terugvalgedrag? 

Er gaat structureel meer geld besteed worden aan "methadonpatiënten".
Is het niet eerlijker om gewoon te spreken over methadonverslaafden? In
hoeverre bestaat nog de intentie om deze mensen van hun drugsverslaving
af te helpen en ze tot een productief en menswaardig bestaan te brengen?
Is hier overigens sprake van een uitstervend ras van vooral oudere
ex-heroïneverslaafden, zoals veel mensen aannemen, of is er instroom
van nieuwe methadongebruikers? Zo ja, wat zijn de ontwikkelingen in de
omvang van die instroom?

II. 	Reactie van de minister 

 PAGE    

 PAGE   1