Meer ruimte voor plenaire gedachtewisseling en debat. E.e.a. naar aanleiding van de motie 31473, nr. 7
Raming der voor de Tweede Kamer in 2009 benodigde uitgaven, alsmede aanwijzing en raming van de ontvangsten
Brief Kamer
Nummer: 2008D08603, datum: 2008-10-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: G.A. Verbeet, voorzitter van het Presidium (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2008Z03854:
- Indiener: G.A. Verbeet, voorzitter van het Presidium
- Voortouwcommissie: commissie voor de Werkwijze
- 2008-10-21 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2008-10-23 10:15: Aanvang vergadering: hamerstuk (Brief van het Presidium over uitvoering van de motie-Schinkelshoek over meer ruimte voor plenaire gedachtewisseling (31 473, nr. 25)) (Hamerstukken), TK
Preview document (🔗 origineel)
31 473 Raming der voor de Tweede Kamer in 2009 benodigde uitgaven, alsmede aanwijzing en raming van de ontvangsten Nr. 25 Brief van het Presidium Aan de leden Den Haag, 3 oktober 2008 I. Tijdens de behandeling van de Raming van de Kamer voor het jaar 2009 heeft de heer Schinkelshoek een motie ingediend en later gewijzigd waarvan het eerste gedeelte van het dictum luidt: “verzoekt het Presidium te bezien hoe de Kameragenda meer ruimte voor plenaire gedachtewisseling en debat kan bieden en de Kamer voor Prinsjesdag te informeren” (Kamerstuk 31 473, nr. 7). De heer Schinkelshoek heeft drie suggesties gedaan voor de uitvoering van deze motie. 1) Ten eerste de suggestie een vast tijdstip voor het houden van spoeddebatten te introduceren, zodat de Kameragenda niet “door overijling overwoekerd wordt”. Deze suggestie is in het verleden al meermalen gedaan. Er waren en zijn echter een aantal bezwaren te noemen, voornamelijk van praktische aard. Het is zeer wel denkbaar dat een speciaal daarvoor gereserveerd dagdeel niet gebruikt zal worden omdat er geen spoeddebatten zijn aangevraagd, of omgekeerd dat er te veel spoeddebatten zijn gehonoreerd om in één dagdeel te behandelen. Hierdoor zou een stuwmeer aan spoeddebatten kunnen ontstaan. Vergelijking met het vragenuur gaat niet op omdat de Voorzitter hier zelf een selectie maakt van maximaal vier te stellen vragen, uit soms wel 20 or meer aanmeldingen. Het aantal aan te vragen en te houden spoeddebatten is immers niet aan een maximum gebonden. Het is ook goed denkbaar dat het vaste tijdstip van het spoeddebat onvoldoende recht doet aan de spoedeisendheid van het betreffende debat. Het komt immers voor dat spoeddebatten nog dezelfde dag nog moeten worden gehouden, omdat er bijvoorbeeld uiterste termijnen in het geding zijn. Ook is het goed denkbaar dat door het niet beschikbaar zijn van bewindslieden op het vaste tijdstip, wegens bijvoorbeeld verblijf in het buitenland, het spoeddebat doorgeschoven moet worden naar volgende vaste tijdstippen. Ook hier kan niet alleen een stuwmeer ontstaan maar ook kan de spoedeisendheid alsnog een rol gaan spelen, waardoor het vaste tijdstip een ondergeschikte rol gaat spelen. De lijn van de Voorzitter is dat indien 30 leden een spoeddebat ondersteunen het spoeddebat gehouden zal worden, zonder dat daar verdere criteria aan gesteld worden. Dit is ook expliciet de uitkomst geweest van de evaluatie van het instrument “spoeddebat” in 2006. Ten aanzien van het tijdstip volgt de Voorzitter zoveel mogelijk de wens van de aanvrager(s), rekening houdende met onder andere de reeds vastgestelde Kameragenda, geplande algemeen overleggen, de beschikbaarheid van bewindslieden én uiteraard ook de wensen van andere leden. Doordat de Voorzitter nu reeds rekening houdt met reeds geplande debatten worden spoeddebatten in het algemeen aan het einde van de woensdag- en de donderdagvergadering geagendeerd. 2) De tweede suggestie van de heer Schinkelshoek betrof de vaststelling door een meerderheid van de Kamer of het aangevraagde en door 30 leden ondersteunde spoeddebat inderdaad een spoeddebat betreft. In de praktijk bepaalt de Voorzitter steeds in overleg met de aanvrager(s) van een spoeddebat de mate van urgentie. Daarbij houdt de Voorzitter rekening met de reeds vastgestelde plenaire agenda. 3) Op de derde plaats stelde de heer Schinkelshoek het “bijna blindelings honoreren van verzoeken tot agendering van een VAO” ter discussie. Ook hierover is in het verleden enige malen over gesproken. Belangrijkste reden voor het introduceren van het zgn. tweeminutendebat (VAO, destijds VMO) was het probleem dat leden het gevoel hadden dat een algemeen overleg, destijds nog mondeling overleg, niet kon worden afgerond met heldere Kameruitspraken. Zij moesten zoeken naar een plenair debat waarbij eventueel een motie over het onderwerp van het algemeen overleg kon worden ingediend. Vaak deed zo’n mogelijkheid zich pas voor tijdens de begrotingsbehandeling. Het kwam regelmatig voor dat leden het eerder “probeerden”, bijvoorbeeld door een motie na een mondeling overleg over middelbaar onderwijs in te dienen bij de behandeling van een wetsvoorstel over hoger onderwijs, wat altijd veel discussies opleverde in de Kamer over de orde. In die tijd kende het Reglement van Orde het begrip “VAO” nog niet. In 2000 zijn hier bepalingen over in het Reglement opgenomen. Een kernvraag bij de suggestie van de heer Schinkelshoek is dan ook of het wenselijk is dat een meerderheid van de Kamer kan verhinderen dat een lid gebruik wenst te maken van één van de belangrijkste instrumenten van een Kamerlid, namelijk het indienen van een motie c.q. het vragen van een Kameruitspraak. Hierbij moet in ogenschouw worden genomen dat ook een verworpen motie een Kameruitspraak is. II. In hetzelfde debat betoogde de heer Aptroot dat er regelmatig gaten in de plenaire agenda zijn. Hij heeft voorgesteld om een schaduwagenda te maken die deze gaten zou kunnen voorkomen. De Voorzitter heeft inderdaad een andere beleidslijn dan haar voorgangers die regelmatig aanvangstijdstippen van plenaire debatten pleegden te vervroegen. Hierop is de laatste jaren veel kritiek gekomen van Kamerleden, medewerkers, bewindslieden en andere belanghebbenden die de debatten wensten te volgen. Zeker in dit tijdperk, nu alle debatten live zijn te volgen via het internet en andere media is een voorspelbare Kameragenda van groot belang. Een kleine schorsing tussen de diverse geplande debatten kan dan onvermijdelijk zijn. Ook het plotseling toevoegen van onderwerpen die eigenlijk geagendeerd staan voor latere weken draagt niet bij aan een evenwichtige Kameragenda en maakt deze zeker niet transparanter. Werken met reserveonderwerpen vergt van de betrokken woordvoerders, bewindslieden en betrokken burgers een permanente alertheid en beschikbaarheid. Ook houdt de Voorzitter meer dan haar voorgangers rekening met agenda’s van Kamercommissies en bewindslieden. Dat betekent bijvoorbeeld dat er soms even geschorst moet worden omdat woordvoerders of bewindspersonen nog in een algemeen overleg zitten. Bovendien acht de Voorzitter dit van belang omdat voor algemeen overleggen immers ook vaak veel belangstelling van buitenaf is. Ook kan worden opgemerkt dat de organisatie van de (kleine) fracties er ook niet op gericht is om onderwerpen plotseling op de Kameragenda te zien verschijnen. Het zou ook de voorbereiding op een vergaderweek nog arbeidsintensiever en complexer maken dan die nu al is. Voorts blijkt in de praktijk dat het opstellen van de Kameragenda, rekening houdend met alle eisen en wensen van diverse betrokkenen, een ingewikkelde puzzel is. Het opstellen van een tweede, reserve Kameragenda vergt substantiële personele inzet. Bovendien zal dit schema voor het overgrote gedeelte van de tijd ongebruikt blijven en dus voor niets gemaakt worden. Tenslotte is het de vraag of, als besloten wordt door de Kamer(leden) om, niet zelden op het laatste moment, een debat van de agenda af te voeren of op een later moment voort te zetten, leden (en bewindslieden) ook bereid zouden moeten zijn om op het laatste moment, bijvoorbeeld binnen 10 minuten, alsnog een onderwerp van de reserveagenda te behandelen, met alle gevolgen van dien voor hun verdere agenda. III. Tot slot nog het voorstel van de heer Aptroot om, wanneer de plenaire agenda erg vol is en er vergaderd wordt volgens het kerstregime, de pauzes te schrappen. Met de huidige personele bezetting is dit niet mogelijk. Er wordt op uitzonderlijk drukke dagen en zeker op dagen dat het kerstregime geldt al gewerkt met een maximale bezetting en kortere lunch- en dinerpauzes. Het volledig schrappen van de pauzes zou tot problemen leiden bij diensten als de DVR, de Bodedienst en ook bij de griffiers en kan leiden tot verminderde dienstverlening en onverantwoorde situaties. IV. Gelet op het bovenstaande ziet het presidium noch de Commissie voor de Werkwijze, die het Presidium over al deze voorstellen geadviseerd heeft, geen aanleiding om met voorstellen te komen tot wijziging van het Reglement van Orde. Wel wil het Presidium de leden en de fracties er graag op wijzen dat de effectieve invulling van de plenaire agenda een collectieve verantwoordelijkheid is waaraan iedereen een bijdrage kan leveren. Het Presidium deelt de mening van de Commissie voor de Werkwijze dat op deze manier invulling wordt gegeven aan hetgeen met de motie Schinkelshoek (Kamerstuk 31 473, nr. 7) wordt beoogd. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, G.A. Verbeet De Griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, J.E. Biesheuvel-Vermeijden