Antwoord op vragen van het lid Koser Kaya over discriminatie van alleenstaanden in pensioen
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2008D12251, datum: 2008-10-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.P.H. Donner, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2008Z03344:
- Gericht aan: J.P.H. Donner, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Indiener: F. Koser Kaya, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (đ origineel)
DOCPROPERTY iAdressering \* MERGEFORMAT De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal DOCPROPERTY iStraat \* MERGEFORMAT Binnenhof DOCPROPERTY iNr \* MERGEFORMAT 1 DOCPROPERTY iToev \* MERGEFORMAT A DOCPROPERTY iPostcode \* MERGEFORMAT 2513 AA DOCPROPERTY iPlaats \* MERGEFORMAT S GRAVENHAGE DOCPROPERTY iKixCode \* MERGEFORMAT 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl DOCPROPERTY kCP \* MERGEFORMAT Contactpersoon DOCPROPERTY iCP \* MERGEFORMAT mr. W.M.M. van der Pal DOCPROPERTY kDoorkies \* MERGEFORMAT Doorkiesnummer DOCPROPERTY iDoorkies \* MERGEFORMAT (070) 333 42 34 DOCPROPERTY kUwBrief \* MERGEFORMAT Uw brief DOCPROPERTY iUwbrief \* MERGEFORMAT 30 september 2008 DOCPROPERTY kOnsKenmerk \* MERGEFORMAT Ons kenmerk DOCPROPERTY iOnskenmerk \* MERGEFORMAT AV/PB/08/27947 DOCPROPERTY kDatum \* MERGEFORMAT Datum 28 oktober 2008 DOCPROPERTY iDatum \@ "d MMMM yyyy" Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van het lid KoĆer Kaya (D66) over discriminatie van alleenstaanden in pensioen (ingezonden 29 september 2008, kenmerk 2008Z03344/208090120). De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, (J.P.H. Donner) IF DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT Antwoord op kamervragen Koser Kaya over discriminatie van alleenstaanden in pensioen = "" "" " " IF DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT Antwoord op kamervragen Koser Kaya over discriminatie van alleenstaanden in pensioen = "" "" DOCPROPERTY kBijlagen \* MERGEFORMAT Bijlage(n): Bijlage(n): IF DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT Antwoord op kamervragen Koser Kaya over discriminatie van alleenstaanden in pensioen = "" "" " " DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT Antwoord op kamervragen Koser Kaya over discriminatie van alleenstaanden in pensioen IF DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT = "" "" IF DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT iBijlagen = "" " " " " " " IF DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT = "" "" DOCPROPERTY kCC \* MERGEFORMAT c.c.: IF DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT = "" "" " " DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT 2080901280 Vragen van het lid KoĆer Kaya (D66) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over discriminatie van alleenstaanden in pensioen. (Ingezonden 29 september 2008) Vraag 1 Heeft u kennisgenomen van het onderzoek waaruit blijkt dat alleenstaande werknemers minder profijt hebben van een pensioenregeling dan werknemers met een partner, ook al kunnen zij een opgebouwd partnerpensioen uitruilen voor een hoger ouderdomspensioen? Antwoord op vraag 1 Ja. 2 Is het u bekend dat de verplichting voor alleenstaande werknemers om deel te nemen aan een collectieve regeling betreffende een partnerpensioen gefinancierd op risicobasis voor deelnemers met een partner, een inperking is van de reikwijdte van het in 1994 toegevoegde artikel 2b PSW (thans artikel 60 Pensioenwet), waarin de verplichting was opgenomen tot gelijkwaardige keuzemogelijkheden tussen nabestaandenpensioen, ongeacht burgerlijke staat, of een hoger dan wel eerder ingaand ouderdomspensioen? Antwoord op vraag 2 In 1994 is bij amendement artikel 2b aan de PSW toegevoegd (Kamerstukken II 1993/94, 23 123, nr. 28). Dit artikel is in die vorm evenwel nooit in werking getreden. Er heeft dus nooit een wettelijke verplichting bestaan âtot gelijkwaardige keuzemogelijkheden tussen nabestaandenpensioen, ongeacht burgerlijke staat, of een hoger dan wel eerder ingaand ouderdomspensioenâ. Eerst per 1 januari 2002 is artikel 2b PSW, in sterk gewijzigde vorm, in werking getreden, overigens met instemming van de toenmalige Tweede Kamerfractie van D66 (Handelingen II 1999/2000, blz. 90-5806). Dit artikel laat â evenals de opvolger van dit artikel, namelijk artikel 60 van de Pensioenwet - de ruimte voor collectieve pensioenregelingen waarin alle werknemers deelnemen in een partnerpensioen op risicobasis. Dergelijke collectieve regelingen zijn dus geen inperking van artikel 2b PSW, zoals het op 1 januari 2002 in werking trad. 3 Deelt u de opvatting, dat de verplichte deelname van alleenstaande werknemers aan een risicogefinancierd partnerpensioen, waarvan de deelname is uitgezonderd van het keuzerecht, niet voldoet aan het beginsel van gelijk loon voor gelijkwaardige arbeid? Antwoord op vraag 3 In de door u aangehaalde Memorie van Antwoord (ziet voetnoot 2) wordt uiteengezet waarom het realiseren van de uitruilmogelijkheid van nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen het noodzakelijk maakte om te regelen dat de pensioenuitkering aan mannen en vrouwen gelijk moet zijn. Het gaat daarbij dus om de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, en niet om de gelijke behandeling van alleenstaanden met mensen met een partner. Zoals hierna uit het antwoord op vraag 4 blijkt, is de Hoge Raad van oordeel dat een hogere salariĂ«ring van mensen met partner ten opzichte van mensen zonder partner slechts geoorloofd is indien daarvoor een redelijke en objectieve rechtvaardiging kan worden aangewezen. Indien de kosten van de verplichte deelname aan een risicogefinancierd nabestaandenpensioen worden gezien als onderdeel van het loon, dan profiteren mensen die geen partner hebben niet van dat stukje loon. Daar is evenwel een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor aan te wijzen. Deze is terug te vinden in de de brief van toenmalig staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer F.H.G. de Grave, van 19 maart 1998 (Kamerstukken II 1997/98, 25 694, nr. 3). De relevante passage uit deze brief wordt in het antwoord op vraag 6 geciteerd. 4 Herinnert u zich het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 1993, rek.nr. 8152 (NJ 1995/259), inzake het betalen van een lager salaris aan een ongehuwde werknemer dan aan een gehuwde werknemer die dezelfde arbeid verricht? Klopt het dat de Hoge Raad (HR) oordeelde dat dit in strijd is met artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (ECOSOC) dat beoogt «een gelijke beloning voor werk van gelijke waarde zonder onderscheid van welke aard ook» te waarborgen? Kunt u bevestigen dat de HR tevens strijdigheid constateerde met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (BUPO), dat een verbod behelst van discriminatie wegens ondermeer «status», waaronder, naar het oordeel van de HR, begrepen het al of niet gehuwd zijn. Antwoord op vraag 4 Ik herinner mij deze uitspraak. Daarin stelt de HR dat artikel 7 van het ECOSOC rechtstreekse werking mist, maar wel een doelstelling is waarnaar gestreefd moet worden. In deze uitspraak stelt de HR voorts vast dat uit artikel 26 van het BUPO voortvloeit, dat een hogere salariĂ«ring van gehuwden, die hetzelfde werk verrichten als hun ongehuwde collegaâs, slechts geoorloofd is indien daarvoor een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor kan worden aangewezen. 5 Herinnert u zich uw uitspraak in uw brief van 25 maart 2008 aan de Tweede Kamer dat de verschuiving in de financiering van het nabestaandenpensioen van opbouwbasis naar risicobasis te maken heeft onder andere met het feit dat de zorgplicht voor de partner nu een individuele verantwoordelijkheid is, waar voorheen sprake was van een collectieve verantwoordelijkheid? Antwoord op vraag 5 In deze brief geef ik aan dat de vormgeving van het nabestaandenpensioen primair de verantwoordelijkheid is van sociale partners, en beschrijf ik de ontwikkeling die op dat vlak zichtbaar is, namelijk dat de pensioenregelingen die sociale partners overeenkomen een verschuiving laten zien van een âcollectieve verantwoordelijkheidâ van zorgplicht voor de partner naar een individuele verantwoordelijkheid. 6 Kunt u uitleggen hoe deze laatste uitspraak valt te rijmen met de feiten zoals hierboven weergegeven in de eerste vragen? Antwoord op vraag 6 De verschuiving van collectieve verantwoordelijkheid naar meer individuele verantwoordelijkheid voor het partnerpensioen impliceert geenszins dat sociale partners niet langer een partnerpensioenregeling zouden mogen overeenkomen waarin alle werknemers deelnemen, ook de werknemers zonder partner. Ik verwijs in dit verband naar de brief van toenmalig staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer F.H.G. de Grave, van 19 maart 1998 (Kamerstukken II 1997/98, 25 694, nr. 3), waarin hij de kabinetsvoornemens uiteenzette omtrent de vormgeving van artikel 2b PSW. Op bladzijde 7 van deze brief legt de Staatssecretaris uit dat een collectieve verplichte verzekering van het nabestaandenpensioen op risicobasis in de visie van het kabinet geoorloofd is: âVoorts is het kabinet van oordeel dat het uitsluitend collectief verplicht verzekeren van risico-nabestaandenpensioen tot de pensioengerechtigde leeftijd â hetgeen impliceert dat geen nabestaandenpensioen ingeruild kan worden â geoorloofd moet worden geacht en derhalve niet verboden dient te worden. Artikel 2b PSW heeft in de visie van het kabinet tot doel een te ver doorgeschoten solidariteit te voorkomen. Sociale partners kunnen bij de implementatie van artikel 2b tot de slotsom komen dat het nabestaandenpensioen in opbouw afgeschaft kan worden. Wanneer zij echter, bijvoorbeeld gezien de stand van de arbeidsparticipatie van vrouwen in het algemeen en de samenstelling van het bestand van âhunâ sector in het bijzonder (nog) wel een risico-nabestaandenpensioen wensen te handhaven, is dat een vorm van solidariteit die het kabinet aanvaardbaar acht. Daarbij is in aanmerking genomen dat het onmogelijk maken van deze vorm van solidariteit waarschijnlijk zou leiden tot een volledige afschaffing van het aanvullende nabestaandenpensioen, hetgeen veel verder gaat dan de bedoeling van artikel 2b. Voorts zijn de kosten van een risico-nabestaandenpensioen vóór pensionering relatief gering en de kans dat een deelnemer vóór pensionering, al dan niet voor langere tijd, een partner krijgt voor wie hij het overlijdensrisico wil dekken, reĂ«el. Het gaat hier derhalve om een vorm van solidariteit die in de juiste verhouding staat tot en past bij de overige vormen van solidariteit die een collectieve pensioenregeling kenmerken. Naar het oordeel van het kabinet is het niet de bedoeling van artikel 2b PSW om alle solidariteit naar burgerlijke staat te verbiedenâ. Uit dit citaat blijkt, dat de verschuiving naar meer individuele verantwoordelijkheid voor het nabestaandenpensioen zich heel goed laat rijmen met nabestaandenpensioenregelingen op risicobasis, waar alle werknemers in deelnemen. 7 Kunt u uitleggen waarom het onderscheid, door de verplichte deelname van alleenstaande werknemers aan een niet-uitruilbaar partnerpensioen voor deelnemers met een partner, wĂšl geoorloofd zou zijn, terwijl het onderscheid door het hanteren van verschillende franchises voor alleenstaanden en gehuwden zoals het geval was in de Abp-wet tot 1995 niet meer geoorloofd was? Antwoord op vraag 7 De pensioenregeling van het ABP kende tot 1995 een kostwinnersfranchise, die â zo stelde de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) in oordeel 2004-34 â verboden onderscheid naar geslacht op kon leveren. De CGB heeft verschillende malen geoordeeld dat een franchise geen indirect onderscheid oplevert naar burgerlijke staat. 8 Bent u bereid de Pensioenwet zodanig aan te passen, dat wordt voldaan aan gelijkwaardige keuzemogelijkheden, zoals in 1994 in artikel 2b PSW was bepaald, respectievelijk aan het beginsel van gelijke beloning? Antwoord op vraag 8 Uit de hiervoor gegeven antwoorden blijkt dat ik geen reden zie de Pensioenwet op dit punt aan te passen. Iedereen wint, maar sommigen meer dan anderen, door drs. K. Aarssen AAG en drs. B.J. Kuipers (in Kosten en baten van collectieve pensioensystemen, red. S.G. van der Lecq en dr. O.W. Steenbeek, Kluwer 2006). MvA, Eerste Kamer 2000/2001, 26 711, nr. 14a, pag. 2. Kamerstuk 30 413, nr. 108, vergaderjaar 2007â2008 PAGE 1 DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT PAGE 5