[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Brief bestuur Wadvaarders

Brief regering

Nummer: 2008D12489, datum: 2008-10-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2008Z05405:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 oktober 2008

In de brief van 24 september 2008 heeft uw vaste commissie voor
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit mij verzocht om een reactie op de
brief van de Wadvaarders van 

19 september 2008. Hierbij geef ik mijn reactie.

Ik hecht aan een goede uitvoering van het Convenant Vaarrecreatie, en
aan een goede samenwerking met de partijen die betrokken zijn bij het
convenant. Mijn indruk is dat de samenwerking goed verloopt, en dat het
door mijn departement ingezette traject kan rekenen op draagvlak bij de
betrokken partijen. De brief van de Wadvaarders heeft mij dan ook
verrast. Naar aanleiding van de kritiek heeft inmiddels een gesprek
plaatsgevonden met het bestuur van de Wadvaarders.

Afgesproken is om de onderlinge contacten te blijven benutten.

Ik zal, voordat ik inga op de kritiek van de Wadvaarders, eerst in het
algemeen de stand van zaken schetsen.

Mijn departement is verantwoordelijk voor twee afspraken in het
convenant. Dit betreft het opstellen van een monitoringplan waarmee de
ontwikkeling van de vaarrecreatie en de effecten van de vaarrecreatie op
vogels en zeehonden gevolgd kan worden. En de toepassing van artikel 20
van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nb-wet) waarmee ik als het
bevoegd gezag zonodig beschermde natuurgebieden tijdelijk kan sluiten om
natuurwaarden te beschermen tegen verstoringen. Ten behoeve van de
transparantie over de toepassing van artikel 20 in het Waddengebied ben
ik bezig met het opstellen van een leidraad.

Beide trajecten verkeren in een eindfase. De leidraad en het
monitoringplan zullen eind van het jaar worden aangeboden aan het
Regionaal College Waddenzee. Bij beide trajecten zijn vertegenwoordigers
van de relevante belangengroeperingen betrokken, waaronder de
Wadvaarders.  

Inmiddels zijn er enkele bijeenkomsten geweest waarin de concepten zijn
besproken. 

Het monitoringplan is in een vergevorderd stadium en kan rekenen op
draagvlak bij alle betrokken partijen. Ten behoeve van de leidraad voor
de toepassing van artikel 20 van de Nb-wet hebben consultaties
plaatsgevonden en vindt nu nog een nadere uitwerking plaats, waarvan de
resultaten nog verder worden besproken met de betrokken partijen. 

Hieronder ga ik in op de kritiekpunten:

1. 

Eind 2007 werden de deelnemers geconfronteerd met een groot aantal
artikel 20 gebieden (waar de toegang al dan niet tijdelijk verboden is)
zonder gefundeerde motivering. 

De bezwaarprocedure startte pas na het verschijnen van de betreffende
kaarten. 

 

Mijn departement presenteerde in het Toeristisch Overleg Waddenzeegebied
(TOW) op 

9 oktober 2007 de eerste conceptvoorstellen voor de aanwijzing van
gebieden op grond van artikel 20 van de Nb-wet, en voor wijziging van
aangewezen gebieden. Deze voorstellen waren op kaart aangegeven, en mede
gebaseerd op informatie van de terreinbeheerders, de Waddenunit en
IMARES. De Wadvaarders waren in dit overleg vertegenwoordigd. Daarna is
nog drie keer met de Wadvaarders gesproken over de voorstellen. 

De laatste keer, op 4 december 2007, is overeenstemming bereikt met de
Wadvaarders, de ANWB, Hiswa en BBZ over de aan te wijzen gebieden en de
begrenzing ervan. 

De wijzigingen worden gepubliceerd in de Staatscourant en de kaarten
worden gedrukt op de hydrografische kaarten van de Waddenzee. Om deze
kaarten tijdig, voor het begin van het toeristenseizoen, beschikbaar te
hebben worden de begrenzingen in concept in december doorgegeven aan de
Hydrografische Dienst. Mocht tijdens de bezwarenprocedure de begrenzing
wijzigen, dan zullen de gebruikers van de hydrografische kaarten dit
zelf op hun kaarten moeten aanpassen. Tot op heden is dit nog niet
voorgekomen. Voor uitleg over de aanleiding van de gebiedssluitingen en
de manier waarop ik dat voorbereid, verwijs ik u naar mijn antwoord van
28 november 2007 (nr. 766) op vragen van het lid Snijder-Hazelhoff. 

	

2. 

Met name over Ć©Ć©n locatie (het Rif) was het uiterst onduidelijk of de
reden voor afsluiting wel voldoende was onderbouwd. In maart ontvingen
wij een mail waarin ons de benodigde informatie en een analyse van die
informatie in het vooruitzicht werd gesteld. Toen die informatie
uitbleef is die andermaal opgevraagd. Met een nieuwe mail werd ons
nogmaals de informatie en de analyse van de cijfers toegezegd, binnen
twee weken. Geruime tijd daarna ontvingen wij wel de cijfers, maar geen
enkele toelichting.

Tijdens het overleg van 4 december 2007 (zie mijn antwoord 1) was ook
overeenstemming bereikt over het Rif, maar met de aantekening dat na
2008 het functioneren van het Rif als hoogwatervluchtplaats voor vogels
zou worden geƫvalueerd.

Op verzoek van de Wadvaarders zijn in mei 2008 de telgegevens over 2007
van het Rif, afkomstig van SOVON aan de Wadvaarders gemaild. Op het
vervolgverzoek van de Wadvaarders om meerjarige informatie, is op 14
augustus 2008 een 10-jarige trendanalyse van het aantal vogels op het
Rif gemaild aan de Wadvaarders die het SOVON in opdracht van mijn
departement - en naar aanleiding van het verzoek van de Wadvaarders -
heeft uitgevoerd over de jaren 1997 t/m 2007.  

3. 

In februari 2008 vond overleg plaats over de voorgenomen locaties voor
Mosselzaadvanginrichtingen (MZIā€˜s). Zeer kort na dat overleg gaf LNV
vergunning voor enkele MZIā€˜s, waarvan er niet Ć©Ć©n genoemd was in het
overleg. Twee daarvan liggen op hinderlijke, gevaarlijke en onnodig
provocerende posities, zoals recht tegenover de haven van Lauwersoog.

In mijn brief van 20 februari 2008 (29684, nr. 65) heb ik de Kamer
medegedeeld te streven naar de formulering van een beleidslijn voor de
opschaling van mosselzaadinvanginstallaties.

Op 27 februari 2008 heeft mijn departement overlegd met de
recreatiesector over het concept MZI-beleid (2009-2013). Aan de hand van
kaarten van de Waddenzee met daarop aangegeven potentiƫle locaties waar
de MZIā€™s zouden kunnen worden geplaatst, zijn de wensen en bezwaren
van de recreatiesector geĆÆnventariseerd. Het overleg vond plaats in het
kader van een brede consultatie over het toekomstig MZI-beleid. 

Naast het beleidsontwikkelingsproces voor MZIā€™s loopt een experiment
met MZIā€™s. In dat kader zijn voor 2008 ontheffingen voor vijf nieuwe
experimenten aangevraagd. Deze hebben de normale vergunningenprocedures
doorlopen op grond van de Nb-wet. 

In het overleg van 27 februari is echter niet gesproken over de lopende
MZI-experimenten. Dit heeft mogelijk bij de recreatiesector geleid tot
het onjuiste beeld dat LNV zonder overleg steeds meer MZI's in
deĀ Waddenzee zou toestaan. 

Op 1 oktober jl. heb ik de Kamer geĆÆnformeerd overĀ het beleid inzake
de mosselzaadinvanginstallaties (29684, nr. 72). In de brief geef ik aan
dat er overleg zal plaatsvinden met recreatie- en garnalensector in
verband met de ligging van een aantal MZIā€™s. Dat overleg heeft
plaatsgevonden op 3 oktober jl.. Afgesproken is dat samen naar een
nieuwe locatie voor dit experiment wordt gezocht. 

4. 

Op diezelfde dag in februari werd het concept besproken van het in het
Convenant overeengekomen monitoringplan. Niets in dat concept strookte
met de afspraken. De opdracht was verstrekt in september 2007 met als
opleverdatum oktober 2007. Tussentijds overleg werd door LNV
afgewimpeld. De uitkomst is dat het werk opnieuw wordt gedaan onder
toezicht van een werkgroep. De monitoring begint daardoor Ć©Ć©n jaar
later.

In het Toeristisch overleg Waddenzeegebeid (TOW) van 9 oktober 2007 is
gemeld dat een zgn. helpdeskvraag over de opzet van een monitoringplan
was uitgezet bij IMARES met als opleverdatum 10 oktober 2007. Op die
datum is het eerste concept opgeleverd. 

Dit concept is vervolgens vanaf 2008 verder ontwikkeld en besproken met
vertegenwoordigers van regionale overheden en natuurorganisaties op 27
februari en 

3 maart 2008. Dit heeft geleid tot een tweede versie die ter advisering
is geagendeerd in de TOW van 19 maart 2008. Toen bleek dat voor deze
versie nog geen voldoende draagvlak bestond, is dit plan niet
inhoudelijk besproken. 

Onder regie van mijn departement wordt nu gewerkt aan een nieuwe opzet
van het monitoringplan. Bij het opstellen hiervan is een werkgroep
betrokken die bestaat uit leden van de recreatiesector (onder andere de
Wadvaarders) en ook natuurbeheerders. 

In overeenstemming met de werkgroep heb ik besloten om niet meer in 2008
te starten met het uitvoering van het monitoringplan. Het concept van
dit programma is recent besproken en op hoofdlijnen lijkt hierover
overeenstemming te bestaan bij de convenantpartners. Ook aan de kant van
de Wadvaarders.

5. 

Concept notulen van vergaderingen komen niet zelden retour waarbij door
LNV op essentiƫle punten wijzigingen worden geƫist die niet met het
besprokene overeenkomen. Bijvoorbeeld inzake de toegezegde verplaatsing
van de omstreden MZIā€˜s.

LNV reageert op conceptnotulen als daar aanleiding voor is. De
vaststelling gebeurt tijdens de volgende vergadering waar iedereen bij
aanwezig is. Wat het specifiek genoemde voorbeeld betreft, heb ik
hiervoor aangegeven dat conform eerdere toezeggingen overleg heeft
plaatsgevonden en oplossingen zijn gevonden. 

Ā 

6. 

Vorige week kwam LNV met het voorstel dat nieuwe artikel 20 gebieden
eerst worden aangeleverd aan de Hydrografische Dienst. Na het drukken
van de kaarten kan dan formeel bezwaar worden gemaakt. (Eerst het huis
bouwen, dan de formele procedures doorlopen). Dit blijkt voor geen van
de deelnemers aan het betreffende gesprek (provincies, alle
Waddengemeenten en -eilanden, terreinbeheerders en de gebruikers)
acceptabel.

Bij de opstelling van de leidraad met betrekking tot de toepassing van
artikel 20 van de Nb-wet consulteer ik vertegenwoordigers van
belangengroepen. Dit proces is nog in volle gang en ik acht de stelling
dan ook voorbarig.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN 

VOEDSELKWALITEIT,

G. Verburg