Antwoord op vragen van het lid Arib over kinderontvoeringen
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2008D12818, datum: 2008-10-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
Onderdeel van zaak 2008Z03435:
- Gericht aan: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Indiener: K. Arib, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Bezoekadres Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Telefoon (070) 3 70 79 11 Fax (070) 3 70 79 72 www.justitie.nl Onderdeel Directie Justitieel Jeugdbeleid Datum 30 oktober 2008 Ons kenmerk 5568341/08/DJJ Uw kenmerk 2080901480 Bijlage(n) 1 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over kinderontvoeringen Hierbij zend ik u de beantwoording van de vragen van het lid Arib (PvdA) over kinderontvoeringen (ingezonden 30 september 2008). De Minister van Justitie, 2080901480 Vragen van het lid Arib (PvdA) aan de Minister van Justitie over kinderontvoeringen. (Ingezonden 30 september 2008) Vraag 1: Hebt u kennisgenomen van het artikel over kinderontvoeringen? 1) Antwoord 1: Ja. Vraag 2: Klopt het dat Nederlandse vrouwen die na een stukgelopen huwelijk in het buitenland willen scheiden, vrijwel nooit met hun kinderen naar Nederland kunnen terugkeren? Zo ja, om hoeveel vrouwen gaat het? Klopt het dat het in tweederde van alle gevallen van ‘ontvoeringszaken’ om moeders gaat? Antwoord 2: Het is in beginsel de verantwoordelijkheid van ouders om bij beëindiging van hun huwelijk, afspraken te maken over de verzorging en opvoeding van hun kinderen. Indien zij hier samen niet uitkomen, dienen zij hun geschil aan de rechter voor te leggen. De rechter kan beslissen dat de ouders beiden het gezag over het kind behouden dan wel dat dit bij een van hen komt te berusten. In geval een verzorgende ouder naar Nederland wil verhuizen met de kinderen, dient hij of zij hiervoor de toestemming van de andere ouder die (mede) het gezag heeft, te krijgen. Als hij of zij deze toestemming niet krijgt, dient vervangende toestemming van de rechter van het land waar de ouders en het kind wonen, te worden verkregen. Een ouder die na echtscheiding met de kinderen naar Nederland wil terugkeren, kan dit dus doen met toestemming van de andere ouder die (mede) het gezag heeft of van de rechter. Het is juist dat in tweederde van alle gevallen van kinderontvoering naar Nederland onder het Haags Kinderontvoeringsverdrag de moeder de ontvoerende ouder is. Ik verwijs hierbij naar mijn brief van 8 september jl. aan de Kamer (Kamerstukken 2007-2008, 30072, nr.13). Vraag 3: Hoe komt het dat rechters in Nederland zelden of nooit gebruik maken van de zogenoemde weigeringsgrond, die aangeeft dat er sprake moet zijn van “aangetoond, concreet, aanzienlijk en acuut gevaar”? Antwoord 3: Ik ga ervan uit dat de vraagsteller doelt op de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid onder b, van het Verdrag. Het Verdrag beoogt bij ongeoorloofde overbrenging van een kind over de grens, de snelle terugkeer van dat kind naar het land waar het tevoren zijn gewone verblijfplaats had, te bewerkstelligen Het Verdrag gaat ervan uit dat de eventuele beslissing over het gezag over een kind is voorbehouden aan de rechter van laatstgenoemd land. Die rechter wordt geacht de situatie van het kind het best te kunnen beoordelen. Een ruime toepassing van de weigeringsgronden door de rechter van het land waarheen het kind is overgebracht, zou dit uitgangspunt ondergraven. Een restrictieve interpretatie daarvan wordt daarom door alle verdragsstaten voorgestaan. Dit geldt in het bijzonder voor artikel 13, eerste lid onder b, waarin is bepaald dat de rechter niet gehouden is de terugkeer van een kind naar zijn gewone verblijfplaats te gelasten als wordt aangetoond dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. De jurisprudentie over het Verdrag geeft blijk van grote terughoudendheid waar het gaat om het honoreren van een beroep op deze weigeringsgrond. Ik wijs in dit kader nog op de Verordening Brussel II bis, waarin bepalingen zijn opgenomen ter aanscherping van de werking van het verdrag binnen de kring van de EU-lidstaten. Zo is in artikel 11, vierde lid, van de Verordening bepaald dat een gerecht de terugkeer van een kind niet op grond van artikel 13, onder b, van het Verdrag kan weigeren, wanneer vaststaat dat er adequate voorzieningen zijn getroffen om de bescherming van het kind na de terugkeer te verzekeren. Vraag 4: Wat is uw mening over de wijze waarop de Nederlandse moeders en hun kinderen, die bij zogenaamde “ontvoeringszaken” zijn betrokken, in Nederland worden behandeld? Wat vindt u van de wijze waarop het Nederlands-Italiaanse meisje, door de politie is behandeld? Wat is uw mening over de persoonlijke verhalen van de Nederlandse moeders in dit artikel? Antwoord 4: Alle kinderontvoeringszaken gaan gepaard met hevige emoties van alle betrokkenen. Het zijn persoonlijke drama’s van gezinnen die uit elkaar zijn gevallen. De uitvoerende instanties, waaronder de Centrale autoriteit en het openbaar ministerie, zijn zich dit terdege bewust en betrachten dan ook alle mogelijke zorgvuldigheid bij hun optreden. Vraag 5: Deelt u de mening dat het huidige Kinderontvoeringsverdrag onvoldoende rekening houdt met het belang van het kind en onvoldoende is toegesneden op de huidige praktijk? Deelt u de mening dat de uitzonderingsgronden ruimer dienen te worden toegepast en dat er meer rekening dient te worden gehouden met de belangen van kinderen? Zo ja, op welke wijze gaat u hiervoor zorgen? Vraag 6: Deelt u de mening dat de Centrale Autoriteit (CA) te bureaucratisch is? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen u hebt genomen om de bureaucratie bij de CA, waar veel ouders last van hebben, terug te dringen? Vraag 7: Bent u het met de stelling eens dat de CA op dit moment een dubbele rol heeft en strijdige belangen moet dienen? Bent u bereid naar het voorbeeld van andere landen deze dubbele rol te beëindigen en een advocaat in te schakelen die de belangen van de aanklagende partij dient te behartigen en de CA? Antwoord : Het is mij bekend dat er kritiek is op de uitvoering van het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Om die reden heb ik in mijn brief van [datum] aan uw Kamer (TK 2008-2009, 30072, nr. 15) aangegeven dat ik voornemens ben om de rol en de taak van de CA te wijzigen en hoe ik die wijziging denk voor te bereiden, alsmede om te bezien op welke manier de procedure kan worden verkort. Ik verwacht uw Kamer hierover begin 2009 nader te kunnen berichten. Graag verwijs ik u naar die brief. 1) NRC Handelsblad, 27 september 2008, “Verdrag maakt van moeder ontvoerder” 5568341 /08/DJJ /30 oktober 2008 PAGE 4 / NUMPAGES 4 Ministerie van Justitie Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties Directie Justitieel Jeugdbeleid Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen.