Nader rapport
Invoering van een nieuw griffierechtenstelsel in burgerlijke zaken (Wet griffierechten burgerlijke zaken)
Nader rapport
Nummer: 2008D13230, datum: 2008-10-31, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
Onderdeel van zaak 2008Z05660:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2008-11-05 14:45: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2008-11-06 13:00: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2008-12-11 14:00: 31758 - Wet griffierechten burgerlijke zaken (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-09-09 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-09-24 13:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-11-26 10:14: Hamerstukken (32027, 31758, 31835, 31859, 31915, 32138, nrs. 10 t/m 14 en 31789, nr. 24) (Hamerstukken), TK
Preview document (š origineel)
Aan de Koningin Onderdeel Directie Wetgeving Contactpersoon mr. A.M. Wolffram-van Doorn Registratienummer 5566719/08/6 Datum 27 oktober 2008 Onderwerp Nader rapport wetsvoorstel Invoering van een nieuw griffierechtenstelsel in burgerlijke zaken (Wet griffierechten burgerlijke zaken) Bij Kabinetsmissive van 13 november 2007, nr.Ā 07.003667, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermeld wetsvoorstel rechtstreeks aan de Minister van Justitie te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 december 2007, nr.Ā W03.07.0412/II, bied ik U hierbij aan. 1. Conform het advies van de Raad van State is de memorie van toelichting aangevuld met een nieuwe paragraaf 1.5 waarin uiteen is gezet op welke wijze ook in het nieuwe griffierechtenstelsel de toegang tot het recht voor de burger gewaarborgd blijft. 2. De Raad van State adviseert de in artikel 4, tweede lid, onder a, opgenomen vrijstelling van de heffing van griffierecht voor het indienen van een verweerschrift bij de kantonrechter of de pachtkamer van de rechtbank nader te bezien. Naar zijn oordeel is het niet zonder meer logisch deze vrijstelling te handhaven, nu de reguliere tarieven bij de kantonrechter gemiddeld aanzienlijk worden verlaagd en voor on- en minvermogenden een vast laag tarief geldt. In het nieuwe griffierechtenstelsel zijn enkele uitgangspunten van het huidige systeem gehandhaafd. De vrijstelling van de heffing van griffierechten bij de kantonrechter en de pachtkamer voor gedaagden en verweerders is hiervan een voorbeeld (artikel 4, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder a). Deze regel maakt deel uit van een samenstel van maatregelen ā waaronder ook vallen: het ontbreken van de verplichte procesvertegenwoordiging en de eenvoudige procedureregels, zoals de regel dat mondeling verweer mogelijk is ā waarin de kanton- en pachtrechtspraak zich onderscheidt van de algemene civiele rechtspraak en waarmee wordt beoogd ervoor te zorgen dat bij deze vorm van rechtspraak sprake is van een laagdrempelige procedure. Momenteel wordt er binnen het ministerie gewerkt aan een wetsvoorstel ter uitvoering van het kabinetsstandpunt over het rapport van de Commissie evaluatie modernisering rechterlijke organisatie (Commissie Deetman). Een van de aanbevelingen van de Commissie Deetman die in dit wetsvoorstel wordt uitgewerkt betreft de verruiming van de competentie van de kantonrechter. In dit verband zal opnieuw gekeken worden naar de wenselijkheid van deze specifieke regels in de kantonrechtspraak. In het kader van dat wetsvoorstel zal, mede in het licht van het advies van de Raad van State, de genoemde vrijstelling van de heffing van griffierechten nader worden bezien. 3. In zijn advies merkt de Raad van State op dat hij niet overtuigd is van de redelijkheid van het niet langer voorzien in enigerlei vorm van een wettelijke regeling waarbij ten gunste van on- en minvermogenden de nodige voorzieningen zijn getroffen teneinde hen zo min mogelijk te belasten met het incassorisico in het geval dat hun tegenpartij in de kosten is verwezen. De Raad van State beveelt daarom aan het voorstel tot schrapping van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) nader te bezien. Daarnaast vraagt de Raad aandacht voor de gevolgen van dit voorstel voor de regeling van de proceskostenveroordeling in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 13a van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. De in artikel 243 Rv opgenomen bijzondere procedure inzake de afwikkeling van de proceskostenveroordeling houdt verband met de in het huidige griffierechtstelsel bestaande Ā«regeling voor indebetstellingĀ». Op basis van deze regeling wordt een on- of minvermogende partij gedeeltelijk vrijgesteld van de griffierechtenheffing. Valt de proceskostenveroordeling uiteindelijk uit ten gunste van deze partij, dan dient de wederpartij de proceskosten te voldoen aan de griffier. Zo nodig kan de griffier een dwangbevel uitvaardigen tegen de veroordeelde. De griffier betaalt uit de opbrengst aan de on- of minvermogende partij diens eigen bijdrage aan het salaris van de rechtshulpverlener en aan zichzelf het in debet gestelde deel van het griffierecht en de eventueel aan de rechtshulpverlener uitbetaalde vergoeding. Het eventuele bedrag dat dan nog resteert, voldoet de griffier aan de rechtshulpverlener. In het nieuwe griffierechtenstelsel is de Ā«regeling voor indebetstellingĀ» afgeschaft. In plaats daarvan wordt van een onvermogende partij een vast laag tarief geheven. Het verschil tussen dit tarief en het reguliere tarief wordt in geval van verwijzing van de wederpartij in de proceskosten, niet alsnog van die wederpartij ingevorderd. Gelet op deze wijzigingen ligt het niet langer voor de hand om artikel 243 Rv te handhaven. De onvermogende partij wordt in het nieuwe griffierechtenstelsel - evenals de niet-onvermogende procespartijen - zelf verantwoordelijk voor het incasseren van de proceskostenveroordeling ter compensatie van zijn eigen bijdrage. Op basis van artikel 40 Wet op de rechtsbijstand is de onvermogende partij geen kosten verschuldigd indien hij hiervoor bijstand inroept van een gerechtsdeurwaarder. Zowel onder de oude als onder de nieuwe regeling ligt het incassorisico ā het risico dat de wederpartij de proceskostenveroordeling niet voldoet ā bij de onvermogende partij ten gunste van wie de proceskostenveroordeling is uitgesproken. Het schrappen van artikel 243 Rv brengt naar mijn mening derhalve geen nadelige gevolgen voor de onvermogende mee. De opmerkingen van de Raad over de artikelen 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en 13a van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften hebben ertoe geleid dat in het wetsvoorstel twee nieuwe wijzigingsbepalingen zijn opgenomen. Voor de goede orde merk ik nog op dat voor advies bij de Raad van State aanhangig is het wetsvoorstel aanpassing bestuursprocesrecht. In dit wetsvoorstel komt ook de in deze artikelen opgenomen regeling aan bod. 4. Met de redactionele kanttekeningen van de Raad, opgenomen in de bij het advies behorende bijlagen is rekening gehouden. 5. Na ontvangst van het advies van de Raad van State heeft de Raad voor de rechtspraak aangegeven dat nadere bestudering van het in een eerder stadium voorgelegde conceptwetsvoorstel aanleiding had gegeven tot zorgen over de uitvoering. Deze zorg zag met name op de uitwerking van het uitgangspunt āinning van het griffierecht aan het begin van de procedureā en op de tijd die de griffies op basis van het wetsvoorstel zouden krijgen voor ā kort gezegd ā de administratieve verwerking van de griffierechtenheffing en de betalingen die naar aanleiding daarvan worden gedaan. Daarin is aanleiding gevonden om het wetsvoorstel op dit punt alsnog aan te passen. Thans is aansluiting gezocht bij het griffierechtenstelsel in bestuursrechterlijke zaken. Zo wordt in het griffierechtenstelsel in burgerlijke zaken aan partijen ā net als in het bestuursrecht ā een termijn van vier weken gegeven om het verschuldigde griffierecht te voldoen. Hiermee hebben de griffies meer tijd gekregen voor de genoemde werkzaamheden. De Raad voor de rechtspraak is geĆÆnformeerd over deze wijzigingen en heeft naar aanleiding daarvan laten weten dat dit zijn zorgen op adequate wijze wegnam. De wijziging heeft ook elders in het voorstel van wet tot aanpassingen geleid. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Justitie, Kamerstukken II 2006/07, 29 279, nr. 42; www.justitie.nl/onderwerpen/recht_en_rechtsbijstand/Commissie-Evaluatie- Modernisering-Rechterlijke-Organisatie/index.aspx. 5566719/08/6 /27 oktober 2008 PAGE PAGE 3 Ministerie van Justitie ļ”