[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen over de toezending van de vertrouwelijke stukken van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) en het Waarborgfonds Sociale Woingbouw (WSW) m.b.t. de investering in het stoomschip Rotterdam

Woningcorporaties

Lijst van vragen

Nummer: 2008D13431, datum: 2008-11-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2008Z05292:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)








	De minister voor Wonen, Wijken en Integratie











	





Plaats en Datum	Den Haag,	3 november 2008

Betreft	Vragenlijst ss Rotterdam

Ons kenmerk	08-WWI-B-044

Ons kenmerk

	Uw kenmerk

	Uw brief van

	In afschrift aan

	Bijlagen

	

Namens de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie leg ik u
naar aanleiding van uw brief van donderdag 30 oktober jl. en de
openbaarmaking van de brief van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw
(WSW) van 25 april 2008 ‘Stichting Woonbron’, de brief van het
Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) van 28 maart 2008
‘Woonbron en de ss Rotterdam’ en de samenvatting van het
onderzoeksrapport van Deloitte van 28 maart 2008 over de ss Rotterdam,
onderstaande vragen ter beantwoording aan u voor. 

Namens de commissie verzoek ik de vragen uiterlijk dinsdag 4 november
a.s. te 12.00 te beantwoorden.

Waarom wordt in de brief een zo nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen
ambtelijke verantwoordelijkheid enerzijds en ministeriële betrokkenheid
anderzijds?

Wat is de reden om hier niet zuiver staatsrechtelijk, de minister is
verantwoordelijk, te redeneren?

Is er wel sprake geweest van voortdurende, directe ministeriële
betrokkenheid gedurende het hele proces vanaf tenminste medio 2007?

Waaruit blijkt die betrokkenheid en kan dit nauwkeuriger worden
aangegeven dan op dit moment gebeurt in de voorliggende brief?

In de brief (pagina 2) wordt aangegeven: ‘direct na aankoop bleek de
bouwsom te zijn gestegen van € 25 tot € 40 miljoen’. Op welke
wijze en op welk moment hebben de externe toezichthouders het Centraal
Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) en u hier kennis van gekregen?

Hebben de in vraag 5 genoemde externe toezichthouders direct actie
ondernomen nadat zij kennis kregen van deze forse stijging?

Welke stappen zijn op dat moment gezet door u en door het CFV?

Mocht door beide externe toezichthouders geen actie zijn ondernomen,
kunt u dan voor beiden aangeven waarom dit niet is gedaan?

De jaarstukken 2007 doen de Raad van Commissarissen (RvC) van Woonbron
spreken van een ‘gecompliceerde operatie die met veel tegenslagen te
kampen heeft gehad’. Heeft de Raad van Commissarissen de in vraag 5
genoemde externe toezichthouders onverwijld en via een apart schrijven
geïnformeerd, of hebben beide toezichthouders deze opvatting van de RvC
uit het jaarverslag 2007 moeten lezen?

Mocht er sprake zijn van het indirect, dus via het jaarverslag,
informeren van de toezichthouders, wat is uw opvatting dan over de
handelswijze van de RvC en welke directe en/of indirecte maatregelen
hebben beide toezichthouders vervolgens jegens de RvC genomen, dan wel
gaan zij alsnog nemen? 

Mochten beide toezichthouders wel direct zijn geïnformeerd, kan dan
precies worden aangegeven welke acties door beide toezichthouders
vervolgens zijn genomen?

Op 3 december 2007 (pagina 3) geeft het bestuur van Woonbron opdracht
aan Deloitte om te onderzoeken of Woonbron de herontwikkeling van de ss
Rotterdam voldoende in zijn greep had. Het CFV bericht u op 28 maart
2008 (zie betreffende brief) gemotiveerd dat vragen met betrekking tot
de onafhankelijkheid van Deloitte zijn te stellen. Uit uw brief blijkt
niet dat deze kritische kanttekening van het CFV tot enige actie van uw
kant heeft geleid. Kunt u daar een verklaring voor geven?

Waarom heeft u niet per direct een second-opinion laten doen?

Bent u van opvatting dat het uiteindelijke onderzoeksrapport van
Deloitte de toets van de kritiek zoals zou kunnen spreken uit de brief
van het CFV, gezien de rol van Deloitte als ‘huisaccountant’ van
Woonbron, van 28 maart 2008 kan doorstaan? 

Is hier bovendien sprake van een voldoende professionele benadering van
zowel de bestuurder van Woonbron, de opdrachtgever, als van het
betreffende onderzoeksbureau, de opdrachtnemer?

Uw brief verwijst naar een memo van een accountmanager van uw ministerie
van 20 februari 2008 (pagina 3), waarin gesproken wordt van mondelinge
informatie van de bestuurder van Woonbron waaruit blijkt dat de kosten
oplopen tot circa 

€ 140 miljoen. Uit de brief zou de conclusie kunnen worden getrokken
dat u op dat moment niets heeft gedaan. Kunt u deze conclusie bevestigen
en uw antwoord met argumenten onderbouwen?

Mocht er wel concrete actie op dat moment door u zijn ondernomen, waarom
vermeldt de brief dit dan niet en waaruit bestond die actie?

Waarom is kort na 20 februari niet de voltallige Raad van Bestuur en
Raad van Commissarissen door u ontboden?

Waarom zijn door u geen maatregelen genomen ten aanzien van beide
geledingen?

Op 28 maart 2008 stuurt het CFV een brief naar u met een vijftal
invalshoeken van waaruit als financieel toezichthouder is gekeken is
naar het forensisch rapport van Deloitte Forensic and Dispute Services.
Op drie van de vijf invalshoeken is het oordeel negatief, op één punt
kan niet tot een oordeel worden gekomen en op één punt is het oordeel
matig. Uit niets blijkt dat u op deze punten passende actie heeft
ondernomen. Waarom is dit niet gebeurd?

Waarom was u gezien de kwalificaties van het CFV op de vijf invalshoeken
niet doordrongen van de noodzaak?

Geven de kwalificaties bij de vijf invalshoeken op zich geen reden om in
te grijpen zowel bij de Raad van Bestuur als bij de Raad van
Commissarissen?

Waarom is dit niet gebeurd?

Pas op 22 juli 2008 dreigt u richting de bestuurder van Woonbron met het
aanstellen van een toezichthouder ex artikel 43 van het BBSH. U doet dit
overigens om voortgang in het proces te houden (pagina 4) Waarom is niet
op 29 maart 2008 een toezichthouder ex artikel 43 van het BBSH
aangesteld?

Daarnaast maakt het CFV nog een vijftal buitengemeen kritische
kanttekeningen, ‘meer algemene opmerkingen bij de gang van zaken’,
(pagina 3) in de brief van 28 maart 2008. Bij deze zeer kritische
kanttekeningen wordt meerdere malen de suggestie van nader onderzoek
gedaan. Heeft u wel kennisgenomen van deze punten?

Hoe kwalificeert u deze vijf punten en hoe beoordeelt u de urgentie van
het door het CFV aanbevolen nader onderzoek?

Waaruit blijkt dat u op basis van deze punten concreet, per punt
aangegeven, actie heeft ondernomen?

Mocht er echter geen actie zijn ondernomen op deze vijf punten, dan wel
op één of meerdere van deze punten, dan graag per punt een motivering
van de keuze. 

U schrijft (pagina 4) dat zij verantwoordelijk is voor het goed
functioneren van het corporatiestelsel en voor het externe toezicht op
de woningcorporaties. Hierbij is ook het BBSH van belang. Het CFV kan op
28 maart 2008 niet tot een oordeel komen of op het terrein van
verbindingen door Woonbron wordt voldaan aan de eisen van het BBSH.
Nergens blijkt uit uw brief dat u zich hierover een oordeel heeft
gevormd. Waarom heeft u dat niet gedaan?

Waarom is vervolgens geen gerichte actie op dit punt ondernomen?

Kunt u nu wel haar oordeel op dit punt geven en is zij bereid dit
oordeel gepaard te laten gaan met de aankondiging van noodzakelijke
maatregelen?

Op 9 juni 2009 is er een breed overleg waaraan zelfs de gemeente
Rotterdam, als mede-achtervanger voor borging door het WSW, deelneemt.
(pagina 3) De conclusie kan toch slechts zijn dat hier sprake is van een
acute financiële crisis, die de voortgang van Woonbron als sociale
verhuurder in gevaar brengt?

Wilt u uw antwoord op de voorgaande vraag voorzien van een uitgebreide,
inhoudelijke, dus zorgvuldig op basis van feiten onderbouwde reactie?

U schrijft dat Woonbron ter overbrugging van het liquiditeitsvraagstuk
een kort-geldfaciliteit zou regelen met een consolidatieverklaring van
het WSW (pagina 4). Is dit tekenend voor de ernst van de situatie op dat
moment en is inhoud gegeven aan het voornemen?

U schrijft (pagina 4) dat Woonbron voor het einde van 2008 haar aandeel
in de ss Rotterdam zal terugbrengen tot 20% of zoveel minder het
volkshuisvestelijk proportionele aandeel bedraagt door verkoop aan
andere investeerders. Gaat dit ook werkelijk en tijdig gebeuren?

Welke sancties staan u ter beschikking om te handelen als dit niet
gebeurt?

Tot nu toe heeft u geen enkele mogelijke en in één geval ook
aangekondigde mogelijke sanctie geëffectueerd. Ligt hierin een bepaalde
bestuurlijke overweging en zal de minister dus ook op dit punt niet
optreden?

U schrijft (pagina 4) dat een regiegroep is ingesteld om de voortgang
van het werken naar de eindsituatie nadrukkelijk te volgen. Het
voorzitterschap van deze regiegroep berust bij Woonbron. Wilt u
bevestigen dat dit juist is?

Kunt u motiveren waarom zij met deze werkwijze heeft ingestemd?

Is deze keuze niet een volstrekte miskenning van de ernst van de
situatie?

Kunt u bevestigen, dat uit het accepteren van de keuze van het bureau
voor het forensisch onderzoek, maar ook uit het ogenschijnlijk niet
ingrijpen op basis van de vijf invalshoeken uit de brief van het CFV van
28 maart 2008 en met het instemmen van voorzitterschap van Woonbron van
de regiegroep blijkt dat Woonbron nog steeds leidend is in het
voorliggende dossier?

U schrijft dat de voorzitter van de raad van bestuur u heeft verzekerd
dat de bijzondere projectsteun voor de veertig prachtwijken niet zal
worden aangewend. Nergens blijkt dat deze afspraak, net als andere
cruciale afspraken, schriftelijk is vastgelegd.

Past deze werkwijze is de verscherpte meldings- en instemmingsprocedure,
die u in uw brief (pagina 5) aankondigt?

Heeft u overigens de raad van bestuur van Woonbron erop gewezen dat het
volstrekt ongepast is om, zoals uit de brief van het CFV van 28 maart
2008 aan u blijkt, dat men heeft overwogen de bijzondere projectsteun
geheel of gedeeltelijk aan te wenden voor dekking van een ontstaan
tekort?

Kunt u uw oordeel geven over vergroting van het draagvlak voor deze
heffing bij de collega woningcorporaties in het licht van dit soort
voorgenomen bestedingen?

U schrijft (pagina 4) dat de waarde van het commercieel bezit van
Woonbron onderpand zal zijn voor de lening die noodzakelijk is om de
voorfinanciering door Woonbron te beëindigen. Wat is de verhouding
tussen de waarde van het commercieel bezit versus het sociaal bezit?

Is deze afspraak over en weer schriftelijk bevestigd conform de
verscherpte meldings- en instemmingsprocedure?

Waarom heeft u gezien het vernietigende rapport van het CFV (op 3 van de
vijf criteria scoort ze slecht, een matig en een criteria geen oordeel)
niet meteen besloten een bewindvoerder aan te stellen?

Had het aanstellen van een bewindvoerder in het voorjaar van 2008 er toe
kunnen leiden dat het project qua kosten minder ver uit de hand was
gelopen?

U schrijft in uw brief van 30 oktober 2008 dat het CFV zich nadrukkelijk
zorgen maakt over de mate waarin het bestuur van Woonbron het project
tot een goed einde kon brengen. Is “nadrukkelijk zorgen” niet een
erg eufemistische formulering gezien de brief van het CFV?

In de brief van CFV wordt geconcludeerd dat het vanuit
governance-gedachten ongewenst is dat leden van de raad van bestuur zijn
aangesteld als lid van de directie of als commissaris bij een
verbinding. Deelt u deze opvatting? Wat is daarover in de
Aedes-gedragscode over opgenomen?

Klopt het dat ook bij veel andere verbindingen van corporaties leden van
de Raad van Bestuur ook lid zijn van de directie of Raad van
Commissarissen van een deelneming? Indien u dat ook ongewenst vindt is
dit dan al eens aan de orde gesteld in overleg met Aedes?

In 2001 heeft het CFV een rapport geschreven over ”verbindingen
woningcorporaties 2001”. De belangrijkste conclusie was dat het
inschatten van financiële risico’s van verbindingen bij
woningcorporaties niet adequaat kan op basis van de verslaggeving van
woningcorporaties en dat via regelgeving een meer toereikende
verantwoording zou moeten worden bewerkstelligd”. Wat is er door uw
ministerie sinds 2001 met deze conclusies gedaan?

In 2007 spreekt het CFV  haar bezorgdheid uit over de kwaliteit van de
verantwoording over verbindingen. En uit het sectorbeeld
woningcorporaties verslagjaar 2006 blijkt dat de resultaten uit
verbindingen structureel negatief zijn (€ 8 per woning bij een
groeiend volume van ruim € 800 miljoen). Welke acties heeft u n.a.v.
deze signalen ondernomen? En had dit het uit de hand lopen van het ss
Rotterdam project kunnen voorkomen?

Het CFV heeft met vier accountantsbureaus de bepalingen over de
verslaglegging van verbindingen in jaarverslagen in het BBBH en BW
verder ingevuld. Deze bijlage is echter niet verplicht. Bent u
voornemens deze bijlage alsnog verplicht te stellen?

De commissie Schilder heeft geconcludeerd dat het extern toezicht op een
aantal punten tekort schiet, o.a. op gebied van efficiency. Klopt het
dat CFV alleen een oordeel mag vellen over de vermogenspositie van een
woningcorporatie en geen signalen af mag geven over uit de hand lopende
projecten zolang de financiële continuïteit van een corporatie niet in
gevaar komt? Is dat de reden dat het CFV geen oordeel mag vellen over
dit soort verbindingen zolang de financiële continuïteit van een
woningcorporatie niet in het geding is?

Op welke manier is CFV na het gesprek van 10 maart betrokken bij
afhandelen van deze zaak?

Wie heeft initiatief genomen voor gesprek van 1 februari tussen CFV en
lid raad van bestuur Woonbron?

In brief van 28 maart 2008 stelt CFV dat dit een eerste reactie is. Is
daarna er nog vervolg reactie van CFV gekomen?

Wat is uw oordeel over de rol die de accountant gespeeld heeft? 

Krijgt u de accountantverslagen en managementletters bij het
jaarverslag? Waren die bij de jaarverslagen 2005 en 2006 niet al reden
voor verhoogde aandacht en aanvullende actie? En waren die bekend toen
uw ministerie over de jaarstukken 2005 een positief prestatieoordeel gaf
over de plannen met het schip?

Citaat uit de accountantverslagen: ”de administratieve organisatie, de
administratieve procedures en de systemen van risicobeheersing zijn
ontoereikend  en behoeven verbetering”.

Bij punt c van brief CFV van maart staat dat het proportioneel deelnemen
en de woonbestemming snel zijn verlaten. Volgens het CFV is de
belangrijke vraag of uw ministerie dit wist nog niet beantwoord op 28
maart. In hoeverre was uw ministerie hiervan op de hoogte gesteld. Zo
ja, wanneer? 

Wat was reden van Woonbron om de accountant te verbieden de adviseurs te
interviewen? Heeft u dat alsnog opgedragen n.a.v. brief CFV van 28
maart?

Welke actie is door uw ministerie ondernomen direct n.a.v. memo van 20
februari? En welke actie direct n.a.v. gesprek met CFV?

Was het bestuurlijk overleg met het CFV van 28 maart regulier overleg?
En is er tussen 20 februari en 28 maart op initiatief van uw ministerie
overleg geweest met het CFV?

Op welke datum is de boot gekocht (pagina 2)? Dus wanneer was duidelijk
dat bouwsom gestegen was met zo’n € 25 tot € 40 miljoen?

Op 13 april 2005 heeft directeur Woonbron uw ministerie gemeld dat ze de
boot gingen kopen. Wanneer is businessplan overhandigd aan uw
ministerie? Was dat voor of na de aankoop?

Bent u bekend met de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Bestuur
van Woonbron beperkt het project ss Rotterdam op geen enkele manier de
investeringsruimte van de woningcorporatie? Hoe moet tegen die
achtergrond worden begrepen dat het WSW in haar brief van 25 april de
noodklok luidt over de financiële positie van Woonbron?

Klopt het dat het CFV Woonbron kwalificeert als C corporatie, dus
eigenlijk te rijk? Hoe moet ik dat begrijpen tegen het achtergrond dat
er in de zomer van 2008 een overeenkomst is gesloten ter overbrugging
van het liquiditeitsprobleem?

Volgens de Raad van Bestuur heeft het hele project ss Rotterdam een
tenminste sluitende business case, zoals ook door de accountant met
goedkeuring van het jaarverslag 2007 is bevestigd. Deelt  u deze
stelling? Wat is het oordeel van het CFV hierover?

In de exploitatiefase moest het aandeel proportioneel zijn aan kerntaak.
Welke kerntaak en hoe is bepaald dat dat 20% is?

In het jaarverslag is het bedrag voor de ss Rotterdam opgehoogd van €
6 miljoen in 2005  naar € 25 miljoen in 2006. Hoe is dat gewogen in
het positief oordeel van uw ministerie?

Hoe realistisch schat u de kans in dat er een koper gevonden wordt voor
80% van het schip? Is daar in de gesprekken aandacht aan besteed? 

Wat was de taakopdracht van de regiegroep? Hoe verhoudt zich dat tot de
toezichthoudende taken van het WSW, uw ministerie en het CFV? Ligt hier
een schriftelijk document aan ten grondslag? En waarom zat Woonbron deze
regiegroep voor? En waarom neemt uw ministerie dat vanaf 17 november
over?

Woonbron heeft commercieel bezit van € 500 miljoen. Om wat voor
vastgoed gaat dat? Moeten ze dit gedeeltelijk verkopen voor 1 januari om
aan de eis van 20% te voldoen? Wat betekent dat voor de opbrengstprijs
nu alle kopers weten dat Woonbron voor 1 januari een deel van dit bezit
moet afstoten?

Welke percentage van het vermogen van Woonbron is commercieel vastgoed?
Hoe hoog ligt dat percentage op sectorniveau? Klopt het dat als
maatschappelijk vastgoed te typeren vastgoed als scholen,
woon-zorgcomplexen etc. geen onderdeel van dit commercieel vastgoed
uitmaakt?

Als het verkoopverlies van de af te stoten 80% van de ss Rotterdam
gefinancierd moet worden uit de verkoop van het commercieel vastgoed,
gaat dit dan niet nog steeds ten koste van het maatschappelijk vermogen
van de woningcorporatie?

Heeft het WSW het commercieel vastgoed geborgd?

U schrijft in haar brief van 30 oktober 2008 dat het projectmanagement
bij Woonbron en de verantwoording van de Rederij BV niet optimaal is en
dat “dit heeft ook het toezicht van de Raad van Commissarissen
bemoeilijkt”. Is deze niet optimale situatie volgens u een
verzachtende omstandigheid voor het optreden van de Raad van
Commissarissen of is die gebrekkige verantwoording en projectmanagement
juist de verantwoordelijkheid van de Raad van Commissarissen?

Wat is uw oordeel over het optreden van de Raad van Commissarissen van
Woonbron in deze zaak? Kunt u onderscheid maken tussen de periode voor
november 2007 en daarna? En wat is uw oordeel over het optreden van het
CFV en WSW?

Zijn de verliezen op dit project sinds maart 2008 verder toegenomen? Had
bijvoorbeeld het benoemen van een bewindvoerder tot een ander resultaat
geleid?

Is er een verslag van het gesprek van 13 april 2005, waarbij de
directeur van Woonbron het voornemen om de ss Rotterdam aan te kopen en
te herontwikkelen meldde bij de DG-Wonen van het ministerie VROM? Zo ja,
kan dit aan de Kamer beschikbaar worden gesteld? Kan het overhandigde
businessplan aan de Kamer beschikbaar worden gesteld?

Heeft de DG-Wonen voordat hij akkoord ging met deze nevenactiviteit
ruggespraak gepleegd met de minister van VROM? Zo ja, wat was het
standpunt van de minister?

Heeft de DG-Wonen voorwaarde(n) verbonden aan zijn instemming met deze
nevenactiviteit (bijvoorbeeld de maximale omvang van de investering,
maximaal aandeel van Woonbron in de investering, het vooraf door een
externe partij laten uitvoeren van een risico-analyse, aard van de
toekomstige activiteiten op het schip, aantoonbare relatie met de
kernactiviteiten van de corporatie)? Zo ja, welke?

Wanneer en langs welke weg is uw ministerie geïnformeerd over de
stijging van de  investering van € 6 miljoen naar € 25 tot € 40
miljoen? Bent u geïnformeerd over deze ontwikkeling? Zo ja, wanneer?

Wanneer en langs welke weg is uw ministerie geïnformeerd over het
afhaken van de commerciële partij die aanvankelijk voor 50%
risicodragend zou participeren in het project?

Bent u geïnformeerd over deze ontwikkeling? Zo ja, wanneer?

Wat wordt bedoeld met de zinsnede uit uw brief van 30 oktober jl.
“…. hetgeen overigens is toegestaan”? Is het voor 100%
risicodragend investeren in een cruiseschip per definitie toegestaan in
het BBSH en zo ja, waaruit blijkt dat? Of is het verhogen van de mate
van risicodragende betrokkenheid van 50% naar 100% expliciet toegestaan
door uw ministerie? Zo ja, door wie is dit toegestaan, is hierover
vooraf ruggespraak gepleegd met u en zijn aan deze toestemming nadere
voorwaarden verbonden? Zo ja, welke?

“De Raad van Commissarissen (RvC) van Woonbron heeft voor de
verwerving van het schip haar goedkeuring gegeven.” Waarvoor heeft de
RvC precies toestemming gegeven? Slechts voor de verwerving of voor de
complete herontwikkeling? Op grond van welke gegevens heeft de RvC deze
toestemming gegeven? Heeft de RvC voorwaarden verbonden aan deze
toestemming?

“Ik constateer dat hiermee ambtelijk niet is gehandeld volgens de
daarvoor geldende procedurevoorschriften.” Wordt de naleving van de
procedurevoorschriften, in het bijzonder voor de meldingsplicht inzake
nevenactiviteiten, steekproefsgewijs gecontroleerd? Zo ja, wat heeft
deze controle sinds 2005 aan inzichten opgeleverd?

“Inhoudelijk is zowel in het gesprek van de toenmalige DG als in de
daarop volgende toetsing op mijn ministerie vastgesteld dat de deelname
van Woonbron past binnen de brede zorg voor het wonen door
woningcorporaties, i.c. het BBSH, mits de deelname van Woonbron in het
eigendom van de SS Rotterdam vanaf de exploitatiefase (dat wil zeggen na
de herontwikkeling van het schip) proportioneel zou zijn aan haar
kerntaken, dus aan de functies van het schip die passen binnen het
werkdomein op grond van het BBSH.” 

Kunt u inzicht geven in de inhoudelijke toetsing? Op grond van welke
criteria is vastgesteld dat de herontwikkeling van een cruiseschip past
binnen de brede zorg voor het wonen van woningcorporaties? Welke beoogde
functies van het schip (congresfunctie, short-stay/hotelfunctie, foyer
de jeunesse functie, eventuele andere functies) voldeden aan deze
criteria? Hoeveel procent van de investering had betrekking op functies
die voldeden aan de criteria inzake de brede zorg voor het wonen van
woningcorporaties? Is bij de toetsing afgewogen welk maatschappelijk
rendement op het gebied van de brede zorg voor het wonen in
Rotterdam-Zuid/Katendrecht alternatieve investeringen voor eenzelfde
bedrag zouden opleveren? Is door uw ministerie de term
‘proportioneel’ gekwantificeerd? Zo nee, waarom niet?

Bent u vooraf geconsulteerd over de inhoudelijke beoordeling? Bent u
achteraf geïnformeerd over de uitkomsten van de inhoudelijke
beoordeling?

“Na de mondeling verleende instemming met de plannen van Woonbron
heeft, zoals te doen gebruikelijk, monitoring plaatsgevonden van de
uitvoering via de ingediende jaarstukken van de corporatie.”Is
monitoring via de jaarstukken onder alle omstandigheden gebruikelijk? Zo
nee, wanneer niet? Wat zijn de procedurevoorschriften terzake? Is na het
bekend worden van de stijging van de investering van €6 miljoen naar
€25 tot €40 miljoen overwogen om de monitoring te intensiveren, de
corporatie onder verscherpt toezicht te plaatsen, een bewindvoerder te
benoemen en de toestemming voor het project in te trekken?

“De jaarstukken over 2005 van Woonbron vermelden de aankoop met de
bedoeling het schip in 2006 te verbouwen tot onder meer woonplekken voor
studenten.” Wat wordt bedoeld met “…tot onder meer woonplekken
voor studenten”? Zijn dit de eerder genoemde 50 hutten foyers de
jeunesse? Zo ja, voldoet deze omschrijving aan de
zorgvuldigheidsvereisten voor een jaarverslag van Toegelaten
Instellingen (de 50 hutten vormen immers slechts een zeer beperkt deel
van de totale investering)?

Wanneer zijn de jaarstukken 2007 van Woonbron op uw ministerie
ontvangen? Is de melding van de ‘gecompliceerde situatie’ rond de
ontwikkeling van de ss Rotterdam in het jaarverslag 2007 aanleiding
geweest voor enige actie van de zijde van het ministerie?

Op welke tegenslagen doelde de RvC in het jaarverslag 2007?

Welke informatie over de voortgang van het project heeft de RvC op welk
moment ontvangen tussen het moment waarop zij toestemming gaf voor de
aankoop en de verschijning van het jaarverslag 2007? 

Is uw ministerie, anders dan via de jaarstukken, vóór 20 februari 2008
door de directie van Woonbron dan wel door (een van de leden van) de RvC
op eigen initiatief geïnformeerd over de voortgang van het project? Zo
ja, op welke momenten, op welke wijze, kunnen schriftelijke stukken ter
inzage gegeven worden?

Heeft uw ministerie na het geven van het groene licht aan het project en
vóór 20 februari 2008 het project actief gevolgd? Zo ja, waaruit
blijkt dit en heeft dit geleid tot nieuwe inzichten dan wel
vervolgacties?

Wat voor actie heeft de accountmanager VROM ondernomen toen deze op 20
februari geïnformeerd werd over het oplopen van de kosten tot € 140
miljoen? Wanneer bent u geïnformeerd over deze ontwikkeling? Is er een
formele procedure voor de afhandeling van dergelijke meldingen? Is na
deze melding overwogen om Woonbron direct onder verscherpt toezicht te
plaatsen dan wel een bewindvoerder aan te stellen? Wat zijn de criteria
om een woningcorporatie onder verscherpt toezicht te stellen en/of een
bewindvoerder te benoemen?

Wat heeft uw ministerie tussen 20 februari en 20 maart (het verzenden
van een brief aan Woonbron) aan acties ondernomen om de omvang van het
probleem vast te stellen en na te gaan of ingegrepen moest worden?

Is na ontvangst van de brief d.d. 28 maart 2008 van het CFV overwogen om
Woonbron onder verscherpt toezicht te plaatsen dan wel een bewindvoerder
aan te stellen? Zo nee, waarom niet? Wanneer bent u geïnformeerd over
deze brief?

Is na de ontvangst van de brief d.d. 25 april 2008 van het Waarborgfonds
Sociale Woningbouw (WSW) overwogen om Woonbron onder verscherpt toezicht
te plaatsen dan wel een bewindvoerder aan te stellen? Zo nee, waarom
niet? Wanneer bent u geïnformeerd over deze brief?

In antwoord op schriftelijke vragen van de leden Jansen/Poppe d.d. 29
april 2008 antwoordde u op 6 juni: “De financiële consequenties van
de voorfinanciering hebben de aandacht van het Waarborgfonds Sociale
Woningbouw en het Centraal Fonds Volkshuisvesting, die mij hierover
informeren. Waarom heeft u bij de beantwoording niet gemeld dat het WSW
u op 25 april bericht had dat zij Woonbron onder verhoogd toezicht
geplaatst hadden en op korte termijn overleg met haar wilde voeren om de
financiële positie van Woonbron zeker te stellen? Waarom heeft u bij de
beantwoording niet gemeld dat het CFV haar op 28 maart op vijf
invalshoeken gerapporteerd had over het project, waarbij op drie
invalshoeken het oordeel negatief, op één invalshoek het oordeel matig
en op een invalshoek het oordeel ‘niet te beoordelen’ werd
uitgesproken?

Was u aanwezig bij het gesprek op 7 mei 2008?  Zo nee, is voor het
gesprek ruggespraak gehouden met u over de te volgen lijn? Wanneer bent
u geïnformeerd over de uitkomsten van het gesprek? Is er een verslag
van het gesprek en zo ja, kan dit ter inzage gegeven worden aan de
Kamer?

“Na het hiervoor genoemde gesprek op 7 mei jl. met de Raad van Bestuur
en een lid van de Raad van Commissarissen heeft de bestuurder van
Woonbron, de heer Kromwijk gemeld dat de Raad van Commissarissen heeft
besloten dat Woonbron zich ten aanzien van de ss Rotterdam zal beperken
tot haar eigen kerntaak, te weten het volkshuisvestelijke deel en dat
het eigendom van tenminste 80% (of zoveel meer als correspondeert met
het niet-volkshuisvestelijk proportionele deel) zal worden verkocht voor
het einde van 2008.” 

Wat wordt bedoeld met het volkshuisvestelijk proportionele deel? Welke
onderdelen betreft het? Wanneer was bij het ministerie van VROM bekend
dat het volkshuisvestelijke deel van het project hooguit 20% bedraagt?

Wanneer was bij uw ministerie bekend dat er sprake was van een
liquiditeitsprobleem?

Wat betekent de verplichting dat Woonbron voor het eind van dit jaar een
niet door het WSW geborgde (commerciële) lening moet hebben
aangetrokken ten behoeve van het zeker stellen van haar liquiditeit voor
de rentelasten van de corporatie? Zijn er afspraken gemaakt over de
minimale/maximale omvang van de lening? Zo ja, welke?

“Op 22 juli jl. heb ik, om in dit proces de vereiste urgentie te
onderstrepen, aan de voorzitter van de Raad van het bestuur van Woonbron
aangegeven dat indien voornoemde afspraken en voorwaarden niet zouden
worden nagekomen door Woonbron, ik voornemens ben een toezichthouder ex
artikel 43 van het BBSH aan te stellen.” Welke ontwikkeling tussen 7
mei en 22 juli heeft aanleiding gegeven voor genoemde brief? Indien daar
geen bijzondere ontwikkeling aan ten grondslag lag, waarom is genoemde
brief niet op 8 mei verzonden?

“Met Woonbron is evenwel overeengekomen dat de voorfinanciering van
(het commerciële deel van) de investering uiterlijk eind 2008 zal
worden omgezet in leningen waarvoor niet het sociale bezit maar
uitsluitend het ‘commerciële’ bezit van Woonbron onderpand zal
zijn. Het sociale bezit wordt dus niet bezwaard met een last in relatie
tot het commerciële deel van de ss Rotterdam. De waarde van het
commerciële bezit van Woonbron bedraagt circa een half miljard euro.”
Wat wordt in deze context verstaan onder ‘commercieel bezit’?
Waaruit bestaat dit commerciële bezit? Wordt er wettelijk onderscheid
gemaakt tussen sociaal bezit en commercieel bezit bij toegelaten
instellingen, of is er in beide gevallen sprake van maatschappelijk
gebonden bezit? Zo ja, waaruit bestaat dit onderscheid? Zo nee, wat is
de feitelijke betekenis van het gebruik van het commerciële deel van
het bezit als onderpand voor leningen ten behoeve van de s.s. Rotterdam
– in termen van risicobeperking op vermogensverlies?

“Overigens heeft de voorzitter van de raad van bestuur, de heer
Kromwijk, mij verzekerd dat de door Woonbron te ontvangen bijzondere
projectsteun voor de veertig prachtwijken niet zal worden aangewend voor
dit project.” Wat is de feitelijke betekenis van deze verzekering? Het
maatschappelijk vermogen van woningcorporaties is toch niet
gecompartimenteerd?

Met hoeveel loopt het exploitatietekort op gedurende iedere maand dat
het schip ongebruikt aan de kade ligt? Is in de exploitatieopzet een
aanloopverlies verdisconteerd? Zo ja, hoe groot?

“Ik constateer dat vanaf de periode waarin door Woonbron tot aankoop
van het schip werd overgegaan tot begin mei 2008, het projectmanagement
bij Woonbron en de verantwoording van de Rederij BV aan Woonbron niet
optimaal zijn geweest.” Waarop baseert u de kwalificatie ‘niet
optimaal’? 

“Van belang is of tegenover de investeringen ook hogere opbrengsten
staan.  De raad van bestuur van Woonbron heeft aangegeven dat hiervan
nog steeds sprake is, hetgeen door de accountant bij de beoordeling van
de jaarstukken over 2007 is goedgekeurd.” Heeft uw ministerie zich op
enige wijze – bijvoorbeeld via extern, onafhankelijk advies - laten
vergewissen van het realiteitsgehalte van de steeds hogere
geprognosticeerde opbrengsten van het project?

Brief CFV:

Heeft het CFV na het gesprek van 1 februari contact opgenomen met het
ministerie van VROM? Wanneer?

“Met een (volgens het forensisch rapport) totaal opgerekte
exploitatie-uitkomst van €118 miljoen zou dit op een verlies van €39
miljoen kunnen uitkomen.”Heeft u aan het CFV, dan wel aan een andere
onafhankelijke partij, verzocht om na te gaan hoe hoog het maximale
verlies zou kunnen uitkomen bij een realistische exploitatie-uitkomst?

“Op het moment van aankoop was op grond van beschikbare informatie al
een worst case scenario te schetsen van €50 miljoen.”Heeft uw
ministerie tijdens het gesprek over het voornemen tot aankoop op 13
april 2005 dan wel op enig later moment verzocht om een onderbouwing van
de businesscase met een risico-analyse?

“Investeringsoverschrijdingen zijn meerdere malen gerechtvaardigd door
het opwaarderen van de businesscase.”Is uw ministerie sinds april 2008
op enig moment (mondeling, telefonisch, per brief, via het jaarverslag)
geïnformeerd over het wijzigen van de projectdefinitie/programma van
eisen en de business case? Zo ja, op welk(e) moment (en)? Is bij die
gelegenheid/gelegenheden door uw ministerie verzocht om een onderbouwing
van de nieuwe businesscase met een risico-analyse en is door uw
ministerie onderzocht of de nieuwe projectdefinitie nog paste binnen de
criteria voor toelaatbare nevenactiviteiten? Zo nee, heeft Woonbron
hiermee gehandeld conform de wettelijke voorschriften?

“Het proportioneel deelnemen en de woonbestemming zijn later al snel
verlaten. De belangrijkste vraag is in hoeverre het ministerie hiervan
(en van de financiële consequenties) op de hoogte is gesteld.” Is uw
ministerie hiervan op de hoogte gesteld? Zo ja, wanneer en op welke
wijze? Zo nee, is dit strijdig met de wettelijke voorschriften?

“Stelselmatig is uitgegaan van de meest gunstige scenario’s, terwijl
onvoldoende rekening is gehouden met worst case scenario’s.” Zijn er
wettelijke voorschriften, bindende richtlijnen van de brancheorganisatie
dan wel interne richtlijnen van Woonbron met betrekking tot
deugdelijkheid van financieel beleid, projectorganisatie e.d.? Is
bovenbeschreven gang van zaken in overeenstemming met deze richtlijnen?

“Aparte aandacht vraagt de verwevenheid van functies (leden van de
Raad van Bestuur worden aangesteld als lid van de directie of als
commissaris bij een verbinding) wat vanuit de governance gedachte als
ongewenst moet worden beschouwd.” Heeft u op grond van deze melding
nagegaan of voor alle verbindingen van Woonbron een eind is gemaakt aan
deze verwevenheid? Zo ja, wanneer? Heeft u op grond van deze melding
nagegaan of bij andere woningcorporaties sprake is van een vergelijkbare
verwevenheid? Heeft u op grond van deze melding woningcorporaties
geïnstrueerd om een einde te maken aan eventuele verwevenheid van
functies?

Het CFV maakt vijf algemene opmerkingen over de rapportage van Deloitte.
Wat heeft u gedaan met deze opmerkingen? Zijn er een of meer van de
volgende mogelijke vervolgacties (een second opinion door een
onafhankelijk forensisch onderzoeksbureau, het uitbreiden van het
forensisch onderzoek met interviews met de adviseurs en Eurobalance,
nader onderzoek naar de facturen en mogelijke fraude, nader onderzoek
naar de ontwikkeling van de business case en het realiteitsgehalte van
het voortdurend verhogen van de geraamde inkomsten) ingezet en zo ja,
wanneer? 

“Op diverse momenten lijken de commissarissen last te hebben van
rolvervaging.” Wat heeft u gedaan met deze opmerking? Wat zijn uw
bevoegdheden om op te treden in geval van een problematisch 
functionerende RvC? Heeft u gebruik gemaakt van een van deze
bevoegdheden?

“Opvallend is nu echter wel dat in de prognose-informatie over 2008 en
volgende jaren Woonbron niets opgenomen heeft. (…) Dat is opvallend
omdat over 2007 al voor ca. €100 miljoen is geïnvesteerd en naar de
verwachting van Woonbron zelf, nog een investering van tientallen
miljoenen euro’s noodzakelijk is. Daarnaast is van belang dat de inzet
van de dPi waarin bovenstaande leemten zijn geconstateerd, wel voorzien
is van een bestuursverklaring.” Met welke wettelijke voorschriften is
deze gang van zaken in strijd? Is het bewust afgeven van een valse
prognose een mogelijk strafbaar feit? Welke actie(s) heeft u op grond
van deze melding ondernomen?

“Daarnaast is er de aannemelijkheid om er dekking tegenover te
plaatsen van 1/3 van de netto-opbrengst van de solidariteitsheffing die
minister Vogelaar organiseert, en daarmee ca. €5 miljoen euro.” Wat
is het verschil in financiële termen tussen bovenomschreven door
Woonbron gesuggereerde dekking en een indirecte dekking, doordat de
ontvangst van de solidariteitsheffing ten behoeve van de Vogelaarwijken
elders op de begroting geld vrijmaakt ten behoeve van de tekorten bij de
ss Rotterdam (waterbedeffect)?

“Opgemerkt wordt dat de corporatie gekozen heeft voor een, binnen de
wet- en regelgeving passende, minimale variant voor wat betreft de
verantwoording over haar verbindingen.” Het CFV wijst ook in een
bijlage bij de brief op het tekortschietende wettelijk kader voor de
controle op verbindingen. Wat heeft u gedaan met dit advies? Heeft u
regels gepubliceerd dan wel in voorbereiding om deze maas in de wet te
dichten? In het laatste geval: welke en op welke termijn verwacht zij
dat deze van kracht worden?

Wat is de bevoegdheidsverdeling tussen u en de minister van VROM met
betrekking tot de VROM-Inspectie?

Samenvatting rapport Deloitte:

Kan de rapportage van Deloitte, Fase I van 6 december 2007, over het
uiteindelijke waarschijnlijke kostenniveau van het project ss Rotterdam
en de haalbaarheid van de opleverdatum aan de Kamer ter beschikking
worden gesteld? Heeft respectievelijk uw ministerie, het CFV en/of WSW
deze rapportage opgevraagd en ingezien? Zo ja, wanneer waren ze
beschikbaar, welke conclusies zijn hieruit getrokken en welke acties
ondernomen? Zo nee, waarom is dit rapport niet opgevraagd?

Kunnen de tussenrapportages over enkele vragen uit Fase II, waaronder de
tussenrapportage over de claims van concessiehouders van 10 januari
2008, aan de Tweede Kamer ter beschikking worden gesteld? Zijn deze
tussenrapportages reeds opgevraagd en ingezien door respectievelijk uw
ministerie, het CFV en/of WSW? Zo ja, wanneer waren deze beschikbaar,
welke conclusies zijn eruit getrokken en welke acties zijn ondernomen?
Zo nee, waarom zijn deze tussenrapportages niet opgevraagd?  

Hoogachtend,



Drs. M.J. van der Leeden



De griffier van de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie



  



  DocProperty "Dienst"  DCO Internationaal en Ruimtelijk beleid

Commissie VROM 



Betreft	Vragenlijst ss Rotterdam

Kenmerk

	

	Vervolg Brief

	Bladzijde	  PAGE  11 



  



DCO Internationaal en Ruimtelijk beleid

Commissie WWI





Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Plein 2

Den Haag

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Tel:	2311

Fax:	3433



	E-mail:	cie.vwwi@tweedekamer.nl