Nader rapport
Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor aouteurs- en naburige rechten
Nader rapport
Nummer: 2008D14805, datum: 2008-11-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
Onderdeel van zaak 2008Z06271:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2008-11-11 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2008-11-12 15:20: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2008-11-19 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2008-12-18 14:00: 31766 - Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-04-22 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-07-01 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-12-02 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-01-14 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-03-02 15:30: Extra procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-10 16:00: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2012-02-14 16:00: Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (31766) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2012-02-28 15:20: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2012-03-06 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2012-03-08 19:30: Heropening Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (31766) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2012-03-13 15:05: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Aan de Koningin Onderdeel Directie Wetgeving Contactpersoon mr. T. Heukels Registratienummer 5571105/08/6 Datum 3 november 2008 Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 augustus 2008, nr. 08.002288, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 3 oktober 2008, nr. W03.08.0361/II, bied ik U hierbij aan. De Raad van State heeft opmerkingen gemaakt over, met name, het preventieve tarieventoezicht, de criteria voor de plaatsing van collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (hierna: cbo’s) op de lijst van de bij het voorstel behorende bijlage en de mededingingsrechtelijke dimensie van een gezamenlijke uitoefening van activiteiten door cbo’s. 1. Preventief tarieventoezicht 1.a Verhouding College en NMA De Raad wijst op het huidige artikel 4 van de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties (hierna: wet toezicht), inhoudend dat het College van Toezicht Auteursrechten (hierna: College) geen toezicht uitoefent voor zover dit op grond van de Mededingingswet wordt uitgeoefend door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa). De Raad heeft er in zijn advies over het oorspronkelijke wetsvoorstel toezicht op gewezen dat artikel 4 onvoldoende duidelijk is over de verhouding tussen het College en de NMa, en meent dat het huidige wetsvoorstel dit niet wegneemt (Kamerstukken II 2001/02, 27 775, B). Omdat de tariefstelling een belangrijke indicator kan zijn voor misbruik van machtspositie (art. 24 Mededingingswet) en de goedkeuringsbevoegdheid van het College aldus gevolgen kan hebben voor het toezicht door de NMa, beveelt de Raad aan om de toelichting ter zake aan te vullen. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt recht gedaan aan een suggestie van, onder meer, de NMa om te voorzien in een meer specifieke vorm van tarieventoezicht voor cbo’s in de vorm van goedkeuring vooraf door een toezichthouder - in casu het College - van (eenzijdige) tariefwijzigingen. Het hanteren van excessieve tarieven kan inderdaad als een vorm van misbruik van machtspositie beschouwd worden. Artikel 4 van de Wet toezicht stelt echter buiten twijfel dat het College niet in deze beoordeling kan en mag treden; dat is immers het prerogatief van de NMa. Bij de beoordeling van eenzijdige tariefstijgingen is het College gebonden aan het kwalitatieve toetsingskader van (het gewijzigde) artikel 2 van de Wet toezicht. In het bijzonder zal het College daarbij acht kunnen slaan op de vraag of een cbo, bij de vaststelling van eenzijdige tariefstijgingen, wel voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de betalingsplichtigen (artikel 2, onderdeel d, Wet toezicht). Het oordeel hierover prejudicieert, ingevolge artikel 4 Wet toezicht, uit de aard der zaak niet op de uitkomsten van een mededingingsrechtelijke toetsing door de NMa. Het omgekeerde is eveneens het geval. Het is daarom niet op voorhand uitgesloten dat het College en de NMa, vanwege de verschillen in hun toetsingskaders, ieder tot een ander oordeel komen over een door een beheersorganisatie voorgenomen tariefstijging. Dat is inherent aan het complementaire karakter van beide toezichthouders. Om te vermijden dat er over hun taken en bevoegdheden onduidelijkheid ontstaat, zijn er tussen het College en de NMa voorts werkafspraken gemaakt over de afbakening van taken, het zonodig samen optreden in specifieke situaties en het elkaar tijdig signaleren van zaken die overlappen met of raken aan het taakgebied van de ander (bijv. Jaarverslag College 2007, par. 2.4). Deze zullen in het licht van de voorgestelde preventieve toetsingsbevoegdheid van het College ten aanzien van eenzijdige tariefstijgingen bij cbo’s zonodig worden aangevuld. De toelichting is in deze zin verduidelijkt. 1.b Preventief tarieventoezicht: beoogde doel? De Raad merkt op dat het voorziene preventieve tarieventoezicht de mogelijkheid biedt tot rechtstreeks ingrijpen in de tariefvaststelling door cbo’s en in de marktverhoudingen. De Raad acht minder vergaande vormen van preventief toezicht denkbaar om het transparant en efficiënt functioneren van cbo’s te waarborgen, zoals het opleggen van verplichtingen aan organisaties met aanmerkelijke marktmacht (vgl. hoofdstuk 6a van de Telecommunicatiewet). De Raad adviseert het voorgestelde preventieve tarieventoezicht in dit licht in een breder perspectief toe te lichten. Zoals de Raad terecht opmerkt, beoogt het wetsvoorstel een leemte in het tarieventoezicht te dichten die berust op het feit dat het College thans geen concreet tarieventoezicht kan uitoefenen en artikel 24 Mededingingswet in de optiek van de NMa geen geschikt instrument vormt om te beoordelen of er sprake is van excessieve tarieven van cbo’s. Anders dan de Raad, acht het kabinet het nu voorgestelde preventieve tarieventoezicht door het College echter niet van veel ingrijpender aard dan het tarieventoezicht dat de OPTA op grond van artikel 6a.7 Telecommunicatiewet kan uitoefenen. Het tarieventoezicht door de OPTA reikt juist verder dan het instrumentarium dat voor het College wordt voorgesteld. Allereerst is het tarieventoezicht door het College uitdrukkelijk beperkt tot tariefstijgingen, terwijl het toezicht door de OPTA zich ook uitstrekt tot de tarieven zelf. Dit laatste aspect is in de systematiek van het onderhavige wetsvoorstel voorbehouden aan de Geschillencommissie auteursrecht en, uiteindelijk, de civiele rechter. Voorts is het tarieventoezicht door de OPTA nauw gerelateerd aan de wettelijke notie ‘kostengeoriënteerd tarief’. Juist dit criterium blijkt echter in de specifieke context van het auteursrecht, de naburige rechten en het collectieve beheer voor een adequaat tarieventoezicht praktisch niet toepasbaar. Verder kan de OPTA zelf tarieven vaststellen. Het College beschikt niet over een dergelijke vergaande bevoegdheid, maar kan slechts goedkeuring vooraf aan eenzijdige tariefstijgingen onthouden als deze, na toetsing aan het in artikel 2 van de Wet toezicht verankerde toetsingskader, buitensporig worden geacht (vgl. hierna, 1.c). Ten slotte wordt de totstandkoming van auteurs- en nabuurrechtelijke tarieven, anders dan in de telecomsector, in belangrijke mate gekenmerkt door zelfregulering, die mede daarom een uitgangspunt vormt van het kabinetsbeleid (Kamerstukken II 2007/08, 29 838, nr. 6, par. 2). De introductie van een toezichthouder die in voorkomend geval zelf tarieven kan vaststellen bergt het risico in zich om deze zelfregulering, en daarmee bijvoorbeeld de totstandkoming van branche- of koepelafspraken, te frustreren. De toelichting is in deze zin aangepast. 1.c Tariefstijging De Raad wijst er op dat de tekst van en de toelichting bij artikel 3, eerste lid, onderdeel c, niet met elkaar stroken. In de toelichting wordt opgemerkt dat het College voortaan preventief toetst of een tariefstijging niet in algemene zin als “buitensporig moet worden beschouwd”, terwijl de tekst van artikel 3 een dergelijke kwalificering van de preventieve toetsingsbevoegdheid van het College niet kent. Overeenkomstig het advies van de Raad zijn de toelichting en de wettekst met elkaar in overeenstemming gebracht door in een nieuw artikel 3, vierde lid, te verduidelijken dat het College zijn goedkeuring onthoudt als de voorgenomen tariefstijging naar zijn oordeel, gelet op de in artikel 2 van de Wet toezicht geformuleerde criteria, als buitensporig moet worden aangemerkt. 2. Plaatsing van een CBO op de lijst in de bijlage bij het wetsvoorstel De Raad onderschrijft de noodzaak het toezicht te verbreden tot organisaties van vrijwillig collectief beheer, maar acht het incassovolume of de voor verdeling beschikbare vergoedingen voor de onder toezicht plaatsing van deze organisaties arbitraire criteria voor het vaststellen van de maatschappelijke relevantie van cbo's bij (eind)gebruikers. De Raad beveelt aan het criterium voor plaatsing van cbo's op de lijst in de bijlage te verduidelijken en de norm “de nodige maatschappelijke relevantie” in de toelichting te vermijden. Overeenkomstig het advies van de Raad is de uitdrukking “de nodige maatschappelijke relevantie” in de toelichting bij het voorgestelde artikel 17, tweede lid, geschrapt. Deze is vervangen door de term ‘marktomvang’. In de specifieke context van het collectieve beheer zijn kwantitatieve criteria - hoewel deze, zoals de Raad terecht opmerkt, wellicht enigszins arbitrair zijn - daarvoor goede indicatoren. Hoe omvangrijker immers de incasso- of repartitiestromen van een beheersorganisatie, hoe groter doorgaans het aantal aangesloten rechthebbenden en het vertegenwoordigde rechtenpakket. Beide factoren vormen een betrouwbare indicatie van de marktomvang en rechtvaardigen aldus de noodzaak van toezicht. Daarom is in het voorgestelde artikel 17, tweede lid, in lijn met het advies van de Commissie auteursrecht, aangesloten bij de totale incasso of het totaal aan voor verdeling beschikbare gelden, opgeteld over twee opeenvolgende kalenderjaren. De toelichting is in deze zin aangepast. 3. Gezamenlijke uitoefening van activiteiten door CBO’s Naar aanleiding van de in het voorgestelde artikel 21 voorziene mogelijkheid om cbo’s bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geheel of ten dele tot gezamenlijke uitoefening van hun activiteiten betreffende de inning of verdeling van vergoedingen te brengen, merkt de Raad op dat cbo’s ondernemingen in de zin van het mededingingsrecht zijn, die in beginsel met elkaar in concurrentie moeten kunnen treden. Dit volgt, aldus de Raad, ook uit een recente beschikking van de Europese Commissie. Een regeling die cbo’s verplicht bepaalde activiteiten samen te verrichten, bijvoorbeeld, zoals in de toelichting wordt opgemerkt, door er in te voorzien dat rechten voor beeld en geluid slechts gezamenlijk mogen worden uitgeoefend, kan volgens de Raad de mededinging tussen cbo's beperken. De Raad meent dat dit op gespannen voet staat met de artikelen 10 en 81 van het EG-Verdrag en beveelt aan het voorgestelde artikel 21 nader te overwegen. Terecht merkt de Raad op dat het een EU-lidstaat op grond van de artikelen 10 en 81 EG-Verdrag niet is toegestaan om mededingingsbeperkende praktijken in stand te houden, te bevorderen, te begunstigen of anderszins te faciliteren. In die zin vormt het Europese mededingingsrecht ook een concrete grens die in acht moet en zal worden genomen als het gaat om de eventuele stroomlijning van de samenwerking tussen en activiteiten van cbo’s bij algemene maatregel van bestuur. Het Europese mededingingsrecht staat echter niet bij voorbaat in de weg aan een nadere regeling van de samenwerking in Nederland tussen in Nederland gevestigde cbo’s of stroomlijning van hun activiteiten. Van belang daarbij is dat ook het Europese recht zelf tot collectieve rechtenuitoefening kan nopen. Zo voorziet artikel 9, eerste lid, van Richtlijn nr. 93/83 van de Raad van 27 september 1993 betreffende satellietomroep en doorgifte via de kabel (PbEG L 248/15) in een verplichte collectieve uitoefening van de daarbij betrokken auteursrechten en naburige rechten. Daar komt bij dat cbo’s weliswaar, zoals de Raad terecht opmerkt, ondernemingen zijn in de zin van artikel 81 EG-Verdrag. In het in de toelichting genoemde en door de Raad aangehaalde voorbeeld van de gezamenlijke uitoefening van de rechten voor beeld en geluid gaat het echter niet om ondernemingen die met elkaar in directe concurrentie staan. Zo beheert Buma rechten van muziekauteurs, Sena rechten van uitvoerende kunstenaars en Videma rechten van de aangesloten film- en televisieproducenten. Het door deze organisaties vertegenwoordigde rechtenpakket staat niet in rechtstreekse concurrentie met elkaar, maar vult elkaar in veel opzichten eerder aan. Om die reden staat ook de recente beschikking van de Europese Commissie in de zogenaamde Cisac-zaak (C(2007) 3435 def. van 16 juli 2007) niet aan de voorgestelde delegatiebepaling in de weg, omdat daarin grensoverschrijdende mededingingspraktijken en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van met elkaar in potentie concurrerende cbo’s, t.w. de cbo’s voor muziekauteurs, ter discussie stonden. Om deze redenen is het voorgestelde artikel 21 gehandhaafd, met de kanttekening dat eerst zal worden afgewacht waartoe zelfregulering tussen de cbo’s onderling leidt en dat bij een eventuele verdere structurering van het collectieve beheer in Nederland bij algemene maatregel van bestuur de grenzen van de artikelen 10 en 81 EG-Verdrag zullen worden gerespecteerd. De toelichting is in deze zin aangepast. Nadat advies aan de Raad van State is gevraagd, heeft de in Zwitserland gevestigde en ook in Nederland actieve collectieve beheersorganisatie AGICOA haar al in de toelichting vermelde voornemen bevestigd om binnenkort tot oprichting van de nevenvestiging AGICOA Netherlands te komen, mede met de intentie om binnen het bereik van het herziene toezicht door het College te komen. Deze organisatie exploiteert de rechten van producenten van filmwerken waar het betreft retransmissie, veelal met betrekking tot omroepprogramma's. Hierop anticiperend is AGICOA Netherlands opgenomen in de bijlage met onder toezicht komende organisaties van vrijwillig collectief beheer. De toelichting is dienovereenkomstig aangepast. Van de gelegenheid is tevens gebruikt gemaakt om de memorie van toelichting aan tussentijdse actuele ontwikkelingen aan te passen en enkele redactionele wijzigingen door te voeren. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Justitie, Vgl. het rapport “De NMa en het toezicht op collectieve beheersorganisaties”, par. 5 (februari 2007). Vgl. het rapport “De NMa en het toezicht op collectieve beheersorganisaties”, par. 2 (februari 2007). IP/08/1165. 5571105/08/6 / 3 november 2008 PAGE 6 / NUMPAGES \* MERGEFORMAT 6 Ministerie van Justitie