[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht

Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor aouteurs- en naburige rechten

Bijlage

Nummer: 2008D14809, datum: 2008-11-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2008Z06271:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht

Aan Zijne Excellentie

Mr. Dr. E.M.H Hirsch Ballin

Minister van Justitie

Postbus 20301

2500 EH Den Haag					Den Haag, 1 juli 2008 

	Excellentie, 

	Betreft: advies concept wetsontwerp geschillencommissie auteursrecht.

De Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht heeft twee maal vergaderd over
het eerste concept-wetsvoorstel betreffende een geschillencommissie
tarieven auteursrecht (dat op 16 mei van dit jaar aan de Adviescommissie
werd gezonden). Zij – de Adviescommissie – adviseert U over deze
materie graag als volgt:

1)	Geschillen over de tarieven die collectieve beheersorganisaties in
verband met auteursrechten en naburige rechten in rekening brengen,
plegen aanzienlijk in omvang en complexiteit te verschillen. Aan de ene
kant is er een groot aantal (betrekkelijk) eenvoudige
“incassogeschillen”, waarbij veelal niet zozeer meningsverschil over
het toegepaste tarief als wel betalingsonmacht of  -onwil aan de orde
is. Voor dergelijke geschillen is een verplicht voorgeschreven
“voorfase” met inschakeling van een geschillencommissie, zoals dit
concept-ontwerp dat voorziet, onevenredig bezwaarlijk.

	Aan de andere kant is er een beperkt aantal omvangrijke geschillen,
waarbij de collectieve beheersorganisatie meestal een andere
substantiële organisatie, zoals een belangenorganisatie van
ondernemers, tegenover zich heeft. Bij dergelijke geschillen wordt vaak
een uitgebreid arsenaal aan argumenten, zowel betreffende de
tariefstelling alsook betreffende andere (aanverwante) kwesties, ter
beoordeling voorgelegd. Het ligt enigszins in de rede dat een
“laagdrempelige” geschillencommissie waarin deskundigheid op het
gebied van tarieven bijeen is gebracht maar verdere deskundigheid
mogelijk tekort schiet (of: waarbij zich het probleem aandient dat
sommige van de geschilpunten buiten het aan de geschillencommissie ter
beoordeling voorbehouden terrein vallen), niet adequaat op de
beslechting van zulke geschillen is ingericht.

	De Adviescommissie kan uiteraard niet met enige nauwkeurigheid
“inschatten” hoe groot de categorie van “tussenliggende”
geschillen is waarvoor de beoogde (“laagdrempelige”)
geschillencommissie wél een adequaat forum zou bieden; maar zij is
geneigd te denken dat die categorie wel eens betrekkelijk klein zou
kunnen zijn.

	De Adviescommissie komt er aan de hand van deze beschouwingen toe U te
adviseren, gĂ©Ă©n “verplichte” voorfase van beoordeling via een
geschillencommissie voor te schrijven. Er zijn te veel geschillen te
verwachten waarin die voorfase niet zinvol of zelfs niet bruikbaar is. 

De Adviescommissie zou het echter toejuichen wanneer er een facultatief
door partijen of door de rechter in te schakelen college zou worden
opgericht, waarin specifieke deskundigheid op het gebied van de bepaling
van tarieven in verband met collectieve beheersorganisaties zou worden
gebundeld. Het spreekt voor zich dat een dergelijk college des te
effectiever zou (kunnen) zijn wanneer het als “representatief” werd
gepercipieerd, met dien verstande dat de belangrijke deelnemers aan dit
“veld” daarin deskundige inbreng uit hun eigen kring zouden
aantreffen.

2)    	Een belangrijk deel van de problemen op dit terrein is daaraan
toe te schrijven, dat men principieel van mening kan verschillen over de
maatstaven die voor de bepaling van een als “redelijk” aan te merken
vergoeding/tarief zouden moeten worden aangelegd. Iets te simpel
voorgesteld, staan hier tegenover elkaar degenen die menen dat de
economische waarde van de desbetreffende prestatie (ook wel genoemd: de
“marktwaarde”) het belangrijkste aanknopingspunt zou moeten zijn, en
anderen die ook of vooral aan andere sociaal-economische factoren
gewicht willen toekennen (wat veelal tot belangrijk lagere uitkomsten
leidt). De relevante rechtsregels plegen de hier bedoelde
beoordelingsmaatstaf niet nader aan te duiden, zodat daarover
onzekerheid blijft bestaan.  

	De Adviescommissie betwijfelt of een geschillencommissie waarmee vooral
grotere deskundigheid wordt nagestreefd, een aangewezen forum is voor de
beslechting van deze principieel geaarde vragen. Voorzover die niet door
nadere regelgeving worden opgelost (wat wel de voorkeur zou hebben),
lijkt berechting door de “gewone” rechterlijke instanties te
verkiezen. Ook in dit opzicht heeft het dan de voorkeur om niet een
verplicht in te schakelen “voorfase” van geschilbeslechting bij een
geschillencomissie voor te schrijven. Ook hier geldt intussen dat de
mogelijkheid (voor de rechter) om een deskundig instituut of Ă©Ă©n of
meer leden daarvan (in het lopende geding) naar behoefte te raadplegen
en/of als geschilbeslechter in te schakelen, wél zinvol zou zijn.

3)	Het concept-wetsvoorstel geeft nog aanleiding tot enkele verspreide
opmerkingen:

	a) Voor de effectieve precedentwerking van beslissingen of adviezen van
de beoogde geschillencommissie, is van wezenlijk belang dat zaken in het
openbaar worden behandeld en dat beslissingen/adviezen ook openbaar zijn
(en gemakkelijk toegankelijk worden gemaakt). Het concept-wetsvoorstel
houdt hierover niets in. Het heeft de voorkeur dit punt wel expliciet te
regelen.

	b) Zowel uit een oogpunt van bundeling van deskundigheid alsook met het
oog op een uniforme ontwikkeling van de rechtspraak over dit onderwerp
acht de Adviescommissie het aangewezen om voor de hier beoogde
geschillen Ă©Ă©n van de Nederlandse rechtbanken bij uitsluiting bevoegd
te verklaren. Dat zou overigens ook de voorkeur verdienen wanneer,
anders dan hiervóór werd geadviseerd, wel tot instelling van een
geschillencommissie als “verplicht” voorportaal voor toegang tot de
rechter zou worden besloten. Het uniformerend effect van de beslissingen
van deze commissie zou immers voor een belangrijk deel worden doorkruist
wanneer daarna bij verschillende rechterlijke colleges vervolgprocedures
konden worden ingesteld, en die colleges een uiteenlopende
jurisprudentie zouden ontwikkelen.

	c) Wanneer zou worden besloten tot inschakeling van een
geschillencommissie op de in het concept-wetsvoorstel voorziene voet, is
te overwegen om in een maximum-termijn voor de behandeling bij die
commissie te voorzien, van bijvoorbeeld negen maanden. Sanctie op
overschrijding daarvan zou kunnen zijn dat de meest gerede partij dan
alsnog de “gewone” rechter kan benaderen (in welk geval de
geschillencommissie uiteraard niet langer bevoegd zou zijn om uitspraak
over de zaak te doen).

	d) Het concept-wetsvoorstel spreekt zich niet uit over de kosten van
geschilbeslechting langs de voorgestelde weg (en men kĂĄn dat punt
inderdaad overlaten aan de reglementen van de nog op te richten
geschillencommissie, die immers goedkeuring, althans “erkenning”,
van Uwe Excellentie zouden behoeven). Het lijkt de Adviescommissie
niettemin goed om reeds in dit stadium van wetgeving te overwegen of de
regel van art. 1019h Rv hier misschien (niet) van toepassing is; en om
er blijk van te geven tot welke uitkomsten men bij het overwegen van dit
punt is gekomen. 

	e) In de toelichting bij het concept-wetsvoorstel wordt opgemerkt dat
de beoogde regeling zal gelden voor alle collectieve beheersorganisaties
als bedoeld in art. 1 sub c van de Wet Toezicht. Zou de wettekst zelf er
niet in moeten voorzien dat dat inderdaad het geval is, in plaats van
dit, zoals nu lijkt te worden bedoeld, over te laten aan de “eigen”
reglementen van de geschillencommissie (en aan de uitleg die de
commissie daar in de praktijk aan blijkt te geven)? 

	De Adviescommissie hoopt U met deze beschouwingen van dienst te zijn.

	Ik verblijf inmiddels,

	hoogachtend, 

	J.L.R.A. Huydecoper

	voorzitter    

  Waarna men, om een executoriale titel te verkrijgen, ook nog beroep op
de gewone rechter zal moeten doen. In incassogeschillen is het (snel en
eenvoudig) verkrijgen van de executoriale titel vaak het voornaamste of
zelfs het enige wat met de procedure wordt beoogd.

  Bijvoorbeeld: afbakeningsvragen betreffende het bereik van de
toepasselijke normen uit het auteursrecht en het “naburige recht”
(zoals de vraag of een bepaalde handeling wel of niet als
“openbaarmaking” of als “verveelvoudiging” is aan te merken);
feitelijke vragen betreffende de omvang en aard van het door het tarief
betroffen gebruik; vragen van bewijslastverdeling en bewijswaardering.

  Afbakening van het terrein waarop de beoogde geschillencommissie
bevoegdheid heeft (en een rechtstreekse vordering bij de rechter dan
niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard), zal met precisie en
helderheid moeten gebeuren. Maar welke grens men ook kiest, er zullen
ongetwijfeld geschillen blijken te zijn die zich ten dele binnen die
grens afspelen en voor een ander deel daarbuiten. Dat roept lastige
vragen van samenloop en van conflicterende bevoegdheden op – een
nadere reden om het systeem van verplichte inschakeling van een
geschillencommissie niet aan te bevelen.

  Een complicerende factor vormt daarbij het feit dat de desbetreffende
regels soms van louter nationaal recht zijn, maar voor een ander deel op
Europese normen berusten (zie bijvoorbeeld art. 8 lid 2 van Richtlijn
92/100/EEG). Het kan dus zo zijn dat eenzelfde begrip (“billijke
vergoeding”) in twee verschillende juridische contexten moet worden
beoordeeld (en dat daarbij ook interpretatieverschillen aan het licht
treden).

  Het is Uwe Excellentie ongetwijfeld bekend dat de nog betrekkelijk
jonge praktijkervaringen bij de toepassing van art. 1019h Rv suggereren
dat ingevolge die bepaling op zeer aanzienlijke kosten aanspraak kan
worden gemaakt, Dat is een gegeven dat bij een als “laagdrempelig”
bedoelde geschillenbeslechtingsinstantie een ernstig probleem zou kunnen
opleveren.

 PAGE    

 PAGE   1