[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Jasper van Dijk inzake de wethouders van de G4 die de noodklok luiden over de staat van het onderwijs.

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2008D15356, datum: 2008-11-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2008Z04256:

Preview document (🔗 origineel)


Hierbij zenden wij u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Van
Dijk (SP)  van uw Kamer inzake de wethouders van de G4 die de
noodklok luiden over de staat van het onderwijs.

De vragen werden ons toegezonden bij uw bovenaangehaalde brief met
kenmerk 20078ZO4256/2080902490.

 

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Sharon A.M. Dijksma

Antwoorden op de schriftelijke vragen van het Kamerlid  Van Dijk van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de minister en
staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ingezonden
d.d. 13 oktober, kenmerk 20078ZO4256/2080902490).

1

Vraag:

Wat is uw reactie op de noodkreet van de wethouders van de vier grote
steden, die behelst dat het onderwijs in bepaalde gevallen op een
‘onaanvaardbaar laag peil is gekomen’?

Antwoord:

Met de wethouders van de vier grote steden zijn wij overtuigd van het
belang van goed onderwijs, waarop ieder kind recht heeft. De kwaliteit
van het onderwijs blijft primair de verantwoordelijkheid van het bevoegd
gezag van een school. Daar waar de gemeente het bevoegd gezag is kunnen
de wethouders dus direct ingrijpen. 

Door omstandigheden kan het  voorkomen dat de kwaliteit van het
onderwijs tijdelijk onvoldoende is. Dit is het geval als de inspectie
vaststelt dat sprake is van een zogenoemde zeer zwakke school. 1,8% van
de VO-scholen en 1,3% van de PO-scholen was afgelopen jaar zeer zwak.
Zeer zwakke scholen slagen er nagenoeg altijd in om binnen de gestelde
termijn van twee jaar weer onderwijs van voldoende kwaliteit te bieden.
Tot nu toe is er één school voor voortgezet onderwijs en zijn vijf
scholen voor primair onderwijs er niet in geslaagd binnen de gestelde
termijnen weer voldoende kwaliteit te bieden. Met deze scholen zijn wij
in gesprek gegaan om te komen tot een oplossing. In de
kwaliteitsagenda’s PO en VO hebben wij de ambitie geformuleerd om deze
termijn in 2012 bekort te hebben en het aantal zeer zwakke scholen te
halveren. Na de zomer van 2009 zal de Kamer worden geïnformeerd over de
voortgang van de activiteiten die worden ondernomen om deze ambities te
realiseren.

2

Vraag:

Deelt u de mening dat een Aanvalsplan nodig is om de zorgwekkende
onderwijsachterstanden in de grote steden in samenwerking met gemeenten
en scholen te lijf te gaan? Zo ja, wanneer komt u met een voorstel?

Antwoord:

Wij delen de mening dat de situatie in de vier grote steden ernstiger is
dan in de rest van Nederland. Wij zetten  flink in op de verbetering van
de kwaliteit van het gehele onderwijs, dus ook in de grote steden. In de
kwaliteitsagenda’s PO en VO zijn doelen gesteld om het aantal zeer
zwakke scholen met 50% te verminderen. De Kamer is eerder ook al
geïnformeerd over het kwaliteitsakkoord dat in april 2008 is gesloten
tussen de Staatssecretaris van OCW, de Wethouder Educatie van de
Gemeente Amsterdam en de schoolbesturen van het basisonderwijs in
Amsterdam inzake het verbeteren van (zeer) zwakke risicovolle
basisscholen in de stad Amsterdam.

Wij zien de noodzaak van samenwerking tussen de gemeenten en de
schoolbesturen. Ook daarom is het sinds 1 augustus 2006 verplicht dat
gemeenten en schoolbesturen van primair en voortgezet onderwijs en
kinderopvang met elkaar overleggen en maatregelen nemen. De Lokale
Educatieve Agenda biedt mogelijkheden aan scholen en gemeenten bij het
tegengaan van onderwijsachterstanden en segregatie. Burgemeester en
wethouders hebben de mogelijkheid om de uitkomsten van dit –
verplichte – overleg om te zetten in bindende afspraken over onder
andere de te realiseren prestaties en inspanningen voor de aanpak van
onderwijsachterstanden en segregatie. 

Momenteel verkennen wij in overleg met de wethouders van de G4 en met de
VNG de mogelijkheden om de regierol van de gemeenten verder te
versterken.

3

Vraag:

Vindt u het aanvaardbaar dat schoolbesturen zich - met een beroep op hun
autonomie -  kunnen onttrekken aan een gemeenschappelijke (c.q.
gemeentelijke) aanpak van de onderwijskwaliteit? Zo neen, waarom niet?
Zo ja, bent u bereid voorstellen te doen waardoor schoolbesturen
effectiever kunnen worden aangesproken op hun gemeenschappelijke
verantwoordelijkheid?

Antwoord:

Nee, dat is niet aanvaardbaar. Scholen en gemeenten werken, met respect
voor de eigen verantwoordelijkheden, overigens al veel samen. Dit onder
andere in het kader van de Lokale Educatieve Agenda. In dat kader zijn
de verantwoordelijkheden van gemeenten en van schoolbesturen beschreven:
wat is ieders verantwoordelijkheid en wat doen gemeenten en
schoolbesturen in overleg samen. Wel zoeken we naar mogelijkheden om de
regierol van de gemeente verder te versterken (vb. VVE).

4

Vraag:

Deelt u de mening dat de autonomie van scholen is doorgeschoten, als
wordt gesteld dat overheden niet of nauwelijks kunnen ingrijpen bij
scholen die ondermaats presteren? Zo neen, wat voor instrumenten heeft u
om de schoolbesturen tot verbetering aan te zetten? Zo ja, op welke
wijze gaat u deze autonomie inperken?

Antwoord:

Het kabinet hecht aan de autonomie van scholen. Autonomie houdt immers
in dat schoolbesturen verantwoordelijk zijn en verantwoordelijk worden
gehouden voor de kwaliteit van het onderwijs dat op hun school wordt
gegeven. Als scholen ondermaats presteren, ziet de overheid niet
werkloos toe. Dit zou ook niet kunnen vanwege de grondwettelijke
opdracht dat de overheid garant staat voor kwalitatief voldoende
onderwijs. Dit komt allereerst tot uitdrukking via het toezicht. De
inspectie maakt in het kader van verscherpt toezicht harde
prestatieafspraken met scholen die kwalitatief als zwak of zeer zwak
worden beoordeeld. In bijna alle gevallen voldoet dat instrument om
schoolbesturen tot verbetering aan te zetten. Als dat toch niet helpt,
start een bestuurlijk natraject. In het wetsvoorstel Goed Bestuur zullen
wij voorstellen doen om dat bestuurlijk natraject nog steviger aan te
kunnen zetten met dwingender instrumentarium.

5

Vraag:

Wat is uw reactie op de voorstellen van de vier wethouders om de
ontstane impasse te doorbreken?

Antwoord:

We moeten gezamenlijk werken aan een vorm waarin we elkaar kunnen
versterken in het verbeteren van de onderwijskwaliteit, waarbij rekening
wordt gehouden met ieders verantwoordelijkheid. De schoolbesturen hebben
een verantwoordelijkheid om te zorgen voor kwalitatief goed onderwijs
voor de kinderen en jongeren. Schoolbesturen dienen daarbij te beseffen
dat ze zo ook een bijdrage leveren aan de prestaties van gemeenten op
het lokale jeugdbeleid. Gemeenten kunnen scholen daarop aanspreken,
bijvoorbeeld in het kader van de Lokale Educatieve Agenda.

Schoolbesturen worden gestimuleerd tot kwalitatief goed onderwijs aan de
hand van de acties in de respectievelijke Kwaliteitsagenda’s. Waar
desondanks onvoldoende resultaten worden geboekt, past de inspectie
verscherpt toezicht toe. Dat betekent harde prestatieafspraken maken en
stevig toezicht op de voortgang. Als de resultaten dan toch nog
ondermaats blijven, komen de scholen in aanmerking voor een bestuurlijk
natraject. De mogelijkheden voor ingrijpen in dat bestuurlijk natraject
worden verruimd door het wetsvoorstel Goed Bestuur dat zoals bekend in
voorbereiding is. Daarmee neemt de Rijksoverheid ook haar positie
steviger in t.a.v. haar stelselverantwoordelijkheid (conform
Dijsselbloem).

6

Vraag:

Deelt u de mening dat de ‘groeiende onderklasse’ alleen kan worden
gestopt door middel van een integrale aanpak van achterstanden op alle
fronten? Zo ja, bent u ook bereid niet-vrijblijvende afspraken te maken
om de groeiende segregatie in het voortgezet onderwijs tegen te gaan?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 4.

Voor het tegengaan van de negatieve gevolgen die de groeiende segregatie
in het voortgezet onderwijs met zich meebrengen zijn we in overleg met
de G4, VO-raad, het ministerie van WWI en de Inspectie van het Onderwijs
in een werkgroep. U zult hier rond de jaarwisseling nader over worden
geïnformeerd.

7

Vraag:

Wanneer komt u met voorstellen voor een fusietoets zoals gevraagd in
mijn motie, waarmee de doorgeschoten schaalvergroting in het onderwijs
een halt wordt toegeroepen?

Antwoord:

De Kamer zal voor de begrotingsbehandeling een brief ontvangen over de
menselijke maat in het onderwijs. In de brief zal ook worden ingegaan op
de bedoelde motie.

8

Vraag:

Erkent u dat er een spanning zit tussen de autonomie van scholen
enerzijds en de mogelijkheid van overheden om op onderwijskwaliteit te
sturen anderzijds? Deelt u de mening dat maatschappelijke ontwikkelingen
aanleiding kunnen geven om de sturingsmogelijkheden van overheden te
versterken? Kunt u uw antwoord toelichten.

Antwoord:

De autonomie van scholen is altijd beperkt geweest door de
verantwoordelijkheid van de regering voor de deugdelijkheid van het
onderwijs. Autonomie laat onverlet dat de overheid een zekere
minimumkwaliteit van het onderwijs garandeert en daaraan dus eisen
stelt. In de Kwaliteitsagenda’s hebben wij aangegeven hoe we die
kwaliteit willen stimuleren. Als de scholen niet aan de gestelde
kwaliteitseisen voldoen, komen ze onder verscherpt toezicht te staan.
Dat dat een sterk sturingsmiddel is, blijkt uit het feit dat scholen na
een traject van verscherpt toezicht er doorgaans in slagen uit de
categorie zwak of zeer zwak te komen. Daarbij kunnen deze scholen een
beroep op ondersteuning doen zoals geboden wordt door het door
onderwijsorganisaties ingestelde steunpunt zeer zwakke scholen. 

 Brief van de wethouders van Jeugd en Onderwijs van de G4, Lodewijk
Asscher, Leonard Geluk, Sander Dekker en Rinda den Besten aan de
minister en staatssecretarissen van Onderwijs (9 oktober 2008).

 Kamerstuk 31 135, nr.11.

blad   PAGE  4 /  NUMPAGES  4 

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Rijnstraat 50,  Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F
+31-70-4123456 www.minocw.nl 

Den Haag	  DOCPROPERTY _onskenmerk  Ons kenmerk 

  DOCPROPERTY onskenmerk  VO/BVB/68327 

	  DOCPROPERTY _uwbriefvan  Uw brief van 

  DOCPROPERTY uwbriefvan  13 oktober 2008 

	  DOCPROPERTY _uwkenmerk  Uw kenmerk 

  DOCPROPERTY uwkenmerk  20078ZO4256/2080902490 



12 november 2008 







	

Onderwerp	  DOCPROPERTY _bijlagen   

  DOCPROPERTY bijlagen   



Vragen van het lid Van Dijk

	

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Rijnstraat 50,  Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70-4123457 F
+31-70-4123456 www.minocw.nl 

  DOCPROPERTY adres  De voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag 

  DOCPROPERTY docnr  OCW 11446