[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

30372, bijgewerkt t/m nr. 42 (vierde nota van wijziging d.d. 11 februari 2013)

Voorstel van wet van de leden Heijnen, Voortman en Schouw houdende regels inzake het raadgevend referendum (Wet raadgevend referendum)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2008D15431, datum: 2013-02-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 5

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2007Z02024:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 42 (vierde nota van wijziging d.d. 11 februari 2013)



30 372	Voorstel van wet van de leden Heijnen, Voortman en Schouw
houdende regels inzake het raadgevend referendum (Wet raadgevend
referendum)



	Nr. 8	VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES
VAN DE RAAD VAN STATE



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bepalingen
vast te stellen inzake het raadgevend referendum;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

	In deze wet wordt verstaan onder:

	a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties;

	b. referendum: raadgevend correctief referendum;

	c. referendumcommissie: referendumcommissie, genoemd in artikel 89.

Paragraaf 2. Het raadgevend correctief referendum

Artikel 2

	In de in deze wet omschreven gevallen wordt een referendum gehouden,
indien na een inleidend verzoek van ten minste tienduizend
kiesgerechtigden ten minste driehonderdduizend kiesgerechtigden daartoe
bij een definitief verzoek de wens kenbaar hebben gemaakt.

Artikel 3

	De uitslag van een referendum geldt als een raadgevende uitspraak tot
afwijzing, indien een meerderheid zich in afwijzende zin uitspreekt.

HOOFDSTUK 2. VOORWERP VAN HET REFERENDUM

Artikel 4

	Een referendum kan worden gehouden over:

	a. wetten;

	b. stilzwijgende goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk
alleen voor Nederland of een deel daarvan gelden.

Artikel 5

	Geen referendum kan worden gehouden over:

	a. wetten inzake het koningschap;

	b. wetten inzake het koninklijk huis;

	c. wetten inzake de begroting, bedoeld in artikel 105, eerste lid, van
de Grondwet;

	d. wetten tot verandering in de Grondwet en wetten houdende verklaring
dat er grond bestaat een voorstel hiertoe in overweging te nemen; 

	e. wetten die uitsluitend strekken tot uitvoering van verdragen of
besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

	f. rijkswetten, behoudens rijkswetten tot goedkeuring van verdragen die
binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland of een deel daarvan gelden;

	g. wetten als bedoeld in de artikelen 11 en 12, tweede en derde lid,
die uitsluitend strekken tot intrekking of tot regeling van de
inwerkingtreding van een wet naar aanleiding van een daarover gehouden
referendum;

	h. wetten als bedoeld in de artikelen 12, derde lid, en 16, derde lid,
die uitsluitend strekken tot goedkeuring van het voornemen tot opzegging
van een verdrag naar aanleiding van een over de goedkeuring van dat
verdrag gehouden referendum;

	i. wetten als bedoeld in artikel 15, tweede lid, die uitsluitend
strekken tot intrekking van de aan een verdrag verleende goedkeuring
naar aanleiding van een daarover gehouden referendum.

HOOFDSTUK 3. MEDEDELING EN INWERKINGTREDING VAN VOOR EEN REFERENDUM
VATBARE WETTEN EN STILZWIJGENDE GOEDKEURING VAN VERDRAGEN

Paragraaf 1. Wetten

Artikel 6

	1. Onze Minister besluit in overeenstemming met Onze Minister wie het
aangaat onverwijld nadat een wetsvoorstel is bekrachtigd, of, gelet op
artikel 5, over de wet een referendum kan worden gehouden.

	2. Indien Onze Minister tevens de enige minister is wie het aangaat,
neemt Onze Minister het besluit in overeenstemming met Onze Minister van
Veiligheid en Justitie.

	3. Indien het een wet tot goedkeuring van een verdrag betreft, wordt
het besluit genomen door Onze Minister van Buitenlandse Zaken in
overeenstemming met Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 7

	1. Onze Minister doet binnen een week na de bekrachtiging van een wet
die niet strekt tot goedkeuring van een verdrag, mededeling in de
Staatscourant van:

	a. de bekrachtiging;

	b. een algemeen toegankelijke vindplaats van de tekst van de wet;

	c. zijn besluit of over de wet een referendum kan worden gehouden.

	2. Onze Minister van Buitenlandse Zaken doet binnen een week na de
bekrachtiging van een wet tot goedkeuring van een verdrag mededeling in
de Staatscourant van:

	a. de bekrachtiging;

	b. een algemeen toegankelijke vindplaats van de tekst van de wet en het
verdrag;

	c. zijn besluit of over de wet een referendum kan worden gehouden.

Artikel 8

	1. Een tijdstip van inwerkingtreding van een wet of onderdeel van een
wet waarover een referendum kan worden gehouden, wordt niet eerder
gesteld dan acht weken na de mededeling in de Staatscourant, bedoeld in
artikel 7.

	2. Indien bij of krachtens de wet een tijdstip van inwerkingtreding
zodanig is vastgesteld dat dat tijdstip valt binnen de in het eerste lid
genoemde termijn, wordt de inwerkingtreding van rechtswege opgeschort
tot de dag na het verstrijken van die termijn.

	3. Artikel 7 van de Bekendmakingswet blijft buiten toepassing. 

Artikel 9

	Indien een inleidend verzoek tot het houden van een referendum over een
wet onherroepelijk is toegelaten, vervalt hetgeen in die wet omtrent de
inwerkingtreding is geregeld van rechtswege.

Artikel 10

	Indien onherroepelijk is vastgesteld dat geen referendum zal worden
gehouden of dat een referendum niet heeft geleid tot een raadgevende
uitspraak tot afwijzing, wordt de inwerkingtreding bij koninklijk
besluit opnieuw geregeld.

Artikel 11

	Indien onherroepelijk is vastgesteld dat een referendum heeft geleid
tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo spoedig mogelijk
een voorstel van wet ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking van
de wet of tot regeling van de inwerkingtreding van de wet.

Artikel 12

	1. Indien de inwerkingtreding van een wet waarover een referendum kan
worden gehouden, geen uitstel kan lijden, kan onder verwijzing in die
wet naar dit artikel de inwerkingtreding in afwijking van de artikelen 8
en 9 worden geregeld, onverminderd de mogelijkheid over de wet een
referendum te houden.

	2. Indien over een wet als bedoeld in het eerste lid een referendum
wordt gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat dit heeft geleid tot
een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo spoedig mogelijk
beslist of een voorstel van wet zal worden ingediend dat uitsluitend
strekt tot intrekking van de wet. Onze Minister wie het aangaat licht de
Staten-Generaal zo spoedig mogelijk in over de beslissing van de
regering ter zake.

	3. Betreft het een wet tot goedkeuring van een verdrag, dan wordt zo
spoedig mogelijk beslist of een voorstel van wet zal worden ingediend
dat uitsluitend strekt tot intrekking van de wet of tot goedkeuring van
het voornemen tot opzegging van het verdrag, indien de binding aan het
verdrag reeds is aangegaan. Onze Minister van Buitenlandse Zaken licht
de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk in over de beslissing van de
regering terzake.

	4. Voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de
intrekking van een wet overeenkomstig het tweede of derde lid dan wel de
opzegging van een verdrag overeenkomstig het derde lid schade lijdt of
zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste
behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op
andere wijze is verzekerd, kent Onze Minister wie het aangaat hem op
zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 13

	1. De bekendmaking van een rijkswet tot goedkeuring van een verdrag dat
binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland of een deel daarvan geldt,
vindt niet plaats dan nadat onherroepelijk is komen vast te staan dat
over die rijkswet geen referendum zal worden gehouden dan wel de uitslag
van een referendum over die rijkswet onherroepelijk is vastgesteld.

	2. Indien een referendum is gehouden en onherroepelijk is vastgesteld
dat dit heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt
zo spoedig mogelijk een voorstel van rijkswet ingediend dat uitsluitend
strekt tot intrekking of bekendmaking van de rijkswet. 

Paragraaf 2. Stilzwijgende goedkeuring van verdragen

Artikel 14

	1. Onze Minister van Buitenlandse Zaken besluit in overeenstemming met
Onze Minister en Onze Minister wie het aangaat, onverwijld na de
verlening van stilzwijgende goedkeuring van een verdrag, of, gelet op de
artikelen 4 en 5, over de stilzwijgende goedkeuring een referendum kan
worden gehouden.

	2. Onze Minister van Buitenlandse Zaken doet binnen een week na de
verlening van stilzwijgende goedkeuring van een verdrag, mededeling in
de Staatscourant van:

	a. de verlening van stilzwijgende goedkeuring;

	b. een algemeen toegankelijke vindplaats van de tekst van het verdrag;

	c. zijn besluit of over de stilzwijgende goedkeuring een referendum kan
worden gehouden.

Artikel 15

	1. De binding aan een stilzwijgend goedgekeurd verdrag dat binnen het
Koninkrijk alleen voor Nederland of een deel daarvan geldt, wordt niet
aangegaan dan nadat onherroepelijk vaststaat dat over de stilzwijgende
goedkeuring geen referendum zal worden gehouden dan wel de uitslag van
een referendum onherroepelijk is vastgesteld.

	2. Indien een referendum is gehouden en onherroepelijk is vastgesteld
dat dit heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt
zo spoedig mogelijk beslist of een voorstel van wet zal worden ingediend
dat uitsluitend strekt tot intrekking van de aan het verdrag verleende
goedkeuring. Onze Minister van Buitenlandse Zaken licht de
Staten-Generaal zo spoedig mogelijk in over de beslissing van de
regering ter zake. De binding aan het verdrag wordt niet aangegaan
voordat vier weken zijn verstreken nadat Onze Minister van Buitenlandse
Zaken de Staten-Generaal heeft ingelicht dat geen voorstel van wet als
bedoeld in dit lid zal worden ingediend.

Artikel 16

	1. Indien het aangaan van binding aan een stilzwijgend nog goed te
keuren of goedgekeurd verdrag geen uitstel kan lijden, kan, onder
verwijzing bij de overlegging ter stilzwijgende goedkeuring van het
verdrag aan de Staten-Generaal naar dit artikel, de binding in afwijking
van artikel 15, eerste lid, worden aangegaan, onverminderd de
mogelijkheid over de stilzwijgende goedkeuring een referendum te houden.

	2. De binding aan een verdrag voordat daarover een referendum heeft
kunnen plaatsvinden wordt aangegaan onder voorbehoud van mogelijke
beëindiging voor het Koninkrijk bij een raadgevende uitspraak tot
afwijzing.

	3. Indien over een stilzwijgende goedkeuring als bedoeld in het eerste
lid een referendum wordt gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat
dit heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, wordt zo
spoedig mogelijk beslist of een voorstel van wet zal worden ingediend
dat uitsluitend strekt tot goedkeuring van het voornemen tot opzegging
van het verdrag. Onze Minister van Buitenlandse Zaken licht de
Staten-Generaal zo spoedig mogelijk in over de beslissing van de
regering ter zake.

	4. Voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de opzegging
van een verdrag overeenkomstig het derde lid schade lijdt of zal lijden
welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te
blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op andere wijze
is verzekerd, kent Onze Minister wie het aangaat hem op zijn verzoek een
naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. 

Artikel 17

	Bepalingen in de volgende hoofdstukken van deze wet die betrekking
hebben op een referendum over een wet, zijn tevens van toepassing op een
referendum over de stilzwijgende goedkeuring van een verdrag.

HOOFDSTUK 4. DE KIESGERECHTIGDHEID

Paragraaf 1. Vereisten voor kiesgerechtigdheid

Artikel 18

	1. Kiesgerechtigd voor het referendum zijn diegenen die kiesgerechtigd
zijn voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal.

	2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor het kiesrecht is
voldaan, is de toestand op de drieënveertigste dag voor de dag van
stemming bepalend. Het vereiste van het hebben bereikt van de
achttienjarige leeftijd wordt beoordeeld naar de toestand op de dag van
de stemming.

Artikel 19

	Artikel B 6 van de Kieswet is van toepassing. 

Paragraaf 2. Registratie van kiesgerechtigdheid

Artikel 20

	De registratie van de kiesgerechtigdheid van de ingezetenen van de
gemeente in de gemeentelijke administratie voor de verkiezingen van de
Tweede Kamer geldt tevens als registratie van de kiesgerechtigdheid voor
referenda.

Artikel 21

	1. Burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage registreren voor elk
referendum de kiesgerechtigdheid van personen die op de
drieënveertigste dag voor de dag van stemming hun werkelijke woonplaats
buiten Nederland hebben, indien dezen daartoe een schriftelijk verzoek
hebben ingediend.

	2. Burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage zenden voor elk
referendum aan de personen die zijn opgenomen in het bestand, bedoeld in
artikel D 3a van de Kieswet, een formulier tot registratie van de
kiesgerechtigdheid toe.

	3. Het verzoek kan worden ingediend vanaf het tijdstip waarop het
besluit van de voorzitter van het centraal stembureau tot toelating van
het inleidend verzoek tot het houden van een referendum onherroepelijk
is geworden en dient uiterlijk zes weken voor de dag van de stemming te
zijn ontvangen door het orgaan waarbij het moet worden ingediend.

	4. Burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage beoordelen het
verzoek naar de vermoedelijke toestand op de drieënveertigste dag voor
de dag van stemming.

	5. Burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage beslissen op het
verzoek uiterlijk op de zevende dag nadat zij dit hebben ontvangen, maar
niet voor de dagtekening van het besluit, bedoeld in artikel 56.

	6. De artikelen D 3, derde tot met zesde en negende lid, en D 8 van de
Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat in artikel D 8 in
plaats van ‘artikel D 3, eerste lid,’ wordt gelezen: artikel 21,
eerste lid. 

Artikel 22

	De artikelen D 9 en D 10 van de Kieswet zijn van toepassing.

HOOFDSTUK 5. KIESKRINGEN EN STEMBUREAUS

Artikel 23

	Voor het houden van referenda wordt Nederland verdeeld in kieskringen
die overeenkomen met de kieskringen voor de verkiezing van de leden van
de Tweede Kamer.

Artikel 24

Vervallen

Artikel 25

	1. Burgemeester en wethouders stellen Ă©Ă©n of meer stembureaus in de
gemeente in.

	2. Een stembureau bestaat uit een bij algemene maatregel van bestuur
vast te stellen aantal leden, van wie er Ă©Ă©n voorzitter is.

	3. Burgemeester en wethouders benoemen tijdig voordat de stemming voor
een referendum wordt gehouden de leden van elk stembureau en een
voldoend aantal plaatsvervangende leden.

Artikel 26

	De hoofdstembureaus voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer
treden op als hoofdstembureaus voor het houden van een referendum.

Artikel 27

	De Kiesraad treedt op als centraal stembureau voor het houden van een
referendum.

Artikel 28

	Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden
omtrent inrichting, samenstelling en werkwijze van het centraal
stembureau.

HOOFDSTUK 6. HET INLEIDEND VERZOEK TOT HET HOUDEN VAN EEN REFERENDUM

Paragraaf 1. De indiening van verzoeken tot het houden van een
referendum

Artikel 29

	Het inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt gevormd
door het totale aantal geldige verzoeken tot het houden van een
referendum.

Artikel 30

	1. Iedere kiesgerechtigde kan bij de voorzitter van het centraal
stembureau een verzoek tot het houden van een referendum indienen. Het
verzoek dient binnen een termijn van vier weken na een mededeling als
bedoeld in hoofdstuk 3 door de voorzitter te zijn ontvangen.

	2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor het kiesrecht is
voldaan, is bepalend of dit op enig tijdstip binnen de in het eerste lid
bedoelde termijn het geval was. 

	3. Een verzoek wordt ingediend door het plaatsen van de voornaam, de
achternaam, het adres, de geboortedatum, de geboorteplaats en de
handtekening op een lijst of een fotokopie daarvan.

	4. Op de lijst kunnen verzoeken van Ă©Ă©n of meerdere kiesgerechtigden
staan.

	5. De lijst wordt kosteloos beschikbaar gesteld door het centraal
stembureau en is reeds voorzien van een benaming van de wet waarop het
verzoek betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt voor de lijst
een model gesteld.

	6. Een door de voorzitter van het centraal stembureau aan te wijzen
persoon tekent bij ontvangst van een lijst hierop de datum van ontvangst
aan. 

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld voor het indienen van verzoeken door de kiesgerechtigde die zijn
werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft.

Artikel 31

	1. Een verzoeker mag niet meer dan Ă©Ă©n verzoek tot het houden van een
referendum over dezelfde wet indienen.

	2. Een ingediend verzoek kan niet worden ingetrokken.

Artikel 32

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat verzoeken
tot het houden van een referendum in afwijking van artikel 30 op
elektronische wijze kunnen worden ingediend.

	2. Tot het bij algemene maatregel van bestuur openen van deze
mogelijkheid kan slechts worden overgegaan indien verzekerd is dat die
wijze van indiening van verzoeken geen afbreuk doet aan de vereisten van
toezicht en betrouwbaarheid.

	3. Bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur
wordt, zoveel mogelijk overeenkomstig en zo nodig in afwijking van het
bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde, bepaald op welke wijze deze
verzoeken worden ingediend en gecontroleerd. 

	4. Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van
bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van
uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing
wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der
Staten-Generaal.

Paragraaf 2. De beoordeling van het inleidend verzoek

Artikel 33

	1. De voorzitter van het centraal stembureau besluit, indien er
verzoeken zijn ingediend, binnen een week na afloop van de termijn van
vier weken, bedoeld in artikel 30, of het inleidend verzoek tot het
houden van een referendum wordt toegelaten.

	2. De voorzitter besluit slechts dat het inleidend verzoek niet wordt
toegelaten, indien het aantal ingediende verzoeken minder bedraagt dan
tienduizend, dan wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 34,
tweede lid, het aantal geldige verzoeken minder bedraagt dan
tienduizend. 

Artikel 34

	1. De voorzitter van het centraal stembureau stelt, indien er verzoeken
zijn ingediend, het aantal ingediende verzoeken vast.

	2. Indien er tienduizend of meer verzoeken zijn ingediend stelt de
voorzitter tevens vast:

	a. het aantal geldige verzoeken,

	b. het aantal ongeldige verzoeken.

	3. Ongeldig zijn de verzoeken die:

	a. zijn ingediend op een lijst die door de voorzitter van het centraal
stembureau is ontvangen voordat de termijn, bedoeld in artikel 30, is
aangevangen; 

	b. zijn ingediend op een lijst die door de voorzitter van het centraal
stembureau is ontvangen nadat de termijn, bedoeld in artikel 30, is
verstreken;

	c. niet zijn ingediend op een lijst als bedoeld in artikel 30;

	d. niet alle gegevens bevatten die op grond van artikel 30, derde lid,
op de lijst moeten worden geplaatst;

	e. de gegevens bevatten van een persoon die niet kiesgerechtigd is; 

	f. onjuiste gegevens bevatten;

	g. afkomstig zijn van personen die meer dan Ă©Ă©n verzoek tot het
houden van een referendum over dezelfde wet hebben ingediend.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld betreffende de controle van de verzoeken.

Artikel 35

	1. De controle van de verzoeken die niet reeds op grond van artikel 34,
derde lid, onder a tot en met c, ongeldig zijn verklaard, kan geschieden
door middel van een steekproef.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld betreffende de wijze waarop de steekproef wordt uitgevoerd. Deze
regels hebben in ieder geval betrekking op de omvang van de steekproef,
de kenmerken op basis waarvan de selectie voor de steekproef wordt
bepaald, de controle van de verzoeken van kiesgerechtigden, bedoeld in
artikel 21, en de vaststelling van het totaal aantal geldige verzoeken
op basis van de uitkomst van de steekproef.

Artikel 36

	1. Indien de voorzitter besluit een verzoek ongeldig te verklaren,
wordt dit met een vermelding van de reden op de lijst aangetekend. 

	2. De voorzitter van het centraal stembureau legt een kopie van een
lijst waarop Ă©Ă©n of meer verzoeken ongeldig zijn verklaard gedurende
twee weken na de dag waarop hij het besluit, bedoeld in artikel 33,
heeft genomen voor een ieder ter inzage.

Artikel 37

	1. Nadat de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 34, 35 en 36, eerste
lid, zijn beëindigd, worden de lijsten in een pak gedaan. Het pak wordt
verzegeld.

	2. Op het pak wordt vermeld:

	a. het aantal ingediende verzoeken; 

	b. het aantal geldige en ongeldige verzoeken, indien artikel 34, tweede
lid, is toegepast;

	c. een aanduiding van de wet waarop de verzoeken betrekking hebben.

Artikel 38

	1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds
proces-verbaal opgemaakt. 

	2. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model
vastgesteld.

Artikel 39

	1. De voorzitter van het centraal stembureau maakt het besluit inzake
de toelating van het inleidend verzoek zo spoedig mogelijk bekend, door
kennisgeving van het besluit in de Staatscourant. Een afschrift van het
proces-verbaal wordt voor een ieder ter inzage gelegd.

	2. De voorzitter doet van het besluit inzake de toelating van het
inleidend verzoek mededeling aan de voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, aan de voorzitter van de Eerste Kamer der
Staten-Generaal en aan Onze Minister.

Artikel 40

	1. De voorzitter van het centraal stembureau draagt er zorg voor dat
het verzegelde pak, bedoeld in artikel 37, wordt vernietigd nadat drie
maanden zijn verstreken nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen
referendum zal worden gehouden of, indien de officier van justitie of de
rechter-commissaris in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een
verzoek heeft gedaan tot overdracht van het verzegelde pak, nadat dit
onderzoek is afgerond, of, indien strafvervolging is ingesteld of grond
van deze wet, nadat er een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is.
Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt. 

	2. De voorzitter is nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen
referendum zal worden gehouden bevoegd het verzegelde pak, bedoeld in
artikel 37, ten dienst van een onderzoek naar enig strafbaar feit over
te dragen aan de officier van justitie.

HOOFDSTUK 7. HET DEFINITIEVE VERZOEK TOT HET HOUDEN VAN EEN REFERENDUM

Paragraaf 1. Het afleggen van verklaringen ter ondersteuning van het
inleidend verzoek

Artikel 41

	Het definitieve verzoek tot het houden van een referendum wordt gevormd
door het totale aantal geldige verklaringen ter ondersteuning van het
inleidend verzoek.

Artikel 42

	1. Binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit van de
voorzitter van het centraal stembureau dat het inleidend verzoek is
toegelaten, dan wel van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State ingevolge artikel 95, tweede lid, dat een beroep
tegen het besluit van de voorzitter van het centraal stembureau dat het
inleidend verzoek niet wordt toegelaten gegrond wordt verklaard, kan
iedere kiesgerechtigde bij de voorzitter van het centraal stembureau een
verklaring tot ondersteuning van het inleidend verzoek afleggen. De
verklaring tot ondersteuning dient binnen de termijn van zes weken door
de voorzitter te zijn ontvangen.

	2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor het kiesrecht is
voldaan, is bepalend of dit op enig tijdstip binnen de in het eerste lid
bedoelde termijn het geval was.

	3. Een verklaring tot ondersteuning wordt afgelegd door het plaatsen
van de voornaam, de achternaam, het adres, de geboortedatum, de
geboorteplaats en de handtekening op een lijst of een fotokopie daarvan.

	4. Op de lijst kunnen ondersteuningsverklaringen van Ă©Ă©n of meerdere
kiesgerechtigden staan.

	5. De lijst wordt kosteloos beschikbaar gesteld door het centraal
stembureau en is reeds voorzien van een benaming van de wet waarop de
ondersteuningsverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling
wordt voor de lijst een model gesteld. 

	6. Een door de voorzitter van het centraal stembureau aan te wijzen
persoon tekent bij ontvangst van een lijst hierop de datum van ontvangst
aan. 

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen door de
kiesgerechtigde die zijn werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft.

Artikel 43

	1. Een kiesgerechtigde mag niet meer dan Ă©Ă©n verklaring tot
ondersteuning van hetzelfde inleidend verzoek afleggen.

	2. Een afgelegde ondersteuningsverklaring kan niet worden ingetrokken.

Artikel 44

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat
ondersteuningsverklaringen in afwijking van artikel 42 op elektronische
wijze kunnen worden afgelegd.

	2. Tot het bij algemene maatregel van bestuur openen van deze
mogelijkheid kan slechts worden overgegaan indien verzekerd is dat die
wijze van het afleggen van ondersteuningsverklaringen geen afbreuk doet
aan de vereisten van toezicht en betrouwbaarheid.

	3. Bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur
wordt, zoveel mogelijk overeenkomstig en zo nodig in afwijking van het
bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde, bepaald op welke wijze deze
ondersteuningsverklaringen worden afgelegd en gecontroleerd. 

	4. Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van
bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van
uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing
wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der
Staten-Generaal.

Paragraaf 2. De beoordeling van het definitieve verzoek 

Artikel 45

	1. Het centraal stembureau besluit binnen twee weken na afloop van de
termijn van zes weken, bedoeld in artikel 42, of het definitieve verzoek
tot het houden van een referendum wordt toegelaten.

	2. Het centraal stembureau besluit slechts dat het definitieve verzoek
niet wordt toegelaten, indien het aantal afgelegde
ondersteuningsverklaringen minder bedraagt dan driehonderdduizend, dan
wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 46, tweede lid, het aantal
geldige ondersteuningsverklaringen minder bedraagt dan
driehonderdduizend.

Artikel 46

	1. Het centraal stembureau stelt, indien er ondersteuningsverklaringen
zijn afgelegd, het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen vast.

	2. Indien er driehonderdduizend of meer ondersteuningsverklaringen zijn
afgelegd, stelt het centraal stembureau tevens vast:

	a. het aantal geldige ondersteuningsverklaringen,

	b. het aantal ongeldige ondersteuningsverklaringen.

	3. Ongeldig zijn de ondersteuningsverklaringen die:

	a. zijn ingediend op een lijst die door de voorzitter van het centraal
stembureau is ontvangen voordat de termijn, bedoeld in artikel 42, is
aangevangen; 

	b. zijn ingediend op een lijst die door de voorzitter van het centraal
stembureau is ontvangen nadat de termijn, bedoeld in artikel 42, is
verstreken;

	c. niet zijn ingediend op een lijst als bedoeld in artikel 42;

	d. niet alle gegevens bevatten die op grond van artikel 42, derde lid,
op de lijst moeten worden geplaatst;

	e. de gegevens bevatten van een persoon die niet kiesgerechtigd is; 

	f. onjuiste gegevens bevatten;

	g. afkomstig zijn van personen die meer dan Ă©Ă©n verzoek tot het
houden van een referendum over dezelfde wet hebben ingediend.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld betreffende de controle van de
ondersteuningsverklaringen.

Artikel 47

	1. De controle van de ondersteuningsverklaringen die niet reeds op
grond van artikel 46, derde lid, onder a tot en met c, ongeldig zijn
verklaard, kan geschieden door middel van een steekproef.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld betreffende de wijze waarop de steekproef wordt uitgevoerd. Deze
regels hebben in ieder geval betrekking op de omvang van de steekproef,
de kenmerken op basis waarvan de selectie voor de steekproef wordt
bepaald, de controle van de ondersteuningsverklaringen van
kiesgerechtigden, bedoeld in artikel 21, en de vaststelling van het
totaal aantal geldige ondersteuningsverklaringen op basis van de
uitkomst van de steekproef.

Artikel 48

Vervallen. 

Artikel 49

	1. Het centraal stembureau houdt op de tweede dag na afloop van de
termijn van twee weken, bedoeld in artikel 45, eerste lid, om tien uur
een openbare zitting.

	2. Dag en uur van de zitting van het centraal stembureau worden door de
voorzitter tijdig bekendgemaakt. De wijze van bekendmaking wordt
geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

	3. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de
zitting.

	4. Door de aanwezige kiesgerechtigden kunnen mondeling bezwaren worden
ingebracht.

Artikel 50

	Op de zitting maakt de voorzitter van het centraal stembureau aan de
aanwezige kiezers bekend:

	a. het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen,

	b. het aantal geldige en ongeldige ondersteuningsverklaringen, indien
artikel 46, tweede lid, is toegepast;

	c. het besluit, bedoeld in artikel 45, eerste lid.

Artikel 51

	1. Bij twijfel over de geldigheid van de verklaring en bij ongeldigheid
van de verklaring maakt de voorzitter de redenen hiervoor, alsmede de
beslissing daaromtrent, onmiddellijk bekend.

	2. Indien een van de aanwezige kiezers dit verlangt, wordt de
betreffende lijst getoond.

	3. Indien wordt besloten een verklaring ongeldig te verklaren, wordt
dit met opgave van redenen op de lijst aangetekend. 

	4. De voorzitter van het centraal stembureau legt een kopie van een
lijst waarop Ă©Ă©n of meer ondersteuningsverklaringen ongeldig zijn
verklaard gedurende twee weken na de dag van de openbare zitting,
bedoeld in artikel 49, eerste lid, voor een ieder ter inzage.

Artikel 52

	Het besluit tot toelating van een definitief verzoek houdt tevens de
vaststelling in dat een referendum zal worden gehouden.

Artikel 52a

	1. Nadat de werkzaamheden, bedoeld in artikel 50 en 51, eerste tot en
met derde lid, zijn beëindigd, worden de lijsten in een pak gedaan. Het
pak wordt verzegeld.

	2. Op het pak wordt vermeld:

	a. het aantal afgelegde ondersteuningsverklaringen;

	b. het aantal geldige en ongeldige ondersteuningsverklaringen indien
artikel 46, tweede lid, is toegepast;

	c. een aanduiding van de wet waarop de ondersteuningsverklaringen
betrekking hebben.

Artikel 53

	1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds
proces-verbaal opgemaakt.

	2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het centraal
stembureau ondertekend.

	3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model
vastgesteld.

Artikel 54

	1. De voorzitter van het centraal stembureau maakt het besluit inzake
de toelating van het definitieve verzoek zo spoedig mogelijk openbaar
door mededeling van het besluit in de Staatscourant. 

	2. De voorzitter doet van het besluit inzake de toelating van het
inleidend verzoek mededeling aan de voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, aan de voorzitter van de Eerste Kamer der
Staten-Generaal en aan Onze Minister.

Artikel 55

	1. De voorzitter van het centraal stembureau draagt er zorg voor dat
het verzegelde pak, bedoeld in artikel 52a, wordt vernietigd nadat drie
maanden zijn verstreken nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen
referendum zal worden gehouden of, indien de officier van justitie of de
rechter-commissaris in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een
verzoek heeft gedaan tot overdracht van het verzegelde pak, nadat dit
onderzoek is afgerond, of, indien strafvervolging is ingesteld of grond
van deze wet, nadat er een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is.
Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt. 

	2. De voorzitter is nadat onherroepelijk is vastgesteld dat geen
referendum zal worden gehouden bevoegd het verzegelde pak, bedoeld in
artikel 52a, ten dienst van een onderzoek naar enig strafbaar feit over
te dragen aan de officier van justitie.

HOOFDSTUK 8. DE STEMMING

Artikel 56

	1. Binnen een week nadat het besluit van het centraal stembureau dat
een referendum zal worden gehouden, onherroepelijk is geworden, stelt de
referendumcommissie, na overleg met Onze Minister, de dag van de
stemming vast. De bekendmaking van het besluit geschiedt door
kennisgeving in de Staatscourant.

	2. Als dag van de stemming wordt een woensdag aangewezen binnen een
termijn die aanvangt op de vijfentachtigste dag en eindigt zes maanden
na de dagtekening van het besluit.

	3. Voor de berekening van de termijn van zes maanden wordt de periode
van 1 juli tot en met 31 augustus niet meegeteld.

Artikel 57

	1. Indien binnen de in artikel 56, tweede lid, bedoelde termijn een of
meer stemmingen voor een verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, provinciale staten, de gemeenteraden of het Europees
Parlement plaatsvinden, of een ander referendum op basis van deze wet,
wordt als dag van de stemming voor het referendum aangewezen de dag van
die stemming, onderscheidenlijk Ă©Ă©n van die stemmingen. 

	2. Bij toepassing van het eerste lid zijn de krachtens artikel J 6 van
de Kieswet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven
voorschriften voor combinatie van stemmingen van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 58

	1. De tekst van een aan een referendum onderworpen wet is gedurende
vier weken voorafgaande aan de stemming kosteloos ter secretarie van
elke gemeente verkrijgbaar. De burgemeester brengt dit ter openbare
kennis.

	2. De referendumcommissie verschaft informatie over een aan een
referendum onderworpen wet. 

	3. Bij een referendum over de goedkeuring van een verdrag geldt het in
dit artikel bepaalde mede ten aanzien van de tekst van het verdrag.

Artikel 59

	1. Op het bij de stemming te bezigen stembiljet wordt de vraag vermeld
of de kiezer voor of tegen de aan het referendum onderworpen wet is, met
dien verstande dat de referendumcommissie vaststelt hoe de wet wordt
aangeduid. Op de achterzijde wordt de handtekening van de voorzitter van
het centraal stembureau gedrukt.

	2. Bij ministeriële regeling wordt voor het stembiljet een model
vastgesteld.

Artikel 60

Vervallen. 

Artikel 61

	Ten aanzien van de stemming zijn de artikelen J 1, tweede tot en met
vijfde lid, J 4 tot en met J 8, J 10, J 11, eerste en tweede lid, J 12
tot en met J 19, J 21 tot en met J 31 en J 35 tot en met J 38 van de
Kieswet van toepassing, met dien verstande dat:

	a. in de artikelen J 5 en J 7 in plaats van «dag van de
kandidaatstelling» wordt gelezen: drieënveertigste dag voor de dag van
stemming;

	b. in artikel J 11, eerste lid, in plaats van «het orgaan waarvoor de
verkiezing wordt gehouden» wordt gelezen: het referendum;

	c. in artikel J 24, eerste lid, in plaats van «de verkiezing» wordt
gelezen: het referendum;

	d. in artikel J 26, eerste lid, in plaats van «de kandidaat van zijn
keuze» wordt gelezen: zijn keuze inzake de wet.

Artikel 62

	1. Met toepassing van hoofdstuk K van de Kieswet kan gestemd worden in
een andere gemeente met een kiezerspas.

	2. Bij de toepassing van hoofdstuk K van de Kieswet wordt het volgende
in acht genomen:

	a. in artikel K 1 blijft de zinsnede “binnen het gebied van het
orgaan waarvoor de verkiezing wordt gehouden,” buiten toepassing;

	b. in de artikelen K 3, eerste en tweede lid, K 8, tweede lid, K 10,
eerste en vierde lid, wordt in plaats van «dag van de
kandidaatstelling» gelezen: drieënveertigste dag voor de dag van
stemming;

	c. in artikel K 7 wordt in plaats van ‘het registratieverzoek,
bedoeld in artikel D 3’ gelezen: het registratiebezoek, bedoeld in
artikel 21. 

Artikel 63

	1. Met toepassing van hoofdstuk L van de Kieswet kan bij volmacht
worden gestemd.

	2. Bij de toepassing van hoofdstuk L van de Kieswet wordt het volgende
in acht genomen:

	a. in de artikelen L 7, L 8, eerste en tweede lid, L 11, eerste lid, en
L 14, eerste lid, wordt in plaats van «dag van de kandidaatstelling»
gelezen: drieënveertigste dag voor de dag van stemming;

	b. in artikel L 9 wordt in plaats van «het registratieverzoek, bedoeld
in artikel D 3» gelezen: het registratieverzoek, bedoeld in artikel 21.

Artikel 64

	1. Met toepassing van hoofdstuk M van de Kieswet kan bij een referendum
door een kiezer die op de drieënveertigste dag voor de dag van stemming
zijn werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft of op de dag van de
stemming wegens zijn beroep of werkzaamheden of wegens het beroep of de
werkzaamheden van zijn echtgenoot, geregistreerde partner, levensgezel
of ouder buiten Nederland verblijft, per brief worden gestemd.

	2. Bij de toepassing van hoofdstuk M van de Kieswet wordt het volgende
in acht genomen:

	a. in artikel M 3 wordt in plaats van ‘het registratieverzoek,
bedoeld in artikel D 3’ gelezen: het registratieverzoek, bedoeld in
artikel 21.

	b. In artikel M 7, eerste lid, wordt in plaats van «de kandidaat van
zijn keuze» gelezen: zijn keuze inzake de aan het referendum
onderworpen wet.

	c. Artikel M 7, tweede lid, wordt gelezen: Daarna vouwt hij het
stembiljet dicht en doet hij het stembiljet in de enveloppe voor het
stembiljet.

	d. In artikel M 8, vierde lid, wordt in plaats van «nadat het centraal
stembureau de uitslag van de verkiezing heeft vastgesteld en over de
toelating van de gekozenen is beslist» gelezen: nadat de uitslag van
het referendum is vastgesteld.

	e. In artikel M 9, tweede lid, wordt in plaats van «de periode vanaf
de zesendertigste dag tot en met de tweeënveertigste dag na de
kandidaatstelling» gelezen: de week voor de stemming.

HOOFDSTUK 9. DE STEMOPNEMING DOOR HET STEMBUREAU

Artikel 65

	1. Onmiddellijk nadat de stemming is geëindigd, vindt de stemopneming
plaats.

	2. De artikelen N 1 tot en met N 5 van de Kieswet zijn van toepassing,
met dien verstande dat in artikel N 5 de woorden «en voegen deze
lijstgewijze bijeen» buiten toepassing blijven.

Artikel 66

	1. Het stembureau stelt vast:

	a. het aantal stemmen dat voor de aan het referendum onderworpen wet is
uitgebracht;

	b. het aantal stemmen dat tegen de aan het referendum onderworpen wet
is uitgebracht;

	c. het aantal blanco stemmen;

	d. de som van de onder a, b en c bedoelde aantallen stemmen, zijnde het
aantal geldig uitgebrachte stemmen;

	e. het aantal ongeldige stemmen.

	2. De artikelen N 7 en N 8 van de Kieswet zijn van toepassing, met dien
verstande dat in artikel N 7, derde lid, in plaats van ‘op welke
kandidaat hij zijn stem uitbrengt’ gelezen wordt: welke keuze hij
doet. 

	

Artikel 67

	1. Terstond nadat de stemmen zijn opgenomen, maakt de voorzitter de in
artikel 66 bedoelde aantallen stemmen bekend. Door de aanwezige kiezers
kunnen mondeling bezwaren worden ingebracht.

	2. Artikel N 9, tweede, derde en vierde lid, van de Kieswet is van
toepassing, met dien verstande dat:

	a. in artikel N 9, derde lid, in plaats van «lijstgewijs
gerangschikt» gelezen wordt: verdeeld in stemmen voor en stemmen tegen
de wet;

	b. artikel N 9, vierde lid, onder b, gelezen wordt: het aantal
stembiljetten dat het pak bevat.

Artikel 68

	De artikelen N 10 en N 11, eerste lid, van de Kieswet zijn van
toepassing.

Artikel 69

	1. Nadat de burgemeester van alle in zijn gemeente gevestigde
stembureaus het proces-verbaal van de stemming en de stemopneming heeft
ontvangen, stelt hij voor zijn gemeente de totalen van de in artikel 66
bedoelde aantallen stemmen vast. Tevens stelt hij op basis van de
gemeentelijke administratie het aantal kiesgerechtigden in de gemeente
vast.

	2. De burgemeester van ’s-Gravenhage maakt bij de vaststelling van de
in artikel 66 bedoelde aantallen apart melding van het aantal stemmen
dat in de briefstembureaus is uitgebracht. Tevens maakt hij apart
melding van het aantal op grond van artikel 21 geregistreerde
kiesgerechtigde personen met een woonplaats buiten Nederland.

	3. Voor de in het eerste lid bedoelde vaststelling wordt gebruik
gemaakt van een formulier waarvoor bij ministeriële regeling een model
wordt vastgesteld.

Artikel 70

	De burgemeester draagt er zorg voor dat de processen-verbaal, met
daarbij gevoegd de opgaven van de door hem vastgestelde aantallen
stemmen en kiesgerechtigden onverwijld worden overgebracht naar de
voorzitter van het hoofdstembureau.

 

Artikel 71

	De artikelen N 12, tweede, derde en vierde lid, en N 13 tot en met N 21
van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat:

	a. in artikel N 12, tweede lid, in plaats van «nadat het centraal
stembureau de uitslag van de verkiezing heeft bekendgemaakt en over de
toelating van de gekozenen is beslist» gelezen wordt: nadat de uitslag
van het referendum is vastgesteld;

	b. in artikel N 12, derde lid, in plaats van «op grond van de Kieswet,
op grond van de artikelen 125 tot en met 129 van het Wetboek van
Strafrecht of op grond van de artikelen 131 tot en met 135 van het
Wetboek van Strafrecht BES  strafbaar gestelde gedragingen» gelezen
wordt: op grond van deze wet strafbaar gestelde gedragingen;

	c. in artikel N 13 in plaats van «nadat is beslist over de toelating
van de gekozen leden tot het vertegenwoordigend orgaan» gelezen wordt:
nadat de uitslag van het referendum is vastgesteld.

Artikel 72

	1. De burgemeester draagt er zorg voor dat de niet op grond van artikel
71 juncto artikel N 13 van de Kieswet naar de officier van justitie
overgebrachte verzegelde pakken na drie maanden nadat de uitslag van het
referendum onherroepelijk is vastgesteld worden vernietigd.

	2. Van de vernietiging van de verzegelde pakken wordt proces-verbaal
opgemaakt.

HOOFDSTUK 10. DE VASTSTELLING VAN DE UITSLAG VAN HET REFERENDUM

Artikel 73

	1. Het hoofdstembureau houdt op de tweede dag na de stemming om tien
uur een openbare zitting.

	2. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de
zitting.

Artikel 74

	1. Het hoofdstembureau stelt de totalen van de in artikel 66 bedoelde
aantallen stemmen en kiesgerechtigden vast.

	2. De voorzitter maakt de aldus verkregen uitkomsten bekend.

	3. Door de aanwezige kiezers kunnen mondeling bezwaren worden
ingebracht.

Artikel 75

	1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan onmiddellijk
proces-verbaal opgemaakt. Alle ingebrachte bezwaren worden in het
proces-verbaal vermeld.

	2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het
hoofdstembureau getekend.

	3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model
vastgesteld.

Artikel 76

	1. De voorzitter van het hoofdstembureau doet terstond een afschrift
van het proces-verbaal, bedoeld in artikel 75, naar het centraal
stembureau overbrengen en doet tegelijkertijd het proces-verbaal ter
secretarie van de gemeente waar het hoofdstembureau is gevestigd, voor
een ieder ter inzage leggen. De terinzagelegging wordt beëindigd, zodra
de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld.

	2. De voorzitter van het hoofdstembureau doet tevens de
processen-verbaal van de stembureaus en de opgaven, bedoeld in artikel
70 aan het centraal stembureau toekomen.

Artikel 77

	Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
betreffende de taak van het hoofdstembureau inzake de vaststelling van
de uitslag van het referendum. 

Artikel 78

	Onmiddellijk nadat de afschriften van de processen-verbaal van alle
hoofdstembureaus zijn ontvangen, gaat het centraal stembureau over tot
het verrichten van de werkzaamheden ter vaststelling en bekendmaking van
de opkomst en de uitslag van het referendum.

Artikel 79

	1. Het centraal stembureau onderzoekt de geldigheid van de stemming en
de juistheid van de vaststelling van de uitkomsten van de stemming door
de stembureaus en de hoofdstembureaus, en beslist de geschillen die te
dien aanzien rijzen. Het neemt daartoe kennis van de processen-verbaal
van de stembureaus en de hoofdstembureaus.

	2. Ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, kan het
centraal stembureau tot een nieuwe opneming van stembiljetten, zowel uit
alle als uit een of meer stembureaus besluiten. De burgemeester die de
desbetreffende stembiljetten onder zich heeft, doet deze op verzoek van
het centraal stembureau onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na
ontvangst van de stembiljetten gaat het centraal stembureau onmiddellijk
tot de opneming over. Het is bevoegd daartoe de verzegelde pakken te
openen en de inhoud te vergelijken met de processen-verbaal van de
stembureaus. Bij deze opneming is hoofdstuk N, paragraaf 1, van de
Kieswet van overeenkomstige toepassing.

	3. Ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, is het
centraal stembureau tevens bevoegd de verzegelde pakken, bedoeld in
artikel N 2 van de Kieswet, te openen. De burgemeester die de
desbetreffende pakken onder zich heeft, doet deze op verzoek van het
centraal stembureau onverwijld naar dat orgaan overbrengen. Na
beëindiging van het onderzoek worden de bescheiden uit de geopende
pakken opnieuw ingepakt en verzegeld op de in artikel N 2 van de Kieswet
voorgeschreven wijze.

Artikel 80

	1. Indien het centraal stembureau besluit dat het referendum ongeldig
is wegens de ongeldigheid van de stemming in Ă©Ă©n of meer stembureaus,
geeft de voorzitter daarvan onverwijld kennis aan Onze Minister.

	2. Uiterlijk op de dertigste dag nadat deze kennisgeving is ontvangen,
vindt in de in het eerste lid bedoelde stembureaus een nieuwe stemming
plaats en wordt de uitslag van het referendum opnieuw vastgesteld. De
dag van de stemming wordt vastgesteld door Onze Minister.

	3. Artikel V 7 van de Kieswet is van toepassing.

Artikel 81

	Het centraal stembureau stelt vast:

	a. het totale aantal stemmen dat voor de aan het referendum onderworpen
wet is uitgebracht; 

	b. het totale aantal stemmen dat tegen de aan het referendum
onderworpen wet is uitgebracht;

	c. het totale aantal blanco stemmen dat is uitgebracht;

	d. de som van de onder a, b en c bedoelde aantallen stemmen, zijnde het
totale aantal geldig uitgebrachte stemmen;

	e. het totale aantal ongeldige stemmen;

	f. het totale aantal kiesgerechtigden.

Artikel 82

	Het centraal stembureau stelt de opkomst vast door de som van het
totale aantal geldige en het totale aantal ongeldige stemmen te delen
door het totale aantal kiesgerechtigden.

Artikel 83

	Het centraal stembureau stelt vervolgens vast hoeveel procent van de
kiezers die een geldige stem hebben uitgebracht zich voor en hoeveel
procent van de kiezers die een geldige stem hebben uitgebracht zich
tegen de aan het referendum onderworpen wet hebben uitgesproken.

 

Artikel 84

	1. De voorzitter van het centraal stembureau maakt de opkomst en de
uitslag van het referendum zo spoedig mogelijk bekend. De bekendmaking
geschiedt in een openbare zitting van het centraal stembureau.

	2. Dag en uur van de zitting worden door de voorzitter tijdig bekend
gemaakt. De wijze van bekendmaking wordt geregeld bij algemene maatregel
van bestuur.

	3. De aanwezige kiezers kunnen mondeling bezwaren inbrengen.

	4. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde tijdens de
zitting.

Artikel 85

	1. Nadat alle werkzaamheden zijn beëindigd, wordt daarvan aanstonds
proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal worden de opkomst en de
uitslag van het referendum, alle ingebrachte bezwaren, alsmede de
gerezen geschillen en de beslissingen die te dien aanzien zijn genomen,
vermeld.

	2. Het proces-verbaal wordt door alle aanwezige leden van het centraal
stembureau getekend.

	3. Bij ministeriële regeling wordt voor het proces-verbaal een model
vastgesteld.

Artikel 86

	De voorzitter van het centraal stembureau maakt de opkomst en de
uitslag van het referendum zo spoedig mogelijk openbaar door plaatsing
van een afschrift van het proces-verbaal in de Staatscourant.

Artikel 87

	De voorzitter van het centraal stembureau doet een afschrift van het
proces-verbaal toekomen aan de voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
en Onze Minister.

Artikel 88

	1. De voorzitter van het centraal stembureau draagt zorg voor de
bewaring van de verzegelde pakken met stembiljetten die op grond van
artikel 79, tweede lid, naar het centraal stembureau zijn overgebracht.

	2. Hij vernietigt deze pakken, alsmede de processen-verbaal van de
stembureaus en de opgaven, bedoeld in artikel 70, nadat de uitslag van
het referendum onherroepelijk is vastgesteld. Van deze vernietiging
wordt proces-verbaal opgemaakt.

HOOFDSTUK 11. DE REFERENDUMCOMMISSIE

Artikel 89

	1. Er is een referendumcommissie.

	2. De referendumcommissie bestaat uit een voorzitter en vier andere
leden.

	3. De leden worden benoemd voor een periode van vier jaren. De leden
kunnen worden herbenoemd.

	4. Onze Minister neemt een besluit als bedoeld in het derde lid niet
eerder dan vier weken nadat het voornemen daartoe in overeenstemming met
het gevoelen van de ministerraad, aan de beide kamers der
Staten-Generaal is meegedeeld.

	5. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de
termijn, bedoeld in het vierde lid, genomen.

Artikel 89a

	Artikel 22 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van
toepassing.

Artikel 90

	1. De referendumcommissie heeft een secretaris.

	2. Aan de secretaris kunnen andere medewerkers worden toegevoegd.

	3. De secretaris en de andere medewerkers zijn geen lid van de
referendumcommissie. 

	4. Onze Minister benoemt de secretaris en de andere medewerkers.

Artikel 91

	1. De referendumcommissie verstrekt informatie aan de kiezer over een
aan een referendum onderworpen wet.

	2. Daarnaast verstrekt de referendumcommissie subsidies ten behoeve van
maatschappelijke initiatieven die zich ten doel stellen het publieke
debat in Nederland over de aan het referendum onderworpen wet te
bevorderen.

	3. De referendumcommissie stelt ter uitvoering van de taak, genoemd het
tweede lid, een regeling vast. In deze regeling wordt in ieder geval een
subsidieplafond vastgesteld. Het subsidieplafond bedraagt ten hoogste
€ 2 miljoen per referendum.

HOOFDSTUK 12. BEPALINGEN INZAKE BEROEP

Artikel 92

Vervallen.

Artikel 93

Vervallen. 

Artikel 94

	Bij besluiten als bedoeld in de artikelen 6, 14, 33, eerste lid, 45,
eerste lid, 81, 82 en 83 gelden de volgende afwijkingen van de Algemene
wet bestuursrecht:

	a. In afwijking van artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen
van een beroepschrift zes dagen.

	b. Titel 8.3 is niet van toepassing. 

	c. In afwijking van artikel 8:41, vijfde lid, bedraagt de termijn
binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag
dient plaats te vinden, twee weken. De voorzitter van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een kortere termijn
stellen.

	d. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandelt de
zaak met toepassing van afdeling 8.2.3. Afdeling 8.2.4 blijft buiten
toepassing. Aan het bestuursorgaan wordt terstond een afschrift van het
beroepschrift gezonden.

Artikel 95

	1. In de volgende gevallen doet de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State uitspraak uiterlijk op de zesde dag nadat het
beroepschrift is ontvangen:

	a. beroep tegen een besluit van de voorzitter van het centraal
stembureau inzake het inleidend verzoek tot het houden van een
referendum;

	b. beroep tegen een besluit van het centraal stembureau inzake het
definitieve verzoek tot het houden van een referendum;

	c. beroep tegen een besluit of een wet aan een referendum kan worden
onderworpen.

	2. Indien de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad
van State strekt tot gegrondverklaring van het beroep, treedt de
uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit.

	3. De voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van
State stelt partijen onverwijld in kennis van de uitspraak.

HOOFDSTUK 13. STRAFBEPALINGEN

Artikel 96

	Degene die meer dan Ă©Ă©n verzoek indient of meer dan Ă©Ă©n
ondersteuningsverklaring aflegt voor het houden van een referendum over
dezelfde wet, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een
jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 97

	Degene die zich bij het indienen van een referendumverzoek of het
afleggen van een ondersteuningsverklaring voordoet voor een ander, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete
van de derde categorie.

Artikel 98

	Degene die bij een referendum door geweld of bedreiging met geweld
opzettelijk iemand verhindert zijn of eens anders kiesrecht vrij en
onbelemmerd uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 99

	1. Degene die door gift of belofte iemand omkoopt om zijn recht een
verzoek tot het houden van een referendum in te dienen hetzij niet,
hetzij wel uit te oefenen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van
ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

	2. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer die zich door gift of
belofte tot een of ander laat omkopen.

Artikel 100

	1. Degene die door gift of belofte iemand omkoopt om zijn recht een
verzoek tot het houden van een referendum te ondersteunen hetzij niet
hetzij wel uit te oefenen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van
ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

	2. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer die zich door gift of
belofte tot een of ander laat omkopen.

Artikel 100a

	Degene die iemand onder valse voorwendselen beweegt om een verzoek in
te dienen of een ondersteuningsverklaring af te leggen, wordt gestraft
met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de
derde categorie.

Artikel 101

	1. Degene die bij een referendum door gift of belofte iemand omkoopt om
zijn of eens anders kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit
te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes
maanden of geldboete van de derde categorie.

	2. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer of de gemachtigde van
een kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen.

Artikel 102

	Degene die bij gelegenheid van een referendum enige bedrieglijke
handeling pleegt waardoor een stem van onwaarde wordt of een andere dan
bij het uitbrengen van de stem bedoelde keuze aangeeft, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de
derde categorie. 

Artikel 103

	Degene die opzettelijk zich voor een ander uitgevende, aan een
referendum deelneemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 104

	Degene die bij een referendum opzettelijk een plaats gehad hebbende
stemming verijdelt of enige bedrieglijke handeling pleegt waardoor aan
de stemming een andere uitslag wordt gegeven dan door de wettig
uitgebrachte stemmen zou zijn verkregen, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of geldboete van
de vierde categorie.

Artikel 105

	Degene die stembiljetten, stempassen, kiezerspassen, volmachtbewijzen
of briefstembewijzen namaakt of vervalst met het oogmerk deze bij een
referendum als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren
of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 106

	Degene die bij een referendum opzettelijk als echt en onvervalst
gebruikt of door anderen doet gebruiken stembiljetten, stempassen,
kiezerspassen, volmachtbewijzen of briefstembewijzen, die hij zelf heeft
nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij
ze ontving, bekend was, of deze, met het oogmerk om ze als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, in voorraad
heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of
geldboete van de vierde categorie.

Artikel 107

	Degene die stembiljetten, stempassen, kiezerspassen, volmachtbewijzen
of briefstembewijzen voorhanden heeft met het oogmerk deze
wederrechtelijk bij een referendum te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren
of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 108

	1. Degene die bij een referendum door gift of belofte een kiezer
omkoopt om volmacht te geven tot het uitbrengen van zijn stem, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete
van de derde categorie.

2. Met dezelfde straf wordt gestraft de kiezer die zich door gift of
belofte tot het bij volmacht stemmen laat omkopen.

Artikel 109

	1. Bij veroordeling wegens een van de in de artikelen 105 tot en met
108 omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste
lid, onder 1°, 2° en 4°, van het Wetboek van Strafrecht dan wel,
indien de ontzetting wordt uitgesproken door de strafrechter in Bonaire,
Sint Eustatius en Saba, artikel 32, eerste lid, onder 1°, 2°, en 4°
van het Wetboek van Strafrecht BES vermelde rechten worden uitgesproken.

	2. Bij veroordeling tot een vrijheidsstraf van ten minste een jaar
wegens een van de in de artikelen 98 en 103 tot en met 107 omschreven
misdrijven, kan ontzetting van het in artikel 28, eerste lid, onder 3°,
van het Wetboek van Strafrecht dan wel, indien de ontzetting wordt
uitgesproken door de strafrechter in Bonaire, Sint Eustatius en Saba,
artikel 32, eerste lid, onder 3° van het Wetboek van Strafrecht BES
vermelde recht worden uitgesproken.

Artikel 110

	Degene die bij een referendum als gemachtigde stemt voor een persoon,
wetende dat deze overleden is, wordt gestraft met hechtenis van ten
hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 111

Vervallen

Artikel 112

	Degene die stelselmatig personen aanspreekt of anderszins persoonlijk
benadert ten einde hen te bewegen het formulier op hun stempas, bestemd
voor het stemmen bij volmacht bij een referendum, te ondertekenen en
deze kaart af te geven, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een
maand of geldboete van de derde categorie.

Artikel 113

	De werkgever die de hem bij artikel J 10 van de Kieswet juncto artikel
65 van deze wet opgelegde verplichting niet nakomt, wordt gestraft met
hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van de tweede
categorie.

Artikel 114

	De voorzitter, de leden en de opgeroepen plaatsvervangende leden van
het stembureau die gedurende de zitting buiten noodzaak afwezig zijn
zonder dat in vervanging is voorzien, worden gestraft met geldboete van
de eerste categorie.

Artikel 115

	De in de artikelen 96 tot en met 108 bedoelde strafbare feiten worden
als misdrijven beschouwd en de in de artikelen 110 tot en met 114
bedoelde strafbare feiten als overtredingen.

HOOFDSTUK 13A HET REFERENDUM IN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Artikel 115a

	Deze wet en de daarop berustende bepalingen is mede van toepassing in
Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met inachtneming van het in dit
hoofdstuk bepaalde. 

Artikel 115b

	In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder ‘openbaar lichaam’: openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius
of Saba. 

Artikel 115c

	1. Voor de toepassing van de bij deze wet gestelde, de bij deze wet van
toepassing verklaarde of de krachtens deze wet gestelde bepalingen in
Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wordt, voor zover dit hoofdstuk niet
andere bepaalt, telkens in die bepalingen gelezen in plaats van:

	a. ‘gemeente’: openbaar lichaam;

	b. ‘burgemeester’: gezaghebber;

	c. ‘burgemeester en wethouders’: het bestuurscollege;

	d. ‘de secretarie van de gemeente’ of ‘de secretarie van elke
gemeente’: het bestuurskantoor.

	2. Indien uitsluitend de gemeente, de burgemeester of burgemeester en
wethouders van ’s-Gravenhage wordt bedoeld, geldt het eerste lid,
onder a tot en met c, niet. 

Artikel 115d

	1. In afwijking van artikel 30, eerste lid, kan iedere kiesgerechtigde
ingezetene van een openbaar lichaam bij de gezaghebber een verzoek tot
het houden van een referendum indienen. Het verzoek dient binnen de
termijn van vier weken, bedoeld in artikel 30, eerste lid, door de
gezaghebber te zijn ontvangen. 

	2. De lijst, bedoeld in artikel 30, derde en vierde lid, wordt
kosteloos beschikbaar gesteld door de gezaghebber. Het centraal
stembureau draagt er zorg voor dat de gezaghebbers tijdig de beschikking
hebben over de lijsten. 

	3. Na het verstrijken van de termijn van vier weken, bedoeld in artikel
30, eerste lid, stelt de gezaghebber, indien er verzoeken zijn
ingediend, vast:

	a. het totaal aantal in het openbaar lichaam ingediende verzoeken;

	b. het aantal geldige verzoeken;

	c. het aantal ongeldige verzoeken.

	Voor de vaststelling wordt gebruik gemaakt van een formulier waarvoor
bij ministeriële regeling een model wordt vastgesteld. 

	4. Onverminderd artikel 34, derde lid, zijn in een openbaar lichaam
tevens ongeldig de verzoeken die bij de gezaghebber zijn ingediend door
personen die niet zijn ingeschreven in de administratie van het
betreffende openbaar lichaam. 

	5. De gezaghebber draagt er zorg voor dat de opgave van de door hem
vastgestelde aantallen verzoeken en de lijsten met de verzoeken langs
elektronische weg uiterlijk de tweede dag na afloop van de termijn van
vier weken, bedoeld in artikel 30, ter kennis worden gebracht van de
voorzitter van het centraal stembureau. De voorzitter van het centraal
stembureau betrekt de opgave en de lijsten bij de vaststelling, bedoeld
in artikel 34, tweede lid. 

	6. Na de elektronische in kennisstelling doet de gezaghebber de lijsten
met verzoeken in een pak. Artikel 37 is van toepassing. De gezaghebber
draagt er zorg voor dat het pak, op verzoek van de voorzitter van het
centraal stembureau of de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State per post zo spoedig mogelijk wordt overgebracht
naar het centraal stembureau, respectievelijk de Afdeling.

	7. Voor de toepassing in een openbaar lichaam wordt in de artikelen 30,
zesde lid, 34, derde lid, onder a en onder b, artikel 36, en 40 voor
‘voorzitter van het centraal stembureau’ of ‘voorzitter’ telkens
gelezen: gezaghebber. 

Artikel 115e

	Onverminderd artikel 34, derde lid, zijn tevens ongeldig de verzoeken
die door personen die zijn ingeschreven in de administratie van een
openbaar lichaam bij de voorzitter van het centraal stembureau zijn
ingediend.

Artikel 115f

	1. In afwijking van artikel 42, eerste lid, kan iedere kiesgerechtigde
ingezetene van een openbaar lichaam bij de gezaghebber een verklaring
ter ondersteuning van het inleidend verzoek indienen. Het verzoek dient
binnen de termijn van zes weken, bedoeld in artikel 42, eerste lid, door
de gezaghebber te zijn ontvangen. 

	2. De lijst, bedoeld in artikel 42, derde en vierde lid, wordt
kosteloos beschikbaar gesteld door de gezaghebber. Het centraal
stembureau draagt er zorg voor dat de gezaghebbers tijdig de beschikking
hebben over de lijsten. 

	3. Na het verstrijken van de termijn van zes weken, bedoeld in artikel
42, eerste lid, stelt de gezaghebber, indien er
ondersteuningsverklaringen zijn ingediend, vast:

	a. het totaal aantal in het openbaar lichaam afgelegde
ondersteuningsverklaringen;

	b. het aantal geldige ondersteuningsverklaringen;

	c. het aantal ongeldige ondersteuningsverklaringen.

	Voor de vaststelling wordt gebruik gemaakt van een formulier waarvoor
bij ministeriële regeling een model wordt vastgesteld. 

	4. Onverminderd artikel 46, derde lid, zijn in een openbaar lichaam
tevens ongeldig de ondersteuningsverklaringen die bij de gezaghebber
zijn afgelegd door personen die niet zijn ingeschreven in de
administratie van het betreffende openbaar lichaam. 

	5. De gezaghebber draagt er zorg voor dat de opgave van de door hem
vastgestelde aantallen ondersteuningsverklaringen en de lijsten met de
ondersteuningsverklaringen langs elektronische weg uiterlijk de tweede
dag na afloop van de termijn van zes weken, bedoeld in artikel 42, ter
kennis worden gebracht van het centraal stembureau. Het centraal
stembureau betrekt de opgave en de lijsten bij de vaststelling, bedoeld
in artikel 46, tweede lid. 

	6. Na de elektronische in kennisstelling doet de gezaghebber de lijsten
in een pak. Artikel 52a is van toepassing. De gezaghebber draagt er zorg
voor dat het pak, op verzoek van de voorzitter van het centraal
stembureau of de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State per post zo spoedig mogelijk wordt overgebracht naar het
centraal stembureau, respectievelijk de Afdeling.

	7. Voor de toepassing in een openbaar lichaam wordt in de artikelen 42,
zesde lid, 46, derde lid, onder a en onder b, en 55 voor ‘voorzitter
van het centraal stembureau’ of ‘voorzitter’ telkens gelezen:
gezaghebber.

Artikel 115g

	Onverminderd artikel 46, derde lid, zijn tevens ongeldig de
ondersteuningsverklaringen die door personen die zijn ingeschreven in de
administratie van een openbaar lichaam bij de voorzitter van het
centraal stembureau zijn afgelegd.

Artikel 115h

	Geen beroep kan worden ingesteld tegen de vaststelling door de
gezaghebber van de aantallen verzoeken en aantallen
ondersteuningsverklaringen als bedoeld in de artikelen 115d, derde lid,
en artikel 115e, derde lid. 

Artikel 115i

	De artikelen Ya 3a, Ya 11, Ya 12, Ya 40 en Ya 42 van de Kieswet zijn
bij een referendum van toepassing in een openbaar lichaam, met dien
verstande dat:

	a. in artikel Ya 11, eerste lid, in plaats van ‘artikel N 12, eerste
lid’ wordt gelezen ‘artikel 70’, in plaats van ‘vastgestelde
aantallen stemmen’ wordt gelezen ‘vastgestelde aantallen stemmen en
kiesgerechtigden’ en in plaats van ‘totdat het centraal stembureau
de uitslag van de verkiezing heeft bekendgemaakt en over de toelating
van de gekozenen is beslist’ wordt gelezen: totdat de uitslag van het
referendum onherroepelijk is vastgesteld;

	b. in artikel Ya 12, eerste en tweede lid, in plaats van ‘artikel O
3’  wordt gelezen: artikel 75;

	c. in artikel Ya 12, vierde lid, in plaats van ‘artikel O 4, tweede
lid’ wordt gelezen: artikel 76, tweede lid;

	d. in artikel Ya 42, eerste lid, de zinsnede ‘en tegen een
beschikking van de eilandsraad als bedoeld in de artikelen X 5, derde
lid, en X 8, vierde lid,’ buiten toepassing blijft. 

HOOFDSTUK 14. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 116

Artikel Z 12, eerste lid, eerste volzin, en tweede tot en met vierde
lid, van de Kieswet is van toepassing. 

Artikel 117

	Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze
wet, en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een
verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de
praktijk.

Artikel 118

	1. Binnen vier weken na de inwerkingtreding van deze wet wordt een
voornemen als bedoeld in artikel 89, vierde lid, aan de beide kamers der
Staten-Generaal meegedeeld.

	2. Deze wet is niet van toepassing op wetten die zijn bekrachtigd en
verdragen die stilzwijgend zijn goedgekeurd voor de inwerkingtreding van
deze wet.

Artikel 119

	In artikel 89, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens wordt na “regelingen betreffende verkiezingen”
toegevoegd: of referenda.

Artikel 120 

Vervallen

Artikel 120

	De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan artikel 8:4, vierde lid, wordt onder vervanging van de punt in
onderdeel b door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	c. bij een referendum op grond van de Wet raadgevend referendum inzake
het verloop van de stemming en de stemopneming, van het stembureau, het
hoofdstembureau en de burgemeester inzake de vaststelling van de
uitkomsten van de stemming bij een referendum en van de
referendumcommissie tot vaststelling van de datum waarop een referendum
wordt gehouden. 

	2. In de bijlage 1: Regeling rechtstreeks beroep wordt in de
alfabetische rangschikking ingevoegd:

	Wet raadgevend referendum: de artikelen 6, 14, 33, eerste lid, 45,
eerste lid, 8179, 82 en, 83 en 91, tweede lid,.

	3. In de bijlage 2: Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, artikel
2, wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

	Wet raadgevend referendum: de artikelen 6, 14, 33, eerste lid, 45,
eerste lid, 8179, 82, 83 en 91, tweede lid,.

Artikel 120a

	Indien het bij koninklijke boodschap van 22 mei 2012 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Kieswet houdende maatregelen om
het eenvoudiger te maken voor Nederlanders in het buitenland om hun stem
uit te brengen, wijziging van de wijze van inlevering van de
kandidatenlijsten, aanpassing van de datum van kandidaatstelling en
stemming, alsmede regeling van andere onderwerpen aanpassing
bestuursprocesrecht (33 268), tot wet is of wordt verheven en die wet in
werking treedt, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

	1. In artikel 18, tweede lid, wordt ‘de drieĂ«nveertigste dag’
vervangen door: de vierenveertigste dag.

	2. Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

	1. Burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage registreren voor elk
referendum de kiesgerechtigdheid van personen, bedoeld in artikel B 1,
eerste lid, van de Kieswet die op de vierenveertigste dag voor de dag
van stemming hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben, indien
dezen daartoe een schriftelijk verzoek hebben ingediend.

	2. Burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage zenden voor elk
referendum aan de personen die zijn opgenomen in het bestand, bedoeld in
artikel D 3c, eerste lid, van de Kieswet, een formulier tot registratie
van de kiesgerechtigdheid toe.

	3. Artikel D 3, tweede lid, van de Kieswet is van toepassing.

	3. Na artikel 21 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 21a

	1. Onze Minister registreert voor elk referendum de kiesgerechtigdheid
van personen, bedoeld in artikel B 1, tweede lid, van de Kieswet, indien
zij daartoe een schriftelijk verzoek hebben ingediend.

	2. Onze Minister zendt voor elk referendum aan de personen die zijn
opgenomen in het bestand, bedoeld in artikel D 3c, tweede lid, van de
Kieswet, een formulier tot registratie van de kiesgerechtigdheid toe.

	3. Artikel D 3a, tweede en derde lid, van de Kieswet is van toepassing.

Artikel 21b

	1. Het verzoek kan worden ingediend vanaf het tijdstip waarop het
besluit van de voorzitter van het centraal stembureau tot toelating van
het inleidend verzoek tot het houden van een referendum onherroepelijk
is geworden en dient uiterlijk zes weken voor de dag van de stemming te
zijn ontvangen door het orgaan waarbij het moet worden ingediend.

	2. Het verzoek wordt beoordeeld naar de vermoedelijke toestand op de
vierenveertigste dag voor de dag van stemming.

	3. Op het verzoek wordt uiterlijk op de zevende dag na ontvangst
beslist, maar niet voor de dagtekening van het besluit, bedoeld in
artikel 56.

	4. Artikel D 3b, vijfde en zesde lid, van de Kieswet is van toepassing.

	4. Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22

	De artikelen D 8 tot en met D 10 van de Kieswet zijn van toepassing,
met dien verstande dat in artikel D 8 in plaats van ‘artikel D 3,
eerste lid, respectievelijk artikel D 3a’ wordt gelezen: artikel 21,
eerste lid, respectievelijk artikel 21a, eerste lid.

	5. Aan artikel 25 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. Artikel E 4, tweede tot en met vierde lid, van de Kieswet is van
toepassing, met dien verstande dat:

	a. in artikel E 4, tweede lid, onderdeel b, in plaats van ‘voor de
desbetreffende verkiezing’ wordt gelezen: voor het referendum;

	b. in artikel E 4, tweede lid, onderdeel c, in plaats van ‘bij een
vorige verkiezing’ wordt gelezen: bij een vorig referendum of een
vorige verkiezing;

	c. in artikel E 4, derde lid, in plaats van ‘nadat over de toelating
van de gekozenen is beslist’ wordt gelezen: nadat de uitslag van het
referendum is vastgesteld.

	6. In artikel 61, onderdeel a, wordt ‘drieĂ«nveertigste dag’
vervangen door: vierenveertigste dag.

	7. Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid vervalt ‘in een andere gemeente’.

	2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

	b. in de artikelen K 3, eerste en tweede lid, K 6, tweede lid, en K 8,
tweede lid, in plaats van ‘dag van de kandidaatstelling’ wordt
gelezen: vierenveertigste dag voor de dag van stemming;.

	3. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

	c. in artikel K 7, eerste lid, wordt in plaats van ‘het
registratieverzoek, bedoeld in artikel D 3 of artikel D 3a’ gelezen:
het registratieverzoek, bedoeld in artikel 21 of artikel 21a.

	8. Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘L 7’ vervangen door ‘L
7, tweede lid’, wordt ‘L 11, eerste lid, en L 14, eerste lid’
vervangen door ‘en L 11, eerste lid’ en wordt ‘drieĂ«nveertigste
dag’ vervangen door: vierenveertigste dag.

	2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

	b. in artikel L 9, eerste lid, wordt in plaats van ‘het
registratieverzoek, bedoeld in artikel D 3 of artikel D 3a’ gelezen:
het registratieverzoek, bedoeld in artikel 21 of artikel 21a.

	9. Artikel 64 komt te luiden:

Artikel 64

	1. Met toepassing van hoofdstuk M van de Kieswet kan bij een referendum
door een kiezer die op de vierenveertigste dag voor de dag van stemming
zijn werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft of op de dag van de
stemming buiten Nederland verblijft, per brief worden gestemd. 

	2. Bij de toepassing van hoofdstuk M van de Kieswet wordt het volgende
in acht genomen:

	a. in artikel M 3, eerste lid, wordt in plaats van ‘het
registratieverzoek, bedoeld in artikel D 3 of artikel D 3a’ gelezen:
het registratieverzoek, bedoeld in artikel 21 of artikel 21a;

	b. in artikel M 6, eerste lid, wordt in plaats van ‘artikel D 3’
gelezen ‘artikel 21’ en wordt in plaats van ‘artikel D 3a’
gelezen: artikel 21a;

	c. in artikel M 7, eerste lid, wordt in plaats van ‘de kandidaat van
zijn keuze’ gelezen: zijn keuze inzake de aan het referendum
onderworpen wet;

	d. artikel M 7, tweede lid, wordt gelezen: Daarna vouwt hij het
stembiljet dicht en doet hij het stembiljet in de enveloppe voor het
stembiljet.;

	e. in artikel M 8, vierde lid, wordt in plaats van ‘nadat over de
toelating van de gekozenen is beslist’ gelezen: nadat de uitslag van
het referendum is vastgesteld.

	10. Artikel 66 komt te luiden:

Artikel 66

	1. Het stembureau stelt vast:

	a. het aantal stemmen dat voor de aan het referendum onderworpen wet is
uitgebracht;

	b. het aantal stemmen dat tegen de aan het referendum onderworpen wet
is uitgebracht;

	c. het aantal blanco stemmen;

	d. de som van de onder a, b en c bedoelde aantallen stemmen, zijnde het
aantal geldig uitgebrachte stemmen;

	e. het aantal ongeldige stemmen.

	2. De artikelen N 6, derde lid, en N 7 tot en met N 8a van de Kieswet
zijn van toepassing, met dien verstande dat:

	a. in artikel N 6, derde lid, in plaats van ‘op kandidaten’ gelezen
wordt: voor en tegen de aan het referendum onderworpen wet;

	b. in artikel N 7, derde lid, in plaats van ‘op welke kandidaat hij
zijn stem uitbrengt’ gelezen wordt: welke keuze hij doet.

	11. In artikel 69, eerste lid, wordt ‘de in artikel 66 bedoelde
aantallen stemmen vast’ vervangen door: de in artikel 66, eerste lid,
bedoelde aantallen stemmen, het aantal stemmen dat bij volmacht is
uitgebracht en het verschil tussen het aantal kiezers dat tot de
stemming is toegelaten en het aantal stemmen dat is geteld vast. Voor
zover mogelijk geeft de burgemeester een verklaring voor het in de
vorige volzin bedoelde verschil.

	12. Aan artikel 70 wordt een volzin toegevoegd, luidende: Tevens legt
hij een afschrift van deze stukken onverwijld voor een ieder ter inzage
op het gemeentehuis totdat de uitslag van het referendum is vastgesteld.

	13. Artikel 71 komt te luiden:

Artikel 71

	De artikelen N 12, tweede, derde en vierde lid, en N 13 tot en met N 21
van de Kieswet zijn van toepassing, met dien verstande dat:

	a. in de aanhef van artikel N 12, derde lid, in plaats van ‘nadat
over de toelating van de gekozenen is beslist’ gelezen wordt: nadat de
uitslag van het referendum is vastgesteld;

	b. in artikel N 12, derde lid, onderdeel b, in plaats van ‘een
strafbaar gestelde gedraging in de Kieswet, de artikelen 125 tot en met
129 van het Wetboek van Strafrecht of de artikelen 131 tot en met 135
van het Wetboek van Strafrecht BES’ gelezen wordt: een in deze wet
strafbaar gestelde gedraging;

	c. in artikel N 13 in plaats van ‘Nadat is beslist over de toelating
van de gekozenen’ gelezen wordt ‘Nadat de uitslag van het referendum
is vastgesteld’ en in plaats van ‘de afschriften, bedoeld in artikel
N 12, eerste lid’ gelezen wordt: de afschriften, bedoeld in artikel
70.

	14. Artikel 72 vervalt.

	15. Artikel 74, eerste lid, komt te luiden:

	1. Het hoofdstembureau stelt de totalen van de in artikel 66, eerste
lid, bedoelde aantallen stemmen, het aantal stemmen dat bij volmacht is
uitgebracht, het aantal kiesgerechtigden en het verschil tussen het
aantal kiezers dat tot de stemming is toegelaten en het aantal stemmen
dat is geteld vast. Voor zover mogelijk geeft het hoofdstembureau een
verklaring voor het in de vorige volzin bedoelde verschil.

	16. Artikel 76 komt te luiden:

Artikel 76

	1. Het hoofdstembureau maakt het proces-verbaal onverwijld op een
algemeen toegankelijke wijze elektronisch openbaar. Bij ministeriële
regeling kan hiervoor een internetadres worden aangewezen.

	2. Het hoofdstembureau brengt zijn proces-verbaal onverwijld naar het
centraal stembureau over.

	3. Het hoofdstembureau brengt de processen-verbaal van de stembureaus
en de opgaven, bedoeld in artikel 70 naar het centraal stembureau over.

	17. Artikel 78 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

	

	2. In het eerste lid vervalt ‘de afschriften van’ en wordt ‘de
werkzaamheden ter vaststelling van’ vervangen door: het verrichten van
de werkzaamheden ter vaststelling en bekendmaking van.

	3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Artikel P 1a van de Kieswet is van toepassing, met dien verstande
dat in het eerste en het tweede lid in plaats van ‘de uitslag van de
verkiezing of de berekening van de zetelverdeling’ wordt gelezen: de
uitslag van het referendum.

	18. Aan artikel 81 worden, onder vervanging van de punt na onderdeel f
door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

	g. het totale aantal stemmen dat bij volmacht is uitgebracht;

	h. het verschil tussen het aantal kiezers dat tot de stemming is
toegelaten en het aantal stemmen dat is geteld vast. Voor zover mogelijk
geeft het centraal stembureau hiervoor een verklaring.

	19. Artikel 86 komt te luiden:

Artikel 86

	Het centraal stembureau maakt zijn proces-verbaal onverwijld op een
algemeen toegankelijke wijze elektronisch openbaar. Bij ministeriële
regeling kan hiervoor een internetadres worden aangewezen.

	20. Artikel 88 komt te luiden:

Artikel 88

	1. Het centraal stembureau bewaart de pakken, bedoeld in artikel 79,
tweede lid, drie maanden nadat de uitslag van het referendum is
vastgesteld. Daarna vernietigt hij deze stukken onmiddellijk, tenzij:

	a. de officier van justitie of de rechter-commissaris in het kader van
een strafrechtelijk onderzoek een verzoek heeft gedaan tot overdracht
van deze stukken, in welk geval de vernietiging plaatsvindt nadat dit
onderzoek is afgerond;

	b. strafvervolging is ingesteld wegens een in deze wet strafbaar
gestelde gedraging, in welk geval de vernietiging plaatsvindt nadat er
een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is.

	2. Van de vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt. 

	3. Nadat de uitslag van het referendum is vastgesteld, is het centraal
stembureau bevoegd, de pakken, bedoeld in artikel 79, tweede lid, het
proces-verbaal, bedoeld in artikel 85 en de processen-verbaal van de
hoofdstembureaus, ten dienste van een onderzoek naar enig strafbaar feit
aan de officier van justitie over te dragen.

	

	21. Artikel 115c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel d wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door
een puntkomma, ‘‘de secretarie van de gemeente’ of ‘de
secretarie van elke gemeente’’ vervangen door: het gemeentehuis.

	2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	e. ‘artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht’: artikel 2 van
de Wet op de identificatieplicht BES.

	22. Artikel 115i wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef vervalt ‘Ya 3a,’.

	2. Onder vernummering van de onderdelen c tot en met e tot b tot en met
d, vervalt onderdeel b.

	3. In onderdeel b (nieuw) wordt “Ya 12, eerste en tweede lid”
vervangen door: Ya 12, eerste lid.

	4. Onderdeel c (nieuw) komt te luiden:

	c. in artikel Ya 12, tweede lid, in plaats van “artikel O 5, eerste
lid” wordt gelezen: artikel 76, derde lid;.

Artikel 121

	Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de vierde
kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij
wordt geplaatst.

Artikel 122

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet raadgevend referendum.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

 PAGE    

 PAGE   33