[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

30424, bijgewerkt t/m nr. 18 (7e NvW d.d. 8 oktober 2009)

Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en enige andere wetten in verband met de harmonisatie van de uitkeringsrechten en het onder de werking van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers brengen van de commissarissen van de Koning, de burgemeesters en de bestuurders van waterschappen

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2008D15436, datum: 2009-07-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2007Z01015:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 18 (7e NvW d.d. 8 oktober 2009)



30 424	Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en
enige andere wetten in verband met de harmonisatie van de
uitkeringsrechten en het onder de werking van de Algemene pensioenwet
politieke ambtsdragers brengen van de commissarissen van de Koning, de
burgemeesters en de bestuurders van waterschappen



	Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is dat de
uitkeringsrechten van politieke ambtsdragers worden geharmoniseerd en
dat de commissarissen van de Koning en de burgemeesters onder de werking
van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers worden gebracht;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt
gewijzigd:

A

	Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “Onze Minister van Binnenlandse Zaken”
vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties.

	2. In het derde lid wordt “de toeslagen bedoeld in de artikelen 14b,
25a, 27a, 27b, 59b, 70a, 73, 139b, 148a, 150a en 150b” vervangen door:
de toeslagen die in deze wet als zodanig zijn aangeduid.

Aa

	Artikel 2, tweede lid, onderdeel d, komt te luiden: 

	d. de vijfde afdeling van deze wet: commissaris van de Koning, lid van
gedeputeerde staten, burgemeester, wethouder, lid van het dagelijks
bestuur van een deelgemeente of voorzitter of lid van het dagelijks
bestuur van een waterschap.

Ab

	In artikel 2b, tweede lid, wordt “gedeputeerde staten
onderscheidenlijk burgemeester en wethouders” vervangen door:
gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders
onderscheidenlijk het dagelijks bestuur van het waterschap.

B

	In artikel 6, vierde lid, wordt “artikel 7, eerste lid” vervangen
door: artikel 7.

C

	Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “zes jaren” vervangen door: vier jaren.

	2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vijfde en zesde
lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

	3. Indien de belanghebbende ten tijde van zijn aftreden de leeftijd van
55 jaar heeft bereikt en hij in het tijdvak van twaalf jaren dat direct
aan zijn ontslag voorafgaat ten minste tien jaren minister is geweest,
wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop hij de leeftijd
van 65 jaar bereikt.

	4. Voor de berekening van de uitkeringsduur, bedoeld in het eerste lid,
en de tien jaren, bedoeld in het derde lid, wordt met tijd waarin de
belanghebbende minister is geweest gelijkgesteld de tijd waarin hij een
functie heeft bekleed als genoemd in artikel 2, tweede lid, onder b en
d. Indien sprake is van gelijkgestelde tijd als bedoeld in de vorige zin
wordt met betrekking tot die tijd op dezelfde wijze als in de tweede zin
van het eerste lid rekening gehouden met onderbreking in de uitoefening
van deze functies.

D

	Na artikel 7 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

	1. De belanghebbende die recht heeft op een uitkering als bedoeld in
artikel 6, is verplicht:

	a. in voldoende mate te trachten passende arbeid te vinden;

	b. aangeboden passende arbeid te aanvaarden;

	c. mee te werken aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn
inschakeling in de arbeid.

	2. De belanghebbende voorkomt dat hij:

	a. door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt;

	b. door eigen toedoen passende arbeid opgeeft;

	c. eisen stelt die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid
belemmeren.

	3. Onder passende arbeid wordt verstaan alle arbeid die voor de
krachten en de bekwaamheden van de belanghebbende is berekend, tenzij
aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard
niet van hem kan worden gevergd. Of arbeid passend is wordt in ieder
geval bepaald door:

	a. de aard van de arbeid, in relatie tot de eerder verrichte arbeid,
een eerder uitgeoefend beroep of opgedane werkervaring;

	b. het opleidingsniveau van de belanghebbende;

	c. de reistijd naar en van het werk;

	d. het geboden loon;

	e. het werkloosheidsrisico.

	4. Onze Minister is verantwoordelijk voor het in overleg met de
belanghebbende opstellen van een plan voor het gericht zoeken naar en
verwerven van passende arbeid, waarin de activiteiten zijn opgenomen die
noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verplichting, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel a. Bij algemene maatregel van bestuur worden
nadere regels gesteld omtrent:

	a. de onderdelen van het plan;

	b. een tegemoetkoming voor de in het plan opgenomen activiteiten anders
dan begeleiding;

	c. de eisen die worden gesteld aan de organisatie die het plan opstelt.

	5. Dit artikel is niet van toepassing op de belanghebbende die:

	a. een ambt heeft aanvaard als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en
daaruit inkomsten geniet ten bedrage van 70% of meer van de wedde,
bedoeld in artikel 8;

	b. recht heeft op een voortgezette uitkering ingevolge artikel 8a.

	6. Dit artikel is niet van toepassing gedurende de eerste drie maanden
na het aftreden van de belanghebbende.

Artikel 7b

	1. Onze Minister kan de belanghebbende, bedoeld in artikel 7a,
verplichten zich bij het gericht zoeken naar en verwerven van passende
arbeid planmatig te laten begeleiden en ondersteunen.

	2. Onze Minister verstrekt de belanghebbende een tegemoetkoming in de
kosten van planmatige begeleiding en ondersteuning bij het gericht
zoeken naar en verwerven van passende arbeid.

	3. De tegemoetkoming bedraagt ten hoogste 20% van de laatstelijk als
minister per jaar genoten wedde, bedoeld in artikel 8, tweede lid. De
verplichte planmatige begeleiding en ondersteuning, bedoeld in het
eerste lid, wordt volledig vergoed.

	4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

	a. de aanvraag voor tegemoetkoming in de kosten;

	b. de voor vergoeding in aanmerking komende kosten;

	c. de eisen die worden gesteld aan de organisatie die de planmatige
ondersteuning uitvoert.

Artikel 7c

	1. Indien de belanghebbende een bij of krachtens artikel 7a of 7b
geregelde verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, besluit
Onze Minister tot gehele of gedeeltelijke inhouding van de uitkering.
Onze Minister is bevoegd tot verrekening van de inhouding van de
uitkering met betalingen aan belanghebbende op grond van deze wet.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de uitvoering van het eerste lid.

Da

	In artikel 8d vervalt het zevende lid.

E

	Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

	Bij de verrekening wordt voor de hoogte van de uitkering de op grond
van artikel 7c, eerste lid, opgelegde inhouding buiten beschouwing
gelaten.

	2. In het zesde lid wordt “artikel 7, vierde lid,” vervangen door:
artikel 7, zesde lid,.

F

	Artikel 13a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het tweede tot en met het achtste lid tot
derde tot en met negende lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

	2. In afwijking van het eerste lid behoort niet tot de wedde de
verhoging van de wedde per 1 januari 2001 ingevolge dan wel op de voet
van artikel 3 van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen 1993.

	2. In het vierde lid wordt  “tweede lid” tweemaal vervangen door:
derde lid

	3. In het zevende en achtste lid wordt “vijfde lid” telkens
vervangen door: zesde lid.

F0

	In de artikelen 14, tweede lid, 27a, vierde lid, 27b, derde lid, 139,
tweede lid, en 150a, vierde lid, en 150b, derde lid, wordt
“aangepast” telkens vervangen door: gewijzigd.

Fa

	Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid, onderdeel a, wordt “waarop ingevolge die wet
recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet
verzekerd zou zijn geweest” vervangen door: dat geldt voor een gehuwde
per 1 januari van het jaar waarin het recht op pensioen ontstaat.

	2. In het derde lid, onderdeel b, wordt “waarop ingevolge die wet
recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet
verzekerd zou zijn geweest” vervangen door: dat geldt voor een
ongehuwde per 1 januari van het jaar waarin het recht op pensioen
ontstaat.

	3. In het vijfde lid wordt na “bedragen” ingevoegd: op grond van
persoonlijke omstandigheden.

G

	Artikel 14aa komt te luiden:

Artikel 14aa

	Artikel 14a, eerste lid, is van toepassing op tijd na 31 december 1994,
met dien verstande dat de franchise bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur wordt vastgesteld.

Ga

	In artikel 14b, vijfde lid, vervalt: van artikel 105 en.

H

	In artikel 15, tweede lid, onder c, wordt “artikel 13a, vijfde lid”
vervangen door: artikel 13a, zesde lid.

I

	In artikel 17, derde lid, onder d, wordt “artikel 13a, vijfde lid”
vervangen door: artikel 13a, zesde lid.

Ia

	Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt na “Algemene nabestaandenwet” ingevoegd:
, zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar waarin recht op
nabestaandenpensioen ontstaat.

	2. In het vierde lid wordt “en 1 juli van ieder jaar nader
vastgesteld aan de hand van wijzigingen van de in het tweede lid
bedoelde bedragen” vervangen door: van ieder jaar aangepast volgens de
regels, bedoeld in artikel 105, eerste lid,.

Ib

	Artikel 22b, derde lid, aanhef en onderdeel a, komt te luiden:

	3. De toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het
nabestaandenpensioen tellend jaar na 31 december 1985 2,5 percent van
het verschil tussen 75 percent van het tot een jaarbedrag herleide
bedrag van de nabestaandenuitkering en de vakantie-uitkering ingevolge
de Algemene nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het
jaar waarin recht op nabestaandenpensioen ontstaat, zonder de
vermindering en het verminderde bedrag. De toeslag bedraagt niet meer
dan 75 percent van het in de eerste volzin eerstbedoelde bedrag en kan
niet negatief zijn. De toeslag wordt nader vastgesteld:

	a. met ingang van 1 januari van ieder jaar volgens de regels, bedoeld
in artikel 105, eerste lid, vanaf 1 juli 1999;.

Ic

	Artikel 25a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

	a. voor de wees, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder a, 0,375
percent van de tot een jaarbedrag herleide som van de
nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering ingevolge de Algemene
nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar waarin
recht op nabestaandenpensioen ontstaat, vermeerderd met de daarover
berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet; 

	2. Het derde lid komt te luiden:

	3. Indien aanspraak ontstaat op de toeslag, bedoeld in het tweede lid,
geeft de wees hiervan onverwijld kennis aan Onze Minister. De toeslag
gaat niet eerder in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin
de kennisgeving werd gedaan of waarin die toeslag ambtshalve is
toegekend.

	3. Het vierde lid komt te luiden:

	4. De toeslag gaat in met ingang van de maand waarin het recht daarop
ontstaat en wordt met ingang van 1 januari van ieder jaar aangepast
volgens de regels, bedoeld in artikel 105, eerste lid.

Id

	Na artikel 36 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 36a

	1. De artikelen 7, derde en vierde lid, en 7a tot en met 7c zijn niet
van toepassing ter zake van een ontslag of aftreden dat is ingegaan
vóór de datum van inwerkingtreding van die bepalingen. In dat geval
wordt in artikel 7, eerste lid, voor “vier jaren” gelezen: zes
jaren.

	2. Ten aanzien van de belanghebbende die op het tijdstip van
inwerkingtreding van de artikelen 7a tot en met 7c het ambt van minister
vervult en geen ambt bekleedt in het na de eerstvolgende verkiezing voor
de leden van de Tweede Kamer aantredende kabinet, zijn de artikelen 7a
tot en met 7c niet van toepassing. In dat geval wordt in artikel 7,
eerste lid, voor “vier jaren” gelezen: zes jaren.

J tot en met R

[Vervallen]

S

	Het opschrift van de vijfde afdeling komt te luiden:

Vijfde afdeling. Commissarissen van de Koning, gedeputeerden,
burgemeesters, wethouders en bestuurders van waterschappen

T

	Artikel 130 komt te luiden:

Artikel 130

	1. Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op burgemeesters,
wethouders en leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente, met
dien verstande dat wordt gelezen voor:

	a. lid van gedeputeerde staten: burgemeester, wethouder of lid van het
dagelijks bestuur van een deelgemeente; 

	b. provincie: gemeente; 

	c. provinciale staten: de raad; 

	d. gedeputeerde staten: college van burgemeester en wethouders. 

	2. Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op voorzitters en
leden van het dagelijks bestuur van een waterschap, met dien verstande
dat wordt gelezen voor:

	a. lid van gedeputeerde staten: lid van het dagelijks bestuur van een
waterschap, waaronder de voorzitter;

	b. provincie: waterschap;

	c. provinciale staten: het algemeen bestuur van een waterschap;

	d. gedeputeerde staten: het dagelijks bestuur van een waterschap.

	3. Onder lid van gedeputeerde staten wordt voor de toepassing van deze
afdeling en de daarop gebaseerde bepalingen verstaan: de commissaris van
de Koning of de gedeputeerde.

	4. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid, zijn de
hoofdstukken 22 tot en met 29 niet van toepassing op de commissaris van
de Koning, de burgemeester alsmede op de voorzitter en de leden van het
dagelijks bestuur van het waterschap waarvan de aan hun functie
verbonden werkzaamheden een dagtaak vormen. Voor de toepassing van de
hoofdstukken 22 tot en met 29 wordt verstaan onder: 

	a. gewezen lid van gedeputeerde staten: hij die uit hoofde van een
ontslag uitzicht op pensioen heeft; 

	b. gepensioneerd lid van gedeputeerde staten: hij die uit hoofde van
een ontslag recht heeft op pensioen; 

	c. wedde: wedde inclusief vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering,
waarop het gewezen of gepensioneerd lid van gedeputeerde staten op de
dag voorafgaande aan de dag, waarop hij ophield lid van gedeputeerde
staten te zijn, aanspraak had, tenzij uit de desbetreffende bepaling het
tegendeel blijkt;

	d. deeltijdfactor: een breuk waarvan de teller wordt gevormd door de
genoten wedde exclusief de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering,
en de noemer door het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarvan die
wedde is afgeleid.

U

	In artikel 131, derde lid, wordt “artikel 132, eerste, tweede of
derde lid” vervangen door: artikel 132.

V

	Artikel 132 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “zes jaren” vervangen door: vier jaren.

	2. In het tweede lid wordt “50 jaar” vervangen door: 55 jaar.

	3. Onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot vierde,
vijfde en zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

	3. Voor de berekening van de uitkeringsduur, bedoeld in het eerste lid,
en de tien jaren, bedoeld in het tweede lid, wordt met tijd waarin de
belanghebbende lid van gedeputeerde staten is geweest gelijkgesteld de
tijd waarin hij een functie heeft bekleed als genoemd in artikel 2,
tweede lid, onder a, b en d. Indien sprake is van gelijkgestelde tijd
als bedoeld in de vorige zin wordt met betrekking tot die tijd op
dezelfde wijze als in de tweede zin van het eerste lid rekening gehouden
met onderbrekingen in de uitoefening van deze functies.

W

	Na artikel 132 wordt drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 132a

	1. De belanghebbende die recht heeft op een uitkering als bedoeld in
artikel 131, is verplicht:

	a. in voldoende mate te trachten passende arbeid te vinden;

	b. aangeboden passende arbeid te aanvaarden;

	c. mee te werken aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn
inschakeling in de arbeid.

	2. De belanghebbende voorkomt dat hij:

	a. door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt;

	b. door eigen toedoen passende arbeid opgeeft;

	c. eisen stelt die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid
belemmeren.

	3. Onder passende arbeid wordt verstaan alle arbeid die voor de
krachten en de bekwaamheden van de belanghebbende is berekend, tenzij
aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard
niet van hem kan worden gevergd. Of arbeid passend is wordt in ieder
geval bepaald door:

	a. de aard van de arbeid, in relatie tot de eerder verrichte arbeid,
een eerder uitgeoefend beroep of opgedane werkervaring;

	b. het opleidingsniveau van de belanghebbende;

	c. de reistijd naar en van het werk;

	d. het geboden loon; 

	e. het werkloosheidsrisico.

	4. Gedeputeerde staten zijn verantwoordelijk voor het in overleg met de
belanghebbende opstellen van een plan voor het gericht zoeken naar en
verwerven van passende arbeid, waarin de activiteiten zijn opgenomen die
noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verplichting, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel a. Bij algemene maatregel van bestuur worden
nadere regels gesteld omtrent:

	a. de onderdelen van het plan;

	b. een tegemoetkoming voor de in het plan opgenomen activiteiten anders
dan begeleiding;

	c. de eisen die worden gesteld aan de organisatie die het plan opstelt.

	5. Dit artikel is niet van toepassing op de belanghebbende die:

	a. een ambt heeft aanvaard als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en
daaruit inkomsten geniet ten bedrage van 70% of meer van de wedde,
bedoeld in artikel 133;

	b. recht heeft op een voortgezette uitkering ingevolge artikel 133a.

	6. Dit artikel is niet van toepassing gedurende de eerste drie maanden
na het aftreden van de belanghebbende.

Artikel 132b

	1. Gedeputeerde staten kunnen de belanghebbende, bedoeld in artikel
132a, verplichten zich bij het gericht zoeken naar en verwerven van
passende arbeid planmatig te laten begeleiden en ondersteunen.

	2. Gedeputeerde staten verstrekken de belanghebbende een tegemoetkoming
in de kosten van planmatige begeleiding en ondersteuning bij het gericht
zoeken naar en verwerven van passende arbeid.

	3. De tegemoetkoming bedraagt ten hoogste 20% van de laatstelijk als
gedeputeerde per jaar genoten wedde, bedoeld in artikel 133, tweede lid.
De verplichte planmatige begeleiding en ondersteuning, bedoeld in het
eerste lid, wordt volledig vergoed.

	4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

	a. de aanvraag voor tegemoetkoming in de kosten;

	b. de voor vergoeding in aanmerking komende kosten;

	c. de eisen die worden gesteld aan de organisatie die de planmatige
ondersteuning uitvoert.

Artikel 132c

	1. Indien de belanghebbende een bij of krachtens artikel 132a of 132b
geregelde verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, besluiten
gedeputeerde staten tot gehele of gedeeltelijke inhouding van de
uitkering. Gedeputeerde staten zijn bevoegd tot verrekening van de
inhouding van de uitkering met betalingen aan belanghebbende op grond
van deze wet.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de uitvoering van het eerste lid. 

Wa

	

	In artikel 133d vervalt het zevende lid.

X

	Artikel 134 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het vijfde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

	Bij de verrekening wordt voor de hoogte van de uitkering de op grond
van artikel 132c, eerste lid, opgelegde inhouding buiten beschouwing
gelaten.

	2. In het zevende lid wordt “artikel 132, vijfde lid,” vervangen
door: artikel 132, zesde lid,.

Xa

	Na artikel 137 vervalt het kopje “Vervanging”.

Y

	Na artikel 137 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 137a. Waarneming

	Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op degene die krachtens
  HYPERLINK "javascript:doExtref(1057885,%202942994)"  artikel 76,
eerste lid, van de Provinciewet,    HYPERLINK
"javascript:doExtref(1057885,%202942994)"  dan wel krachtens artikel 78,
eerste lid, van de Gemeentewet  het ambt van commissaris van de Koning,
respectievelijk het ambt van burgemeester gedurende meer dan dertig
dagen zonder onderbreking heeft waargenomen. Voor degene die aftreedt
als waarnemer is de duur van de uitkering, ten dele in afwijking van  
HYPERLINK "javascript:doIntref(1057887,%202507364)"  artikel 132 ,
steeds gelijk aan de duur van de waarneming. De uitkering bedraagt het
volgens   HYPERLINK "javascript:doIntref(1057888,%202507394)"  artikel
133  toepasselijke percentage van de als waarnemer genoten vergoeding en
wordt aangepast overeenkomstig het derde lid van dat artikel.

Z

	Artikel 138a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid wordt de laatste volzin vervangen door: Voor de
toepassing van de eerste en de tweede volzin wordt de vergoeding voor de
werkzaamheden als lid van provinciale staten niet beschouwd als daar
bedoelde inkomsten, indien gedeputeerde staten geen collectieve
verzekering hebben afgesloten waarbij ten behoeve van de leden van
provinciale staten wordt voorzien in de opbouw van een ouderdomspensioen
en in geldelijke voorzieningen bij invaliditeit en overlijden.

	2. Onder vernummering van het tweede tot en met zevende lid tot derde
tot en met achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

	2. In afwijking van het eerste lid behoort niet tot de wedde de
verhoging van de wedde per 1 januari 2001 ingevolge dan wel op de voet
van artikel 3 van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen 1993.

	3. In het vierde lid, eerste en tweede volzin, wordt “tweede lid”
telkens vervangen door: derde lid.

	4. In het zesde lid wordt “vierde lid” vervangen door: vijfde lid.

	5. In het zevende lid wordt “vierde lid” vervangen door “vijfde
lid” en wordt “artikel 13a, zevende lid,” vervangen door: artikel
13a, achtste lid,.

Za

	Artikel 139, vijfde lid, komt te luiden: 

	5. Hoofdstuk 17 is van toepassing op het pensioen, voor zover berekend
over de in het eerste lid bedoelde tijd.

Zb

	Artikel 139a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid, onderdeel a, wordt “waarop ingevolge die wet
recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet
verzekerd zou zijn geweest” vervangen door: dat geldt voor een gehuwde
per 1 januari van het jaar waarin het recht op pensioen ontstaat.

	2. In het derde lid, onder b, wordt “waarop ingevolge die wet recht
bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd
zou zijn geweest” vervangen door: dat geldt voor een ongehuwde per 1
januari van het jaar waarin het recht op pensioen ontstaat.

	3. In het vijfde lid, eerste zin, wordt na “bedragen” ingevoegd: op
grond van persoonlijke omstandigheden.

AA

	Artikel 139aa komt te luiden:

Artikel 139aa

	Artikel 139a, eerste lid, is van toepassing op tijd na 31 december
1994, met dien verstande dat de franchise bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur wordt vastgesteld.

BB

	Artikel 139c wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “artikel 139a, vierde lid, onderdeel a”
vervangen door: artikel 139a, derde lid, onderdeel a.

	2. In het vijfde lid vervalt “van artikel 157 en”.

CC

	In artikel 140, tweede lid, onder c, wordt “artikel 138a, vierde
lid” vervangen door: artikel 138a, vijfde lid.

DD

	In artikel 142, derde lid, onder d, wordt “artikel 138a, vierde
lid” vervangen door: artikel 138a, vijfde lid.

DDa

	Artikel 145a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt na “Algemene nabestaandenwet” ingevoegd:
, zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar waarin recht op
nabestaandenpensioen ontstaat.

	2. In het vierde lid wordt “en 1 juli van ieder jaar nader
vastgesteld aan de hand van wijzigingen van de in het tweede lid
bedoelde bedragen” vervangen door: van ieder jaar aangepast volgens de
regels, bedoeld in artikel 157, eerste lid,.

DDb

	Artikel 145b, derde lid, aanhef en onderdeel a, komt te luiden:

	3. De toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het
nabestaandenpensioen tellend jaar na 31 december 1985 2,5 percent van
het verschil tussen 75 percent van het tot een jaarbedrag herleide
bedrag van de nabestaandenuitkering en de vakantie-uitkering ingevolge
de Algemene nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het
jaar waarin recht op nabestaandenpensioen ontstaat, zonder de
vermindering en het verminderde bedrag. De toeslag bedraagt niet meer
dan 75 percent van het in de eerste volzin eerstbedoelde bedrag en kan
niet negatief zijn. De toeslag wordt nader vastgesteld:

	a. met ingang van 1 januari van ieder jaar volgens de regels, bedoeld
in artikel 105, eerste lid, vanaf 1 juli 1999;.

DDc

	Artikel 148a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

	a. voor de wees, bedoeld in artikel 148, eerste lid, onder a, 0,375
percent van de tot een jaarbedrag herleide som van de
nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering ingevolge de Algemene
nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar waarin
recht op nabestaandenpensioen ontstaat, vermeerderd met de daarover
berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet;.

	2. Het derde lid komt te luiden:

	3. Indien aanspraak ontstaat op de toeslag, bedoeld in het tweede lid,
geeft de wees hiervan onverwijld kennis aan de provincie. De toeslag
gaat niet eerder in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin
de kennisgeving werd gedaan of waarin die toeslag ambtshalve is
toegekend.

	3. Het vierde lid komt te luiden:

	4. De toeslag gaat in met ingang van de maand waarin het recht daarop
ontstaat en wordt met ingang van 1 januari van ieder jaar aangepast
volgens de regels, bedoeld in artikel 157, eerste lid.

DDd

	In artikel 157, eerste lid, wordt na “deze afdeling” ingevoegd ”,
waaronder niet begrepen de inbouw- en franchisebedragen,” en vervalt
de komma na “aanpassing”.

EE

	In artikel 160, derde lid, wordt “artikel 139, vierde lid”
vervangen door: artikel 138a, derde lid, laatste volzin.

FF

	Artikel 162 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding "2." geplaatst.

	2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:

	1. De besluiten ter uitvoering van deze afdeling worden genomen door
gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders
onderscheidenlijk het dagelijks bestuur van het waterschap, tenzij
anders is bepaald.

GG

	Na artikel 163 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 163a

	In afwijking van artikel 130 is deze afdeling niet van toepassing op
gewezen commissarissen van de Koning, gewezen burgemeesters en gewezen
leden van het dagelijks bestuur van een waterschap die in de vervulling
van dat ambt overheidswerknemer waren in de zin van de Wet privatisering
ABP, en wier ontslag of aftreden is ingegaan vóór de datum van
inwerkingtreding van die bepaling.

Artikel 163b

	1. De artikelen 132, derde lid, en 132a tot en met 132c zijn niet van
toepassing ter zake van een ontslag of aftreden dat is ingegaan vóór
de datum van inwerkingtreding van die bepalingen. In artikel 132, eerste
lid, wordt in dat geval voor “vier jaren” gelezen “zes jaren” en
in artikel 132, tweede lid, wordt in dat geval voor “55 jaar”
gelezen: 50 jaar.

	2. Ten aanzien van de belanghebbende die op het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel 132, derde lid, is benoemd als lid van
gedeputeerde staten, wethouder, lid van het dagelijks bestuur van een
deelgemeente of lid van het dagelijks bestuur van een waterschap en op
het tijdstip voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 132, derde
lid, niet overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP was,
en na de eerstvolgende verkiezing voor de leden van provinciale staten,
de gemeenteraad onderscheidenlijk het algemeen bestuur van het
waterschap niet wordt herbenoemd, dan wel bij herbenoeming in hetzelfde
ambt onmiddellijk na de eerstvolgende verkiezing de leeftijd van 50 jaar
heeft bereikt, wordt in artikel 132, eerste lid, voor “vier jaren”
gelezen “zes jaren” en in artikel 132, tweede lid, voor “55
jaar” gelezen: 50 jaar.

	3. Ten aanzien van de belanghebbende die op het tijdstip van
inwerkingtreding van de artikelen 132a tot en met 132c is benoemd als
lid van gedeputeerde staten, wethouder, lid van het dagelijks bestuur
van een deelgemeente of lid van het dagelijks bestuur van een waterschap
dat op het tijdstip voorafgaand aan de inwerkingtreding van de artikelen
132a tot en met 132c niet overheidswerknemer in de zin van de Wet
privatisering ABP was, en na de eerstvolgende verkiezing voor de leden
van provinciale staten, de gemeenteraad onderscheidenlijk het algemeen
bestuur van het waterschap niet wordt herbenoemd, zijn de artikelen 132a
tot en met 132c niet van toepassing.

ARTIKEL II

	In artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Wet privatisering ABP
wordt “voorzitters van deelgemeenteraden” vervangen door: leden van
dagelijkse besturen van deelgemeenten.

ARTIKEL III

	De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:

	In artikel 6, eerste lid, onder a, wordt na “staatssecretaris,”
ingevoegd “commissaris van de Koning, burgemeester,” en wordt na
“deelgemeente,” ingevoegd “voorzitter van een waterschap,”.

ARTIKEL IV

	De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:

	In artikel 6, eerste lid, onder a, wordt na “staatssecretaris,”
ingevoegd “commissaris van de Koning, burgemeester,” en wordt na
“deelgemeente,” ingevoegd “voorzitter van een waterschap,”.

ARTIKEL IV0

	Artikel 72, eerste lid, van de Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel c vervalt.

	2. De onderdelen d, e en f worden geletterd c, d en e.

ARTIKEL IV1

	Artikel 73, eerste lid, van de Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel c vervalt.

	2. De onderdelen d tot en met g worden geletterd c tot en met f.

ARTIKEL IVa

	De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 32a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt na de tweede volzin ingevoegd: Onze Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet de voordracht voor
deze algemene maatregel van bestuur.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Voordelen ten laste van het waterschap, anders dan in de vorm van
vergoedingen en tegemoetkomingen, genieten zij slechts voor zover het
algemeen bestuur dit bij verordening bepaalt. De verordening behoeft de
goedkeuring van gedeputeerde staten.

B

	Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onze
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet de
voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur.

	2. Onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot tweede
tot en met zesde lid vervalt het tweede lid.

	3. In het vierde lid (nieuw) wordt “vierde lid” vervangen door:
derde lid.

	4. In het vijfde lid (nieuw) wordt “vierde lid” vervangen door:
derde lid.

	5. In het zesde lid (nieuw) wordt “zesdelid” vervangen door: vijfde
lid.

C

	Artikel 49, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef wordt na “voorzitter” ingevoegd “op voordracht
van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties” en
wordt “vastgesteld” vervangen door: gesteld.

	2. Onderdeel b vervalt.

	3. De onderdelen c en d worden geletterd b en c.

ARTIKEL IVb

	Artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

	1. De onderdelen “- wethouders;” en “- gedeputeerden”
vervallen.

	2. Na het onderdeel “- commissarissen van de Koning” worden drie
onderdelen ingevoegd, luidende:

	- gedeputeerden;

	- burgemeesters;

	- wethouders;.

	3. Het onderdeel “- de leden van dagelijkse besturen van
waterschappen, met uitzondering van de voorzitters” wordt vervangen
door: - de leden van dagelijkse besturen van waterschappen, waaronder de
voorzitters.

ARTIKEL V

	Artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet en artikel
6, eerste lid, onderdeel a, van de Ziektewet, zoals die bepalingen
luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel T, blijven van toepassing ten aanzien van gewezen
commissarissen van de Koning, burgemeesters en voorzitters van een
waterschap, die zijn afgetreden voorafgaand aan het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel T.

ARTIKEL VI

	1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

	2. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdelen Z,
eerste lid, en Za, in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt
terug tot en met 15 augustus 2001.

	3. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdelen G en
AA, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het
Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1
januari 2004.

	4. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdelen F en
Z, tweede tot en met vijfde lid, in werking met ingang van de dag na de
datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en
werkt terug tot en met 1 januari 2005.

	5. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdelen A,
tweede lid, Fa, Ga, Ia, Ib, Ic, Zb, BB, DDa, DDb, DDc en DDd in werking
met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin
deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 31 december 2008.

	6. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdelen A,
eerste lid, Da, F0, Wa en FF, in werking met ingang van de dag na de
datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 PAGE    

 PAGE   9