30426, bijgewerkt t/m nr. 9 (Derde NvW d.d. 30 januari 2008)
Wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen en enige andere wetten in verband met de wijziging van de hoogte van de bezoldiging van de ministers, de minister president, de staatssecretarissen, de leden van de Raad van State, de leden van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman
Bijgewerkte tekst
Nummer: 2008D15440, datum: 2008-01-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2007Z01017:
- Indiener: J.W. Remkes, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2009-02-17 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-09-28 10:00: APPA-wetsvoorstellen (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2009-09-30 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-03-04 12:00: Extra-procedurevergadering commissie BZK (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2010-03-11 10:30: Procedurevergadering commissie BZK (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
Preview document (🔗 origineel)
Bijgewerkt t/m nr. 9 (Derde NvW d.d. 30 januari 2008) 30 426 Wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen en enige andere wetten in verband met de wijziging van de hoogte van de bezoldiging van de ministers, de minister president, de staatssecretarissen, de leden van de Raad van State, de leden van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is de hoogte van de bezoldiging van de ministers, de minister-president , de staatssecretarissen, de leden van de Raad van State, de leden van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman te wijzigen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I De Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: 1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid wordt het eerste lid vervangen door: 1. De bezoldiging van de ministers wordt bepaald op € 10.917,38 per maand. 2. De bezoldiging van de minister-president wordt bepaald op 110% van de bezoldiging van de ministers. 3. De bezoldiging van de staatssecretarissen wordt bepaald op 90% van de bezoldiging van de ministers. 2. In het vierde lid vervalt «en staatssecretarissen» en wordt «de in het eerste lid genoemde bedragen» vervangen door: het in het eerste lid genoemde bedrag. 3. In het vijfde lid wordt na “ministers” ingevoegd: , minister-president. Aa In artikel 1, eerste lid, wordt “€ 10.917,38” vervangen door: € 11.135,73. B In artikel 2, eerste lid, tweede lid, onder a, tweede lid, onder b, en artikel 3 wordt telkens na "ministers" ingevoegd: , minister-president. ARTIKEL Ia De wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218) wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 1, eerste lid, komt te luiden: De bezoldiging van de vice-president van de Raad van State is gelijk aan de bezoldiging van de ministers, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen. De bezoldiging van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak wordt bepaald op 90% van de bezoldiging van de vice-president. De bezoldiging van de overige staatsraden wordt bepaald op 85% van de bezoldiging van de vice-president. B Artikel 4, eerste lid, komt te luiden: De bezoldiging van de president van de Algemene Rekenkamer is gelijk aan de bezoldiging van de ministers, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen. De bezoldiging van de overige leden in gewone dienst wordt bepaald op 85% van de bezoldiging van de president. C Artikel 6 vervalt. ARTIKEL Ib Artikel 1 van de Wet bezoldiging Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. De bezoldiging van de Nationale ombudsman is gelijk aan de bezoldiging van de ministers, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen. De bezoldiging van de substituut-ombudsman wordt bepaald op 85% van de bezoldiging van de Nationale ombudsman. 2. Het derde lid vervalt. ARTIKEL Ic 1. Er is een commissie van wijzen. 2. Bij besluit van de commissie wordt het bedrag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen verhoogd tot 130% van € 9924,89, eventueel verhoogd overeenkomstig artikel 1, vierde lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen. De commissie kan daarbij besluiten het bedrag op verschillende tijdstippen in stappen te verhogen tot 130%. 3. Indien deze wet in werking treedt na 31 maart 2008, wordt het bedrag in het tweede lid vervangen door “€ 10.123,39”. 4. De commissie neemt het in het tweede lid genoemde besluit uiterlijk binnen twaalf maanden na inwerkingtreding van deze wet. 5. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van toepassing op de commissie. 6. De commissie bestaat uit drie leden die worden benoemd bij koninklijk besluit. 7. Onze minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties regelt de bezoldiging van de leden van de commissie. 8. Tegen een besluit van de commissie kan geen beroep worden ingesteld. ARTIKEL Id 1. Tot het tijdstip waarop een besluit van de commissie van wijzen, bedoeld in artikel Ic, eerste lid, in werking treedt, wordt de bezoldiging van de staatssecretarissen, in afwijking van artikel 1, derde lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, met ingang van 1 januari 2008 bepaald op € 10.247,16 per maand en met ingang van 1 april 2008 op € 10.452,10. 2. Nadat een besluit van de commissie van wijzen in werking is getreden, wordt de bezoldiging van de staatssecretarissen bepaald op grond van artikel 1, derde lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, tenzij dit leidt tot een lagere bezoldiging dan het bedrag genoemd in het eerste lid. In dat geval wordt de bezoldiging van de staatssecretarissen bepaald overeenkomstig het eerste lid. ARTIKEL II Indien in de periode tussen de datum waarop dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aanvaard en de datum waarop dit wetsvoorstel, nadat het tot wet zal zijn verheven, in werking treedt, de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel is gewijzigd en is bepaald dat die wijziging een algemeen karakter draagt, wordt het bedrag in de artikelen Ic, tweede lid, en Id, eerste lid, van deze wet en 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, voor zoveel nodig, dienovereenkomstig nader vastgesteld. De nadere vaststelling geschiedt bij koninklijk besluit. ARTIKEL IIa Artikel I, onderdeel Aa, vervalt, indien de commissie van wijzen, bedoeld in artikel Ic, eerste lid, heeft besloten tot verhoging van het bedrag, bedoeld in artikel Ic, tweede lid, met ingang van een tijdstip vóór 1 april 2008. ARTIKEL III 1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en vervalt zes maanden na bekendmaking van het tijdstip waarop het bedrag, bedoeld in artikel Ic, tweede lid, wordt verhoogd tot 130%. 2. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen I, onderdelen A en B, Ia, Ib en Id, in werking met ingang van 1 januari 2008. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2007, treden zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werken zij terug tot en met 1 januari 2008. 3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdeel Aa, in werking met ingang van 1 april 2008. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 maart 2008, treedt artikel I, onderdeel Aa, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 april 2008. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, PAGE PAGE 1