[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

30585, bijgewerkt t/m nr. 20 (vierde nota van wijziging d.d. 3-12-2008)

Wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2008D15745, datum: 2008-12-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2007Z01022:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 20 (vierde nota van wijziging d.d. 3-12-2008)



30 585	Wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de
herstructurering van de Raad van State



	Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de
advisering door de Raad van State over wetgeving te concentreren bij een
kleiner aantal staatsraden en een afzonderlijke afdeling binnen de Raad
te belasten met de vaststelling van de adviezen van de Raad;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Wet op de Raad van State wordt als volgt gewijzigd:

A

	Hoofdstuk I en titel I van hoofdstuk II worden vervangen door:

HOOFDSTUK I. DE RAAD VAN STATE IN HET ALGEMEEN

Afdeling 1 Samenstelling

Artikel 1

	1. De Raad van State bestaat, buiten de Koning als voorzitter, uit een
vice-president en ten hoogste tien leden.

	2. De vermoedelijke opvolger van de Koning heeft, nadat zijn achttiende
jaar is vervuld, van rechtswege zitting in de Raad.

	3. Bij koninklijk besluit kan ook andere leden van het koninklijk huis
wanneer zij meerderjarig zijn, zitting in de Raad worden verleend.

	4. De leden van het koninklijk huis die zitting in de Raad hebben,
kunnen aan de beraadslagingen deelnemen, doch onthouden zich van
stemmen.

Artikel 2

	1. De vice-president en de leden worden bij koninklijk besluit op
voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Justitie
voor het leven benoemd. Vacatures worden in de Staatscourant
gepubliceerd onder opgave van het profiel van de gezochte kandidaat of
kandidaten. De Tweede Kamer der Staten-Generaal voert ten minste eenmaal
per jaar overleg met de vice-president over de vacatures.

	2. Voor de benoeming van de vice-president wordt de Raad gehoord. Voor
de benoeming van de leden doet de Raad een aanbeveling. De aanbeveling
wordt gedaan gehoord de afdeling of afdelingen van de Raad waarvan het
te benoemen lid deel zal uitmaken.

	3. De leden worden bij koninklijk besluit benoemd in de Afdeling
advisering of de Afdeling bestuursrechtspraak, dan wel in beide
afdelingen. Het aantal leden dat in beide afdelingen wordt benoemd,
bedraagt ten hoogste 10. De benoeming kan worden gewijzigd, met dien
verstande dat een benoeming in de Afdeling bestuursrechtspraak slechts
op verzoek van het lid kan worden beëindigd. 

	4. Een lid kan slechts deelnemen aan de rechtsprekende taak indien:

	a. hem op grond van het afleggen van een afsluitend examen van een
opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan
wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Bachelor op het
gebied van het recht en tevens de graad Master op het gebied van het
recht is verleend, of

	b. hij op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend
examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een
universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om
de titel meester te voeren heeft verkregen. Bij algemene maatregel van
bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de
beroepsvereisten. Artikel 1d, vierde lid, van de Wet rechtspositie
rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing.

	5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden, verleend door een
universiteit, de Open Universiteit of een hogeschool als bedoeld in de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of daaraan
gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de
toepasselijkheid van het vierde lid, onderdeel a, gelijk worden gesteld
aan de in dat onderdeel bedoelde graad Bachelor op het gebied van het
recht.

Artikel 3

	1. De vice-president en de leden worden bij koninklijk besluit
ontslagen:

	a. op eigen verzoek, en

	b. met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die, waarin
zij de leeftijd van zeventig jaren hebben bereikt.

	2. De vice-president en de leden worden voorts door de Raad, bij met
redenen omkleed besluit, ontslagen, geschorst, of bij ongeschiktheid
wegens ziekte met een andere taak belast, en de leden worden door de
vice-president, bij met redenen omkleed besluit, gewaarschuwd
overeenkomstig hoofdstuk 6A van de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren, met dien verstande dat:

	- in plaats van “procureur-generaal” wordt gelezen: vice-president;

	- in plaats van “plaatsvervangend procureur-generaal” wordt
gelezen: het oudste aanwezige lid, naar rang van benoeming;

	- in plaats van “bij een gerecht dan wel binnen het gezagsbereik van
Onze Minister” wordt gelezen: binnen de Raad dan wel binnen het
gezagsbereik van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties;

	- in plaats van “functionele autoriteit” wordt gelezen:
vice-president;

	- de Raad de mededeling van beslissingen, bedoeld in artikel 46p,
vijfde en zesde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren,
doet aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

	3. De artikelen 46i, vierde lid, 46k, vijfde lid, en 46l, tweede lid,
van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn van
overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat wordt gelezen:

	- in plaats van “de rechterlijke ambtenaar”: de vice-president of
het lid;

	- in plaats van “op voordracht van Onze Minister”: op voordracht
van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

	- in plaats van “de Hoge Raad”: de Raad.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot voorzieningen in verband met ziekte,
arbeidsongeschiktheid en werkloosheid.

	

Artikel 4

	Slechts Nederlanders kunnen worden benoemd tot vice-president of tot
lid.

Artikel 5

	1. Onverenigbaar met het ambt van vice-president of lid zijn: 

	a. de openbare betrekkingen, aan welke een vaste beloning of toelage is
verbonden;

	b. het lidmaatschap van publiekrechtelijke colleges, waarvoor de keuze
geschiedt bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven
verkiezingen;

	c. het ambt of beroep van advocaat, procureur, notaris, accountant,
belastingconsulent of zaakwaarnemer;

	d. betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een
goede vervulling van hun ambt of op de handhaving van hun
onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

	2. De betrekkingen die de vice-president en de leden buiten hun ambt
vervullen worden door de vice-president openbaar gemaakt. De artikelen
44, derde tot en met zesde en achtste lid, en 44a van de Wet
rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 6

	1. Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de vice-president en de leden
in handen van de Koning de volgende eed (verklaring en belofte) af:

	“Ik zweer (verklaar) dat ik, tot het verkrijgen van mijn aanstelling,
middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook,
aan iemand iets heb gegeven of beloofd.

	Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te
laten, van niemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal
aannemen, middellijk of onmiddellijk.

	Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning, dat ik het Statuut voor het
Koninkrijk en de Grondwet steeds zal helpen onderhouden en mijn ambt met
eerlijkheid, nauwgezetheid en onpartijdigheid zal vervullen.

	Zo waarlijk helpe mij God almachtig!”

	(Dat verklaar en beloof ik”).

	2. Deze eed (verklaring en belofte) kan door de leden ook worden
afgelegd in een vergadering van de Raad in handen van de vice-president,
daartoe door de Koning gemachtigd.

Artikel 7

	De vice-president wordt bij verhindering of ontstentenis vervangen door
het oudste aanwezige lid, naar rang van benoeming.

Afdeling 2 Staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst

Artikel 8

	1. Er kunnen staatsraden worden benoemd.

	2. Zij worden gekozen uit hen, die bekwaamheid of deskundigheid hebben
bewezen op het gebied van wetgeving, bestuur of rechtspraak dan wel in
aangelegenheden die daaraan raken.

	3. De staatsraden worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in
overeenstemming met Onze Minister van Justitie voor het leven benoemd.
Voor zover zij niet met rechtspraak worden belast, kunnen zij voor een
bepaalde tijd van ten minste drie jaren worden benoemd. Vacatures worden
in de Staatscourant gepubliceerd onder opgave van het profiel van de
gezochte kandidaat of kandidaten. De Tweede Kamer der Staten-Generaal
voert ten minste eenmaal per jaar overleg met de vice-president over de
vacatures. Voor de benoeming doet de Raad een aanbeveling. De
aanbeveling wordt gedaan gehoord de afdeling of afdelingen van de Raad
waarvan de te benoemen staatsraad deel zal uitmaken.

	4. De artikelen 2, derde tot en met vijfde lid, 3, 4, 5, eerste lid,
aanhef en onder d, en tweede lid, en 6 zijn op hen van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 9

	De staatsraden hebben bij de vervulling van hun taak de bevoegdheden
van een lid van de Raad.

Artikel 10

	1. Er kunnen staatsraden in buitengewone dienst worden benoemd.

	2. Een staatsraad in buitengewone dienst neemt slechts deel aan de
werkzaamheden van de Raad of van een van zijn afdelingen, voorzover hij
daartoe door de vice-president is opgeroepen.

	3. De artikelen 2, derde tot en met vijfde lid, 3, 4, 5, eerste lid,
aanhef en onder d, en tweede lid, 6, 8, tweede en derde lid, en 9 zijn
van overeenkomstige toepassing. 

Afdeling 3 De secretaris en de ambtenaren van staat

Artikel 11

	1. Aan de Raad worden toegevoegd een secretaris en het nodige aantal
ambtenaren van staat.

	2. Zij worden bij koninklijk besluit op voordracht van de Raad benoemd
en bij koninklijk besluit, de Raad gehoord, ontslagen.

	

Artikel 12

	1. Voor benoeming tot secretaris of ambtenaar van staat komt in
aanmerking degene:

	a. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend
examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een
universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad
Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad Master op het
gebied van het recht is verleend, of

	b. die op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend
examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een
universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht om
de titel meester te voeren heeft verkregen.

	Artikel 1d, vierde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren is van overeenkomstige toepassing.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden, verleend door een
universiteit, de Open Universiteit of een hogeschool als bedoeld in de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of daaraan
gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de
toepasselijkheid van het eerste lid, onderdeel a, gelijk worden gesteld
aan de in dat onderdeel bedoelde graad Bachelor op het gebied van het
recht.

	3. In bijzondere gevallen kan van het eerste lid worden afgeweken.

	

Artikel 13

	De secretaris en de ambtenaren van staat leggen alvorens hun ambt te
aanvaarden in een vergadering van de Raad in handen van de voorzitter,
de volgende eed (verklaring en belofte) af:

	“Ik zweer (verklaar) dat ik, tot het verkrijgen van mijn aanstelling,
middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook,
aan iemand iets heb gegeven of beloofd.

	Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te
laten, van niemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal
aannemen, middellijk of onmiddellijk.

	Ik zweer (beloof) dat ik al de plichten, aan mijn ambt verbonden,
eerlijk en vlijtig zal vervullen.

	Zo waarlijk helpe mij God almachtig!”

	(Dat verklaar en beloof ik”).

Afdeling 4 Overige bepalingen

Artikel 14

	1. Op voorstel van de vice-president regelt de Raad zijn werkzaamheden
alsmede voor zover nodig de overige aangelegenheden welke op het college
betrekking hebben en niet uitsluitend de Afdeling advisering of de
Afdeling bestuursrechtspraak aangaan.

	2. De regeling wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

	

Artikel 15

	1. De Raad beslist bij meerderheid van stemmen.

	2. Indien de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter der
vergadering.

	3. De Raad beslist niet, indien minder dan de helft van het aantal
leden aanwezig is, waaruit de Raad, de vice-president inbegrepen, op dat
moment bestaat.

Artikel 16

	De vice-president, de leden, de staatsraden en de staatsraden in
buitengewone dienst nemen geheimhouding in acht, voorzover:

	a. de aard van de aangelegenheid daartoe noopt;

	b. Onze Minister wie het aangaat dit nodig acht, of

	c. de meerderheid van degenen die aan de beraadslaging deelnemen
daartoe besluit. 

HOOFDSTUK II. DE TAKEN VAN DE RAAD VAN STATE

Afdeling 1 Advisering

Artikel 17

	1. Wij horen de Raad over: 

	a. de voorstellen van wet door Ons aan de Staten-Generaal te doen; 

	b. de ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur; 

	c. de voorstellen tot goedkeuring van een verdrag of van het voornemen
tot opzegging van een verdrag.

	2. Wij horen de Raad voorts in de gevallen waarin een wet dit
voorschrijft en over alle aangelegenheden waaromtrent Wij het nodig
oordelen.

	3. Wij brengen bij de Raad ter overweging de ontwerpen van krachtens
enige wet te nemen koninklijke besluiten tot vernietiging.

	4. De voorstellen, ontwerpen en besluiten vermelden dat de Raad van
State is gehoord.

Artikel 18

	1. De Tweede Kamer der Staten-Generaal hoort de Raad over de bij haar
door een of meer leden aanhangig gemaakte voorstellen van wet, voordat
zij deze in behandeling neemt.

	2. In de gevallen waarin de Tweede Kamer der Staten-Generaal zulks
nodig oordeelt, hoort zij de Raad voorts omtrent de in het eerste lid
bedoelde voorstellen, nadat deze in behandeling zijn genomen.

	3. Wij horen de Raad niet over de bij de Tweede Kamer der
Staten-Generaal door een of meer leden aanhangig gemaakte voorstellen
van wet, voordat zij door de Staten-Generaal zijn aangenomen.

	4. Het eerste, het tweede en het derde lid zijn van overeenkomstige
toepassing ten aanzien van de Staten-Generaal in verenigde vergadering.

Artikel 19

	Het horen van de Raad kan achterwege blijven over: 

	a. voorstellen van wet tot wijziging van de begroting van het Rijk;

	b. voorstellen van wet tot goedkeuring van een verdrag of van het
voornemen tot opzegging van een verdrag, indien dit verdrag of dit
voornemen eerder ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal
was voorgelegd.

	

Artikel 20

	1. De Raad stelt het ontwerp op van een koninklijk besluit als bedoeld
in artikel 136 van de Grondwet.

	2. Binnen zes maanden nadat het ontwerp is opgesteld kan Onze Minister
wie het aangaat, de Raad gemotiveerd verzoeken zijn ontwerp in nadere
overweging te nemen. Indien het koninklijk besluit afwijkt van het
ontwerp of het nader ontwerp wordt het in het Staatsblad geplaatst met
het ontwerp, bedoeld in het eerste lid en indien daarvan sprake is, het
nader ontwerp. Indien niet binnen zes maanden een verzoek als bedoeld in
de eerste volzin is gedaan luidt het koninklijk besluit overeenkomstig
het ontwerp.

	

Artikel 21

	De Raad adviseert Ons voorts indien hij dit nodig acht.

Artikel 22

	In de gevallen, bedoeld in artikel 17, wordt de aangelegenheid hetzij
door Ons, op voordracht van Onze Minister wie het aangaat, hetzij door
Onze Minister krachtens koninklijke machtiging, ter overweging aanhangig
gemaakt.

Artikel 23

	1. Onze Ministers geven aan de Raad de inlichtingen, die in verband met
de uitoefening van zijn taak vereist worden.

	2. Het inwinnen door de Raad van inlichtingen bij anderen dan Onze
Minister, wie het aangaat, geschiedt door tussenkomst van deze.

	3. De vice-president kan personen oproepen om aan de Raad voorlichting
en advies te geven.

Artikel 24

	De Raad beraadslaagt met Onze Minister, wie het aangaat, indien de Raad
of de Minister zulks mocht verlangen. 

	

Artikel 25

	Van de koninklijke besluiten in aangelegenheden, waarover de Raad is
gehoord, wordt aan deze mededeling gedaan.

Artikel 26

	1. Onze Minister wie het rechtstreeks aangaat draagt zorg voor het
openbaar maken van 

	a. adviezen van de Raad, door Ons gevraagd,

	b. adviezen als bedoeld in artikel 21,

	c. voorlichting in aangelegenheden van wetgeving en bestuur als bedoeld
in artikel 36.

	2. Openbaarmaking van de adviezen, bedoeld in het eerste lid onder a,
geschiedt tezamen met openbaarmaking van de aan de Raad voorgelegde
tekst, voor zover daarin wijzigingen zijn aangebracht nadat het advies
is gevraagd, en van het nader rapport aan Ons. Zij heeft plaats voor wat
betreft 

	a. adviezen over door Ons ingezonden voorstellen van wet: gelijktijdig
met de inzending daarvan aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

	b. adviezen over voorstellen van wet door de Staten-Generaal aan Ons
gedaan: gelijktijdig met de afkondiging van de wet;

	c. adviezen over verdragen met andere mogendheden en volkenrechtelijke
organisaties, aan de Staten-Generaal ter stilzwijgende goedkeuring over
te leggen: gelijktijdig met de overlegging daarvan aan de
Staten-Generaal;

	d. adviezen over algemene maatregelen van bestuur en andere koninklijke
besluiten: gelijktijdig met de afkondiging.

	3. Openbaarmaking van adviezen als bedoeld in het eerste lid, onder a,
welke niet kan geschieden zoals voorzien in het tweede lid, alsmede
openbaarmaking van adviezen als bedoeld in het eerste lid, onder b en
van voorlichting in aangelegenheden van wetgeving en bestuur als bedoeld
in het eerste lid, onder c, geschiedt uiterlijk binnen dertig dagen
nadat is beslist op het advies, de voordracht of een ander voorstel van
de Raad onderscheidenlijk op de voorlichting in aangelegenheden van
wetgeving en bestuur van de Afdeling advisering. Daarbij worden mede
openbaar gemaakt het nader rapport en, in voorkomend geval, de aan de
Raad voorgelegde tekst alsmede het koninklijk besluit, indien de
openbaarmaking niet elders is geregeld. De openbaarmaking heeft plaats
op de wijze, voorgeschreven in artikel 9, eerste en tweede lid, van de
Wet openbaarheid van bestuur.

	4. Openbaarmaking blijft achterwege in de gevallen, bedoeld in artikel
10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

	5. Actieve openbaarmaking kan achterwege blijven indien een advies als
bedoeld in het eerste lid, onder a, zonder meer instemmend luidt, dan
wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

	6. De Raad doet in zijn adviezen, bedoeld in het eerste lid,
voorstellen omtrent de toepassing van de bepalingen van het vierde of
vijfde lid.

Artikel 27

	1. De Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Staten-Generaal in
verenigde vergadering dragen zorg voor het openbaar maken van de
adviezen van de Raad, bedoeld in artikel 18, eerste en tweede lid,
onderscheidenlijk vierde lid, alsmede voor een schriftelijke reactie op
deze adviezen.

	2. Openbaarmaking van de adviezen geschiedt tezamen met openbaarmaking
van de schriftelijke reactie.

	3. Openbaarmaking blijft achterwege in de gevallen, bedoeld in artikel
10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

	4. Actieve openbaarmaking kan achterwege blijven indien het advies
zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van
redactionele aard bevat.

	5. De Raad doet in de adviezen voorstellen omtrent de toepassing van de
bepalingen van het derde of vierde lid.

	

Afdeling 2 Bestuursrechtspraak

Artikel 28

	De Raad is belast met de berechting van de bij de wet aan hem
opgedragen geschillen.

Afdeling 3 Advisering over en uitoefening van het koninklijk gezag

Artikel 29

	De Raad is belast met de taken, bij de artikelen 35 en 38 van de
Grondwet aan hem opgedragen.

Hoofdstuk III. De afdelingen

Afdeling 1 Algemeen

Artikel 30

	De Raad kent een Afdeling advisering en een Afdeling
bestuursrechtspraak.

Afdeling 2 De Afdeling advisering

Artikel 31

	1. De Afdeling advisering bestaat uit:

	a. de vice-president en

	b. de leden, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst
die in de Afdeling advisering zijn benoemd.

	2. De leden van het koninklijk huis, bedoeld in artikel 1, tweede en
derde lid, hebben zitting in de Afdeling advisering. Artikel 1, vierde
lid, is van overeenkomstige toepassing.

	3. De vice-president is voorzitter van de Afdeling advisering. Artikel
7 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32

	1. De Afdeling advisering stelt de adviezen van de Raad van State vast
en stelt het ontwerp op van een koninklijk besluit als bedoeld in
artikel 136 van de Grondwet. 

	2. De Afdeling advisering heeft daarbij alle bevoegdheden en
verplichtingen van de Raad van State.

	3. Bij de voorbereiding van adviezen en ontwerp-besluiten beraadslaagt
de Afdeling advisering met gesloten deuren.

	

Artikel 33

	1. De Afdeling advisering beslist bij meerderheid van stemmen.

	2. Indien de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter der
vergadering. Van die omstandigheid wordt in het advies melding gemaakt.

	3. De Afdeling advisering beslist niet, indien minder dan de helft van
de leden van de Afdeling advisering aanwezig is.

Artikel 34

	1. De adviezen zijn met redenen omkleed.

	2. Degene die in de vergadering van de Afdeling advisering een van de
meerderheid afwijkende mening heeft kenbaar gemaakt, kan een
afzonderlijk advies uitbrengen. 

	3. Dit advies wordt bij het advies van de Raad van State gevoegd.

Artikel 35

	1. De vice-president regelt de werkzaamheden van de Afdeling
advisering.

	2. De regeling wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

	

Artikel 36

	1. De Afdeling advisering dient op verzoek Onze Ministers dan wel een
van beide kamers der Staten-Generaal van voorlichting in aangelegenheden
van wetgeving en bestuur.

	2. Indien voorlichting wordt gegeven aan een van beide kamers der
Staten-Generaal, draagt deze kamer zorg voor de openbaarmaking, bedoeld
in artikel 26, eerste lid, onderdeel c.

Artikel 37

	1. Bij de voorbereiding van:

	a. een advies omtrent de vernietiging van een besluit, of

	b. een ontwerp-besluit omtrent een geschil als bedoeld in artikel 136
van de Grondwet, kan de Afdeling advisering  belanghebbenden, getuigen,
deskundigen en tolken oproepen om te worden gehoord.

	2. Artikel 45 en de artikelen 8:24, 8:25, 8:27 tot en met 8:29, 8:31
tot en met 8:36, eerste lid, 8:39, 8:50 en 8:61 van de Algemene wet
bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

	3. Een door Onze Minister wie het aangaat aangewezen ambtenaar kan bij
de beraadslaging aanwezig zijn om inlichtingen te geven.

	4. Ambtsberichten en andere door Onze Minister aangewezen stukken zijn
niet openbaar.

	5. Het ontwerp van een koninklijk besluit tot vernietiging is niet
openbaar.

Artikel 38

	De vice-president, de leden, de staatsraden en de staatsraden in
buitengewone dienst nemen geen deel aan de beraadslagingen en stemmen
niet mee, indien daardoor hun onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Afdeling 3 De Afdeling bestuursrechtspraak

Artikel 39

	De Afdeling bestuursrechtspraak bestaat uit de leden, de staatsraden en
de staatsraden in buitengewone dienst die in de Afdeling
bestuursrechtspraak zijn benoemd.

Artikel 40

	De Afdeling bestuursrechtspraak vervult de rechtsprekende taak van de
Raad van State.

Artikel 41

	1. Bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Justitie
in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties wordt uit de leden van de Afdeling
bestuursrechtspraak een voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak
benoemd. Voor de benoeming doet de Raad een aanbeveling, de Afdeling
bestuursrechtspraak gehoord.

	2. De benoeming geldt voor het leven. Zij kan slechts op verzoek van de
voorzitter worden ingetrokken en vervalt in geval van ontslag als lid
van de Raad.

	3. De voorzitter kan worden vervangen door een ander lid van de
Afdeling bestuursrechtspraak. 	

	4. De voorzitter is lid van de Raad van State, zo nodig in afwijking
van artikel 1, eerste lid.

	5. De voorzitter regelt de werkzaamheden van de Afdeling
bestuursrechtspraak.

	6. De daartoe door de voorzitter schriftelijk aangewezen ambtenaren
verrichten de werkzaamheden die bij of krachtens de wet aan de griffier
zijn opgedragen.

Artikel 42

	1. De Afdeling bestuursrechtspraak vormt en bezet op voorstel van de
voorzitter enkelvoudige en meervoudige kamers.

	2. De meervoudige kamers bestaan uit drie leden, van wie een als
voorzitter optreedt.

	3. Een lid van de Afdeling bestuursrechtspraak dat betrokken is geweest
bij de totstandkoming van een advies van de Raad, neemt geen deel aan de
behandeling van een geschil over een zaak waarop dat advies betrekking
had.

	

Artikel 43

	1. De voorzitter van een meervoudige kamer doet in raadkamer hoofdelijk
omvraag. De voorzitter maakt zelf als laatste zijn oordeel kenbaar.

	2. Ieder lid is verplicht aan de besluitvorming deel te nemen.

	3. Een afwezig lid kan zijn oordeel niet door een van de aanwezige
leden doen voordragen of het schriftelijk uitbrengen.

Artikel 44

	Het is de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak en de ten behoeve
van deze afdeling werkzame ambtenaren verboden: 

	a. hetgeen zij als zodanig te weten zijn gekomen verder bekend te maken
dan voor de uitoefening van hun functie wordt gevorderd,

	b. de gevoelens te openbaren die in raadkamer zijn geuit, en

	c. over een voor hen aanhangige zaak of over een zaak die naar zij
weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden, voor hen aanhangig zal worden,
op enigerlei bijzondere wijze in contact te treden met partijen,
gemachtigden of degene die een partij bijstaat.

Artikel 45

	1. De Afdeling bestuursrechtspraak stelt een regeling vast voor de
behandeling van klachten.

	2. Klachten zijn niet mogelijk ten aanzien van gedragingen waartegen
ingevolge een wettelijk geregelde voorziening een procedure bij een
rechterlijke instantie openstaat of heeft opengestaan, dan wel beroep
openstaat of heeft opengestaan tegen een uitspraak die in een zodanige
procedure is gedaan. Klachten kunnen evenmin een rechterlijke beslissing
betreffen.

	3. Titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van de
zinsnede “of een ander” in artikel 9:1, eerste lid, is van
overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder bestuursorgaan
wordt verstaan: de Afdeling bestuursrechtspraak.

	4. De regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt gepubliceerd in de
Staatscourant.

B

	De aanduiding “Titel II Beroep en hoger beroep bij de Afdeling
bestuursrechtspraak” wordt vervangen door: Afdeling 4 Beroep en hoger
beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak.

C

	De artikelen 36 tot en met 48 worden vernummerd tot 46 tot en met 59.

D

	In de artikelen 46, 47, 49 en 53 tot en met 58 (nieuw) wordt
“Afdeling” telkens vervangen door: Afdeling bestuursrechtspraak.

	

E

	Artikel 52 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “Artikel 40, eerste lid, tweede en derde
volzin, tweede en zesde lid” vervangen door: Artikel 51, eerste lid,
tweede en derde volzin, tweede en zesde lid.

	2. In het tweede lid wordt “Artikel 40, vierde lid,” vervangen
door: Artikel 51, vierde lid,.

F

	In artikel 56, eerste lid, (nieuw) wordt “artikel 44, eerste lid,
onderdeel a” vervangen door: artikel 55, eerste lid, onderdeel a.

G

	De aanduiding “Hoofdstuk III” wordt vervangen door: Hoofdstuk IV.

H

	In artikel 58 (nieuw) wordt “een afdeling als bedoeld in artikel
17” vervangen door “de Afdeling advisering”.

ARTIKEL II

	De Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

	In artikel 126, tweede lid, wordt “Artikel 18a” vervangen door: 
Artikel 37.

ARTIKEL III

	De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 266, derde lid, wordt “Artikel 18a” vervangen door:
Artikel 37.

B

	In artikel 278, tweede lid, wordt “Artikel 15, derde lid” vervangen
door: Artikel 17, derde lid.

ARTIKEL IV

	De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 259, derde lid, wordt “Artikel 18a” vervangen door:
Artikel 37.

B

	In artikel 271, tweede lid, wordt “Artikel 15, derde lid” vervangen
door: Artikel 17, derde lid.

ARTIKEL V

	De Vreemdelingenwet 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 84 wordt “artikel 37, eerste lid” vervangen door:
artikel 47, eerste lid.

B

	Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “artikel 40, vierde lid” vervangen door:
artikel 51, vierde lid.

	2. In het tweede lid wordt “artikel 40” vervangen door: artikel 51.

	3. In het derde lid wordt “artikel 41” vervangen door: artikel 52.

C

	In artikel 87 wordt “artikel 38, tweede lid” vervangen door:
artikel 48, tweede lid.

D

	Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “paragraaf 2 van titel II” vervangen
door: hoofdstuk III, afdeling 4, paragraaf 2.

	2. In het tweede lid wordt “artikel 39” vervangen door: artikel 49.

E

	In artikel 95, derde lid, wordt “de artikelen 40 en 41” vervangen
door: de artikelen 51 en 52.

ARTIKEL VI

	De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:

	In de artikelen 7, eerste lid, 8, eerste lid, 9, eerste lid, en 164,
tweede lid, wordt “Artikel 18a” telkens vervangen door: Artikel 37.

ARTIKEL VII

	De Waterstaatswet 1900 wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 4, eerste lid, wordt “Artikel 18a, eerste en derde lid”
vervangen door: Artikel 37, eerste tot en met vierde lid.

B

	In de artikelen 12, vierde lid, en 12a, derde lid, wordt “Artikel
18a” telkens vervangen door: Artikel 37.

ARTIKEL VIII

	De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 15.23, tweede lid, wordt “Artikel 15c” vervangen door:
Artikel 20.

B 

	Artikel 20.5a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “artikel 36” vervangen door: artikel 46.

2. In het vijfde lid wordt “titel II” vervangen door: afdeling 4.

ARTIKEL IX

	De Wet op de rechtsbijstand wordt als volgt gewijzigd:

	In artikel 46, derde lid, wordt “artikel 40, tweede lid, onder a en
b” vervangen door: artikel 51, tweede lid, onder a en b.

ARTIKEL X

	De Wet op de waterhuishouding wordt als volgt gewijzigd:

	In artikel 52 wordt “Artikel 18a, eerste lid, eerste volzin”
vervangen door: Artikel 37, eerste lid.

ARTIKEL XI

	De wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe
regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State
en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de
Algemene Rekenkamer (Stb. 387) wordt als volgt gewijzigd:

A

	In het opschrift van Hoofdstuk I wordt “staatsraden” vervangen
door: leden, staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst.

B

	Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “staatsraden” vervangen door: leden.

	2. In het derde lid wordt “staatsraad” vervangen door: lid.

C

	Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “staatsraden” vervangen door: leden.

	2. In het tweede lid wordt “staatsraden” vervangen door: leden.

	3. In het vierde lid wordt “staatsraad” vervangen door: lid.

D

	Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Staatsraden ontvangen een bezoldiging die een zodanig deel van de
bezoldiging van een lid bedraagt als overeenkomt met de vastgestelde
omvang van de te verrichten taak. Artikel 1, tweede en derde lid, en
artikel 2, eerste, tweede en vierde lid, zijn van toepassing.

	2. In het tweede lid wordt “De overige staatsraden in buitengewone
dienst” vervangen door: Staatsraden in buitengewone dienst.

	3. Het derde lid vervalt

ARTIKEL XII

	De Aanpassingswet invoering bachelor-masterstructuur wordt als volgt
gewijzigd:

	1. In artikel 8.1, tweede lid, onderdeel j, wordt de zinsnede
“artikelen 12, eerste lid, en 29, tweede lid” vervangen door:
artikelen 12, eerste lid, en 2, vierde lid.

	2. In artikel 9.3 komen de onderdelen b en c te luiden:

	b. artikel 2, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State,

	c. artikel 12, tweede lid, van de Wet op de Raad van State,.

ARTIKEL XIII

	Artikel IIA van afdeling 6 van de wet van 16 december 1993, tot
wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet
bestuursrecht, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de
Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet
administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (Stb. 650) vervalt.

ARTIKEL XIIIA

	De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 15, achtste lid, onderdeel d, komt te luiden:

	d. vice-president of lid van de Raad van State.

B

	Artikel 84, zevende lid, onderdeel d, komt te luiden:

	d. vice-president of lid van de Raad van State.

ARTIKEL XIIIB

	In artikel 3, onderdeel f, van de Beroepswet wordt “staatsraad in
buitengewone dienst” vervangen door: staatsraad of staatsraad in
buitengewone dienst.

ARTIKEL XIIIC

	In artikel 4, onderdeel f, van de Wet bestuursrechtspraak
bedrijfsorganisatie wordt “staatsraad in buitengewone dienst”
vervangen door: staatsraad of staatsraad in buitengewone dienst.

ARTIKEL XIIID

	In artikel 46d, onderdeel a, onder 6°, van de Wet op de
ondernemingsraden, wordt “staatsraad” vervangen door: lid.

ARTIKEL XIIIE

	In artikel 34, vijfde lid, van de Wet inrichting landelijk gebied wordt
“artikel 36” vervangen door: artikel 46.

ARTIKEL XIV

	1. Zij die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet lid zijn
van de Raad van State, blijven lid van de Raad van State. Artikel 1,
eerste lid, blijft zo nodig buiten toepassing.

	2. Zij zijn lid van de Afdeling advisering en van de Afdeling
bestuursrechtspraak, tenzij bij koninklijk besluit anders wordt bepaald,
onverminderd de derde volzin van artikel 2, derde lid. Artikel 2, vierde
lid, blijft zo nodig buiten toepassing.

	3. Indien zij niet voldoen aan het vereiste, gesteld in artikel 2,
vierde lid, kunnen zij niet het ambt van voorzitter van de Afdeling
bestuursrechtspraak vervullen.

	4. Indien zij niet voldoen aan het vereiste, gesteld in artikel 2,
vierde lid, kunnen zij:

	a. de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak niet vervangen,

	b. geen zitting hebben in een enkelvoudige kamer en

	c. niet de meerderheid vormen van de leden van een meervoudige kamer.

	5. Zolang de Raad van State meer leden telt dan voorzien in artikel 1,
eerste lid, kunnen, indien een vacature ontstaat, in afwijking van dit
lid nieuwe leden worden benoemd, indien een evenwichtige samenstelling
van de Raad van State dit vergt, mits het aantal leden daardoor niet
groter wordt dan voor het ontstaan van de vacature. 

	6. Staatsraden in buitengewone dienst die zijn benoemd op het tijdstip
van inwerkingtreding van deze wet, zijn belast met de taak of taken
waarmee zij op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet
waren belast. Het derde en het vierde lid zijn van overeenkomstige
toepassing.

ARTIKEL XV

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Justitie,

 PAGE    

 PAGE   17