[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

30693, bijgewerkt t/m nr. 18 (vijfde nota van wijziging d.d. 8 oktober 2009)

Harmonisatie van uitkeringsrechten van leden van de Tweede Kamer, wijzigingen in verband met de openbaarmaking van nevenfuncties en inkomsten uit nevenfuncties van leden van de Eerste en Tweede Kamer en leden van het Europees Parlement en enkele technische wijzigingen

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2008D15755, datum: 2009-10-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2007Z01024:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 18 (vijfde nota van wijziging d.d. 8 oktober 2009) 



30 693	Harmonisatie van uitkeringsrechten van leden van de Tweede Kamer,
wijzigingen in verband met de openbaarmaking van nevenfuncties en
inkomsten uit nevenfuncties van leden van de Eerste en Tweede Kamer en
leden van het Europees Parlement en enkele technische wijzigingen



	Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de
uitkeringsrechten van leden van de Tweede Kamer te harmoniseren, alsmede
dat het wenselijk is dat de leden van de Tweede Kamer en het Europees
Parlement hun nevenfuncties en de daaraan verbonden inkomsten openbaar
maken en dat leden van de Eerste Kamer hun nevenfuncties openbaar maken;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer wordt als volgt gewijzigd:

A

[Vervallen]

Aa

[Vervallen]

Ab

[Vervallen]

B

	In artikel 4, eerste en vierde lid, wordt “12%” telkens vervangen
door: 14%.

B0

	Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5

	1. De kamerleden maken hun nevenfuncties en de inkomsten uit hun
nevenfuncties openbaar. Zij leggen uiterlijk op 1 april na het
kalenderjaar waarin de nevenfuncties zijn vervuld en de inkomsten zijn
genoten een opgave ter inzage bij de griffie van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal.

	2. Onder inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 9 van de
Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen
bedoeld in artikel 31 van die wet.

Ba

	In artikel 6a, tweede lid, wordt “door Onze Minister” vervangen
door: bij ministeriële regeling.

Bb

	Artikel 7, eerste en tweede lid, komt te luiden:

	1. De kamerleden ontvangen naar keuze een Openbaar Vervoer-jaarkaart,
geldig voor reizen in de eerste klas van de N.V. Nederlandse Spoorwegen,
of een compensatie voor de reiskosten in het woon-werkverkeer
overeenkomend met de tegemoetkoming voor het rijkspersoneel van kosten
van woon-werkverkeer, niet zijnde kosten van openbaar vervoer.

	2. Voorts ontvangen de kamerleden ter vergoeding van de reiskosten
buiten het woon-werkverkeer een bedrag gelijk aan de vergoeding die
geldt voor burgerlijk rijkspersoneel voor het gebruik van een eigen
motorvoertuig indien openbaar vervoer niet mogelijk of niet doelmatig
is, op basis van 17.500 kilometer per jaar.

C

	In artikel 9, vierde lid, wordt “door Onze Minister” vervangen
door: bij ministeriële regeling.

D

	Artikel 10 vervalt.

E

	Paragraaf 5 vervalt.

ARTIKEL II

	De Wet vergoedingen leden Eerste Kamer wordt als volgt gewijzigd:

A

	Na artikel 3a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3b

	De kamerleden maken hun nevenfuncties openbaar door terinzagelegging
van een opgave bij de griffie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

B

	In artikel 9 wordt “door Onze Minister herzien” vervangen door
“bij ministeriĂ«le regeling gewijzigd” en vervalt de tweede volzin.

C

	Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt “door Onze Minister opnieuw vastgesteld”
vervangen door: bij ministeriële regeling gewijzigd.

	2. Het derde lid vervalt.

D

	Artikel 13 vervalt.

E

	In artikel 16, vierde lid, wordt “genoemd in het eerste,” vervangen
door “bedoeld in het eerste lid,” en “door Onze Minister
herzien” vervangen door: bij ministeriĂ«le regeling gewijzigd.

F

	Artikel 17, eerste lid, komt te luiden:

	1. De kamerleden ontvangen ter vergoeding van reiskosten een bedrag
gelijk aan de vergoeding die geldt voor burgerlijk rijkspersoneel voor
het gebruik van een eigen motorvoertuig indien openbaar vervoer niet
mogelijk of niet doelmatig is, op basis van 13.000 kilometer per jaar.

G

	In artikel 18, vierde lid, wordt “door Onze Minister herzien”
vervangen door: bij ministeriële regeling gewijzigd.

H

	Artikel 19 vervalt.

ARTIKEL III

	De Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees
Parlement wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1, eerste lid, onder c, komt te luiden:

	c. schadeloosstelling: de schadeloosstelling voor de leden van het
Europese Parlement, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

B

	In artikel 2, eerste lid, vervalt “voor de leden van het Europese
Parlement”, wordt “het bedrag” vervangen door “de
schadeloosstelling” en wordt “Wet van de schadeloosstelling leden
Tweede Kamer” vervangen door “Wet schadeloosstelling leden Tweede
Kamer”.

C

	In artikel 3, eerste lid, wordt “12%” vervangen door: 14%.

D

	In artikel 4, eerste en vierde lid, wordt “12%” telkens vervangen
door: 14%.

E

	Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

	1. De leden van het Europees Parlement maken hun nevenfuncties en de
inkomsten uit hun nevenfuncties openbaar. Zij leggen uiterlijk op 1
april na het kalenderjaar waarin de nevenfuncties zijn vervuld en de
inkomsten zijn genoten een opgave ter inzage bij de griffie van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal.

	2. Onder inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 9 van de
Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen
bedoeld in artikel 31 van die wet.

ARTIKEL IV

[Vervallen]

ARTIKEL V

[Vervallen]

ARTIKEL VI

[Vervallen]

	

ARTIKEL VII

	De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt
gewijzigd:

A

	In artikel 50, onder e, wordt na “percentage” toegevoegd: van de
vakantie-uitkering.

B

	In artikel 51, derde lid, wordt “artikel 52, eerste, tweede of derde
lid” vervangen door: artikel 52.

C

	Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “zes jaren” vervangen door “vier
jaren” en vervalt de derde zin.

	2. In het derde lid wordt “50 jaar” vervangen door: 55 jaar.

	3. Onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot vijfde,
zesde en zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

	4. Voor de berekening van de uitkeringsduur, bedoeld in het eerste lid,
en de tien jaren, bedoeld in het derde lid, wordt met tijd waarin de
belanghebbende kamerlid is geweest gelijkgesteld de tijd waarin hij een
functie heeft bekleed als genoemd in artikel 2, tweede lid, onder a en
d. Indien sprake is van gelijkgestelde tijd als bedoeld in de vorige zin
wordt met betrekking tot die tijd op dezelfde wijze als in de tweede zin
van het eerste lid rekening gehouden met onderbrekingen in de
uitoefening van deze functies.

D

	Na artikel 52 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 52a

	1. De belanghebbende die recht heeft op een uitkering als bedoeld in
artikel 51, is verplicht:

	a. in voldoende mate te trachten passende arbeid te vinden;

	b. aangeboden passende arbeid te aanvaarden;

	c. mee te werken aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn
inschakeling in de arbeid.

	2. De belanghebbende voorkomt dat hij:

	a. door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt;

	b. door eigen toedoen passende arbeid opgeeft;

	c. eisen stelt die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid
belemmeren.

	3. Onder passende arbeid als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt
verstaan alle arbeid die voor de krachten en de bekwaamheden van de
belanghebbende is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van
lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden
gevergd. Of arbeid passend is wordt in ieder geval bepaald door:

	a. de aard van de arbeid, in relatie tot de eerder verrichte arbeid,
een eerder uitgeoefend beroep of opgedane werkervaring;

	b. het opleidingsniveau van de belanghebbende;

	c. de reistijd naar en van het werk;

	d. het geboden loon;

	e. het werkloosheidsrisico.

	4. Onze Minister is verantwoordelijk voor het in overleg met de
belanghebbende opstellen van een plan voor het gericht zoeken naar en
verwerven van passende arbeid, waarin de activiteiten zijn opgenomen die
noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verplichting, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel a. Bij algemene maatregel van bestuur worden
nadere regels gesteld omtrent:

	a. de onderdelen van het plan;

	b. een tegemoetkoming voor de in het plan opgenomen activiteiten anders
dan begeleiding;

	c. de eisen die worden gesteld aan de organisatie die het plan opstelt.

	5. Dit artikel is niet van toepassing op de belanghebbende die:

	a. een ambt heeft aanvaard als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en
daaruit inkomsten geniet ten bedrage van 70% of meer van de
berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 53;

	b. recht heeft op een voortgezette uitkering ingevolge artikel 53a.

	6. Dit artikel is niet van toepassing gedurende de eerste drie maanden
na het aftreden van de belanghebbende.

Artikel 52b

	1. Onze Minister kan de belanghebbende, bedoeld in artikel 52a,
verplichten zich bij het gericht zoeken naar en verwerven van passende
arbeid planmatig te laten begeleiden en ondersteunen.

	2. Onze Minister verstrekt de belanghebbende een tegemoetkoming in de
kosten van planmatige begeleiding en ondersteuning bij het gericht
zoeken naar en verwerven van passende arbeid.

	3. De tegemoetkoming bedraagt ten hoogste 20% van de
berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 53, tweede lid. De verplichte
planmatige begeleiding en ondersteuning, bedoeld in het eerste lid,
wordt volledig vergoed.

	4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

	a. de aanvraag voor tegemoetkoming in de kosten;

	b. de voor vergoeding in aanmerking komende kosten;

	c. de eisen die worden gesteld aan de organisatie die de planmatige
ondersteuning uitvoert.

Artikel 52c

	1. Indien de belanghebbende een bij of krachtens artikel 52a of 52b
geregelde verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, besluit
Onze Minister tot gehele of gedeeltelijke inhouding van de uitkering.
Onze Minister is bevoegd tot verrekening van de inhouding van de
uitkering met betalingen aan belanghebbende op grond van deze wet.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de uitvoering van het eerste lid.

Artikel 52d

	De voordracht voor een krachtens de artikelen 52a, 52b of 52c vast te
stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier
weken nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is
overgelegd.

E

	In artikel 53d vervalt het zevende lid.

F

	Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het derde lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd,
luidende: Bij de verrekening wordt voor de hoogte van de uitkering de op
grond van artikel 52c, eerste lid, opgelegde inhouding buiten
beschouwing gelaten.

	2. In het zesde lid wordt “artikel 52, vijfde lid,” vervangen door:
artikel 52, zesde lid,.

G

	Artikel 58a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het tweede tot en met achtste lid tot derde
tot en met negende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

	2. In afwijking van het eerste lid behoort niet tot de
berekeningsgrondslag de verhoging van de schadeloosstelling per 1
januari 2001 ingevolge dan wel op de voet van artikel 3 van de Wet
brutering overhevelingstoeslag lonen 1993.

	2. In het vijfde lid wordt “derde lid” vervangen door: vierde lid

	3. In het zevende en achtste lid wordt “vijfde lid” telkens
vervangen door: zesde lid.

H

	In de artikelen 59, tweede lid, 73, vierde lid, en 73a, derde lid,
wordt “aangepast” telkens vervangen door: gewijzigd.

I

	Artikel 59a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid, onderdeel a, wordt “waarop ingevolge die wet
recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet
verzekerd zou zijn geweest” vervangen door: dat geldt voor een gehuwde
per 1 januari van het jaar waarin het recht op pensioen ontstaat.

	2. In het derde lid, onderdeel b, wordt “waarop ingevolge die wet
recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet
verzekerd zou zijn geweest” vervangen door: dat geldt voor een
ongehuwde per 1 januari van het jaar waarin het recht op pensioen
ontstaat.

	3. In het vijfde lid, eerste zin, wordt na “bedragen” ingevoegd: op
grond van persoonlijke omstandigheden.

J

	Artikel 59aa komt te luiden:

Artikel 59aa

	Artikel 59a, eerste lid, is van toepassing op tijd na 31 december 1994,
met dien verstande dat de franchise bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur wordt vastgesteld.

K

	In artikel 59b, vijfde lid, vervalt: van artikel 105 en.

L

	In artikel 60, tweede lid, onder c, wordt “artikel 58a, vijfde lid”
vervangen door artikel 58a, zesde lid.

M

	In artikel 62, derde lid, onder d, wordt “artikel 58a, vijfde lid”
vervangen door: artikel 58a, zesde lid.

N

	Artikel 67a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt na “Algemene nabestaandenwet” ingevoegd:
, zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar waarin recht op
nabestaandenpensioen ontstaat.

	2. In het vierde lid wordt “en 1 juli van ieder jaar nader
vastgesteld aan de hand van wijzigingen van de in het tweede lid
bedoelde bedragen” vervangen door: van ieder jaar aangepast volgens de
regels, bedoeld in artikel 105, eerste lid,.

O

	Artikel 67b, derde lid, aanhef en onderdeel a, komt te luiden:

	3. De toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het
nabestaandenpensioen tellend jaar na 31 december 1985 2,5 percent van
het verschil tussen 75 percent van het tot een jaarbedrag herleide
bedrag van de nabestaandenuitkering en de vakantie-uitkering ingevolge
de Algemene nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het
jaar waarin recht op nabestaandenpensioen ontstaat, zonder de
vermindering en het verminderde bedrag. De toeslag bedraagt niet meer
dan 75 percent van het in de eerste volzin eerstbedoelde bedrag en kan
niet negatief zijn. De toeslag wordt nader vastgesteld:

	a. met ingang van 1 januari van ieder jaar volgens de regels, bedoeld
in artikel 105, eerste lid, vanaf 1 juli 1999;.

P

	Artikel 70a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

	a. voor de wees, bedoeld in artikel 70, eerste lid, onder a, 0,375
percent van de tot een jaarbedrag herleide som van de
nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering ingevolge de Algemene
nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar waarin
recht op nabestaandenpensioen ontstaat, vermeerderd met de daarover
berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet;.

	2. Het derde lid komt te luiden:

	3. Indien aanspraak ontstaat op de toeslag, bedoeld in het tweede lid,
geeft de wees hiervan onverwijld kennis aan Onze Minister. De toeslag
gaat niet eerder in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin
de kennisgeving werd gedaan of waarin die toeslag ambtshalve is
toegekend.

	3. Het vierde lid komt te luiden:

	4. De toeslag gaat in met ingang van de maand waarin het recht daarop
ontstaat en wordt met ingang van 1 januari van ieder jaar aangepast
volgens de regels, bedoeld in artikel 105, eerste lid.

Q

	Na artikel 84 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 84a

	1. De artikelen 52, vierde lid, en 52a tot en met 52c zijn niet van
toepassing ter zake van een ontslag of aftreden dat is ingegaan vóór
de datum van inwerkingtreding van die bepalingen. In dat geval wordt in
artikel 52, eerste lid, voor “vier jaren” gelezen “zes jaren” en
in artikel 52, derde lid, wordt voor “55 jaar” gelezen: 50 jaar.

	2. Ten aanzien van de belanghebbende die op het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel 52, vierde lid, lid is van de Tweede Kamer
van de Staten-Generaal en na de eerstvolgende verkiezing voor de leden
van de Tweede Kamer niet wordt herbenoemd, dan wel bij herbenoeming
onmiddellijk na de eerstvolgende verkiezing de leeftijd van 50 jaar
heeft bereikt, wordt in artikel 52, eerste lid, voor “vier jaren”
gelezen “zes jaren” en in artikel 52, derde lid, voor “55 jaar”
gelezen: 50 jaar.

	3. Ten aanzien van de belanghebbende die op het tijdstip van
inwerkingtreding van de artikelen 52a tot en met 52c lid is van de
Tweede Kamer van de Staten-Generaal en na de eerstvolgende verkiezing
voor de leden van de Tweede Kamer niet wordt herbenoemd, zijn de
artikelen 52a tot en met 52c niet van toepassing.

R

	In artikel 97 worden onder vernummering van het tweede tot en met
vierde lid tot vierde tot en met zesde lid twee leden ingevoegd,
luidende:

	2. Het inbouwbedrag wordt berekend aan de hand van het bedrag van het
algemeen pensioen zoals dat luidt op 1 januari van het jaar waarin het
recht op ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, bijzonder
nabestaandenpensioen of wezenpensioen ontstaat.

	3. Indien het bedrag van het algemeen pensioen op grond van
persoonlijke omstandigheden wordt gewijzigd, wordt de pensioengrondslag
herberekend. Het herberekende pensioen gaat, onverminderd artikel 14c,
tweede lid, in op dezelfde dag als waarop de bedoelde wijziging zich
heeft voorgedaan.

S

	In artikel 105, eerste lid, wordt na “de derde afdeling van deze
wet” ingevoegd “, daaronder niet begrepen de inbouw- en
franchisebedragen,” en vervalt de komma na “aanpassing”.

T

	In artikel 106, derde lid, wordt het zinsdeel “de artikelen 14,
vierde lid, en 59, zesde lid” vervangen door: de artikelen 13a, tweede
lid, en 58a, derde lid.

ARTIKEL VIIa

	1. Degene die in het tijdvak van 1 januari 2004 tot 1 januari 2006 lid
was van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangt over een periode
van zijn lidmaatschap in dat tijdvak ter vergoeding van reiskosten
buiten het woon-werkverkeer een bedrag gelijk aan de op grond van de Wet
op de loonbelasting 1964 maximale belastingvrije vergoeding voor
autokosten in dat tijdvak, op basis van 17.500 kilometer per jaar,
vermeerderd met € 0,10 per kilometer.

	2. Degene die in het tijdvak van 1 januari 2004 tot 1 januari 2006 lid
was van de Eerste Kamer der Staten-Generaal ontvangt over een periode
van zijn lidmaatschap in dat tijdvak ter vergoeding van reiskosten een
bedrag gelijk aan de op grond van de Wet op de loonbelasting 1964
maximale belastingvrije vergoeding voor autokosten in dat tijdvak, op
basis van 13.000 kilometer per jaar, vermeerderd met € 0,10 per
kilometer.

ARTIKEL VIIb

	De wet van 20 december 2001 tot wijziging van de Wet schadeloosstelling
leden Tweede Kamer en de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer alsmede een
regeling voor diverse politieke ambtsdragers met betrekking tot geheven
Waz-premie (aanpassing onkostenvergoedingen en compensatie Waz-premie)
(Stb. 704) wordt ingetrokken. 

ARTIKEL VIIc

	De wet van 30 mei 1997 tot wijziging van de Wet schadeloosstelling
leden Tweede Kamer, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer en van de
Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europese Parlement
(wijziging bedragen schadeloosstelling en vergoedingen) (Stb. 250) wordt
ingetrokken.

ARTIKEL VIII

	1. De artikelen I, II, III, VII, onderdelen E, G, H, I, J, K, N, O, P,
R en S, VIIa, VIIb en VIIc treden in werking met ingang van de dag na de
datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

	2. Artikel VII, onderdeel J, werkt terug tot en met 1 januari 2004.

	3. Artikel VII, onderdeel G, werkt terug tot en met 1 januari 2005.

	4. De artikelen I, onderdeel Bb, en II, onderdeel F, werken terug tot
en met 1 januari 2006.

	5. Artikel VII, onderdelen I, K, N, O, P, R en S, werkt terug tot en
met 1 januari 2009.

	6. Artikel VII, onderdelen A, B, C, D, F, L, M, Q en T, treedt in
werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de
verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 PAGE    

 PAGE   1