[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31389, bijgewerkt t/m nr. 66 (6e NvW d.d. 25 november 2009)

Een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen (Wet dieren)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2008D16325, datum: 2009-11-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 8

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2007Z01062:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 66 (6e NvW d.d. 25 november 2009)



31 389	Een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan
gerelateerde onderwerpen (Wet dieren)



	Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is ter
uitvoering van Europese verplichtingen en in het belang van de
gezondheid en het welzijn van dieren en in dat van de volksgezondheid,
regels te stellen betreffende dieren, in het bijzonder door de mens
gehouden dieren, onder erkenning van de intrinsieke waarde van het dier
en acht slaand op ethische aspecten in relatie tot biotechnologie, en
daarbij, uitdrukking gevend aan de samenhang met die regels, te
betrekken regels omtrent diervoeders, diergeneesmiddelen en de
diergeneeskunde, en aldus mede te kunnen voorzien in effectieve en
eenduidige maatregelen teneinde de naleving van deze regels te
bevorderen, dat het voorts wenselijk is regels te stellen ter
bevordering van de zuiverheid van de in Nederland gefokte rassen en de
afzet van dierlijke producten, en ter bescherming van het milieu in
relatie tot het gebruik van diervoeders en het toepassen van
diergeneesmiddelen;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN DEEL

§1. Algemeen

Artikel 1.1 [Begripsbepalingen]

	In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

	- beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen: het als
economische activiteit verlenen van diensten aan derden in de vorm van
het verrichten van diergeneeskundige handelingen;

	- biologisch diagnosticum: diergeneesmiddel dat is bereid uit of met
behulp van micro-organismen of parasieten en dat al dan niet vermengd
met andere substanties is bestemd voor gebruik ter onderkenning van een
dierziekte, zoönose of ziekteverschijnsel of de immunologische status
van dieren;

	- dierenarts: degene die is ingeschreven in het register, bedoeld in
artikel 4.3, en:

	1o. aan wie op grond van het afleggen van een examen van een opleiding
in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open
Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek betrekking heeft, de graad Master op het gebied van de
diergeneeskunde is verleend;

	2o. die in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat hij
het afsluitend examen van de opleiding diergeneeskunde, bedoeld in de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met goed
gevolg heeft afgelegd, of

	3o. die in het bezit is van een door een bevoegde instelling van een
lidstaat van de Europese Unie, van een andere staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of van
Zwitserland verleende titel na een opleiding op het gebied van de
diergeneeskunde, welke voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde
eisen;

	- diergeneeskundige handeling: een van de volgende handelingen bij of
met betrekking tot dieren:

	1o. het voorschrijven of uitvoeren van een behandeling of het
onderzoeken van een dier, met het oog op het voorkomen, genezen,
verzachten, onderkennen of opheffen van een aandoening, dierziekte,
zoönose, ziekteverschijnsel, gebrek, of van in- of uitwendig letsel of
pijn;

	2o. het voorschrijven of toepassen van een diergeneesmiddel of
diervoeder met medicinale werking;

	3o. het voorschrijven of toepassen van een verdoving of bedwelming;

	4o. het verlenen van hulp met betrekking tot de geboorte of
verwijdering van een vrucht;

	5o. het onvruchtbaar maken;

	6o. het winnen en overzetten van embryo’s of eicellen, en

	7o. het verrichten van lichamelijke ingrepen ter uitvoering van de
handelingen, bedoeld in de onderdelen 1o tot en met 6o, alsmede andere
lichamelijke ingrepen;

	- diergeneesmiddel: elke samenstelling van enkelvoudige of meervoudige
substanties die:

	a. op enigerlei wijze wordt gepresenteerd als te beschikken over
therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot
ziekten bij dieren, of

	b. bij dieren kan worden gebruikt of toegediend om:

		- fysiologische functies te herstellen, te verbeteren of te wijzigen
door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te
bewerkstelligen, of

		- een medische diagnose te stellen;

	- dierlijke producten: van dieren afkomstige producten, al dan niet
bewerkt of verwerkt, en daarvan afgeleide producten, met inbegrip van
levende producten als broedeieren, sperma, eicellen en embryo’s;

	- dierlijke bijproducten: niet voor menselijke consumptie geschikte
dierlijke producten;

	- diervoeder: elke stof, elk product of elke samenstelling van stoffen
of producten die bestemd is om te worden gebruikt voor voedering aan
dieren, onverminderd de toepassing van een andersluidende definitie in
een EG-verordening; 

	- diervoeder met medicinale werking: elk mengsel van een geneesmiddel
voor diergeneeskundig gebruik en een diervoeder dat vóór het in de
handel brengen is bereid en is bestemd om als zodanig vanwege de
therapeutische, profylactische of andere onder het begrip
diergeneesmiddel bedoelde eigenschappen van het geneesmiddel aan dieren
te worden toegediend;

	- EG-maatregel: verordening, richtlijn, onderscheidenlijk beschikking
als bedoeld in artikel 249 van het Verdrag tot oprichting van de
Europese Gemeenschap, vastgesteld door de Raad van de Europese Unie, het
Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, of de Commissie van
de Europese Gemeenschappen;

	- EG-richtlijn: richtlijn als bedoeld in artikel 249 van het Verdrag
tot oprichting van de Europese Gemeenschap, vastgesteld door de Raad van
de Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad van de Europese
Unie, of de Commissie van de Europese Gemeenschappen;

	- entstof: diergeneesmiddel dat bereid is uit of met behulp van
micro-organismen of parasieten en dat al dan niet vermengd met andere
substanties, is bestemd voor gebruik ter voorkoming of genezing van een
infectieziekte of een parasitaire ziekte bij dieren door actieve
immunisatie;

	 

	- homeopathisch diergeneesmiddel: diergeneesmiddel dat volgens een
Europese Farmacopee of, bij ontstentenis daarvan, volgens een in een
staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese
Economische Ruimte officieel gebruikte farmacopee beschreven
homeopathisch fabricageprocédé wordt verkregen uit een uit
homeopathische grondstof bestaande substantie;

	- houder: eigenaar, houder of hoeder; 

	- immunologisch diergeneesmiddel: diergeneesmiddel dat wordt toegediend
om actieve of passieve immuniteit tot stand te brengen of de mate van
immuniteit te bepalen;

	- in de handel brengen: in het bezit hebben met het oog op de verkoop,
met inbegrip van het aanbieden, of enige andere vorm van al dan niet
gratis overdracht aan derden, alsmede de verkoop en de andere vormen van
overdracht zelf;

	- kadavers: lichamen van dode dieren die niet worden verwerkt tot voor
menselijke consumptie bestemde producten;

	- lichamelijke ingreep: ingreep bij een dier, waarbij de natuurlijke
samenhang van levende weefsels wordt verbroken, met inbegrip van het
afnemen van bloed en het geven van injecties, en met uitzondering van
het doden van een dier;

	- Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit;

	- Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Justitie
gezamenlijk;

	- serum: diergeneesmiddel dat bereid is uit bloed of lymfe van dieren
dan wel afkomstig is uit dierlijke producten en dat al dan niet vermengd
met andere substanties is bestemd voor gebruik ter voorkoming of
genezing van een infectieziekte of een parasitaire ziekte bij dieren
door passieve immunisatie;

	- substantie: stof, of een mengsel van stoffen, van menselijke,
dierlijke, plantaardige of chemische oorsprong, daaronder begrepen
dieren, planten, delen van dieren of planten alsmede micro-organismen en
virussen; 

	- voormengsel voor diervoeder met medicinale werking: elk geneesmiddel
voor diergeneeskundig gebruik dat van tevoren is bereid om later
verwerkt te worden in diervoeders met medicinale werking;

	- ziekteverwekker: micro-organisme dat, onderscheidenlijk parasiet of
andere biologische eenheid die een dierziekte of zoönose kan
veroorzaken.

Artikel 1.2 [Reikwijdte]

	1. Het bij en krachtens deze wet gestelde over dieren is van toepassing
op gehouden dieren, voor zover niet anders is bepaald.

	2. Het bij en krachtens deze wet gestelde over dierlijke producten is,
voor zover het product tevens een levensmiddel is, van toepassing op:

	a. het keuren, uitsnijden, verpakken, merken, opslaan en vervoeren van
vlees;

	b. het weren, bestrijden en voorkomen van verspreiding van
ziekteverwekkers die schadelijk zijn voor dieren, en

	c. het bevorderen van de afzet en de kwaliteit van dierlijke producten.

Artikel 1.3 [Intrinsieke waarde]

	De intrinsieke waarde van het dier wordt erkend.

Artikel 1.4 [Algemene zorgplicht]

	1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor dieren.

	2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een
ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of
nalaten nadelige gevolgen voor dieren worden veroorzaakt, verplicht is
dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid
kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs
van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of,
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel
mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

HOOFDSTUK 2. DIEREN

§1. Handelingen met dieren

Artikel 2.1 [Dierenmishandeling]

	1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van
hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn
of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het
dier te benadelen.

	2. Tot de in het eerste lid verboden gedragingen worden in ieder geval
gerekend:

	a. een dier arbeid doen verrichten die kennelijk zijn krachten te boven
gaat of waartoe het uit hoofde van zijn toestand ongeschikt is;

	b. een koe met overvolle uier vervoeren of op een markt of openbare
verkoping ten verkoop houden;

	c. bij de verlossing van een koe gebruikmaken van dierlijke trekkracht
of van een niet daarvoor toegelaten krachttoestel, en

	d. een hond als trekkracht gebruiken met uitzondering van de
sledehondensport, voor zover toegelaten.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts gedragingen worden
aangewezen die in ieder geval worden gerekend tot de verboden
gedragingen, bedoeld in het eerste lid.

	4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor een
toelating als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c en d, of voor bij
algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het derde lid aangewezen
gedragingen.

	5. Van de krachtens het derde lid aangewezen gedragingen kan, al dan
niet in daarbij aangewezen gevallen deel uitmaken het gebruik van
voorwerpen die bij dieren pijn of letsel kunnen veroorzaken, dan wel de
gezondheid of het welzijn kunnen benadelen.

	6. Een ieder verleent een hulpbehoevend dier de nodige zorg.

	7. Het bij en krachtens het eerste tot en met het vijfde lid bepaalde
is tevens van toepassing ten aanzien van andere dan gehouden dieren.

Artikel 2.2 [Houden van dieren]

	1. Het is verboden dieren te houden die niet behoren tot door Onze
Minister aangewezen diersoorten of diercategorieën.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur worden de criteria vastgesteld op
grond waarvan Onze Minister diersoorten of diercategorieën, bedoeld in
het eerste lid, aanwijst.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld dat het
verbod, bedoeld in het eerste lid, slechts van toepassing is op één of
meer dierklassen.

	4. De hoofdstukken 6, 7 en 8 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van
overeenkomstige toepassing op de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid.

	5. Het is verboden dieren te houden waarbij in strijd met het bepaalde
bij of krachtens artikel 2.24 substanties zijn toegepast.

	6. Het is verboden bij ministeriële regeling aangewezen dieren te
houden. Een dier als bedoeld in de eerste volzin wordt aangewezen indien
het een gevaar kan opleveren voor mens of dier.

	7. Het is verboden dieren behorende tot bij algemene maatregel van
bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën van het ouderdier te
scheiden voordat die dieren een bij die maatregel vastgestelde leeftijd
hebben bereikt.

	8. Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige
verzorging te onthouden.

	9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de uitvoering van bindende EG-maatregelen over het houden
van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of
diercategorieën.

	10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het negende lid, voor dieren, of voor dieren
behorende tot bepaalde diersoorten of diercategorieën regels worden
gesteld die betrekking hebben op:

	a. een verbod op de aanwezigheid op of in de nabijheid van een bedrijf
van bepaalde:

	1o. diervoeders;

	2o. diergeneesmiddelen, of

	3o. andere substanties of materialen voor zover die een risico kunnen
opleveren voor de diergezondheid, het welzijn van dieren, de
volksgezondheid, het milieu of de kwaliteit van een dierlijk product;

	b. de ruimte of het terrein waar dieren worden gehouden, waaronder:

	1o. de afmeting, uitvoering en vormgeving;

	2o. de wanden, de vloer en de grond;

	3o. de voorzieningen, waaronder de voeder- en drinkwatervoorziening;

	4o. de verlichting, luchtverversing en verwarming;

	5o. het onderbrengen of afzonderen van zieke dieren, dieren die
mogelijk met een besmettelijke ziekteverwekker zijn besmet, of dieren
met een bepaalde gezondheidstoestand;

	6o. de afrasteringen en beschutting, en

	7o. de ligging ten opzichte van onroerende zaken en ruimten waar zich
mensen kunnen bevinden;

	c. de wijze waarop dieren worden gehouden, waaronder:

	1o. het vastleggen of aangebonden houden van dieren;

	2o. het gescheiden houden van dieren, al naar gelang de leeftijd, het
geslacht of de soort;

	3o. het groeperen van dieren;

	4o. het aantal dieren dat in één ruimte wordt gehouden, en

	5o. de ruimte waarover dieren kunnen beschikken;

	d. de verzorging, de behandeling, het africhten, de voedering en de
drenking van dieren;

	e. het gebruik en de bewaring van bepaalde diervoeders, alsmede een
verbod daarop;

	f. de bestrijding van organismen die schadelijk zijn voor de gezondheid
of het welzijn van dieren;

	g. de reiniging en ontsmetting van ruimten en aanwezige gereedschappen
en andere instrumenten of uitrustingen waarmee dieren in aanraking
kunnen komen;

	h. het opslaan van kadavers buiten de nabijheid van dieren;

	i. het bijeenbrengen, het aanvoeren en het afvoeren van dieren;

	j. de bedrijfsbegeleiding door een dierenarts;

	k. de bij de houder, de personen die bij hem in dienst zijn en de
personen die voor hem diensten verrichten aanwezige kennis over het
houden van dieren;

	l. het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van
gegevens, onder meer over:

	1º. dieren, waaronder de gezondheidstoestand, geboorte- en
sterftegevallen;

	2º. bezoekers van bedrijven, en vervoermiddelen;

	3º. de herkomst, bestemming of verplaatsing van dieren, en

	4º. de herkomst, ontvangst, bereiding, bewerking, verwerking en
verdere behandeling, opslag en bewaring van diervoeders en
diergeneesmiddelen, alsmede het gebruik van diervoeders,
onderscheidenlijk het toepassen van diergeneesmiddelen;

	m. de te verrichten onderzoeken bij dieren of in ruimten of op
terreinen en gebieden waar dieren kunnen worden gehouden, naar de
aanwezigheid van besmettelijke dierziekten, zoönosen,
ziekteverschijnselen, ziekteverwekkers of organismen die drager van een
ziekteverwekker kunnen zijn, of naar de werking van vaccins;

	n. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten,
zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers;

	o. de behandeling en aanbieding voor onderzoek van doodgeboren of
gestorven dieren, levende dierlijke producten, onvoldragen vruchten of
nageboorten;

	p. de gevallen waarin een dierenarts of een ander persoon die is
toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van een diergeneeskundige
handeling, wordt geconsulteerd;

	q. de voorwaarden waaronder met betrekking tot de wijze waarop dieren
worden gehouden op het bedrijf een bij of krachtens de maatregel
aangewezen exclusieve aanduiding mag worden gebruikt, en

	r. een verbod op het houden van bepaalde diersoorten of
diercategorieën, indien niet is voldaan aan ten aanzien van dat dier
gestelde regels als bedoeld in onderdeel b, c, d, e, f, k, l en p.

	11. Het bepaalde krachtens het tiende lid, onderdeel e, is tevens van
toepassing ten aanzien van andere dan gehouden dieren.

Artikel 2.3 [Gebruik van dieren]

	1. Het is verboden dieren te gebruiken met het oog op de productie van
producten, afkomstig van die dieren.

	2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op
dieren behorende tot bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
aangewezen diersoorten of diercategorieën.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in het belang
van de bescherming van het welzijn en de gezondheid van dieren regels
gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EG-maatregelen
over de doeleinden of activiteiten waarvoor dieren, diersoorten of
diercategorieën kunnen worden gebruikt.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het derde lid, regels worden gesteld die
betrekking hebben op:

	a. een verbod op het gebruik van bepaalde dieren, diersoorten of
diercategorieën voor bepaalde doelen of activiteiten, en

	b. het toestaan van het gebruik van bepaalde dieren, diersoorten of
diercategorieën voor bepaalde doelen of activiteiten onder bij of
krachtens de in het derde lid bedoelde algemene maatregel van bestuur
gestelde voorwaarden.

 Artikel 2.4 [Identificatie van dieren]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EG-maatregelen
over de identificatie van dieren behorende tot bij die maatregel
aangewezen diersoorten of diercategorieën.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij
deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking
hebben op:

	a. de verplichting tot identificatie;

	b. de hoedanigheid van de identificatiemiddelen;

	c. de gegevens die in of op de identificatiemiddelen worden vermeld of
vastgelegd;

	d. de wijze en het moment van aanbrengen van identificatiemiddelen;

	e. de verwijdering en vervanging van identificatiemiddelen;

	f. de productie, het vervoeren, het te koop aanbieden, het verkopen,
het voorhanden of in voorraad hebben, het afleveren en het in de handel
brengen van identificatiemiddelen, en

	g. het document waarin gegevens met betrekking tot de identificatie van
dieren worden vastgelegd.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels
worden gesteld met betrekking tot dieren en het bedrijf waar de dieren
worden of zijn gehouden, ingeval ten aanzien van één of meer van de op
het bedrijf aanwezige dieren niet kan worden voldaan aan de krachtens
dit artikel gestelde regels.

Artikel 2.5 [Vervoer van dieren]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EG-maatregelen
over het vervoer van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen
diersoorten of diercategorieën.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij
deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking
hebben op:

	a. een verbod op het vervoeren van bepaalde dieren;

	b. de bij de te vervoeren dieren te verrichten onderzoeken;

	c. het bijeenbrengen, aanvoeren en afvoeren van dieren;

	d. de bewijsstukken die de dieren tijdens het vervoer vergezellen;

	e. de wijze van vervoer;

	f. de duur en de afstand van het vervoer, met inbegrip van rustpauzes;

	g. het in-, bij-, uit- en overladen van dieren;

	h. de beladingsdichtheid van vervoermiddelen;

	i. het verzegelen of merken van vervoermiddelen;

	j. voorwerpen die ten behoeve van het vervoer van dieren worden
gebruikt;

	k. de verzorging, voedering en drenking van dieren tijdens het vervoer;

	l. de over het vervoer bij te houden gegevens;

	m. de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen, en de plaatsen of
inrichtingen waar dit plaatsvindt;

	n. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten,
zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers, en

	o. de vakbekwaamheid van degene die de dieren vervoert of die bij het
vervoer betrokken is.

Artikel 2.6 [Fokken van dieren]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EG-maatregelen
over het fokken van en het voor de fok gebruiken van dieren behorende
tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij
deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking
hebben op:

	a. een verbod op het fokken of het voor de fok gebruiken van:

	1º. dieren die beschikken over een bepaalde aandoening die, of een
uiterlijk kenmerk dat de gezondheid of het welzijn van het dier of de
nakomelingen van het dier kunnen aantasten;

	2º. dieren die een gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van mens
of dier, en

	3º. andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen
dieren, diersoorten of diercategorieën;

	b. de methode van fokken, waaronder een verbod op bepaalde methoden van
fokken;

	c. het voorafgaand aan het fokken door de fokker te verrichten of te
doen verrichten onderzoek bij dieren waarmee wordt gefokt naar de
aanwezigheid van aandoeningen die de gezondheid of het welzijn van de
dieren of de nakomelingen van die dieren kunnen aantasten;	d. hygiëne,
het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en
ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers;

	e. het aantal nesten dat dieren gedurende een bepaalde periode krijgen,
en

	f. de bij te houden en over te leggen gegevens.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het eerste lid, in het belang van de bevordering
van de raszuiverheid of de verbetering van raskenmerken tevens regels
worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of
diercategorieën die betrekking hebben op:

	a. de organisaties die stamboeken of registers bijhouden;

	b. de eisen aan dieren, hun sperma, eicellen en embryo’s, onder meer
voor inschrijving in een stamboek;

	c. het keuren van dieren;

	d. de methoden voor het onderzoek naar en beoordeling van de prestaties
en de genetische waarde van dieren;

	e. het bewijs van inschrijving in een stamboek van dieren, en

	f. de voorwaarden voor toelating van fokdieren tot de voortplanting.

Artikel 2.7 [Handel in dieren]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EG-maatregelen
over het verkopen, het ten verkoop in voorraad hebben, het ten verkoop
aanbieden, het kopen, het verhuren, het afleveren, het in de handel
brengen en het in of buiten Nederland brengen van dieren behorende tot
bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die
betrekking hebben op:

	a. een verbod op het verkopen, het voor de verkoop in voorraad hebben,
het voor de verkoop aanbieden, het kopen, het verhuren, het afleveren,
het in de handel brengen of het in of buiten Nederland brengen van:

	1o. dieren waarbij in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel
2.24 substanties zijn toegepast, en

	2o. andere aangewezen dieren, diersoorten of diercategorieën;

	b. de afkomst van de dieren;

	c. de documenten die de dieren vergezellen of die worden overgelegd;

	d. de gezondheidstoestand van de dieren;

	e. de bij de dieren te verrichten onderzoeken;

	f. degene die de dieren in de handel brengt, verkoopt, voor de verkoop
in voorraad heeft, voor de verkoop aanbiedt, koopt, verhuurt of
aflevert;

	g. de bij te houden en over te leggen gegevens;

	h. de bedrijfsruimten;

	i. de hoedanigheid van de dieren;

	j. de herkomst en bestemming van de dieren;

	k. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten,
zoönosen en ziekteverschijnselen en het weren van ziekteverwekkers, en

	l. de vakbekwaamheid van degene die de dieren in de handel brengt,
verkoopt, voor de verkoop in voorraad heeft, voor de verkoop aanbiedt,
koopt, verhuurt of aflevert;

	m. een verbod op het verkopen van bij of krachtens die maatregel
aangewezen diersoorten of diercategorieën aan een persoon van wie niet
is vastgesteld dat deze een in die maatregel genoemde leeftijd heeft
bereikt.

	3. Het is verboden dieren waarbij een bij artikel 2.8 verboden
lichamelijke ingreep is verricht voor de verkoop in voorraad te hebben,
voor de verkoop aan te bieden, te verkopen en te kopen.

Artikel 2.8 [Diergeneeskundige handelingen]

	1. Het is verboden:

	a. lichamelijke ingrepen te verrichten;

	b. diergeneesmiddelen waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel
2.19, eerste lid, is verstrekt, bij dieren toe te passen, of

	c. diergeneesmiddelen toe te passen in strijd met voorschriften als
bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, die zijn verbonden aan
de vergunning die ten behoeve van dat diergeneesmiddel is verstrekt.

	2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing ten
aanzien van:

	a. lichamelijke ingrepen waarvoor een diergeneeskundige noodzaak
bestaat;

	b. bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen
lichamelijke ingrepen;

	c. overige bij of krachtens enig wettelijk voorschrift verplichte dan
wel toegestane lichamelijke ingrepen, en

	d. het toepassen van diergeneesmiddelen als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel b, in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
aangewezen gevallen.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EG-maatregelen
over het verrichten van diergeneeskundige handelingen.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het derde lid, regels worden gesteld die
betrekking hebben op:

	a. de verplichting om daarbij aangewezen diergeneeskundige handelingen
te verrichten;

	b. de wijze waarop en de voorwaarden waaronder diergeneeskundige
handelingen worden verricht;

	c. de aanwijzing van dieren waarbij of met betrekking tot welke de
daarbij aangewezen diergeneeskundige handelingen mogen worden verricht;

	d. de inrichting en het gebruik van de ruimten waarin diergeneeskundige
handelingen worden verricht;

	e. de hoedanigheid, het voorhanden of in voorraad hebben, het
aanbieden, het afleveren, het verkopen, het kopen, het in de handel
brengen, het in en buiten Nederland brengen en het gebruik van
hulpmiddelen, waaronder apparatuur, die bij het verrichten van
diergeneeskundige handelingen worden gebruikt, en

	f. het melden en het voeren van een administratie met betrekking tot
verrichte diergeneeskundige handelingen, het bewaren en overleggen van
die administratie en de daarmee verband houdende bescheiden alsmede de
wijze van controle door de houder van de administratie.

	5. Voor de toepassing van het derde lid en de daarop berustende
bepalingen wordt met het toepassen van een diergeneesmiddel bij een dier
gelijkgesteld het toepassen van een diergeneesmiddel bij materiaal van
dierlijke herkomst, uitgezonderd cel- of weefselcultures.

	6. Het bij en krachtens het eerste tot en met het vijfde lid bepaalde
is tevens van toepassing ten aanzien van andere dan gehouden dieren.

Artikel 2.9 [Bevoegdheid tot het verrichten van diergeneeskundige
handelingen]

	1. Het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen is
verboden voor een ieder die daartoe niet bij of krachtens artikel 4.1 is
toegelaten.

	2. Het anders dan beroepsmatig verrichten van lichamelijke ingrepen is
verboden voor anderen dan de personen, bedoeld in het eerste lid.

	3. De verboden, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn niet van
toepassing op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen
diergeneeskundige handelingen. De aanwijzing van diergeneeskundige
handelingen kan worden beperkt tot het in een bepaalde hoedanigheid
verrichten van de aangewezen handeling.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere
diergeneeskundige handelingen dan lichamelijke ingrepen worden
aangewezen waarvan het anders dan beroepsmatig verrichten bij dieren,
verboden is.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot de kwalificaties van andere personen dan die
bij of krachtens artikel 4.1 zijn toegelaten, die diergeneeskundige
handelingen verrichten, waaronder de opleiding en bij- of nascholing.

	6. Het bij en krachtens het eerste tot en met het vijfde lid bepaalde
is tevens van toepassing op het verrichten van diergeneeskundige
handelingen bij andere dan gehouden dieren.

Artikel 2.10 [Doden van dieren]

	1. Het is verboden om dieren behorend tot bij algemene maatregel van
bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën te doden, behoudens
in gevallen waarin een dier wordt gedood voor de bedrijfsmatige
productie van dierlijke producten of in andere dan bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EG-maatregelen
over het doden, het bedwelmen, het fixeren, het onderbrengen en het
verplaatsen van dieren.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het tweede lid, regels worden gesteld voor bij
deze maatregel aan te wijzen diersoorten of diercategorieën die
betrekking hebben op:

	a. een verbod op het doden van bepaalde dieren;

	b. de wijze waarop dieren worden gedood;

	c. situaties waarin het is toegestaan dieren te doden;

	d. voorwaarden waaronder het is toegestaan dieren te doden;

 	e. de personen die dieren doden, of die daarbij betrokken zijn;

	f. de plaats waar dieren worden gedood;

	g. het vervoeren, het aanvoeren en het afvoeren van dieren naar de
plaats waar wordt gedood;

	h. het verplaatsen van dieren in de ruimten waar dieren worden gedood;

	i. het onderbrengen van dieren in de ruimten waar dieren worden gedood;

	j. het fixeren van dieren;

	k. het bedwelmen van dieren;

	l. de inrichting, uitvoering en vormgeving van ruimten waar dieren
worden gedood, waaronder de aanwezige voorzieningen;

	m. de gegevens over de te doden dieren die voorafgaand aan het doden
worden overgelegd;

	n. de gezondheidsstatus van de te doden dieren;

	o. de onderzoeken aan en met betrekking tot de dieren;

	p. de keuring van dieren;

	q. de personen die dieren keuren, of die daarbij betrokken zijn;

	r. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten,
zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers, en

	s. de instrumenten, installaties en verdere voorzieningen voor het
fixeren, bedwelmen of doden van dieren.

	4. Het is toegestaan om dieren zonder voorafgaande bedwelming te doden
volgens de israëlitische of de islamitische ritus. Bij algemene
maatregel van bestuur worden in het belang van de bescherming van de
dieren nadere regels gesteld over het doden volgens de israëlitische of
de islamitische ritus.

	5. De regels, bedoeld in het vierde lid, kunnen betrekking hebben op:

	a. de wijze waarop dieren worden gedood;

	b. de personen die het doden van dieren uitvoeren;

	c. de inrichting, uitvoering en vormgeving van ruimten waar dieren
worden gedood, waaronder de aanwezige voorzieningen, en

	d. de aanwezigheid van een op grond van artikel 8.1 aangewezen
ambtenaar, tevens zijnde een dierenarts, en de door die ambtenaar te
geven aanwijzingen.

Artikel 2.11 [Verbod op opzettelijke besmetting]

	1. Het is verboden dieren opzettelijk in een zodanige toestand te
brengen dat deze ziek worden of kunnen worden besmet met een dierziekte
of een zoönose.

	2. De houder van dieren die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat
dieren door zijn handelen of nalaten ziek worden, of dat daardoor een
besmetting met dan wel de verspreiding van een dierziekte of een
zoönose als bedoeld in het eerste lid, kan worden veroorzaakt:

	a. laat dergelijk handelen of nalaten achterwege voor zover zulks in
redelijkheid kan worden gevergd;

	b. neemt alle maatregelen die in redelijkheid kunnen worden gevergd,
teneinde zodanige besmetting of verspreiding te voorkomen, en

	c. ingeval een zodanige besmetting zich voordoet, beperkt de omvang en
de gevolgen daarvan zoveel mogelijk of maakt die zoveel mogelijk
ongedaan.

	3. De houder, bedoeld in het tweede lid, handelt in elk geval in strijd
met dat lid indien hij een handeling verricht waarvan redelijkerwijs kan
worden aangenomen dat die achterwege zou zijn gebleven indien geen
sprake zou zijn geweest van een uitbraak van een besmettelijke
dierziekte of zoönose dan wel een kennelijke dreiging daarvan en
redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die handeling het gevaar van
een zodanige verspreiding kan vergroten.

Artikel 2.12 [Meldingsplicht dierziekten en zoönosen]

	1. Ingeval een dierenarts weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een
dier is besmet met een dierziekte of een zoönose als bedoeld in artikel
5.3, tweede lid, dan wel met een andere bij ministeriële regeling
aangewezen dierziekte of zoönose, of drager is van een ziekteverwekker,
geeft hij hiervan terstond kennis aan een ambtenaar als bedoeld in
artikel 8.1, eerste lid.

	2. Ingeval een dierenarts weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een
dier een ziekteverschijnsel als bedoeld in artikel 5.3, derde lid, dan
wel een ander bij ministeriële regeling aangewezen ziekteverschijnsel
vertoont, geeft hij hiervan terstond kennis aan een ambtenaar als
bedoeld in artikel 8.1, eerste lid.

	3. Ingeval een dier een ziekteverschijnsel als bedoeld in artikel 5.3,
derde lid, dan wel een ander bij ministeriële regeling aangewezen
ziekteverschijnsel vertoont, of ingeval de houder weet of redelijkerwijs
kan vermoeden dat een dier is besmet met een dierziekte of een zoönose
als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, dan wel een andere bij
ministeriële regeling aangewezen dierziekte of zoönose, of drager is
van een ziekteverwekker, geeft de houder van dit dier hiervan terstond
kennis aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid.

	4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een
ieder die in het kader van werkzaamheden in een onderzoeksinstelling,
die gevallen van dierziekten, zoönosen of ziekteverschijnselen als
bedoeld in het eerste, onderscheidenlijk tweede lid, opmerkt.

	5. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en
onder welke voorwaarden een kennisgeving als bedoeld in het eerste,
tweede en derde lid achterwege kan blijven.

Artikel 2.13 [Verbod op het gebruik van dieren als prijs]

	Het is verboden dieren als prijs, beloning of gift uit te loven of uit
te reiken naar aanleiding van wedstrijden, verlotingen, weddenschappen
of andere dergelijke evenementen.

Artikel 2.14 [Verbod op dierengevechten]

	1. Het is verboden dierengevechten te organiseren of dieren aan
dierengevechten te doen deelnemen.

	2. Het is verboden bij dierengevechten aanwezig te zijn.

Artikel 2.15 [Wedstrijden met dieren]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EG-maatregelen
over wedstrijden met dieren.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die
betrekking hebben op:

	a. een verbod op het organiseren en het houden van wedstrijden met een
bepaald doel, en het daaraan doen deelnemen van dieren;

	b. een verbod voor bepaalde personen op het organiseren van
wedstrijden;

	c. de leeftijd, de gezondheidstoestand en afkomst van de dieren die aan
wedstrijden deelnemen;

	d. de frequentie waarmee dieren aan wedstrijden deelnemen;

	e. een verbod op het inschrijven voor, het toelaten tot en het
deelnemen aan wedstrijden van bepaalde dieren;

	f. de aanwezigheid van een dierenarts bij wedstrijden;

	g. de baan- en hindernisbouw bij wedstrijden;

	h. de organisatie van wedstrijden en de inrichting van
wedstrijdterreinen, en

	i. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten,
zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over het gebruik van substanties bij dieren die het
prestatievermogen van dieren in wedstrijden kunnen beïnvloeden.

	4. De regels, bedoeld in het derde lid, kunnen betrekking hebben op:

	a. een verbod op het gebruik van bepaalde substanties en het
vaststellen van het maximum toegestane gehalte aan bepaalde substanties;

	b. de toepassing van substanties bij dieren;

	c. de uitsluiting van dieren van deelname aan wedstrijden ingeval in de
dieren een substantie, een bestanddeel daarvan of een omzettingsproduct,
aanwezig is, of dat wordt vermoed;

	d. de wijze waarop de aanwezigheid van een substantie in dieren, een
bestanddeel daarvan of een omzettingsproduct, wordt aangetoond, en

	e. een verbod op het voorhanden, in voorraad of aanwezig hebben van
substanties.

	5. Het is verboden deel te nemen aan wedstrijden met dieren waarbij een
bij artikel 2.8 verboden lichamelijke ingreep is verricht.

	6. Het is verboden dieren waarbij een bij artikel 2.8 verboden
lichamelijke ingreep is verricht, tot een wedstrijd toe te laten.

Artikel 2.16 [Vertoning dieren]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over het houden van keuringen, tentoonstellingen en andere
gelegenheden of inrichtingen waar dieren worden gehouden en aan het
publiek worden getoond wegens recreatieve, sportieve of opvoedkundige
doeleinden.

	2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen onder meer betrekking
hebben op:

	a. een verbod op het met bepaalde dieren deelnemen aan een
tentoonstelling;

	b. een verbod op het toelaten van bepaalde dieren tot een
tentoonstelling, een gelegenheid of een inrichting;

	c. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten,
zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers;

	d. de bevordering van de instandhouding van diersoorten, en

	e. informatie en educatie met betrekking tot de tentoongestelde
diersoorten.

	3. Het is verboden deel te nemen aan tentoonstellingen of keuringen met
dieren waarbij een bij artikel 2.8 verboden lichamelijke ingreep is
verricht.

	4. Het is verboden dieren waarbij een bij artikel 2.8 verboden
lichamelijke ingreep is verricht, tot een tentoonstelling of keuring toe
te laten.

§2. Regels over diervoeders

Artikel 2.17 [Veiligheid en deugdelijkheid diervoeders]

	1. Het is verboden in strijd met een bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur voor de uitvoering van een EG-richtlijn
vastgesteld voorschrift, een handeling te verrichten die ertoe strekt
diervoeders te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verpakken, te
etiketteren, in de handel te brengen, in of buiten Nederland te brengen,
te vervoeren of aan te bieden, aan te prijzen, af te leveren, te
ontvangen, voorhanden of in voorraad te hebben:

	a. die niet zuiver, deugdelijk, of van gebruikelijke handelskwaliteit
zijn,

	b. die een gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier of voor
het milieu, indien niet correct gebruikt, of

	c. die de dierlijke productie ongunstig kunnen beïnvloeden.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op andere stoffen
of producten die bestemd zijn voor het voederen van dieren.

Artikel 2.18 [Nadere regels over diervoeders]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EG-maatregelen
met betrekking tot diervoeders en andere stoffen of producten die
bedoeld zijn voor het voederen van dieren.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die
betrekking hebben op:

	a. een verbod op het bereiden, het bewerken, het verwerken, het
verpakken, het etiketteren, het voorhanden of in voorraad hebben, het
vervoeren, het afleveren of het in de handel brengen van bepaalde
diervoeders, alsmede handelingen als bedoeld in artikel 2.17, de bij
deze handelingen te hanteren procedures en normen, waaronder de daarbij
te verstrekken informatie;

	b. de hoedanigheid van diervoeders, waaronder de aanwezigheid van
diergeneesmiddelen, substanties of andere stoffen die in diervoerders
voorkomen;

	c. het bereiden, het bewerken en het verwerken van diervoeders;

	d. het verpakken en het etiketteren van diervoeders;

	e. het ontvangen, het voorhanden of in voorraad hebben, het in de
handel brengen, het in of buiten Nederland brengen, het vervoeren, het
afleveren, het aanbieden en het aanprijzen van diervoeders;

	f. ruimten waarin diervoeders worden bereid, bewerkt, verwerkt,
verpakt, geëtiketteerd dan wel voorhanden of in voorraad gehouden,
waaronder de inrichting en het gebruik van die ruimten;

	g. de hulpmiddelen, waaronder apparatuur, die bij het bereiden, het
bewerken, het verwerken, het verpakken, het etiketteren, het bewaren en
het vervoeren van diervoeders worden gebruikt;

	h. de kwalificaties van personen die zijn betrokken bij het bereiden,
het bewerken, het verwerken, het verpakken of het vervoeren van,
onderscheidenlijk de handel in diervoeders, waaronder hun opleiding;

	i. controles door bereiders, bewerkers, verwerkers, verpakkers,
vervoerders of houders van, onderscheidenlijk handelaren in diervoeders,
waaronder de wijze van controles en monsterneming, de vastlegging van
controleresultaten alsmede het bewaren en overleggen van
controleresultaten en monsters;

	j. het voeren van een administratie met betrekking tot de voorraad, de
bereiding, de bewerking, de verwerking, de ontvangst, de herkomst, de
aflevering, de vernietiging, de bestemming, het verbruik en de
vervoedering van diervoeders, het bewaren en het overleggen van die
administratie en de daarmee verband houdende bescheiden alsmede de wijze
van controle door de houder van de administratie;

	k. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten,
zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers, en

	l. het zich ontdoen van resten en lege verpakkingen van diervoeders.

§3. Regels over diergeneesmiddelen

Artikel 2.19 [Vergunning ten aanzien van diergeneesmiddelen]

	1. Het is verboden een handeling te verrichten die ertoe strekt een
diergeneesmiddel of een diervoeder met medicinale werking te bereiden,
te bewerken, te verwerken, te verpakken, te etiketteren, in de handel te
brengen, in of buiten Nederland te brengen, te vervoeren, aan te bieden,
aan te prijzen, af te leveren, te ontvangen, voorhanden of in voorraad
te hebben, voor zover deze handeling niet is toegestaan krachtens een
vergunning die is verstrekt ingevolge een bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur ter uitvoering van een bindend onderdeel van een
EG-maatregel vastgesteld voorschrift of een bij ministeriële regeling
aangewezen voorschrift van een EG-verordening inzake het in de handel
brengen, vervaardiging, invoer, of het bezit van, handel in of
verstrekken van een diergeneesmiddel.

	2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur, in voorkomend geval met
inachtneming van EG-maatregelen, aangewezen diergeneesmiddelen, of in
bij of krachtens die maatregel aangewezen gevallen.

	3. De vergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt op aanvraag
verstrekt indien:

	a. op grond van onderzoek met redelijke zekerheid mag worden aangenomen
dat het diergeneesmiddel bij het toepassen overeenkomstig opgegeven
voorschriften:

	1o. de gestelde werking bezit, en

	2o. geen gevaar oplevert voor de gezondheid van mensen, dieren en
planten en voor het milieu;

	b. het diergeneesmiddel de opgegeven eigenschappen en kwalitatieve en
kwantitatieve samenstelling bezit en de voor het controleren daarvan
opgegeven methodieken adequaat zijn;

	c. het diergeneesmiddel voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde
regels met betrekking tot de substanties waaruit het is samengesteld;

	d. het diergeneesmiddel, voor zover het een immunologisch
diergeneesmiddel of biologisch diagnosticum betreft, niet bereid is uit,
of met behulp van bij EG-verordening, EG-beschikking of bij
ministeriële regeling aangewezen substanties waarvan gevaar is te
duchten voor de gezondheid van dieren of voor verstoring van de
dierziektebestrijding; 

	e. bij EG-verordening of bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur vastgestelde procedures in acht zijn genomen;

	f. bij ministeriële regeling aangewezen door de Commissie van de
Europese Gemeenschappen vastgestelde beginselen en richtsnoeren in acht
zijn genomen, en

	g. geen ingevolge een EG-verordening of bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur vastgestelde weigeringsgrond aanwezig is.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de beoordelingsmethoden bij de toepassing van de
voorwaarden, bedoeld in het derde lid, onderdeel a tot en met d, alsmede
regels inzake de methode waarmee de op grond van het derde lid,
onderdeel a, aanhef, vast te stellen voorschriften worden bepaald, voor
zover deze voorschriften bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
zijn toegestaan.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld inzake de onderzoeksmethoden die worden toegepast bij een
onderzoek als bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b.

	6. Het derde lid, onderdeel a, onder 1°, is niet van toepassing op een
aanvraag voor een homeopathisch diergeneesmiddel.

	7. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend, en een
regeling als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, en vierde lid, wordt
vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport.

	8. Hoofdstuk 7 is van overeenkomstige toepassing op een vergunning als
bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat artikel 7.1, niet van
toepassing is en artikel 7.3, eerste en tweede lid, alleen van
toepassing is op wijzigingen van een vergunning als bedoeld in het
eerste lid.

Artikel 2.20 [Diergeneesmiddelen]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EG-maatregelen
met betrekking tot diergeneesmiddelen of diervoeders met medicinale
werking.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die
betrekking hebben op:

	a. het bereiden, het bewerken, het verwerken, het verpakken, het
etiketteren, het in de handel brengen, het in of buiten Nederland
brengen, het vervoeren, het aanbieden, het aanprijzen, het afleveren,
het ontvangen, het voorhanden of in voorraad hebben van:

	1o. diergeneesmiddelen, of

	2o. substanties die bij de bereiding van diergeneesmiddelen worden
gebruikt;

	b. een verbod op het bereiden, het bewerken, het verwerken, het
verpakken, het etiketteren, het afleveren, het ontvangen, het voorhanden
of in voorraad hebben, het in de handel brengen, het in of buiten
Nederland brengen, het vervoeren, het afleveren, het aanbieden of het
aanprijzen van diergeneesmiddelen of substanties als bedoeld in
onderdeel a, onder 2o, alsmede handelingen als bedoeld in artikel 2.19,
eerste lid, en de bij die handelingen te hanteren procedures en normen,
waaronder de te verstrekken informatie;

	c. het uit de handel nemen en het vernietigen van diergeneesmiddelen;

	d. het zich ontdoen van resten en lege verpakkingen van
diergeneesmiddelen;

	e. ruimten waarin diergeneesmiddelen worden bereid, bewerkt, verwerkt,
verpakt, geëtiketteerd, bewaard dan wel voorhanden of in voorraad
gehouden, waaronder de inrichting en het gebruik van die ruimten;

	f. de hulpmiddelen, waaronder apparatuur, die bij het bereiden, het
bewerken, het verwerken, het verpakken, het etiketteren, het bewaren en
het vervoeren van diergeneesmiddelen worden gebruikt;

	g. de kwalificaties van personen die zijn betrokken bij het bereiden,
het bewerken, het verwerken, het verpakken of het vervoeren van,
onderscheidenlijk de handel in diergeneesmiddelen, waaronder hun
opleiding, alsmede de zo nodig tegen deze personen te nemen maatregelen;

	h. controles door bereiders, bewerkers, verwerkers, verpakkers,
vervoerders of houders van, onderscheidenlijk handelaren in
diergeneesmiddelen, waaronder de wijze van controles en monsterneming,
de vastlegging van controleresultaten alsmede het bewaren en overleggen
van controleresultaten en monsters;

	i. het aantekening houden en melden van bijwerkingen van een
diergeneesmiddel alsmede de inrichting van een
diergeneesmiddelenbewakingssysteem;

	j. het voeren van een administratie met betrekking tot de voorraad, de
bereiding, de bewerking, de verwerking, de ontvangst, de herkomst, de
aflevering, de vernietiging, de bestemming en het verbruik van
diergeneesmiddelen, het bewaren en het overleggen van die administratie
en de daarmee verband houdende bescheiden alsmede de wijze van controle
door de houder van de administratie;

	k. de keuring van partijen diergeneesmiddelen, en

	l. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten,
zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers.

	3. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op
bij ministeriële regeling aangewezen substanties die geen
diergeneesmiddel zijn maar wel als zodanig kunnen worden gebruikt.

Artikel 2.21 [Kanalisatie]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld dat
daarbij aangewezen diergeneesmiddelen, diervoeders met medicinale
werking, voormengsels voor diervoeders met medicinale werking of
halffabricaten daarvan uitsluitend worden afgeleverd aan,
onderscheidenlijk in voorraad of voorhanden worden gehouden door daarbij
aangewezen personen, onder de daarbij gestelde voorwaarden.

	2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid vindt uitsluitend
plaats ingeval een EG-maatregel daartoe verplicht, of ingeval de
diergeneesmiddelen of diervoeders met medicinale werking, voormengsels
of halffabricaten zonder tussenkomst van een dierenarts een gevaar voor
de gezondheid van mens of dier of voor het milieu kunnen opleveren.

Artikel 2.22 [Gebruik ziekteverwekkers]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EG-maatregelen
met betrekking tot ziekteverwekkers.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die
betrekking hebben op:

	a. het bereiden, het bewerken, het verwerken en het vermengen van
ziekteverwekkers;

	b. het voorhanden of in voorraad hebben, het vervoeren van
ziekteverwekkers en het in de handel brengen van ziekteverwekkers door
personen die immunologische diergeneesmiddelen of biologische
diagnostica bereiden;

	c. het weren, het voorkomen van verspreiding en het vernietigen van
ziekteverwekkers;

	d. het voeren van een administratie en het verstrekken van gegevens
omtrent ziekteverwekkers, en

	e. een verbod op het vervoeren van bepaalde ziekteverwekkers.

	3. Bij ministeriële regeling kunnen ziekteverwekkers worden aangewezen
waarvan het voorhanden of in voorraad houden uitsluitend is toegestaan
aan:

	a. instellingen van wetenschap of onderzoek die bij ministeriële
regeling zijn aangewezen in overeenstemming met Onze Minister wie het
mede aangaat, voor zover de ziekteverwekkers zijn bestemd voor gebruik
voor wetenschappelijke doeleinden, of

	b. bereiders van sera, entstoffen of biologische diagnostica, voor
zover de ziekteverwekkers zijn bestemd voor de bereiding van, of de
controle op die producten.

	4. Het derde lid is niet van toepassing ten aanzien van
ziekteverwekkers, bestemd voor de bereiding van of de controle op
therapeutische of diagnostische middelen die zijn bestemd voor
toepassing bij onderzoek of behandeling van de mens.

§4. Biotechnologie

Artikel 2.23 [Biotechnologie]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden, in het
belang van de gezondheid of het welzijn van dieren en in het belang van
de ethische aanvaardbaarheid, regels gesteld over:

	a. het wijzigen van genetisch materiaal van dieren op een wijze die
voorbij gaat aan de natuurlijke barrières van geslachtelijke
voortplanting en van recombinatie, en

	b. het toepassen van biotechnologische technieken bij dieren, waaronder
een verbod op die handelingen.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing op handelingen als bedoeld in
het eerste lid, voor zover die handelingen worden verricht ten behoeve
van biomedisch onderzoek.

§5. Overig

Artikel 2.24 [Verboden substanties]

	1. Het is verboden om op enigerlei wijze handelingen te verrichten in
strijd met bij of krachtens algemene maatregel voor de uitvoering van
bindende onderdelen van EG-maatregelen gestelde regels over het
toepassen van diergeneesmiddelen, diervoeders, substanties of andere
stoffen of producten bij dieren.

	2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing in bij
ministeriële regeling, in voorkomend geval met inachtneming van
EG-maatregelen, aangewezen gevallen.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij
deze maatregel aan te wijzen diersoorten of diercategorieën die
betrekking hebben op:

	a. de aard van de substantie;

	b. het doel waarvoor de substantie wordt toegepast;

	c. de wijze waarop de substantie wordt toegepast;

	d. de diersoort of diercategorie waartoe de dieren behoren waarbij de
substantie uitsluitend mag worden toegepast;

	e. het moment van toepassing, en

	f. de waarborgen die worden getroffen in het belang van de dieren of de
volksgezondheid.

	4. Voor zover de aanwijzing van een substantie, bedoeld in het eerste
lid, geheel of mede in het belang is van de volksgezondheid, geschiedt
deze in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport.

HOOFDSTUK 3. DIERLIJKE PRODUCTEN

§ 1. Algemene regels over dierlijke producten

Artikel 3.1 [Algemeen]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EG-maatregelen
over dierlijke producten.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die
betrekking hebben op:

	a. het produceren, het bewerken, het verwerken, het in voorraad of
voorhanden hebben, het vervoeren, het opslaan, het verzamelen, het
hanteren, het gebruik, het verwijderen, het in de handel brengen en het
in of buiten Nederland brengen van dierlijke producten;

	b. een verbod op het produceren, het bewerken, het verwerken, het in
voorraad of voorhanden hebben, het vervoeren, het gebruik, het in de
handel brengen en het in of buiten Nederland brengen van bepaalde
producten;

	c. de registratie van degene die de producten produceert, bewerkt,
verwerkt, in voorraad of voorhanden heeft, verpakt, vervoert, in de
handel brengt of in of buiten Nederland brengt;

	d. het winnen, het bewerken, het mengen, het opslaan, het verhandelen
en het gebruiken van sperma, eicellen en embryo’s, de inrichtingen
waar dit plaatsvindt, en de bedrijfsvoering aldaar;

	e. de documenten die de producten vergezellen en die worden overgelegd;

	f. de herkomst van de in Nederland te brengen producten;

	g. de identificatie en registratie van de producten;

	h. het bijhouden van een administratie;

	i. de inrichting van de ruimte waar de producten worden geproduceerd,
bewerkt, verwerkt, verpakt, opgeslagen of in voorraad gehouden;

	j. de inslag en de uitslag;

	k. de afkomst, de bestemming, de hoedanigheid, de kwaliteit, de
samenstelling, de etikettering, de benaming en de verpakking van
producten, en de informatie die met betrekking tot de producten wordt
overgelegd;

	l. het vervoer van de producten en de vervoermiddelen;

	m. de behandeling van producten ter bestrijding van ziekteverwekkers
dan wel voorkoming van aanwezigheid ervan, en

	n. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten,
zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers.

	3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op
andere dan dierlijke producten, voor zover zij een gevaar voor
verspreiding van een ziekteverwekker kunnen opleveren.

Artikel 3.2 [Productie van vlees]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in het belang
van de volksgezondheid regels gesteld voor de uitvoering van bindende
onderdelen van EG-maatregelen over de productie van vlees na het doden
van dieren.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die
betrekking hebben op:

	a. de onderwerpen, genoemd in artikel 3.1, tweede lid;

	b. de onderzoeken bij dode dieren;

	c. de personen die dieren onderzoeken, of die daarbij betrokken zijn;

	d. de keuring van dode dieren;

	e. de personen die dode dieren keuren, of die daarbij betrokken zijn;

	f. de voorwaarden waaronder vlees geschikt is voor menselijke
consumptie;

	g. het uitsnijden en bewerken van vlees;

	h. de personen die vlees uitsnijden of bewerken, of die daarbij
betrokken zijn;

	i. de opslag en het vervoer van vlees;

	j. het afleveren van vlees en het in de handel brengen van vlees met
het oog op verdere bewerking of verwerking;

	k. de hoedanigheid van vlees, en

	l. het merken van vlees.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld dat het verboden
is vlees dat afkomstig is van een dier dat in strijd met het bepaalde
krachtens artikel 2.10 is gedood, of dat in strijd met het bepaalde
krachtens het tweede lid is uitgesneden, bewerkt, opgeslagen, vervoerd,
afgeleverd, in de handel is gebracht of is gemerkt, voorhanden of in
voorraad te hebben en te vervoeren.

	4.	Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op gehakt
vlees, separatorvlees, vleesbereidingen en vleesproducten als bedoeld in
krachtens de Warenwet gestelde voorschriften.

§2. Aanvullende regels over dierlijke bijproducten

Artikel 3.3 [Werkgebieden]

	1. Bij ministeriële regeling kunnen met het oog op de doelmatige
voorziening in de verwerking van bij die regeling aangewezen dierlijke
bijproducten werkgebieden worden vastgesteld waarin een ondernemer met
uitsluiting van andere ondernemers deze producten verwerkt of door
verbranding verwijdert.

	2. Bij ministeriële regeling kan:

	a. een in het eerste lid bedoeld werkgebied worden vastgesteld dat zich
uitstrekt tot het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese
Unie of een gedeelte daarvan, indien daarover overeenstemming bestaat
met de desbetreffende lidstaat, en

	b. een in het eerste lid bedoeld werkgebied worden vastgesteld voor een
ondernemer die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie.

	3. Indien aan een in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde ondernemer
een werkgebied binnen Nederland is toegewezen, zijn de artikelen 3.4,
3.5 en 3.6 van overeenkomstige toepassing.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot de toepassing, vaststelling of wijziging van
werkgebieden.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot situaties waarin wordt afgeweken van het
eerste lid, ingeval de ondernemer als gevolg van overmacht niet in staat
is om de ingevolge het eerste lid aangewezen dierlijke bijproducten te
verwerken, waarbij Onze Minister een of meer andere verwerkers tijdelijk
kan toestaan of aanwijzen om de in een werkgebied ingevolge deze
dierlijke bijproducten te verwerken of te verwijderen. Deze regels zijn
van toepassing zolang de situatie dit vereist.

Artikel 3.4 [Verplichtingen in werkgebieden]

	1. In een werkgebied dat ingevolge artikel 3.3, eerste lid, is
vastgesteld, geeft de houder van ingevolge artikel 3.3, eerste lid,
aangewezen dierlijke bijproducten dit materiaal aan bij, houdt het ter
beschikking van en staat het af aan de ondernemer binnen wiens
werkgebied het materiaal zich bevindt.

	2. De ondernemer voor wie een werkgebied is vastgesteld, haalt de bij
hem aangegeven dierlijke bijproducten op en verwerkt of verwijdert deze.

	3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten
aanzien van de in het eerste en tweede lid gestelde verplichtingen.

	4. Indien kadavers van gezelschapsdieren zijn aangewezen ingevolge
artikel 3.3, eerste lid, zijn het eerste tot en met het derde lid niet
van toepassing op deze producten.

Artikel 3.5 [Kadavers gezelschapsdieren]

	1. Indien kadavers van gezelschapsdieren zijn aangewezen ingevolge
artikel 3.3, eerste lid, worden bij gemeentelijke verordening ten
aanzien van deze producten regels gesteld ter zake van:

	a. het aangeven en het bewaren door de houder van kadavers van
gezelschapsdieren;

	b. het ophalen van kadavers van gezelschapsdieren, en

	c. het overdragen van kadavers van gezelschapsdieren aan de ondernemer
binnen wiens werkgebied het materiaal zich bevindt.

	2. Indien tussen een gemeente en de in het eerste lid, onderdeel c,
bedoelde ondernemer een overeenkomst is gesloten omtrent de in het
eerste lid, onderdelen b en c, genoemde onderwerpen, behoeft de
gemeentelijke verordening geen voorschriften over die onderwerpen te
bevatten.

	3. De ondernemer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, verwerkt of
verwijdert de aan hem overgedragen kadavers van gezelschapsdieren.

	4. De in het eerste lid bedoelde voorschriften en het derde lid zijn
niet van toepassing indien kadavers van gezelschapsdieren worden
verwijderd door een ander dan de ondernemer, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel c, voor zover dit geschiedt op een wijze die ingevolge de
krachtens artikel 3.1 gestelde voorschriften is toegestaan.

	5. Bij ministeriële regeling kunnen het eerste, tweede en derde lid,
van overeenkomstige toepassing worden verklaard op andere bij die
regeling aangewezen dierlijke bijproducten.

Artikel 3.6 [Vergoedingen]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot de vergoeding die een ondernemer voor het
ophalen, het vervoeren, het verwerken of het verwijderen van ingevolge
artikel 3.3, eerste lid, aangewezen dierlijke bijproducten in rekening
brengt aan degene die deze producten aanbiedt.

	2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op:

	a. de wijze waarop de vergoeding door de ondernemer wordt bepaald, en

	b. de maximum hoogte van de vergoeding.

HOOFDSTUK 4. TOELATING BEROEPEN IN DE UITOEFENING VAN DE DIERGENEESKUNDE

Artikel 4.1 [Toelating dierenartsen en andere personen]

	1. Tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen
zijn toegelaten dierenartsen en andere personen die zijn ingeschreven in
het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld over het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige
handelingen en de toelating daartoe in overeenstemming met
EG-maatregelen die betrekking hebben op beroepskwalificaties en
diensten.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor de
onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, regels worden gesteld die
betrekking hebben op:

	a. de kwalificaties van degene die is of wordt toegelaten, waaronder de
opleiding en bij- of nascholing;

	b. de gevallen waarin en de wijze waarop de handelingen waarop de
toelating betrekking heeft worden verricht, waarbij kan worden bepaald
dat die handelingen uitsluitend plaatsvinden onder leiding, op
aanwijzing of onder controle van een dierenarts;

	c. de verhouding van de persoon die wordt toegelaten, tot de
dierenarts;

	d. de gevallen waarin een toelating op aanvraag plaatsvindt, alsmede de
wijze waarop de aanvraag en de toelating plaatsvindt;

	e. de geldigheidsduur van de toelating, en

	f. de gevallen waarin de toelating kan worden ingetrokken.

	4. Een toelating als bedoeld in het tweede lid kan onder voorwaarden en
beperkingen worden verleend.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de andere
personen, bedoeld in het eerste lid, voor de toepassing van deze wet en
de daarop berustende bepalingen worden gelijkgesteld met dierenartsen.

Artikel 4.2 [Zorgplichten]

	1. Personen die zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van
diergeneeskundige handelingen schieten niet door enig handelen of
nalaten tekort in de zorg die zij in hun hoedanigheid:

	a. behoren te betrachten ten opzichte van een dier met betrekking tot
welke hun hulp is ingeroepen, en

	b. verlenen of in geval van nood behoren te verlenen ten opzichte van
een dier.

	2. Personen die zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van
diergeneeskundige handelingen schieten niet zodanig tekort in hetgeen
van hen in hun hoedanigheid mag worden verwacht dat daardoor ernstige
schade kan ontstaan voor de gezondheidszorg voor dieren.

	3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde is tevens van toepassing
ten aanzien van andere dan gehouden dieren.

Artikel 4.3 [Register]

	1. Onze Minister houdt een openbaar register bij van personen die een
opleiding op het gebied van de diergeneeskunde als bedoeld in artikel
1.1 met goed gevolg hebben voltooid en andere personen die worden
toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige
handelingen.

	2. Een persoon wordt niet in het register ingeschreven of zijn
inschrijving wordt doorgehaald indien hij krachtens een onherroepelijk
geworden rechterlijke of tuchtrechtelijke uitspraak de bevoegdheid tot
het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen mist.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld ten aanzien van de registratie in het register, bedoeld in het
eerste lid, waaronder regels als bedoeld in artikel 7.2, tweede en derde
lid.

Artikel 4.4 [Titelbescherming]

	1. Aan personen die zijn opgenomen in een register als bedoeld in
artikel 4.3, eerste lid, is het recht voorbehouden om:

	a. in het openbaar aan te kondigen dat zij de diergeneeskundige
handelingen waarop de registratie betrekking heeft beroepsmatig
verrichten, en

	b. een titel, aanduiding of vermelding te bezigen die bij het publiek
redelijkerwijs de indruk kan vestigen dat zij de diergeneeskundige
handelingen waarop de registratie betrekking heeft beroepsmatig
verrichten.

	2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid
niet van toepassing is op daarbij aangewezen personen, onder de daarbij
gestelde voorwaarden.

Artikel 4.5 [Specialismen]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over specialismen binnen het beroepsmatig verrichten van
diergeneeskundige handelingen.

	2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op:

	a. de opleiding tot de specialismen;

	b. de aanwijzing van en de eisen aan organisaties of instellingen die
zijn belast met de regeling van en de opleiding tot de specialismen;

	c. de verkrijging en de intrekking van een titel, verbonden aan de
specialismen, en

	d. de voorwaarden waaronder personen die beschikken over een titel,
verbonden aan een specialisme, het recht is voorbehouden om:

	1o. in het openbaar aan te kondigen dat zij de diergeneeskundige
handelingen waarop de specialisatie betrekking heeft beroepsmatig
verrichten, en

	2o. een titel, aanduiding of vermelding te bezigen die bij het publiek
redelijkerwijs de indruk kan vestigen dat zij de diergeneeskundige
handelingen waarop het specialisme betrekking heeft beroepsmatig
verrichten.

HOOFDSTUK 5. MAATREGELEN

§1. Algemeen

Artikel 5.1 [Algemene bevoegdheid]

	1. De maatregelen, bedoeld in dit hoofdstuk, kunnen voor één of meer
afzonderlijke gevallen, dan wel ten algemene worden voorgeschreven.

	2. De maatregelen, bedoeld in dit hoofdstuk, kunnen voor geheel
Nederland of voor bepaalde gedeelten daarvan worden voorgeschreven.

	3. Aan de maatregelen, bedoeld in dit hoofdstuk, kunnen voorschriften
worden verbonden. Het is verboden te handelen in strijd met
voorschriften als bedoeld in de eerste volzin.

	4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de uitvoering
van bindende onderdelen van EG-maatregelen die betrekking hebben op
krachtens dit hoofdstuk getroffen maatregelen. In andere gevallen kunnen
bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de uitvoering van
die maatregelen.

Artikel 5.2 [Spoedeisendheid]

	1. Ingeval in het belang van de gezondheid van mens of dier naar het
oordeel van Onze Minister een onverwijlde voorziening noodzakelijk is,
kan hij bepalen dat door hem krachtens dit hoofdstuk vastgestelde
regelingen onmiddellijk na hun bekendmaking in werking treden.

	2. Een regeling als bedoeld in het eerste lid kan, in afwijking van
artikel 4, eerste lid, van de Bekendmakingswet, door Onze Minister op
andere dan de daar genoemde wijze bekend worden gemaakt.

	3. Onze Minister kan mandaat verlenen voor het stellen van regels
krachtens dit hoofdstuk ten aanzien van gevallen waarin in het belang
van de gezondheid van mens of dier een onverwijlde voorziening
noodzakelijk is.

	4. Het mandaat, bedoeld in het derde lid, kan tevens betrekking hebben
op de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en het tweede lid.

	5. Een krachtens dit hoofdstuk te treffen beschikking hoeft niet eerst
op schrift te worden gesteld ingeval in het belang van preventie of
bestrijding van besmettelijke dierziekten, zoönosen of
ziekteverschijnselen of het weren van ziekteverwekkers een onverwijlde
tenuitvoerlegging van een maatregel noodzakelijk is. In dat geval zorgt
Onze Minister alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en
bekendmaking.

§2. Preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten, zoönosen
en ziekteverschijnselen

Artikel 5.3 [Aanwijzing dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen]

	1. Onze Minister kan krachtens deze paragraaf maatregelen treffen en
andere handelingen verrichten ter voorkoming of bestrijding van de door
hem aangewezen dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen.

	2. Dierziekten en zoönosen kunnen worden aangewezen indien:

	a. zij besmettelijk zijn en verspreiding ervan niet kan worden
voorkomen met normale bedrijfsmiddelen, of

	b. zij een gevaar voor de diergezondheid of de volksgezondheid kunnen
opleveren.

	3. Ziekteverschijnselen kunnen worden aangewezen indien de dieren die
deze verschijnselen vertonen of hun producten een gevaar voor de
diergezondheid of de volksgezondheid kunnen opleveren.

Artikel 5.4 [Dieren]

	1. Onze Minister kan maatregelen treffen en andere handelingen
verrichten met betrekking tot dieren, al dan niet gehouden, die:

	a. besmet zijn of van besmetting zijn verdacht, of vatbaar zijn voor
besmetting met een dierziekte of zoönose, of die een ziekteverschijnsel
vertonen of kunnen vertonen, of

	b. een gevaar kunnen opleveren voor verspreiding van een dierziekte,
zoönose of ziekteverschijnsel.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt per
dierziekte, zoönose en ziekteverschijnsel als bedoeld in artikel 5.3
geregeld in welke gevallen er bij een dier sprake is van besmetting, van
verdenking van besmetting of van een ziekteverschijnsel.

	3. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

	a. een verplichting tot het afzonderen, het opstallen, het ophokken,
het afschermen, het op een aangewezen plaats houden, het vastleggen of
het opsluiten;

	b. een verplichting tot het behandelen of het vaccineren;

	c. een verbod op het vervoeren, het verplaatsen of het in de handel
brengen;

	d. een verbod op het bijeenbrengen;

	e. een verbod op het in of buiten Nederland brengen;

	f. een verbod op het winnen van sperma, eicellen en embryo’s, het
insemineren of het laten bevruchten van dieren en het transplanteren van
embryo’s en eicellen;

	g. een verplichting tot het merken;

	h. een verbod of een verplichting tot het doden van dieren;

	i. een verplichting tot het onschadelijk laten maken van gestorven of
gedode dieren;

	j. een verplichting tot het laten doen van onderzoek of een
verplichting tot het dulden van onderzoek naar de aanwezigheid van
ziekteverwekkers of ziekteverschijnselen of naar besmetting met een
dierziekte of zoönose, en

	k. een verplichting tot het bijhouden van gegevens.

	4. De andere handelingen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

	a. het afzonderen, het opstallen, het ophokken, het afschermen, het op
een aangewezen plaats houden, het vastleggen of het opsluiten;

	b. het behandelen of het vaccineren;

	c. het merken;

	d. het doden;

	e. het onschadelijk maken van gestorven of gedode dieren, en

	f. het doen van onderzoek naar de aanwezigheid van ziekteverwekkers of
ziekteverschijnselen of naar besmetting met een dierziekte of zoönose.

	5. Ten aanzien van een bedrijf waar dieren aanwezig zijn die van
besmetting verdacht zijn verklaard, stelt Onze Minister het tijdstip
vast waarop de verdenking is ontstaan en waarop zij is geëindigd, en
welke, dan wel hoeveel van de op het bedrijf aanwezige dieren op het
eerstgenoemde tijdstip besmet en van besmetting verdacht waren.

Artikel 5.5 [Producten en voorwerpen]

	1. Onze Minister kan maatregelen treffen en andere handelingen
verrichten met betrekking tot producten of voorwerpen, voor zover deze
drager van een ziekteverwekker kunnen zijn, of een gevaar voor
verspreiding van een ziekteverwekker kunnen opleveren.

	2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

	a. een verplichting tot het merken;

	b. een verplichting tot het afzonderen, het op een plaats houden of het
opslaan;

	c. een verplichting tot het behandelen of het onschadelijk maken;

	d. een verplichting tot het vernietigen;

	e. een verplichting tot het verwerken;

	f. een verbod of een verplichting tot het verplaatsen of vervoeren;

	g. een verbod op het in of buiten Nederland brengen;

	h. een verbod op in het in contact brengen met of het in de nabijheid
brengen van dieren;

	i. een verplichting tot het reinigen en ontsmetten, en

	j. een verplichting tot het laten doen van onderzoek of een
verplichting tot het dulden van onderzoek naar de aanwezigheid van
ziekteverwekkers of ziekteverschijnselen of naar besmetting met een
dierziekte of zoönose.

	3. De andere handelingen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

	a. het merken;

	b. het afzonderen, het op een plaats houden of het opslaan;

	c. het behandelen of het onschadelijk maken;

	d. het vernietigen;

	e. het verwerken;

	f. het verplaatsen of het vervoeren;

	g. het reinigen en ontsmetten, en

	h. het doen van onderzoek naar de aanwezigheid van ziekteverwekkers of
ziekteverschijnselen of naar besmetting met een dierziekte of zoönose.

Artikel 5.6 [Gebouwen, ruimten, terreinen en gebieden]

	1. Onze Minister kan maatregelen treffen en andere handelingen
verrichten met betrekking tot gebouwen, ruimten, terreinen, gebieden en
andere onroerende zaken waar een ziekteverwekker aanwezig is of ten
aanzien waarvan sprake is van een verdenking van aanwezigheid van een
ziekteverwekker.

	2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

	a. een verplichting tot het reinigen en ontsmetten;

	b. een verbod op toegang, betreden of verlaten;

	c. een verbod op het vervoer, het verplaatsen en het bijeenbrengen van
dieren, producten of voorwerpen naar, onderscheidenlijk vanuit en in
ruimten, gebouwen, terreinen, gebieden of andere onroerende zaken;

	d. een verbod op het verrichten van bepaalde handelingen en
activiteiten in, op of nabij ruimten, gebouwen, terreinen, gebieden of
andere onroerende zaken, en

	e. een verplichting tot het plaatsen van materialen ter voorkoming of
bestrijding van besmettelijke dierziekten of zoönosen of ter wering van
ziekteverwekkers.

	3. De andere handelingen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

	a. het plaatsen van waarschuwingsborden en borden ter vooraankondiging;

	b. het aanbrengen van kentekenen bij gebouwen, ruimten, terreinen,
gebieden en andere onroerende zaken;

	c. het plaatsen van materialen ter voorkoming of bestrijding van
besmettelijke dierziekten of zoönosen of ter wering van
ziekteverwekkers, en

	d. het reinigen en ontsmetten.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld over de modellen van waarschuwingsborden en kentekenen als
bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld over het vervoeren van dieren, producten of voorwerpen van en
naar gebouwen, ruimten, terreinen, gebieden en andere onroerende zaken
waar een kenteken als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, is
geplaatst, en over de toegang van personen tot dergelijke gebouwen,
ruimten, terreinen, gebieden en andere onroerende zaken.

Artikel 5.7 [Afwijking andere regelgeving]

	De op grond van deze paragraaf getroffen maatregelen kunnen zo nodig
afwijken van het overige bij en krachtens deze wet bepaalde, de
Meststoffenwet en de Flora- en faunawet.

Artikel 5.8 [Medewerking burgemeesters]

	1. Onze Minister stelt de burgemeester van de gemeente waar krachtens
deze paragraaf een maatregel is getroffen, hiervan onverwijld in kennis.

	2. De burgemeester van de betrokken gemeente verleent zijn medewerking
bij het plaatsen en het weer verwijderen van waarschuwingsborden en
kentekenen.

Artikel 5.9 [Bevoegdheden ten behoeve van onderzoek]

	1. Met het verrichten van onderzoek naar de aanwezigheid van
ziekteverwekkers, dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen zijn
belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren en
personen.

	2. Artikel 8.2 en de artikelen 5:13 tot en met 8:20 van de Algemene wet
bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de in het eerste
lid bedoelde ambtenaren en personen.

§3. Bestuurlijke maatregelen

Artikel 5.10 [Dieren en producten]

	1. Onze Minister kan maatregelen treffen met betrekking tot:

	a. dieren en dierlijke producten ten aanzien waarvan niet is voldaan
aan het bepaalde bij of krachtens deze wet, of waarvan dit wordt
vermoed;

	b. dieren en dierlijke producten die drager zijn van een
ziekteverwekker die een ernstig gevaar voor mens of dier of voor het
milieu kan opleveren, of waarvan dit wordt vermoed, en

	c. dieren, al dan niet gehouden, die via voedering, drenking, inademing
of een andere vorm van blootstelling een schadelijke stof hebben
opgenomen, of waarvan wordt vermoed dat zij deze hebben opgenomen, of
die het gevaar lopen de stof op te nemen, alsook met betrekking tot de
van die dieren afkomstige dierlijke producten.

	2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot dieren
zijn:

	a. een verplichting tot het afzonderen, het opstallen, het ophokken,
het op een aangewezen plaats houden, het vastleggen of het opsluiten;

	b. een verplichting tot het voederen, het drenken, het verzorgen of het
behandelen;

	c. een verplichting tot het merken, het identificeren en registreren;

	d. een verbod op het van een bedrijf afvoeren, het in de handel
brengen, of op het in of buiten Nederland brengen;

	e. een verplichting tot het terugzenden, voor zover het dier afkomstig
is uit een ander land;

	f. een verbod op het doden, het vangen of het jagen, en

	g. een verplichting tot het laten doden en vernietigen, voor zover:

	1o. dit nodig is ter voorkoming van een ernstig gevaar voor mens of
dier, of

	2o. een EG-maatregel daartoe verplicht.

	3. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot
dierlijke producten zijn:

	a. een verplichting tot het afzonderen of het op een aangewezen plaats
houden;

	b. een verplichting tot het terugzenden, voor zover het product
afkomstig is uit een ander land;

	c. een verplichting tot het vernietigen;

	d. een verbod op het van een bedrijf afvoeren of het in de handel
brengen;

	e. een verbod op het in of het buiten Nederland brengen;

	f. een verplichting tot het terugroepen of het uit de handel nemen;

	g. een verplichting tot het gebruik voor andere doeleinden dan waarvoor
het bestemd was;

	h. een verplichting tot het behandelen, en

	i. een verplichting tot het identificeren en registreren.

	4. Het eerste en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op
andere dan dierlijke producten, voor zover het product een gevaar voor
verspreiding van een ziekteverwekker kan opleveren.

Artikel 5.11 [Diervoeders, diergeneesmiddelen en samenstellingen
daarvan]

	1. Onze Minister kan maatregelen treffen met betrekking tot:

	a. diervoeders, diergeneesmiddelen en samenstellingen daarvan ten
aanzien waarvan niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze
wet of ten aanzien waarvan dit wordt vermoed, en

	b. diervoeders, diergeneesmiddelen en samenstellingen daarvan die de
gezondheid van mens of dier of het milieu in gevaar kunnen brengen.

	2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, kunnen inhouden:

	a. een verbod op het vervoeren, het bewerken of het verwerken en het in
de handel brengen;

	b. een verplichting tot tijdelijke opslag;

	c. een verplichting tot het terugroepen of het uit de handel nemen;

	d. een verplichting tot het vernietigen;

	e. een verbod op het in of buiten Nederland brengen;

	f. een verplichting tot het terugzenden, voor zover het product
afkomstig is uit een ander land;

	g. een verplichting om houders, dan wel vermoedelijke houders
onverwijld en op doeltreffende wijze op de hoogte te stellen;

	h. een verplichting tot het identificeren en registreren van de
diervoeders, diergeneesmiddelen en samenstellingen daarvan;

	i. een verplichting tot het ontsmetten, dan wel het toepassen van een
andere passende behandeling;

	j. een verplichting tot het ophalen van in de handel gebrachte
diervoeders, diergeneesmiddelen en samenstellingen daarvan en het
opslaan op een bij de maatregel aangewezen plaats;

	k. een verplichting om de diervoeders, diergeneesmiddelen en
samenstellingen daarvan voor andere doeleinden te gebruiken, en

	l. een verbod op het voederen aan, het toepassen bij of het brengen in
de nabijheid van dieren.

Artikel 5.12 [Bedrijven, inrichtingen en locaties]

	1. Onze Minister kan maatregelen treffen met betrekking tot bedrijven,
inrichtingen of locaties die de gezondheid van mens of dier in gevaar
kunnen brengen en:

	a. ten aanzien waarvan niet is voldaan aan het bepaalde bij of
krachtens een EG-verordening, EG-beschikking of deze wet of ten aanzien
waarvan dit wordt vermoed;

	b. waar dieren of producten aanwezig zijn of zijn geweest ten aanzien
waarvan niet is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens een
EG-verordening, EG-beschikking of deze wet of ten aanzien waarvan dit
wordt vermoed.

	2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, kunnen inhouden:

	a. gehele of gedeeltelijke sluiting van de bedrijven, inrichtingen of
locaties gedurende een door Onze Minister te bepalen periode;

	b. schorsing of intrekking van een vergunning, erkenning, toestemming,
toelating of registratie die bij of krachtens een EG-verordening,
EG-beschikking of deze wet aan de bedrijven, inrichtingen of locaties is
verleend, en

	c. een verplichting tot vaststelling van hygiëneprocedures of tot
ander handelen of nalaten dat noodzakelijk is om de veiligheid van
dieren en producten op het bedrijf, de inrichting of de locatie te
waarborgen, dan wel om de bij of krachtens een EG-verordening,
EG-beschikking of deze wet gestelde regels inzake dierenwelzijn en
volksgezondheid, diergezondheid op het bedrijf, de inrichting of de
locatie na te komen.

Artikel 5.13 [Bevoegdheden burgemeester]

	1. De burgemeester van de gemeente waar zich een dier bevindt dat in
strijd met het bepaalde krachtens artikel 2.6, tweede lid, onderdeel a,
onder 2°, is gefokt, of dat in strijd met het bepaalde bij en krachtens
artikel 2.2, zesde lid, eerste volzin, wordt gehouden, kan besluiten dat
dit dier:

 	a. naar een door hem aangewezen plaats wordt vervoerd, en

	b. aldaar wordt gedood.

	2. De burgemeester voert de handeling, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel b, niet uit indien de houder binnen zes weken nadat het
besluit, bedoeld in het eerste lid, aan hem is bekendgemaakt, een
verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht
heeft ingediend en op dat verzoek niet afwijzend is beslist.

Artikel 5.14 [Kosten]

	De kosten van de maatregelen getroffen krachtens deze paragraaf komen
ten laste van de houder van het dier, het product, het diervoeder, dan
wel de exploitant van het bedrijf, de inrichting dan wel de locatie.

Artikel 5.15 [Meldingsplicht onregelmatigheden]

	1. Eenieder die diervoeders of dierlijke producten bereidt, bewerkt,
verwerkt, voorhanden of in voorraad heeft, opslaat, verpakt, in de
handel brengt, verhandelt, vervoert, in of buiten Nederland brengt,
vervoedert of onderzoekt, stelt onverwijld Onze Minister op de hoogte
indien hij constateert of vermoedt dat deze producten niet voldoen aan
het bepaalde bij of krachtens deze wet of de gezondheid van mens of dier
of het milieu in gevaar kunnen brengen, alsmede van de maatregelen die
hij heeft getroffen ter voorkoming van risico’s voor de gezondheid van
mens of dier of voor het milieu.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op grondstoffen
voor de bereiding van de in het eerste lid bedoelde diervoeders en
dierlijke producten.

	3. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, is van overeenkomstige
toepassing op dierenartsen en op degene aan wie een vergunning als
bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, is verleend.

	4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld
omtrent het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen
en over de maatregelen die ter voorkoming van risico’s voor de
gezondheid van mens of dier of voor het milieu zijn ondernomen.

HOOFDSTUK 6 UITVOERING EG-MAATREGELEN

Artikel 6.1 [EG-maatregelen]

	EG-maatregelen als bedoeld in dit hoofdstuk zijn verordeningen,
richtlijnen en beschikkingen die geheel of gedeeltelijk berusten op de
artikelen 37, 95, 133, 152, 153 of 175 van het Verdrag tot oprichting
van de Europese Gemeenschap, of op een andere EG-maatregel die op een of
meer van die artikelen berust.

Artikel 6.2 [Strafbaarstelling overtredingen EG-verordeningen]

	1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen
voorschriften van EG-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze
wet van toepassing is.

	2. De aanwijzing bij ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid,
geschiedt in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voor zover de voorschriften geheel of mede strekken tot
bescherming van de volksgezondheid.

Artikel 6.3 [Aanwijzing bevoegde instanties EG-verordeningen]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de uitvoering van onderdelen van EG-maatregelen waarin een
EG-maatregel een tot de overheid behorend orgaan of een door de overheid
aangesteld persoon de opdracht geeft of de keuze laat.

	2. In afwijking van het eerste lid is Onze Minister bevoegd de
besluiten te nemen waartoe een voorschrift van een EG-verordening als
bedoeld in artikel 6.2 een tot de overheid behorend orgaan of een door
de overheid aangesteld persoon de opdracht geeft of de keuze laat.

Artikel 6.4 [Niveau delegatie regelgeving ter uitvoering van bindende
onderdelen van EG-verordeningen of EG-beschikkingen]

	1. Onze Minister kan regels stellen voor de uitvoering van een bindend
onderdeel van een EG-verordening of een EG-beschikking, voor zover de
EG-verordening of EG-beschikking onderwerpen betreft, bedoeld in de
artikelen 2.2, tiende lid, 2.3, vierde lid, 2.4, tweede of derde lid,
2.5, tweede lid, 2.6, tweede of derde lid, 2.7, tweede lid, 2.8, vierde
lid, 2.10, derde lid, 2.15, tweede of vierde lid, 2.16, tweede lid,
2.18, tweede lid, 2.19, vijfde lid, 2.20, tweede lid, 2.21, eerste lid,
2.22, tweede lid, 2.23, 2.24, derde lid, 3.1, tweede lid, 3.2, tweede
lid, 4.1, derde en vierde lid, 4.5, tweede lid, 5.4, tweede lid, 5.6,
vierde en vijfde lid, 7.2, eerste tot en met derde lid, 7.3, derde lid,
7.4, eerste lid, 7.6, eerste lid, 7.8, 10.1 en 10.2.

	2. Artikel 7.3, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing ten
aanzien van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.5 [Mededeling wijziging EG-maatregelen]

	1. Een wijziging van een EG-maatregel waarnaar in regels, gesteld
krachtens deze wet, wordt verwezen, gaat voor de toepassing van die
regels gelden met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering
moet zijn gegeven dan wel bij gebreke daarvan, de dag waarop die
wijziging is vastgesteld.

	2. Onze Minister kan besluiten dat een wijziging als bedoeld in het
eerste lid in afwijking van dat lid op een eerder tijdstip gaat gelden.
Dit besluit wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

HOOFDSTUK 7. VERGUNNINGEN, ERKENNINGEN, TOESTEMMINGEN, TOELATINGEN,
REGISTRATIES, MELDINGEN EN REGISTERS

Artikel 7.1 [Grondslag]

	De regels, gesteld krachtens deze wet, kunnen inhouden dat voor een
handeling waarop die regels betrekking hebben een melding of een besluit
tot verlening van een vergunning, erkenning, toestemming, toelating,
registratie, bewijs van vakbekwaamheid, goedkeuring of certificering is
vereist.

Artikel 7.2 [Register]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt voor de
uitvoering van bindende onderdelen van EG-maatregelen geregeld dat in
een register aantekening wordt gehouden van een melding of een besluit
als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid. Bij ministeriële regeling
kunnen nadere regels worden gesteld over het register, de aantekening
alsmede de wijziging daarvan.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld
dat in een register aantekening wordt gehouden van een melding of een
besluit als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid. Bij ministeriële
regeling kunnen regels over registers worden gesteld die betrekking
hebben op:

	a. de mate van toegankelijkheid van de registers, waaronder de wijze
waarop kennis kan worden genomen van de in de registers opgenomen
gegevens;

	b. het doel dat het register dient;

	c. de behoorlijke en zorgvuldige verwerking van de gegevens in de
registers;

	d. de inrichting van de registers;

	e. de gegevens die in de registers worden opgenomen;

	f. de wijze waarop gegevens in de registers worden opgenomen;

	g. de termijn waarbinnen gegevens en wijzigingen daarvan worden
verwerkt in het register;

	h. de gevallen waarin een aantekening in de registers wordt gewijzigd
of doorgehaald;

	i. de persoon of instantie die de registers beheert en bijhoudt, en

	j. de minimale of maximale duur van het bewaren van gegevens in het
register.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld
dat een handeling waarvoor een melding als bedoeld in artikel 7.1
vereist is, eerst kan worden verricht nadat de melding is aangetekend in
een register als bedoeld in het eerste lid of tweede lid.

Artikel 7.3 [Verlening en wijziging]

	1. Een besluit als bedoeld in artikel 7.1 wordt op aanvraag door Onze
Minister verleend of gewijzigd indien is voldaan aan de eisen, gesteld
bij de regels, bedoeld in artikel 7.1.

	2. Ingeval een besluit als bedoeld in artikel 7.1 geheel of mede wordt
vereist in het belang van de volksgezondheid, kan bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur dan wel bij ministeriële regeling worden
geregeld dat deze wordt verleend of gewijzigd in overeenstemming dan wel
na overleg met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel bij
ministeriële regeling wordt geregeld dat een besluit als bedoeld in
artikel 7.1 van rechtswege wordt verleend of verlengd ingeval na verloop
van een bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling
vastgestelde termijn geen besluit als bedoeld in artikel 7.1, dan wel
tot verlenging of wijziging daarvan is genomen, tenzij EG-maatregelen,
het belang van de gezondheid van de mens, dieren of planten, het belang
van het welzijn van dieren, of het belang van het milieu zich daartegen
verzetten.

Artikel 7.4 [Geldingsduur]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EG-maatregelen
inzake de geldingsduur van besluiten als bedoeld in artikel 7.1.

	2. In andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid is een besluit als
bedoeld in artikel 7.1 voor onbepaalde tijd geldig, tenzij:

	a. bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële
regeling een andere geldigheidsduur is vastgesteld, of

	b. het besluit als bedoeld in artikel 7.1 zelf in een andere
geldigheidsduur voorziet.

	3. Ingeval een besluit als bedoeld in artikel 7.1 niet voor onbepaalde
tijd geldig is, zijn artikel 7.3 en het eerste en tweede lid op de
verlenging daarvan van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.5 [Voorschriften en beperkingen]

	1. Aan een besluit als bedoeld in artikel 7.1 kunnen voorschriften en
beperkingen worden verbonden.

	2. De voorschriften en beperkingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen
na verlening van een vergunning, erkenning, toestemming, toelating of
registratie worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

	3. Het is verboden te handelen in strijd met voorschriften als bedoeld
in het eerste lid.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële
regeling kunnen regels worden gesteld over voorschriften en beperkingen,
als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7.6 [Procedure]

	1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:

	a. het indienen van een aanvraag tot besluit als bedoeld in artikel 7.1
dan wel tot verlenging of wijziging daarvan, of van een aanvraag tot
aanwijzing, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, dan wel tot
wijziging daarvan;

	b. de behandeling van een aanvraag als bedoeld in onderdeel a, en

	c. de wijze waarop een melding plaatsvindt;

	d. de toepasselijkheid van de bepalingen van de hoofdstukken 6, 7 en 8
van de Algemene wet bestuursrecht op een besluit.

	2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden gesteld voor de
uitvoering van EG-maatregelen en kunnen voorts onder meer betrekking
hebben op:

	a. welke gegevens, bescheiden of monsters worden overgelegd alvorens
een aanvraag in behandeling wordt genomen;

	b. dat een daarbij aangewezen onderzoek noodzakelijk is alvorens een
besluit als bedoeld in artikel 7.1 wordt verleend, verlengd of gewijzigd
of alvorens een diersoort wordt aangewezen op grond van de artikelen
2.2, eerste lid;

	c. de termijn waarbinnen, na wijziging van omstandigheden, een aanvraag
tot wijziging van een besluit als bedoeld in artikel 7.1 wordt
aangevraagd, dan wel een nieuwe melding plaatsvindt;

	d. de termijn voor het geven van een beslissing op een aanvraag;

	e. wie een aanvraag of een melding kan doen.

	3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het
verwijzen door aanvragers van een aanwijzing als bedoeld in artikel 2.2,
eerste lid, een besluit als bedoeld in artikel 7.1, dan wel door
personen die een melding doen, naar gegevens die eerder door hen of een
ander bij een aanvraag om een aanwijzing als bedoeld in artikel 2.2,
eerste lid, een besluit als bedoeld in artikel 7.1, dan wel een melding
zijn verstrekt.

Artikel 7.7 [Adviescommissies]

	1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat Onze Minister over
de verlening van een vergunning, erkenning, toestemming, toelating of
registratie, of de intrekking daarvan, wordt geadviseerd door een
commissie.

	2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:

	a. de samenstelling en de werkwijze van een commissie als bedoeld in
het eerste lid, en

	b. de benoeming, de zittingsduur, schorsing en ontslag van leden van de
commissie en hun beloning.

	3. De leden van een commissie houden al hetgeen hun in hun hoedanigheid
is bekend geworden geheim voor zover zij niet in hun hoedanigheid tot
mededeling daarvan bevoegd of verplicht zijn.

Artikel 7.8 [Verlenging, schorsing en intrekking]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld over de gevallen waarin een besluit als bedoeld in artikel 7.1
kan worden verlengd, geschorst of ingetrokken.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld omtrent de gevallen waarin een besluit als bedoeld in artikel
7.1 van rechtswege vervalt.

Artikel 7.9 [Mededeling]

	Bij ministeriële regeling wordt voor de uitvoering van bindende
onderdelen van EG-maatregelen geregeld in welke gevallen mededeling
wordt gedaan in de Staatscourant. Voorts kunnen bij ministeriële
regeling regels worden gesteld voor mededelingen in de Staatscourant
van:

	a. een besluit tot verlening van een besluit als bedoeld in artikel 7.1
alsmede tot wijziging of verlenging daarvan, dan wel van een melding;

	b. een besluit tot schorsing of intrekking van een besluit als bedoeld
in artikel 7.1;

	c. de gevallen waarin een besluit als bedoeld in artikel 7.1 van
rechtswege vervalt en met ingang van welke datum, en

	d. aantekeningen in een register als bedoeld in artikel 7.2, alsmede de
doorhaling daarvan.

HOOFDSTUK 8. HANDHAVING

§1. Toezicht

Artikel 8.1 [Aanwijzing toezichthouders]

	1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens
deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen
ambtenaren en personen.

	2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 8.2 [Aanvullende toezichtsbevoegdheden]

	In aanvulling op artikel 5:15, eerste lid, van de Algemene wet
Bestuursrecht zijn de in de artikelen 8.1, eerste lid, en 8.16, eerste
lid, bedoelde ambtenaren en personen zijn bevoegd, met medeneming van de
benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van
de bewoner.

Artikel 8.3

[Vervallen]

Artikel 8.4 [Monsterneming]

	In het in artikel 5:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
bedoelde geval verpakken en verzegelen de in de artikelen 8.1, eerste
lid, en 8.16 bedoelde ambtenaren en personen de monsters ter plaatse.

Artikel 8.5 [Medewerkingsplicht]

	1. Eenieder wie zulks aangaat handelt overeenkomstig dan wel verleent
zijn medewerking aan de uitvoering van een krachtens deze wet gegeven
bevel, genomen maatregel of verrichte handeling, en verleent alle
medewerking die redelijkerwijs nodig is voor het onderzoek naar
dierziekten, zoönosen, ziekteverschijnselen of ziekteverwekkers.

	2. Eenieder die dieren, dierlijke producten, diergeneesmiddelen of
diervoeders onder zich heeft of heeft gehad met betrekking waartoe
krachtens deze wet een maatregel is getroffen, verstrekt op het eerste
verzoek van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, of
artikel 5.9, eerste lid, naar waarheid alle inlichtingen omtrent
herkomst en verhandeling van deze dieren of producten.

§2. Herstelmaatregelen

Artikel 8.6 [Bestuursdwang]

	Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang
ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

§3. Bestuurlijke boete

Artikel 8.7 [Definities]

	1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

	a. overtreding: gedraging die in strijd is met het bepaalde krachtens:

	1o. de artikelen 2.2, negende en tiende lid, 2.3, derde en vierde lid,
2.4, eerste, tweede en derde lid, 2.5, eerste en tweede lid, 2.6,
eerste, tweede en derde lid, 2.7, eerste en tweede lid , 2.10, tweede,
derde en vierde lid, 2.17, 2.18,  2.19, eerste lid, 2.20, 2.21, eerste
lid, 2.22, eerste, tweede en derde lid, 3.1, 3.2, eerste, tweede en
derde lid, 3.4, 3.5, eerste en derde lid, 5.1, derde lid, tweede volzin,
5.4, eerste lid in samenhang met derde lid, 5.5, eerste lid in samenhang
met het tweede lid, 5.6, eerste en vijfde lid, 5.10, 5.11, 5.12 of 10.2,
eerste lid;

	2o. een van de bepalingen, bedoeld in onderdeel a, in samenhang met de
artikelen 6.2, eerste lid, 6.4, eerste lid, 7.1, 7.2, eerste of derde
lid, 7.5, derde lid, of 10.5, eerste lid;

	b. overtreder: degene die de overtreding pleegt of mede pleegt.

	2. Indien een overtreding is gepleegd door een rechtspersoon, wordt
onder overtreder mede verstaan: degene die tot de overtreding opdracht
heeft gegeven of daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.

Artikel 8.8 [Bevoegdheid]

	Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.

Artikel 8.9 [Hoogte bestuurlijke boete]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een
overtreding of voor categorieën van overtredingen ten hoogste kan
worden opgelegd.

	2. De op grond van het eerste lid te bepalen bestuurlijke boete
bedraagt ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de vijfde categorie,
bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per
overtreding begaan door een natuurlijke persoon, en ten hoogste het
bedrag dat is bepaald voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht per overtreding, begaan door
een rechtspersoon of een vennootschap, of, indien dat meer is, 10
procent van de jaaromzet in het boekjaar voorafgaande aan het boekjaar
waarin de boete wordt opgelegd.

	3. De berekening van de omzet, bedoeld in het tweede lid, geschiedt op
voet van het bepaalde in artikel 377, zesde lid, van boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek voor de netto-omzet.

Artikel 8.10

[Vervallen]

Artikel 8.11 [Invordering bij dwangbevel]

	Bij gebreke van volledige betaling binnen de gestelde termijn kan Onze
Minister de verschuldigde bestuurlijke boete invorderen bij dwangbevel.

Artikel 8.12 [Samenloop met strafrecht]

	1. Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder
zij is begaan daartoe aanleiding geven, wordt zij aan het openbaar
ministerie voorgelegd.

	2. Indien ter zake van een overtreding aan de overtreder een
bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel een mededeling als bedoeld in
artikel 5.4.2.3, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet
bestuursrecht is verzonden, heeft dit dezelfde rechtsgevolgen als een
kennisgeving van niet verdere vervolging als bedoeld in artikel 246,
eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

§4. Strafrechtelijke handhaving

Artikel 8.13 [Strafbaarstelling]

	1. Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of
krachtens de artikelen 2.1, eerste lid, 2.2, zesde lid, eerste volzin,
en achtste lid, 2.8, eerste lid, onderdeel a, derde en vierde lid voor
wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a, b
en c, 2.9, eerste lid, 2.10, eerste lid, en 2.14, eerste lid, of een of
meer van de voornoemde bepalingen in samenhang met artikel 6.2, eerste
lid, artikel 6.4, eerste lid, of artikel 7.5, derde lid, zijn
misdrijven.

	2. Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of
krachtens de artikelen 2.1, zesde lid, 2.2, eerste lid, negende en
tiende lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tiende lid,
onderdelen b, c en d, 2.3, derde en vierde lid, 2.4, eerste, tweede en
derde lid, 2.8, derde en vierde lid voor wat betreft de onderwerpen,
bedoeld in het vierde lid, onderdelen d en e, 2.9, tweede, vierde en
vijfde lid, 2.14, tweede lid, 2.15, eerste tot en met derde lid, en 4.4,
eerste lid, of een of meer van de voornoemde bepalingen in samenhang met
artikel 6.2, eerste lid, artikel 6.4, eerste lid, of artikel 7.5, derde
lid, zijn overtredingen.

Artikel 8.14 [Strafmaat]

	1. Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of
krachtens de artikelen 2.1 eerste lid, 2.2, zesde lid, eerste volzin, en
achtste lid, 2.10, eerste lid en 2.14, eerste lid, of een of meer van de
voornoemde bepalingen in samenhang met artikel 6.2, eerste lid, artikel
6.4, eerste lid, of artikel 7.5, derde lid, worden gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de
vierde categorie.

	2. Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of
krachtens de artikelen 2.8, eerste lid, onderdeel a, en derde en vierde
lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het vierde lid,
onderdelen a, b en c, of een of meer van de voornoemde bepalingen in
samenhang met artikel 6.2, eerste lid, artikel 6.4, eerste lid, of
artikel 7.5, derde lid, voor zover deze gedragingen plaatsvinden anders
dan in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel
2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden,
worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een
geldboete van de vierde categorie.

	3. Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of
krachtens de artikelen 2.1, zesde lid, 2.3, derde en vierde lid, 2.8,
derde en vierde lid voor wat betreft de onderwerpen bedoeld in het
vierde lid, onderdelen d en e, 2.9, eerste, tweede, vierde en vijfde
lid, 2.14, tweede lid, 2.15, eerste en derde lid, en 4.4, eerste lid, of
een of meer van de voornoemde bepalingen in samenhang met artikel 6.2,
eerste lid, artikel 6.4, eerste lid, of artikel 7.5, derde lid, worden
gestraft met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete
van de derde categorie.

	4. Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of
krachtens artikel 2.2, eerste lid, negende en tiende lid voor wat
betreft de onderwerpen, bedoeld in het tiende lid, onderdelen b, c en d,
en 2.4, eerste, tweede en derde lid, of een of meer van de voornoemde
bepalingen in samenhang met artikel 6.2, eerste lid, artikel 6.4, eerste
lid, of artikel 7.5, derde lid, voor zover deze gedragingen plaatsvinden
anders dan in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens
artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden
gehouden, worden gestraft met een hechtenis van ten hoogste zes maanden
of een geldboete van de derde categorie.

	5. Indien gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of
krachtens artikel 2.15, derde lid, worden gepleegd in verband met een
paardenren of harddraverij met betrekking tot welke een totalisator als
bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Wet op de kansspelen is
georganiseerd, wordt de in het derde lid voorziene hechtenis met een
derde verhoogd.

	6. Indien gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of
krachtens de artikelen 2.1, eerste lid, 2.2, achtste lid, 2.8, eerste
lid, onderdeel a, en derde en vierde lid voor wat betreft de
onderwerpen, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a, b en c, in de
uitoefening van beroep of bedrijf zijn gepleegd, kan een geldboete
worden opgelegd van de naast hogere categorie.

Artikel 8.15 [Uitoefening diergeneeskunde ondanks tuchtrechtelijke
ontzegging]

	Artikel 195 van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige
toepassing op een persoon:

	a. die, hoewel hij bij onherroepelijk geworden uitspraak geheel of
gedeeltelijk is geschorst in het beroepsmatig verrichten van
diergeneeskundige handelingen, tijdens die schorsing de handelingen
waarop die schorsing betrekking heeft, uitoefent, of

	b. die, hoewel hem bij onherroepelijk geworden uitspraak de hem bij of
krachtens deze wet verleende bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten
van diergeneeskundige handelingen geheel of gedeeltelijk is ontzegd, de
handelingen waarop die schorsing betrekking heeft, uitoefent.

Artikel 8.16 [Aanwijzing opsporingsambtenaren]

	1. Met de opsporing van de bij artikel 8.13 strafbaar gestelde feiten
zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering,
belast de bij besluit van Onze Minister van Justitie aangewezen
ambtenaren.

	2. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens belast met de
opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en
met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten
betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of
ondernomen door henzelf.

	3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

§5. Veterinair tuchtrecht

Artikel 8.17 [Indiening klacht]

	1. Bij het veterinair tuchtcollege kan een schriftelijke klacht worden
ingediend tegen een dierenarts of een andere persoon die is toegelaten
tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen,
wegens het in strijd handelen met artikel 4.2.

	2. Een klacht als bedoeld in het eerste lid, kan worden ingediend door:

	a. degene die als gevolg van het handelen, bedoeld in het eerste lid,
rechtstreeks in zijn belang is getroffen, of

	b. een ambtenaar, aangewezen door Onze Minister.

Artikel 8.18 [Veterinair tuchtcollege]

	1. Het veterinair tuchtcollege is gevestigd in Den Haag.

	2. Het veterinair tuchtcollege is belast met de behandeling in eerste
aanleg van zaken over het handelen in strijd met artikel 4.2.

	3. Het veterinair tuchtcollege bestaat uit de volgende leden:

	a. een rechtsgeleerde die voorzitter is;

	b. vier praktiserende dierenartsen, en

	c. een door Onze Ministers te bepalen aantal personen die op grond van
artikel 4.1, tweede lid, zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten
van diergeneeskundige handelingen en als zodanig werkzaam zijn.

	4. Het veterinair tuchtcollege heeft een secretaris en zo nodig een
plaatsvervangend secretaris, die rechtsgeleerden zijn.

	5. De rechtsgeleerde leden van het veterinair tuchtcollege, de
secretaris en diens plaatsvervanger, voldoen aan artikel 1d, eerste lid,
onderdeel a of b, of vierde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren.

Artikel 8.19 [Benoeming leden college]

	1. De voorzitter en de overige leden van het veterinair tuchtcollege,
alsmede voor elk van hen een of meer plaatsvervangers, worden voor de
tijd van zes jaren door Onze Ministers benoemd. Zij zijn bij hun
aftreden herbenoembaar. Op eigen verzoek kunnen zij door Onze Ministers
worden ontslagen. De benoemingstermijn van degene die wordt benoemd ter
vervulling van een tussentijdse vacature, eindigt bij het verstrijken
van de benoemingstermijn van degene in wiens plaats hij is getreden.

	2. Voor de plaatsvervangers, bedoeld in het eerste lid, gelden dezelfde
vereisten van benoembaarheid als voor de leden die zij vervangen.

	3. Onze Ministers verlenen aan de leden en hun plaatsvervangers ontslag
met ingang van de maand, volgend op die waarin de betrokkenen de
leeftijd van zeventig jaren hebben bereikt. Zij verlenen aan de leden en
hun plaatsvervangers eveneens ontslag bij verlies van een vereiste voor
hun benoembaarheid.

	4. De secretaris en de plaatsvervangend secretaris worden door Onze
Ministers benoemd, geschorst en ontslagen.

Artikel 8.20 [Verwantschap leden college]

	1. Tussen de leden, de plaatsvervangende leden, de secretaris en de
plaatsvervangend secretaris van het veterinair tuchtcollege mag niet
bestaan de verhouding van echtgenoten, geregistreerde partners, bloed-
en aanverwanten tot de derde graad ingesloten, een vennootschap of ander
duurzaam samenwerkingsverband tot het uitoefenen van de diergeneeskunde
of de verhouding van werkgever tot werknemer.

	2. Indien het huwelijk of het geregistreerd partnerschap eerst mocht
worden aangegaan na de benoeming, zal de jongstbenoemde der echtgenoten
of geregistreerde partners zijn ambt niet kunnen behouden.

	3. Indien de aanverwantschap eerst mocht zijn ontstaan na de benoeming,
zal degene, die haar veroorzaakte, zijn ambt niet kunnen behouden,
behoudens door Onze Ministers te verlenen vergunning.

Artikel 8.21 [Rechtspositie leden college]

	De artikelen 46c, tweede lid, 46d, tweede lid, 46f, 46g, eerste en
tweede lid, 46i met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j,
46l, eerste lid, onderdeel a, en derde lid, 46m, 46o en 46p, eerste tot
en met vijfde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren voor
de leden van de rechterlijke macht zijn van overeenkomstige toepassing
ten aanzien van de leden van het college en hun plaatsvervangers.

Artikel 8.22 [Ambtsverwaarlozing]

	1. De voorzitter van het veterinair tuchtcollege is bevoegd ambtshalve
aan de leden en hun plaatsvervangers, die de waardigheid van hun ambt,
hun ambtsbezigheden of ambtsplichten verwaarlozen of die zich schuldig
maken aan overtreding van artikel 8.23, de nodige waarschuwing te doen,
na hen in de gelegenheid te hebben gesteld om te worden gehoord.

	2. De voorzitter van het veterinair beroepscollege, bedoeld in artikel
8.38, heeft gelijke bevoegdheid ten aanzien van de voorzitter van het
veterinair tuchtcollege en diens plaatsvervangers.

Artikel 8.23 [Geheimhouding]

	1. Leden van het veterinair tuchtcollege en hun plaatsvervangers laten
zich op geen enkele wijze uit over enige aangelegenheid, welke door hen
behandeld wordt of waarvan zij weten of vermoeden dat deze door hen
behandeld zal worden, in enig bijzonder onderhoud of gesprek met
partijen of hun raadslieden of gemachtigden, noch nemen daarover enige
bijzondere inlichting of schriftelijk stuk aan.

	2. Het is leden van het veterinair tuchtcollege en hun plaatsvervangers
verboden hetgeen zij als zodanig te weten zijn gekomen verder bekend te
maken dan voor de uitoefening van hun functie gevorderd wordt. De
verplichting tot geheimhouding geldt niet tegenover ambtenaren van
politie of justitie, voor zover mededeling aan hen op grond van een
wettelijk voorschrift is vereist.

	3. De leden van het veterinair tuchtcollege en hun plaatsvervangers
bewaren het geheim omtrent de gevoelens die in de raadkamer over
aanhangige zaken zijn geuit.

	4. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de
secretaris van het veterinair tuchtcollege en zijn plaatsvervanger.

Artikel 8.24 [Vergoedingen]

	1. De voorzitter en de leden van het veterinair tuchtcollege en hun
plaatsvervangers ontvangen vacatiegeld, alsmede een vergoeding van reis-
en verblijfkosten en van verdere onkosten.

	2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ten aanzien van de
vergoedingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8.25 [Voorlopig onderzoek]

	1. Zodra een klacht is ingediend, stelt de voorzitter van het
veterinair tuchtcollege een voorlopig onderzoek in. De ambtenaar,
bedoeld in artikel 8.17, tweede lid, onderdeel b, verleent daarbij
desgevraagd medewerking.

	2. Het intrekken van een klacht of de staking van de werkzaamheden door
de persoon over wie geklaagd is, heeft geen invloed op de behandeling
van de klacht indien:

	a. het algemeen belang dit vordert naar het oordeel van de ambtenaar,
bedoeld in artikel 8.17, tweede lid, onderdeel b;

	b. wanneer de persoon over wie geklaagd is, verklaart de voortzetting
van de behandeling te verlangen.

Artikel 8.26 [Samenstelling tuchtcollege bij zitting]

	1. Het veterinair tuchtcollege houdt zitting in een samenstelling
bestaande uit vijf leden, te weten de voorzitter, alsmede:

	a. vier dierenartsen, indien de klacht gericht is tegen een dierenarts,
en

	b. twee dierenartsen en twee leden van dezelfde beroepsgroep als de
beklaagde, indien de klacht is gericht tegen een persoon die is
toegelaten op grond van artikel 4.1, tweede lid.

	2. De voorzitter kan bepalen dat het veterinair tuchtcollege bij een
gezamenlijke behandeling van klachten als bedoeld in artikel 8.30,
eerste lid, zitting houdt in een van het eerste lid afwijkende
samenstelling, onder de volgende voorwaarden:

	a. het aantal leden dat zitting houdt bedraagt maximaal vijf, en

	b. voor elk van de beroepsgroepen tot welke degenen over wie is
geklaagd behoren, neemt ten minste een lid deel dat tot diezelfde groep
behoort.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur kan in afwijking van het eerste
lid, aanhef en onderdeel b, of het tweede lid, worden bepaald dat bij
ontstentenis van benoemde leden van dezelfde beroepsgroep als de
beklaagde, dierenartsen zitting nemen in plaats van die leden.

Artikel 8.27 [Openbaarheid behandeling]

	1. De behandeling van een zaak door het veterinair tuchtcollege
geschiedt in een openbare zitting, tenzij het veterinair tuchtcollege om
gewichtige redenen beveelt dat de behandeling van de zaak geheel of
gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden. Het bevel daartoe
houdt de overwegingen in waarop het steunt.

	2. De beslissing in een door het veterinair tuchtcollege behandelde
zaak wordt in het openbaar uitgesproken.

	3. Tijd en plaats van een openbare zitting of van een openbare
uitspraak worden ten minste veertien dagen en ten hoogste een maand
tevoren in de Staatscourant bekendgemaakt.

Artikel 8.28 [Horen van beklaagde]

	1. Behoudens in de gevallen, bedoeld in artikel 8.32, eerste lid, neemt
het veterinair tuchtcollege geen beslissing aangaande een ingediende
klacht dan na verhoor, althans behoorlijke oproeping van de persoon over
wie geklaagd is en van de klager.

	2. De persoon over wie geklaagd is kan, tenzij het veterinair
tuchtcollege beveelt dat hij in persoon zal verschijnen, zich tijdens de
zitting doen vertegenwoordigen door een daartoe gemachtigde. Hij kan
zich door een raadsman doen bijstaan.

	3. Het veterinair tuchtcollege kan weigeren bepaalde personen die geen
advocaat zijn, als gemachtigde of als raadsman toe te laten. Bij
zodanige weigering houdt het veterinair tuchtcollege de zaak tot een
volgende zitting aan.

	4. De persoon over wie geklaagd is en zijn raadsman worden in de
gelegenheid gesteld ten minste veertien dagen voorafgaand aan de aanvang
van het onderzoek tijdens de zitting, van de processtukken kennis te
nemen.

Artikel 8.29 [Getuigen en deskundigen]

	1. Het veterinair tuchtcollege kan getuigen en deskundigen oproepen en
horen op verzoek van de persoon over wie geklaagd is, op verzoek van de
klager of ambtshalve. De oproeping geschiedt bij aangetekende brief. Het
is degene die als getuige of deskundige is opgeroepen verboden geen
gevolg te geven aan de oproeping.

	2. Indien een getuige of een deskundige niet verschijnt op de
oproeping, doet de officier van justitie bij de rechtbank te Den Haag op
verzoek van het veterinaire tuchtcollege hem dagvaarden. Het is een
getuige of deskundige verboden niet te verschijnen na dagvaarding.

	3. Indien een getuige of een deskundige niet verschijnt op de
dagvaarding, bedoeld in het tweede lid, doet de officier van justitie
bij de rechtbank te Den Haag op verzoek van het veterinaire tuchtcollege
hem nogmaals dagvaarden met, voor zover verzocht door het veterinair
tuchtcollege, bevel tot medebrenging.

	4. Artikel 556 van het Wetboek van Strafvordering is van
overeenkomstige toepassing.

	5. Ten aanzien van getuigen en deskundigen zijn de artikelen 217 tot en
met 219 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige
toepassing.

	6. De getuigen en deskundigen ontvangen indien zij dit verkiezen op
vertoon van hun oproeping of dagvaarding een vergoeding overeenkomstig
het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken.

Artikel 8.30 [Voegen en splitsen van behandeling van klachten]

	1. De voorzitter van het veterinair tuchtcollege kan ten aanzien van
twee of meer met elkaar samenhangende klachten bepalen dat deze ter
terechtzitting gezamenlijk worden behandeld.

	2. Een gezamenlijke behandeling van klachten als bedoeld in het eerste
lid vindt niet plaats ingeval de klachten zijn gericht tegen drie of
meer personen die zijn toegelaten op grond van artikel 4.1, tweede lid,
voor zover drie of meer van die personen tot verschillende
beroepsgroepen behoren.

	3. De voorzitter van het veterinair tuchtcollege kan bepalen de
behandeling van gevoegde zaken te splitsen.

Artikel 8.31 [Wraking leden tuchtcollege]

	1. Leden van het veterinair tuchtcollege en hun plaatsvervangers kunnen
zich verschonen en kunnen worden gewraakt, indien ten aanzien van hen
feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

	2. Over wraking of verschoning wordt zo spoedig mogelijk beslist door
hen die deel uitmaken van het veterinair tuchtcollege, met uitzondering
van degene die wordt gewraakt of die zich wil verschonen. Bij staking
van stemmen wordt de wraking onderscheidenlijk de verschoning
toegewezen.

Artikel 8.32 [Beslissingen veterinair tuchtcollege]

	1. Het veterinair tuchtcollege kan naar aanleiding van het voorlopig
onderzoek, bedoeld in artikel 8.25, eerste lid, beslissen om, zonder
nader onderzoek:

	a. de klager niet-ontvankelijk te verklaren, indien artikel 8.17,
tweede lid, onderdeel a, niet op hem van toepassing is, of

	b. de klacht af te wijzen, indien deze kennelijk ongegrond is omdat de
feiten waarop de klacht berust geen betrekking hebben op het handelen in
strijd met artikel 4.2.

	2. Het veterinair tuchtcollege neemt in andere gevallen dan die,
bedoeld in het eerste lid, een van de volgende beslissingen:

	a. het ongegrond verklaren van de klacht, of

	b. het geheel of gedeeltelijk gegrond verklaren van de klacht, al dan
niet onder oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 8.33,
eerste lid, aan degene op wie de klacht betrekking heeft.

Artikel 8.33 [Tuchtrechtelijke maatregelen]

	1. De maatregelen, bedoeld in artikel 8.32, tweede lid, onderdeel b,
zijn:

	a. een waarschuwing;

	b. een berisping;

	c. een geldboete van de derde categorie als bedoeld in artikel 23,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

	d. een geldboete van de vierde categorie als bedoeld in artikel 23,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, indien de waarde van de
goederen, met betrekking tot welke een overtreding is begaan, of de
waarde van het wederrechtelijk genoten voordeel dat geheel of
gedeeltelijk door middel van de overtreding is verkregen, hoger is dan
het vierde gedeelte van het maximumbedrag van de geldboete dat op grond
van onderdeel c, kan worden opgelegd;

	e. een gehele of gedeeltelijke schorsing voor ten hoogste een jaar, van
de bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheid tot het beroepsmatig
verrichten van diergeneeskundige handelingen, en

	f. een gehele of gedeeltelijke ontzegging van de bij of krachtens deze
wet verleende bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van
diergeneeskundige handelingen.

	2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, kunnen
gelijktijdig worden opgelegd met een van de maatregelen, bedoeld in het
eerste lid, onderdelen e of f.

	3. Een beslissing waarbij de maatregel, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel f, is opgelegd, wordt bekendgemaakt in de Staatscourant en aan
in de beslissing aangewezen tijdschriften of nieuwsbladen ter
bekendmaking aangeboden, al dan niet met weglating van de namen of de
woonplaatsen van de daarin genoemde personen, alsmede van andere
gegevens welke aanwijzingen omtrent die personen bevatten.

	4. Bij oplegging van de maatregelen, bedoeld in het eerste lid,
onderdelen a tot en met e, kan worden bevolen dat de beslissing
overeenkomstig het derde lid wordt bekendgemaakt.

	5. Maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c, d of e, kunnen
voorwaardelijk worden opgelegd.

	6. Bij toepassing van het vijfde lid worden de maatregelen geheel of
gedeeltelijk niet ten uitvoer gelegd onder de voorwaarde dat de
betrokkene zich binnen een daartoe vastgestelde proeftijd van ten
hoogste drie jaren, niet schuldig maakt aan handelingen in strijd met
artikel 4.2, dan wel in strijd met een bijzondere voorwaarde die aan de
voorwaardelijke oplegging van de maatregel is verbonden.

	7. Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in het zesde lid kan zijn dat
de betrokkene de door zijn gedraging veroorzaakte schade, voor zover die
niet meer bedraagt dan € 5.000,–, geheel of gedeeltelijk binnen een
daarbij te stellen termijn, korter dan de proeftijd, vergoedt.

	8. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de tenuitvoerlegging van de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, en
de uitvoering van de bevelen, bedoeld in het vierde lid.

	9. De geldboete, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, komt ten
bate van de Staat. Degene aan wie een boete is opgelegd, wordt door een
door Onze Minister aan te wijzen ambtenaar bij gedagtekende brief
uitgenodigd de verschuldigde geldboete te betalen.

	10. Indien de schuldenaar in gebreke blijft, kan de invordering van de
verschuldigde geldboete bij dwangbevel geschieden door de ambtenaar,
bedoeld in het negende lid.

Artikel 8.34 [Gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel]

	Een maatregel als bedoeld in artikel 8.33, eerste lid, wordt niet
opgelegd indien dit door het veterinair tuchtcollege raadzaam wordt
geacht in verband met de geringe ernst van het feit, de persoon van de
dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel
omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan.

Artikel 8.35 [Nadere eisen aan beslissing]

	1. De beslissing van het veterinair tuchtcollege over een ingediende
klacht houdt de overweging in waarop zij steunt en wordt op schrift
gesteld.

	2. Van de beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt door de
secretaris van het veterinair tuchtcollege onverwijld een afschrift
gezonden:

	a. aan de persoon over wie geklaagd is;

	b. aan de klager, en

	c. aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 8.17, tweede lid, onderdeel b.

	3. De secretaris van het veterinair tuchtcollege verstrekt desgevraagd
aan de gerechten en het openbaar ministerie inlichtingen omtrent
onherroepelijke beslissingen.

Artikel 8.36 [Nietigheid beslissingen college]

	Beslissingen van het veterinair tuchtcollege, genomen met een ander
aantal personen of in een andere samenstelling, dan bij of krachtens
deze wet is voorgeschreven, zijn nietig.

Artikel 8.37 [Beroep]

	1. Bij het veterinair beroepscollege kan beroep worden ingesteld tegen
een beslissing van het veterinair tuchtcollege op een ingediende klacht,
binnen twee maanden na de dag van verzending van de aangetekende brief,
bedoeld in artikel 8.35, tweede lid.

	2. Beroep als bedoeld in het eerste lid, kan worden ingesteld door:

	a. de persoon over wie geklaagd is, indien de klacht geheel of
gedeeltelijk gegrond is verklaard;

	b. de klager, voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard, zijn
klacht is afgewezen, of zijn klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is
verklaard, of

	c. de ambtenaar, bedoeld in artikel 8.17, tweede lid, onderdeel b.

	3. Het beroep wordt ingesteld bij een met redenen omkleed
beroepschrift, tezamen met een gewaarmerkt afschrift van de beslissing
waartegen het beroep gericht is. Het beroep schorst de beslissing.

	4. Het veterinair beroepscollege kan het veterinair tuchtcollege
uitnodigen inlichtingen te verstrekken.

	5. Indien alleen de persoon over wie geklaagd is, beroep heeft
ingesteld, kan het veterinair beroepscollege slechts met eenparigheid
van stemmen een beslissing geven die een wijziging ten nadele van de
persoon over wie geklaagd is, brengt in hetgeen door het veterinair
tuchtcollege was beslist.

Artikel 8.38 [Veterinair beroepscollege]

	1. Het veterinair beroepscollege is gevestigd in Den Haag.

	2. Het veterinair beroepscollege is belast met:

	a. de behandeling in beroep van zaken over handelen in strijd met
artikel 4.2, en

	b. het waken tegen nodeloze vertraging van het onderzoek door het
veterinair tuchtcollege.

	3. Het veterinair beroepscollege bestaat uit de volgende leden:

	a. drie rechtsgeleerden waarvan één voorzitter is;

	b. twee praktiserende dierenartsen, en

	c. een door Onze Ministers te bepalen aantal personen die op grond van
artikel 4.1, tweede lid, zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten
van diergeneeskundige handelingen en als zodanig werkzaam zijn.

	4. Het lidmaatschap van het veterinair beroepscollege is niet
verenigbaar met het lidmaatschap van het veterinair tuchtcollege.

	5. De artikelen 8.18, vierde en vijfde lid, 8.19, 8.20, 8.21, 8.22,
eerste lid, 8.23 en 8.24 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.39 [Samenstelling beroepscollege bij zitting]

	1. Het veterinair beroepscollege houdt zitting in een samenstelling
bestaande uit vijf leden, te weten de drie rechtsgeleerden waaronder de
voorzitter, alsmede:

	a. twee dierenartsen indien de klacht gericht is tegen een dierenarts,
en

	b. een dierenarts en een lid van dezelfde beroepsgroep als de
beklaagde, indien de klacht is gericht tegen een persoon die is
toegelaten op grond van artikel 4.1, tweede lid.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan in afwijking van het eerste
lid, aanhef en onderdeel b, worden bepaald dat bij ontstentenis van
benoemde leden van dezelfde beroepsgroep als de beklaagde, dierenartsen
zitting nemen in plaats van die leden.

Artikel 8.40 [Procedurele aspecten bij beroepszaken]

	1. De artikelen 8.27, 8.28, 8.29, 8.30, 8.31 en 8.36 zijn van
overeenkomstige toepassing.

	2. De voorzitter kan bepalen dat het veterinaire beroepscollege bij een
gezamenlijke behandeling van klachten als bedoeld in artikel 8.30,
eerste lid, zitting houdt in een van artikel 8.39, eerste lid,
afwijkende samenstelling, onder de volgende voorwaarden:

	a. het aantal leden dat zitting houdt bedraagt vijf of zeven;

	b. de samenstelling bestaat voor de meerderheid uit rechtsgeleerden, en

	c. voor elk van de beroepsgroepen tot welke degenen over wie is
geklaagd behoren, neemt tenminste een lid deel dat tot diezelfde groep
behoort.

	3. Artikel 8.39, tweede lid is van overeenkomstige toepassing op het
tweede lid.

Artikel 8.41 [Beslissingen in beroep]

	1. Het veterinair beroepscollege kan in beroep de volgende beslissingen
nemen:

	a. degene die beroep heeft ingesteld niet-ontvankelijk verklaren;

	b. het beroep verwerpen, of

	c. het beroep gegrond verklaren.

	2. Indien het veterinair beroepscollege het beroep gegrond verklaart
dan wel bij de behandeling van het beroep op andere dan de in het
beroepschrift aangevoerde gronden tot het oordeel komt, dat de in eerste
aanleg gegeven beslissing niet kan worden gehandhaafd, vernietigt het
deze beslissing en doet de zaak zelf af.

	3. De artikelen 8.32, 8.33 en 8.34 zijn van overeenkomstige toepassing
ingeval het veterinair beroepscollege op grond van het tweede lid de
zaak zelf afdoet.

Artikel 8.42 [Nadere eisen aan beslissingen in beroep]

	1. De beslissing in beroep houdt de overweging in waarop zij steunt en
wordt op schrift gesteld.

	2. De secretaris van het veterinair beroepscollege zendt van de
beslissing onverwijld bij aangetekende brief afschrift:

	a. aan de persoon over wie geklaagd is;

	b. aan de klager;

	c. aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 8.17, tweede lid, onderdeel b,
en

	d. aan het veterinair tuchtcollege.

	3. De secretaris van het veterinair beroepscollege verstrekt
desgevraagd aan de gerechten en het openbaar ministerie inlichtingen
omtrent beslissingen van het veterinair beroepscollege.

Artikel 8.43 [Acties wegens vertraging]

	1. Het veterinair beroepscollege kan zich de stukken met betrekking tot
een zaak die in behandeling is bij het veterinair tuchtcollege, doen
overleggen en het tuchtcollege een termijn stellen, binnen welke de
beslissing wordt genomen.

	2. Indien het veterinair tuchtcollege niet voldoet aan het bepaalde
krachtens het eerste lid, kan het veterinair beroepscollege de
behandeling van de zaak aan zich trekken en in hoogste ressort
beslissen.

	3. De artikelen 8.32, 8.33, 8.34, 8.36 en 8.42 zijn van overeenkomstige
toepassing ingeval het tweede lid wordt toegepast.

Artikel 8.44 [Herstel van opgelegde ontzegging]

	1. In bijzondere gevallen kan bij koninklijk besluit worden bepaald,
het veterinaire tuchtcollege gehoord, dat degene ten aanzien van wie de
bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheid tot het beroepsmatig
verrichten van diergeneeskundige handelingen geheel of gedeeltelijk is
ontzegd, op zijn verzoek in die bevoegdheid wordt hersteld.

	2. Herstel kan onder beperkingen worden verleend.

Artikel 8.45 [Nadere regels voor de goede uitvoering van tuchtrecht]

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot de rechtsgang ten behoeve van de waarborging
van een deugdelijke berechting.

§6. Gidsen voor goede praktijken

Artikel 8.46 [Gidsen voor goede praktijken]

	1. Onze Minister moedigt het opstellen en het toepassen aan van gidsen
voor goede praktijken die aanbevelingen bevatten voor de naleving van
het bij of krachtens deze wet bepaalde.

	2. Nationale gidsen voor goede praktijken kunnen aan Onze Minister ter
beoordeling worden voorgelegd.

	3. Op aanvragen om een beoordeling als bedoeld in het tweede lid, zijn
artikelen 7.6, 7.7 en 7.8 van overeenkomstige toepassing.

§7. Overig

Artikel 8.47 [Tuchtrechtelijke handhaving en medebewindsregelgeving]

	1. Bij toepassing van artikel 10.4 kan bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur dan wel bij ministeriële regeling worden bepaald
dat tuchtrechtelijke maatregelen worden gesteld op overtreding van de
bij die maatregel of regeling genoemde nadere regelen die door het
bestuur van het betrokken productschap of bedrijfschap krachtens artikel
10.4, tweede lid, bij verordening als bedoeld in 10.4, derde lid, zijn
of worden gesteld, voor zover handelen in strijd met deze nadere regelen
als overtreding strafbaar is gesteld.

	2. De artikelen 1, onderdeel b, 2, 3 tot en met 6, 15 tot en met 44,
eerste lid en 46 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004
zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de
instemming, bedoeld in artikel 46 van die wet wordt verkregen van Onze
Minister.

	3. Onverminderd artikel 8.1, eerste lid, kan bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur, dan wel bij ministeriële regeling, worden
bepaald dat met het toezicht op de naleving van de nadere regels
waarvoor tuchtrechtelijke maatregelen zijn of worden opgelegd, de bij
besluit van het betrokken bedrijfslichaam of samenwerkingslichaam
aangewezen personen zijn belast. Dit besluit behoeft de goedkeuring van
Onze Minister. Onze Minister kan het betrokken bedrijfslichaam of
samenwerkingslichaam een aanwijzing geven omtrent het aanwijzen van
toezichthouders en de wijze waarop toezicht wordt uitgeoefend.

HOOFDSTUK 9. FINANCIËN

§1. Retributies

Artikel 9.1 [Retributies algemeen]

	1. Onze Minister kan een heffing opleggen ter vergoeding van kosten
overeenkomstig een door hem vastgesteld tarief ter zake van de volgende
handelingen:

	a. de behandeling van een aanvraag tot een bij of krachtens deze wet
voorgeschreven vergunning, erkenning, toestemming, toelating of
registratie dan wel van een aanvraag tot verlenging of wijziging
daarvan;

	b. de instandhouding van de bij of krachtens deze wet verleende
vergunning, erkenning, toestemming, toelating of registratie;

	c. de behandeling van een aanvraag tot ontheffing van het bij of
krachtens deze wet bepaalde, dan wel van een aanvraag tot verlenging of
wijziging van de ontheffing;

	d. de identificatie en registratie van dieren;

	e. keuringen als bedoeld in artikel 2.10, derde lid, onderdeel p,
artikel 2.20, tweede lid, onderdeel k, en artikel 3.2, tweede lid,
onderdeel d;

	f. het toezicht op de naleving van artikel 2.15 bij een wedstrijd, ten
laste van de organiserende instelling;

	g. onderzoeken, controles of verrichtingen met betrekking tot dieren,
diervoeders, diergeneesmiddelen, producten of voorwerpen, bedrijven of
locaties ter voorkoming en bestrijding van dierziekten, zoönosen en
ziekteverschijnselen, en ter wering van ziekteverwekkers, voor zover de
onderzoeken of verrichtingen zijn voorgeschreven bij een EG-maatregel
dan wel op verzoek van betrokkenen plaatsvinden;

	h. controles die nodig zijn om de omvang van een overtreding van het
bepaalde bij of krachtens deze wet vast te stellen, om na te gaan of
corrigerende maatregelen zijn genomen, dan wel om een overtreding op te
sporen of te bewijzen, voor zover de heffing ter vergoeding van kosten
van deze controles is voorgeschreven bij een EG-maatregel, en

	i. de beoordeling van gidsen als bedoeld artikel 8.46.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een heffing ter
vergoeding van kosten worden opgelegd overeenkomstig een vastgesteld
tarief ter zake van bij die maatregel benoemde onderzoeken of
verrichtingen voor zover de onderzoeken of verrichtingen zijn
voorgeschreven bij of krachtens deze wet of bij EG-verordening.

	3. Een tarief als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt zodanig
vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde kosten
die in een rechtstreeks verband staan met de werkzaamheden waarvoor het
tarief wordt opgelegd, onverminderd de daaromtrent bij een EG-maatregel
vastgestelde voorschriften.

	4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de betaling van de heffing, en kan worden geregeld dat
een handeling als bedoeld in het eerste lid, aanhef, slechts dan wordt
uitgevoerd nadat betaling van de heffing heeft plaatsgevonden.

§2. Diergezondheidsfonds

Artikel 9.2 [Algemeen]

	1. Er is een Diergezondheidsfonds.

	2. Het Diergezondheidsfonds is een begrotingsfonds als bedoeld in
artikel 9, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001.

	3. Het Diergezondheidsfonds heeft ten doel het betalen van kosten en
uitgaven in verband met de bestrijding, bewaking en preventie van en
onderzoek naar besmettelijke dierziekten, zoönosen en
ziekteverschijnselen in brede zin.

	4. Onze Minister beheert de begroting van het Diergezondheidsfonds.

Artikel 9.3 [Ontvangsten en saldi Diergezondheidsfonds]

	1. De ontvangsten van het Diergezondheidsfonds worden gevormd door:

	a. een jaarlijkse bijdrage vanuit de begroting van het Ministerie van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, welke bijdrage in omvang ten
hoogste overeenkomt met de op deze begroting in het desbetreffende
begrotingsjaar binnenkomende som van de krachtens artikel 91a van de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren ingevoerde varkensheffing;

	b. een jaarlijkse bijdrage vanuit de begroting van het Ministerie van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, welke bijdrage ten hoogste
overeenkomt met de op de genoemde begroting in het desbetreffende
begrotingsjaar binnenkomende som van de krachtens artikel 91h van de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren ingevoerde heffingen;

	c. een jaarlijkse bijdrage vanuit de begroting van het Ministerie van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, welke bijdrage ten hoogste
overeenkomt met de op de genoemde begroting in het desbetreffende
begrotingsjaar binnenkomende som van de krachtens artikel 92 van de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren ingevoerde heffingen;

	d. overige bijdragen vanuit de begroting van het Ministerie van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

	e. de door de Europese Unie ter beschikking gestelde middelen verband
houdende met het weren en de bestrijding van op grond van artikel 5.3
aangewezen dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en

	f. andere ontvangsten.

	2. Ten gunste van de begroting van het Diergezondheidsfonds van enig
jaar wordt het gerealiseerde batig saldo van dit fonds van het
voorafgaande jaar gebracht.

	3. Het Diergezondheidsfonds sluit het begrotingsjaar niet af met een
negatief saldo.

	4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de
voorwaarden waaronder betalingen worden verricht en over de
informatieverstrekking over de besteding van de verkregen bijdragen.

Artikel 9.4 [Betalingen uit Diergezondheidsfonds]

	1. Uit het Diergezondheidsfonds worden betaald:

	a. de kosten van de uitvoering van de maatregelen bedoeld in artikel
5.6, derde lid, onderdelen a tot en met d met uitzondering van de kosten
van het reinigen van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest en
voorwerpen alsmede van het reinigen en ontsmetten van markten en andere
plaatsen waarop dieren afkomstig van verschillende plaatsen bijeen
worden gebracht;

	b. de kosten van het ter beschikking stellen van middelen voor
reiniging en ontsmetting, en

	c. betalingen ter uitvoering van de artikelen 9.6, eerste lid, 9.9,
vierde lid en 9.10.

	2. Uit het Diergezondheidsfonds kunnen betalingen worden verricht:

	a. ter uitvoering van artikel 9.11;

	b. ter uitvoering van artikel 9.12;

	c. ter zake van door Onze Minister getroffen maatregelen bedoeld in
hoofdstuk 5, paragraaf 2, waaronder tevens begrepen worden de met het
voorkomen en de bestrijding van op grond van artikel 5.3 aangewezen
dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen verband houdende
maatregelen getroffen met het oog op de bescherming van het welzijn van
dieren dan wel met het oog op onderzoek naar de mate van verspreiding
van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen in Nederland;

	d. ter zake van door Onze Minister, met het oog op het weren van op
grond van artikel 5.3 aangewezen dierziekten, zoönosen of
ziekteverschijnselen gemaakte kosten;

	e. ter zake van de heffing en invordering van de krachtens artikel 91a,
91h of 92 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, ingevoerde
heffingen, en

	f. ter zake van andere uitgaven.

	4. Onze Minister kan besluiten dat de kosten van het behandelen en
merken van dieren, dierlijke of plantaardige producten geheel of
gedeeltelijk worden betaald uit 's Rijks kas.

§3. Tegemoetkomingen

Artikel 9.5 [Reikwijdte]

	Deze paragraaf is van toepassing op maatregelen, getroffen krachtens
hoofdstuk 5, paragraaf 2.

Artikel 9.6 [Voorwaarden tegemoetkoming]

	1. Uit het Diergezondheidsfonds wordt door Onze Minister aan de houder
een tegemoetkoming in de schade uitgekeerd, indien:

	a. dieren worden gedood, of

	b. producten of voorwerpen onschadelijk worden gemaakt of worden
vernietigd.

	2. Aan de toekenning van een tegemoetkoming kunnen door Onze Minister
voorwaarden worden verbonden.

	3. De voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, kunnen betrekking hebben
op:

	a. de inrichting van het bedrijf;

	b. de hygiëne op het bedrijf;

	c. de herbevolking van het bedrijf;

	d. de bedrijfsbegeleiding door een dierenarts, en

	e. op het bedrijf te nemen preventieve maatregelen.

	4. Ingeval de houder niet bedrijfsmatig dieren houdt, kunnen de
voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, betrekking hebben op:

	a. de inrichting van de verblijfsruimten voor dieren;

	b. de hygiëne in de verblijfsruimten voor dieren;

	c. de herbevolking van de verblijfsruimten voor dieren, en

	d. de te nemen preventieve maatregelen.

Artikel 9.7 [Gevallen van uitsluiting of vermindering tegemoetkoming]

	1. Onze Minister kan besluiten dat, in afwijking van het bepaalde in
artikel 9.6, geen tegemoetkoming als bedoeld in artikel 9.6 wordt
toegekend, dan wel dat de tegemoetkoming op een lager bedrag wordt
bepaald, voor zover:

	a. het optreden van de dierziekte, de zoönose of het
ziekteverschijnsel mede aan de betrokkene te wijten is;

	b. de houder aan de bij of krachtens artikel 2.2 gestelde regels of de
krachtens artikel 92 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
opgelegde verplichtingen niet of niet volledig heeft voldaan.

	2. Onze Minister kan de uitbetaling van de tegemoetkoming opschorten
totdat aan de op grond van artikel 9.6, tweede lid, gestelde voorwaarden
is voldaan, dan wel aan degene aan wie de tegemoetkoming is toegekend,
de verplichting opleggen zekerheid te stellen voor de juiste nakoming
van de op grond van dat artikel gestelde voorwaarden.

	3. Onze Minister kan het bedrag van de tegemoetkoming geheel of
gedeeltelijk terugvorderen, indien aan de op grond van artikel 9.6,
tweede lid, gestelde voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet is voldaan.

Artikel 9.8 [Hoogte tegemoetkoming]

	1. De tegemoetkoming in de schade bedraagt:

	a. voor verdachte dieren: de waarde in gezonde toestand;

	b. voor zieke of dode dieren: het bij algemene maatregel van bestuur te
bepalen gedeelte van de waarde in gezonde toestand;

	c. voor producten: de marktwaarde, en

	d. voor voorwerpen: de vervangingswaarde.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan voor bepaalde
dieren, diersoorten of diercategorieën aan de tegemoetkoming in de
schade een maximum worden gesteld.

	3. Voordat dieren worden gedood of producten of voorwerpen onschadelijk
worden gemaakt of vernietigd, wordt de waarde daarvan vastgesteld.

	4. Van het derde lid kan in uitzonderlijke gevallen om redenen van
spoedeisendheid worden afgeweken.

	5. Onze Minister stelt, op basis van een advies over de waarde
opgesteld door een door hem aangewezen deskundige, de tegemoetkoming in
de schade vast.

	6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld over de uitvoering van de waardevaststelling, bedoeld in het
derde lid. Deze regels hebben betrekking op:

	a. het tijdstip dat als ijkmoment geldt voor de waardevaststelling;

	b. de kwalificatie van de dieren, producten of voorwerpen waarvan de
waarde moet worden vastgesteld;

	c. de wijze van waardevaststelling, en

	d. de herwaardering van de waardevaststelling door een of meer
deskundigen.

	7. Onze Minister stelt een formulier vast waarop de onderbouwing van
het advies over de waarde wordt vastgelegd. Het formulier bevat in elk
geval de volgende gegevens:

	a. de aanduiding van hetgeen waarvan de waarde wordt vastgesteld;

	b. de voor de waardevaststelling relevante gegevens, en

	c. de waarde en de motivering ervan.

	8. Zo spoedig mogelijk nadat de waarde is vastgesteld deelt Onze
Minister aan de houder het bedrag van de tegemoetkoming in de schade
mede.

Artikel 9.9 [Deskundige waardevaststelling]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld over de vakbekwaamheid van deskundigen als bedoeld in artikel
9.8, vijfde lid en zesde lid, onderdeel d.

	2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in elk geval betrekking
op de algemene kennis op het gebied van waardevaststellingen alsmede
praktijkvaardigheden.

	3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de vergoeding
van de deskundige, bedoeld in artikel 9.8, vijfde lid, en zesde lid,
onderdeel d.

	4. De vergoeding, bedoeld in het derde lid, wordt betaald uit het
Diergezondheidsfonds.

Artikel 9.10 [Tegemoetkoming schade gebouwen, terreinen, voorwerpen]

	Indien door het vernietigen of onschadelijk maken van dieren, producten
of voorwerpen schade wordt toegebracht aan gebouwen, terreinen of
voorwerpen, wordt door Onze Minister aan de houder of gebruiker van deze
gebouwen, terreinen of voorwerpen uit het Diergezondheidsfonds een
tegemoetkoming in de schade uitgekeerd.

Artikel 9.11 [Tegemoetkoming schade bijzondere gevallen]

	Een tegemoetkoming in de schade veroorzaakt door de toepassing van
maatregelen, als bedoeld in hoofdstuk 5, paragraaf 2, kan, voor zover
voor deze schade niet op grond van de artikelen 9.6 of 9.10 een
tegemoetkoming kan worden gegeven, in door Onze Minister te bepalen
bijzondere gevallen geheel of gedeeltelijk uit het Diergezondheidsfonds
worden betaald.

Artikel 9.12 [Vergoeding kosten verzorging]

	1. Voor de periode tussen het moment waarop aan de houder is
medegedeeld dat een maatregel als bedoeld in hoofdstuk 5, paragraaf 2,
wordt toegepast en het moment van toepassen van deze maatregel, kan door
onze Minister een vergoeding worden betaald aan de houder voor de kosten
die hij maakt bij de verzorging van de dieren waarop de maatregel wordt
toegepast.

	2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:

	a. de hoogte van de vergoeding;

	b. de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vergoeding, en

	c. de periode waarop een vergoeding betrekking heeft.

	3. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, kan worden betaald uit het
Diergezondheidsfonds.

HOOFDSTUK 10. OVERIG

Artikel 10.1 [Vrijstelling en ontheffing]

	1. Onze Minister kan, in voorkomend geval met inachtneming van
EG-maatregelen en voor zover het belang van de gezondheid van de mens,
dieren of planten, het belang van het welzijn van dieren of het belang
van het milieu zich daartegen niet verzetten, van het bepaalde bij of
krachtens deze wet vrijstelling of ontheffing verlenen.

	2. Ingeval de vrijstelling of ontheffing betrekking heeft op een
bepaling die geheel of mede strekt tot bescherming van de
volksgezondheid, wordt zij in overeenstemming met Onze Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport verleend.

	3. Aan een vrijstelling en een ontheffing kunnen voorschriften of
voorwaarden worden verbonden. Zij kunnen onder beperkingen worden
verleend.

Artikel 10.2 [Regels over onderzoeken, controles, toezicht op de
naleving en handhaving]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld met betrekking tot onderzoeken, controles, toezicht op de
naleving en handhaving, waaronder:

	a. de wijze waarop het onderzoek plaatsvindt;

	b. het aanwijzen van ambtenaren of personen die het onderzoek
verrichten, en

	c. de inrichtingen waar onderzoekswerkzaamheden plaatsvinden.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor de toepassing van
hoofdstuk 3 de artikelen 8 tot en met 13a van de Landbouwkwaliteitswet
of onderdelen daarvan van overeenkomstige toepassing worden verklaard.
De toepassing van artikel 13 van de Landbouwkwaliteitswet is
onverminderd artikel 18, tweede lid, van de Landbouwkwaliteitswet.

Artikel 10.3 [Bevoegde bestuursrechter]

	1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit, met uitzondering
van een besluit als bedoeld in artikel 8.8, kan een belanghebbende
beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

	2. In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is
voor beroepen tegen besluiten als bedoeld in artikel 8.8, de rechtbank
te Rotterdam bevoegd.

Artikel 10.4 [Medebewind]

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel bij
ministeriële regeling kan medewerking worden gevorderd van het bestuur
van een productschap of een bedrijfschap als bedoeld in artikel 66 van
de Wet op de bedrijfsorganisatie.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het
eerste lid kunnen de ingevolge het bepaalde bij of krachtens deze wet
aan Onze Minister toekomende bevoegdheden tot het nemen van besluiten en
tot het vaststellen van regels of nadere regels, alsmede aan Onze
Minister opgedragen taken worden overgedragen.

	3. Indien de in het eerste lid bedoelde medewerking bestaat uit het
stellen van regelen of nadere regelen bij verordening, behoeft zodanige
verordening de goedkeuring van Onze Minister.

	4. Krachtens een verordening als bedoeld in het derde lid vastgestelde
nadere voorschriften en genomen besluiten behoeven, voor zover zulks bij
de algemene maatregel van bestuur of regelen, bedoeld in het eerste lid,
is bepaald, de goedkeuring van de daarbij aangewezen autoriteit.

	5. Verordeningen, bedoeld in het derde lid, kunnen onder meer inhouden
toekenning aan een daarbij aan te wijzen orgaan van de bevoegdheid
vrijstelling, en op aanvraag, ontheffing van die verordeningen of
krachtens deze vast te stellen voorschriften te verlenen.

Artikel 10.5 [Onverwijlde voorzieningen]

	1. Indien in het belang van de gezondheid van mens of dier of het
welzijn van het dier naar het oordeel van Onze Minister een onverwijlde
voorziening noodzakelijk is, kan hij in de onderwerpen die op grond van
deze wet bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, bij regeling
voorzien.

	2. De regeling vervalt een jaar nadat zij in werking is getreden, of,
indien binnen die termijn een algemene maatregel van bestuur ter
vervanging van die regeling in werking is getreden, op het moment waarop
de maatregel in werking treedt. De termijn kan door Onze Minister
eenmaal met ten hoogste een jaar worden verlengd.

Artikel 10.6 [Wet op de dierproeven]

	1. Deze wet treedt niet in hetgeen bij of krachtens de Wet op de
dierproeven is bepaald, met dien verstande dat onverminderd van kracht
blijft hetgeen is bepaald bij of krachtens de artikelen 2.2, 2.6 en
2.23.

	2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen
wordt het verrichten van dierproeven of proeven in de zin van de Wet op
de dierproeven niet aangemerkt als het verrichten van diergeneeskundige
handelingen, tenzij deze handelingen plaatsvinden op verzoek van de
houder van het desbetreffende dier met het oog op dat dier zelf.

Artikel 10.7 [Visserijwet 1963]

	In hetgeen bij of krachtens deze wet is of wordt voorzien, wordt niet
voorzien

bij of krachtens de Visserijwet 1963.

Artikel 10.8 [Raad voor dierenaangelegenheden]

	1. Er is een Raad voor dierenaangelegenheden waarin overleg plaatsvindt
over vraagstukken betreffende het nationaal en internationaal beleid op
het gebied van de gezondheid van dieren en het welzijn van dieren.

	2. Onze Minister benoemt in overeenstemming met Onze Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport de leden van de Raad.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de
samenstelling en de werkwijze van de Raad.

Artikel 10.9 [Betrokkenheid van andere ministers bij de totstandkoming
van algemene maatregelen van bestuur]

	Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een
algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2.18, eerste
en tweede lid, 2.20, eerste en tweede lid, en 2.22, eerste en tweede lid
wordt Ons gedaan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en na overleg met Onze Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 10.10 [Voorhangprocedure]

	De voordracht voor een krachtens de artikelen 2.1, derde en vijfde lid,
2.2, tweede, zevende en tiende lid, 2.3, tweede en vierde lid, 2.5,
tweede lid, 2.6, tweede en derde lid, 2.7, tweede lid, 2.8, tweede lid,
onderdeel b, en vierde lid, 2.10, eerste, derde en vierde lid, 2.15,
tweede lid, en 2.16, eerste lid, vast te stellen algemene maatregel van
bestuur voor zover het betreft een voordracht voor een maatregel mede
met of met het oog op de bescherming van het welzijn van dieren, wordt
niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der
Staten-Generaal is overlegd.

Artikel 10.11 [Evaluatiebepaling]

	Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze
wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de
effecten van deze wet in de praktijk.

HOOFDSTUK 11. WIJZIGINGEN ANDERE WETTEN EN OVERGANGSRECHT

§1. Overgangsrecht

Artikel 11.1 [Overgangsrecht]

	1. Besluiten, niet in houdende een algemeen verbindend voorschrift,
genomen bij of krachtens de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de
Kaderwet diervoeders, de Diergeneesmiddelenwet, de Wet op de
dierenbescherming, de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990
of, voor zover zij betrekking hebben op onderwerpen waarop deze wet van
toepassing is, krachtens de Landbouwkwaliteitswet of de Landbouwwet, die
gelden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, worden geacht
te zijn genomen op grond van deze wet, onder dezelfde voorschriften,
beperkingen en voorwaarden. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot
voorschriften, beperkingen en voorwaarden voor zover de uitvoering van
bindende onderdelen van EG-maatregelen dit vereist.

	2. Meldingen, gedaan ter voldoening aan verplichtingen bij of krachtens
de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de Kaderwet diervoeders, de
Diergeneesmiddelenwet, de Wet op de dierenbescherming, de Wet op de
uitoefening van de diergeneeskunde 1990 of, voor zover zij betrekking
hebben op onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, krachtens de
Landbouwkwaliteitswet of de Landbouwwet, worden geacht te zijn gedaan op
grond van deze wet. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot voorschriften,
beperkingen en voorwaarden voorzover de uitvoering van bindende
onderdelen van EG-maatregelen dit vereist.

	3. Ten aanzien van besluiten als bedoeld in het eerste lid doet Onze
Minister per soort, onderverdeeld naar de bepaling of bepalingen waarop
de besluiten berustten, mededeling in de Staatscourant van de bepaling
of bepalingen waarop zij vanaf het moment van inwerkingtreding van de
wet worden geacht te berusten.

	4. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangige
aanvragen, verzoeken tot het nemen van een besluit als bedoeld in het
eerste lid, zijn aanhangig in de staat, waarin zij zich op dat moment
bevinden en worden vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet
overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens deze wet behandeld.

	5. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangige
bezwaarschriften die betrekking hebben op het nemen van een besluit als
bedoeld in het eerste lid, zijn aanhangig in de staat, waarin zij zich
op dat moment bevinden en worden overeenkomstig de desbetreffende
bepalingen van de wetten, bedoeld in het eerste lid, behandeld en
beslist.

	6. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bij het College
van Beroep voor het bedrijfsleven aanhangige zaken die betrekking hebben
op het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, worden
overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de wetten, bedoeld in
het eerste lid, behandeld en beslist.

	7. Dierenartsen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet
zijn ingeschreven in het register van praktizerende dierenartsen,
bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet op de uitoefening van de
diergeneeskunde 1990, worden geacht te zijn ingeschreven in het
register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid.

	8. Artikel 5.13 is van overeenkomstige toepassing op dieren die in
strijd met artikel 73 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
zijn gefokt.

§2. Wijziging andere wetten

Artikel 11.2 [Wijziging Flora- en faunawet]

	De Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 39, eerste lid, onderdeel j, komt te luiden:

	j. de aanvrager in de twee jaren, voorafgaande aan het verzoek tot het
verkrijgen van een jachtakte, valkeniersakte of kooikersakte wegens
één der bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten, dan wel
wegens een feit strafbaar gesteld bij de Wet dieren voorzover het
gedragingen als bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, 2.3, 2.5, 2.6, 2.7,
2.8, 2.9, 2.10, 2.13, 2.14 of 2.15 van die wet is veroordeeld, dan wel
deswege hem een strafbeschikking is uitgevaardigd, of indien hem wegens
overtreding van het krachtens de voornoemde artikelen van de Wet dieren
bepaalde een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 8.8 van de Wet
dieren is opgelegd;.

B

	Artikel 80, onderdeel b, komt te luiden:

	b. de houder van een vergunning of ontheffing, nadat deze is verleend,
onherroepelijk is veroordeeld wegens een feit strafbaar gesteld bij de
Wet dieren voorzover het gedragingen als bedoeld in de artikelen 2.1,
2.2, 2.3, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9, 2.10, 2.13, 2.14 of 2.15 van die wet
betreft, of indien hij vervolging deswege heeft voorkomen overeenkomstig
de bepalingen van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht of hem
wegens overtreding van het krachtens de voornoemde artikelen van de Wet
dieren bepaalde een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 8.8 van de
Wet dieren is opgelegd;.

C

	In artikel 82, eerste lid, wordt “en de afstemming met de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren“ vervangen door: en de
afstemming met de Wet dieren.

Artikel 11.3 [Wijziging Gezondheids- en welzijnswet voor dieren]

	De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

	1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

	Diergezondheidsfonds: fonds als bedoeld in hoofdstuk 9, paragraaf 2 van
de Wet dieren;

	houder: eigenaar, houder of hoeder;

	Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

	2. Voor de toepassing van het bij of krachtens de artikelen 91a tot en
met 93a bepaalde wordt verstaan onder bedrijf: bedrijf als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, van de Meststoffenwet.

	3. Voor de toepassing van artikel 91e wordt verstaan onder vestiging:
op één plaats gelegen bedrijf of deel van een bedrijf, bestaande uit
alle aldaar gelegen aangrenzende percelen grond, gebouwen of
afgescheiden gedeelten daarvan dat, naar de feitelijke omstandigheden
beoordeeld, als functionele eenheid voor het houden van varkens in
gebruik is of daartoe bestemd is.

	4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld waaraan percelen
grond, gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan moeten voldoen om als
aangrenzend in de zin van het derde lid te worden aangemerkt.

B

	1. Hoofdstuk VIII wordt vernummerd tot hoofdstuk II.

	2. Het opschrift van hoofdstuk II (nieuw) komt te luiden: Heffingen.

C

	In hoofdstuk II (nieuw) vervalt het opschrift “Afdeling 3
Heffingen”.

D

	Artikel 91a komt te luiden:

Artikel 91a

	1. Terzake van het houden van varkens wordt van de persoon of
rechtspersoon die, of het samenwerkingsverband van personen of
rechtspersonen dat een bedrijf voert, onder de naam varkensheffing een
heffing geheven ter bestrijding van de kosten:

	a. bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet
dieren en de kosten van de vergoeding bedoeld in artikel 9.9, derde lid,
van de Wet dieren, voor zover die kosten noodzakelijk zijn met het oog
op de bestrijding van voor varkens op grond van artikel 5.3, tweede en
derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen
respectievelijk ziekteverschijnselen;

	b. van de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 9.6, eerste lid, artikel
9.10 en artikel 9.11 van de Wet dieren, voor zover die tegemoetkomingen
voortvloeien uit de bestrijding van voor varkens op grond van artikel
5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en
zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen;

	c. van door Onze Minister getroffen maatregelen als bedoeld in
hoofdstuk 5, paragraaf 2, van de Wet dieren, voor zover die kosten
noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor varkens op
grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen
dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen, waartoe
tevens gerekend worden de kosten van door Onze Minister getroffen
maatregelen die noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van het
welzijn van dieren dan wel met het oog op onderzoek naar de mate van
verspreiding van die ziekten in Nederland, en

	d. die noodzakelijk zijn met het oog op de heffing en invordering van
de varkensheffing.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de
varkensheffing, met ingang van 1 januari van een op de datum van
inwerkingtreding van die maatregel volgend kalenderjaar, tevens wordt
geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds, voor
zover noodzakelijk met het oog op het weren van voor varkens op grond
van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen
dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen.

	3. De heffing wordt geheven per bedrijf per kalenderjaar.

E

	Artikel 91h komt te luiden:

Artikel 91h

	1. Terzake van het houden van dieren, behorende tot enige andere
diersoort dan de diersoort varken, kunnen bij algemene maatregel van
bestuur, met ingang van een datum die volgt op de datum van
inwerkingtreding van de desbetreffende algemene maatregel van bestuur,
heffingen worden ingevoerd die worden geheven van de persoon die, of het
samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat een bedrijf
voert, welke heffingen dienen ter bestrijding van de kosten:

	a. bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet
dieren en de kosten van de vergoeding bedoeld in artikel 9.9, derde lid,
van de Wet dieren, voor zover die kosten noodzakelijk zijn met het oog
op de bestrijding van voor andere diersoorten dan de diersoort varken op
grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen
dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen;

	b. van de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 9.6, eerste lid, artikel
9.10 en artikel 9.11 van de Wet dieren, voor zover die tegemoetkomingen
voortvloeien uit de bestrijding van voor andere diersoorten dan de soort
varken op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren
aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk
ziekteverschijnselen;

	c. van door Onze Minister getroffen maatregelen als bedoeld in
hoofdstuk 5, paragraaf 2, van de Wet dieren, voor zover die kosten
noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor andere
diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 5.3, tweede en
derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen
respectievelijk ziekteverschijnselen, waartoe tevens gerekend worden de
kosten van door Onze Minister getroffen maatregelen die noodzakelijk
zijn met het oog op de bescherming van het welzijn van dieren dan wel
met het oog op onderzoek naar de mate van verspreiding van die ziekten
in Nederland, en

	d. die noodzakelijk zijn met het oog op de heffing en invordering van
de heffingen.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een
heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van 1 januari van een
op de datum van inwerkingtreding van die maatregel volgend kalenderjaar,
tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het
Diergezondheidsfonds, voor zover noodzakelijk met het oog op het weren
van voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel
5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en
zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen.

	3. Een krachtens het eerste lid ingevoerde heffing wordt geheven per
bedrijf per kalenderjaar naar het aantal dieren van de bij de
desbetreffende heffing betrokken diersoort dat gemiddeld in een
kalenderjaar op het bedrijf wordt gehouden, met dien verstande dat, in
geval de betrokken heffing wordt ingevoerd gedurende het kalenderjaar,
de heffing in dat kalenderjaar wordt geheven over het nog niet
verstreken deel van dat jaar.

	4. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid kan
gevallen bepalen waarin korting op het tarief van de desbetreffende
heffing wordt verkregen. Daarbij wordt in ieder geval rekening gehouden
met de mate waarin het bedrijf of de bedrijfsvoering van de
heffingplichtige een risico vormt voor de verspreiding van voor de bij
de desbetreffende heffing betrokken diersoort op grond van artikel 5.3,
tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en
zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen. Bij de in de eerste
volzin bedoelde maatregel kan op de bij die maatregel aangegeven wijze
rekening worden gehouden met de mate waarin en het tijdstip waarop
voldaan is aan bij die maatregel voor de desbetreffende soort of
categorie dieren te bepalen voorschriften met betrekking tot één of
meer onderwerpen waarover bij of krachtens hoofdstuk 2, paragraaf 1, van
de Wet dieren regels zijn gesteld.

	5. De toepassing van het vierde lid geschiedt zodanig dat in geen geval
meer dan 70% korting op het tarief wordt verkregen.

	6. Een krachtens het eerste lid ingevoerde heffing wordt geheven bij
wege van aanslag.

F

	In artikel 91i, vierde lid, wordt de zinsnede “bedoeld in artikel
95c, onderdeel c,” vervangen door: bedoeld in artikel 9.4, tweede lid,
onderdeel d, van de Wet dieren.

G

	Artikel 92, eerste lid, komt te luiden:

	1. Ter bestrijding van de kosten van de tegemoetkomingen, bedoeld in
artikel 9.6, eerste lid, van de Wet dieren alsmede de kosten, bedoeld in
artikel 9.9, derde lid, artikel 9.10 en artikel 9.11 van de Wet dieren,
kan bij algemene maatregel van bestuur de verplichting worden opgelegd
tot het betalen van een geldsom ten behoeve van ’s Rijks kas aan
degenen die dieren houden, verhandelen of doden, die dierlijke producten
produceren of verhandelen of diervoeder bereiden.

H

	In artikel 92a, vierde lid, wordt de zinsnede “bedoeld in artikel
95c, onderdeel c” vervangen door: bedoeld in artikel 9.4, tweede lid,
onderdeel d, van de Wet dieren.

I

	Hoofdstuk IX wordt vernummerd tot hoofdstuk III.

J

	Artikel 110, eerste lid, komt te luiden:

	1. De algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in de artikelen 91a,
tweede lid, 91d, tweede lid, 91e, tweede en derde lid, 91h, tweede lid,
91i, tweede lid, 92, eerste lid, en 92a, tweede lid, worden aan beide
Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Binnen 30 dagen na de overlegging
kan door tenminste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van
één der Kamers de wens te kennen worden gegeven dat de
inwerkingtreding bij wet zal worden geregeld. Indien zodanige wens te
kennen wordt gegeven, wordt zo spoedig mogelijk een desbetreffend
wetsvoorstel ingediend.

K

	Hoofdstuk X wordt vernummerd tot hoofdstuk IV.

L

	Hoofdstuk XI wordt vernummerd tot hoofdstuk V.

M

	Na artikel 130 wordt een nieuw artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 130a

	1. De verschillende artikelen van deze wet, of onderdelen daarvan,
komen te vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat
voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan
worden bepaald.

	2. Op het in het eerste lid bedoelde tijdstip vervallen in de artikelen
1 en 1a van de Wet op de economische delicten de verwijzingen naar de
betrokken artikelen of onderdelen.

Artikel 11.4 [Wijziging Landbouwkwaliteitswet]

	In artikel 1, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet:

	a. komt de begripsbepaling van landbouw te luiden:

	landbouw: akkerbouw, weidebouw, tuinbouw - daaronder begrepen
fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen -, teelt van
griendhout en elke andere vorm van bodemcultuur met inbegrip van
bosbouw;

	b. vervalt de begripsbepaling van visserij;

	c. komt begripsbepaling van produkten te luiden:

	produkten: alle voortbrengselen van de landbouw, alsmede de bij be- of
verwerking daarvan verkregen voortbrengselen, derivaten en afvallen.

Artikel 11.5 [Wijziging Visserijwet 1963]

	De Visserijwet 1963 wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 2b, eerste lid, vervalt het zinsdeel “zomede ten aanzien
van het kweken, voorhanden en in voorraad hebben, aanvoeren, invoeren,
vervoeren, te koop aanbieden, vervreemden, afleveren, bewerken en
verwerken van vis”.

B

	Artikel 2c wordt als volgt gewijzigd:

	1. het tweede lid vervalt;

	2. in het derde lid vervalt het zinsdeel “dan wel krachtens het
tweede lid gestelde verbod”.

C

	In artikel 56, eerste lid, wordt “2a, eerste en tweede lid, 2b,
eerste lid, 2c, eerste, tweede en derde lid” vervangen door: 2a,
eerste en tweede lid, 2b, eerste lid, 2c, eerste en derde lid.

D

	In artikel 57, eerste lid, wordt “en 21, eerste lid” vervangen
door: en 21, eerste lid, en van het ten aanzien van vissen bepaalde
krachtens de artikelen 2.1, 2.8 en 2.9, en het ten aanzien van dieren
die als aas bij het vissen worden gebruikt bepaalde krachtens artikel
2.3 van de Wet dieren.

Artikel 11.6 [Wijziging Wet milieubeheer]

	De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 13.1, tweede lid, wordt “hoofdstuk VIIa van de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren” vervangen door: de artikelen
3.1, 3.3, 3.4, 3.5 en 3.6 van de Wet dieren.

B

	In artikel 20.1, derde lid, vervalt “hoofdstuk VIIa van de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren,”.

C

	Artikel 22.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt “hoofdstuk VIIa van de Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren” vervangen door: artikel 3.1 van de Wet
dieren.

	2. In het vierde lid, wordt “Diergeneesmiddelenwet” vervangen door:
hoofdstuk 2, paragraaf 3, van de Wet dieren.

	3. In het achtste lid wordt “hoofdstuk VIIa van de Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren” vervangen door: de artikelen 3.1, 3.3, 3.4,
3.5 en 3.6 van de Wet dieren.

Artikel 11.7 [Wijziging Wet op de economische delicten]

	De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1, onder 1(, wordt als volgt gewijzigd:

	1. De zinsneden met betrekking tot de Diergeneesmiddelenwet, de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Kaderwet diervoeders
vervallen.

	2. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: de Wet dieren, de
artikelen 2.2, vijfde lid, negende en tiende lid voor wat betreft de
onderwerpen, bedoeld in het tiende lid, onderdelen a en e, 2.7, eerste
en tweede lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tweede
lid, onderdeel a, onder 1o, 2.8, eerste lid, onderdeel b en c, 2.10,
tweede tot en met vierde lid, 2.12, 2.17, 2.18, eerste en tweede lid,
2.19, eerste lid, 2.20, eerste en tweede lid voor wat betreft de
onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, onder 1o, b, c, e
en f, 2.21, eerste lid, 2.22, eerste en derde lid, 2.24, eerste en derde
lid, 3.1, eerste en tweede lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld
in het tweede lid, onderdelen a, b, d, f, i, j, k, l, m en n, 3.2, 5.1,
derde lid, tweede volzin, 5.4, eerste lid in samenhang met derde lid,
5.5, eerste lid in samenhang met tweede lid, 5.6, eerste en vijfde lid,
5.10, eerste lid, 5.11, eerste lid, 5.12, eerste lid, 5.15, eerste en
vierde lid, 8.5, en artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a, en derde en
vierde lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het vierde lid,
onderdelen a, b en c, voor zover deze overtredingen plaatsvinden in de
uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3,
tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden of een
of meer van de voornoemde bepalingen in samenhang met artikel 6.2,
eerste lid, artikel 6.4, eerste lid, of artikel 7.5, derde lid;.

B

	Artikel 1, onder 2(, wordt als volgt gewijzigd:

	1. De zinsneden met betrekking tot de Diergeneesmiddelenwet, de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Kaderwet diervoeders
vervallen.

	2. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: de Wet dieren, de
artikelen 2.2, negende en tiende lid voor wat betreft de onderwerpen,
bedoeld in het tiende lid, onderdelen f, g, h, i, j, k, l, m, n, o en p,
2.3, eerste lid, 2.5, eerste en tweede lid, 2.6, eerste en tweede lid
voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a,
onder 2o en 3o, 2.7, eerste en tweede lid voor wat betreft de
onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, met uitzondering van onderdeel
a, onder 1o, 2.8, derde en vierde lid voor wat betreft de onderwerpen,
bedoeld in het vierde lid, onderdeel f, 2.11, eerste en tweede lid,
2.16, eerste lid, 2.20, eerste en tweede lid voor wat betreft de
onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, onder 2o, d, g, h,
i, j, k, en l, 2.23, en 2.2, negende en tiende lid voor wat betreft de
onderwerpen, bedoeld in het tiende lid, onderdelen b, c en d, 2.3, derde
en vierde lid, 2.4, eerste, tweede en derde lid, voor zover deze
overtredingen plaatsvinden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren
van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of
categorieën, worden gehouden, of een of meer van de voornoemde
bepalingen in samenhang met artikel 6.2, eerste lid, of artikel 7.5,
derde lid;.

C

	In de alfabetische rangschikking van artikel 1, onder 3(, wordt
ingevoegd: de Wet dieren, artikelen 3.3 tot en met 3.6, al dan niet in
samenhang met artikel 6.2, eerste lid, artikel 6.4, eerste lid, of
artikel 7.5, derde lid;.

D

	Artikel 1, onder 4(, wordt als volgt gewijzigd:

	1. De zinsneden met betrekking tot de Diergeneesmiddelenwet, de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Kaderwet diervoeders
vervallen.

	2. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: de Wet dieren
artikelen 2.2, zevende lid, negende en tiende lid voor wat betreft de
onderwerpen, bedoeld in het tiende lid, onderdeel q, 2.6, eerste en
tweede lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid,
onderdelen a, onder 1o, b, c, d, e en f en het derde lid, 2.7, derde
lid, 2.13, 3.1, eerste en tweede lid voor wat betreft de onderwerpen,
bedoeld in het tweede lid, onderdelen c, e, g en h, 10.2 of een of meer
van de voornoemde bepalingen in samenhang met artikel 6.2, eerste lid,
artikel 6.4, eerste lid, of artikel 7.5, derde lid;.

E

	In artikel 1a, onder 1( en 3(, vervallen de zinsneden met betrekking
tot de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Artikel 11.8 [Wijziging Wet op de loonbelasting 1964]

	Artikel 15b, eerste lid, onderdeel q, van de Wet op de loonbelasting
1964 komt te luiden:

	q. dieren en categorieën van dieren die op grond van het bepaalde
krachtens artikel 2.6, tweede lid, onderdeel a, onder 2(, van de Wet
dieren niet mogen worden gefokt, en dientengevolge op grond van het
bepaalde krachtens artikel 2.2, zesde lid, niet mogen worden gehouden;.

Artikel 11.9 [Wijziging Wet inkomstenbelasting 2001]

	Artikel 3.14, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting
2001 komt te luiden:

	g. dieren en categorieën van dieren die op grond van het bepaalde
krachtens artikel 2.6, tweede lid, onderdeel a, onder 2(, van de Wet
dieren niet mogen worden gefokt, en dientengevolge op grond van het
bepaalde krachtens artikel 2.2, zesde lid, niet mogen worden gehouden;.

Artikel 11.10 [Wijziging Wet op de omzetbelasting 1968]

	In tabel I bij de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt in onderdeel a,
onder 7, “Diergeneesmiddelenwet” vervangen door: Wet dieren.

Artikel 11.11 [Wijziging Wetboek van Strafvordering]

	In artikel 67, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van
Strafvordering wordt “artikel 122, eerste lid, van de Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren” vervangen door: artikel 8.14, eerste en
tweede lid, van de Wet dieren.

Artikel 11.12 [Wijziging bijlage Wet bestuursrechtspraak
bedrijfsorganisatie]

	In de bijlage van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt
na onderdeel 7 het volgende onderdeel ingevoegd:

	8. Artikel 8.8 van de Wet dieren.

Artikel 11.13 [Overgangsrecht inwerkingtreding wijziging van de Wet
rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten]

	Indien artikel VIIE van de wet van 11 december 2008 tot wijziging van
de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in
verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele
aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke
ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 2009, 8) eerder
in werking treedt of is getreden dan artikel 8.18, vijfde lid en artikel
8.21, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 8.18, vijfde lid, wordt “artikel 1d, eerste lid, onderdeel
a of b, of vierde lid,” vervangen door: artikel 5.

B

	In artikel 8.21 vervalt “46g, eerste en tweede lid” en wordt
“46p, eerste tot en met vijfde lid,” vervangen door: 46p.

HOOFDSTUK 12. SLOTBEPALINGEN

Artikel 12.1 [Intrekking wetten]

	De volgende wetten worden ingetrokken:

	a. Kaderwet diervoeders;

	b. Diergeneesmiddelenwet;

	c. Wet op de dierenbescherming;

	d. Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

	e. de wet van 9 juli 2007, houdende wijziging van de Wet op de
uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (Stb. 285);

	f. de wet van 8 september 2005 tot wijziging van de Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren in verband met de intrekking van het
kortingensysteem van artikel 86, tweede lid (Stb. 487), en

	g. de wet van 30 januari 2002 tot wijziging van de Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren (veterinair complex) (Stb. 88).

Artikel 12.2 [Inwerkingtreding]

	De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 12.3 [Citeertitel]

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet dieren.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

 PAGE    

 PAGE   9