31391, bijgewerkt t/m nr. 11 (vijfde Nota van Wijziging d.d. 25 mei 2009)
Partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met rechtsontwikkelingen, internationale verplichtingen en geconstateerde wetstechnische gebreken en leemten
Bijgewerkte tekst
Nummer: 2008D16326, datum: 2009-05-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 5
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2007Z01063:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2008-12-17 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-01-15 13:00: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-06-11 10:15: Partiële wijziging Wetboek van Strafrecht; i.v.m. rechtsontwikkelingen, internationale verplichtingen en wetstechnische gebreken en leemten) (31 391) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2009-06-16 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Bijgewerkt t/m nr. 11 (vijfde Nota van Wijziging d.d. 25 mei 2009) 31 391 Partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met rechtsontwikkelingen, internationale verplichtingen en geconstateerde wetstechnische gebreken en leemten Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten, op een aantal punten partieel te wijzigen in verband met rechtsontwikkelingen, internationale verplichtingen en geconstateerde wetstechnische gebreken en leemten; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd: a. Onderdeel 7˚ wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel b vervalt: de plaats van opstijgen of die van de feitelijke landing gelegen is buiten het grondgebied van de staat waar het luchtvaartuig is ingeschreven en. 2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: e. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 162, 162a, 166 en 385d, wanneer de verdachte zich in Nederland bevindt. b. Onderdeel 8˚ wordt als volgt gewijzigd: 1. Voor de tekst wordt de aanduiding “a.” geplaatst. 2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het onderdeel door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: b. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 350, 352, 354, 385a, vierde lid, en 385b, tweede lid, begaan tegen een installatie ter zee, wanneer de verdachte zich in Nederland bevindt. c. De onderdelen 9˚ tot en met 12˚ komen te luiden: 9˚. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 177 en 177a, voor zover het feit is gepleegd tegen een Nederlander of een Nederlandse ambtenaar en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld; 10˚. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 177, 177a, 225, 227b en 323a, voor zover het feit is gepleegd door een Nederlandse ambtenaar of door een persoon in de openbare dienst van een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie en daarop door de wet van het land waar het is begaan, straf is gesteld; 11˚. aan het misdrijf, omschreven in artikel 282a, wanneer hetzij het feit is begaan met het oogmerk een Nederlandse overheid te dwingen een handeling te verrichten of zich te onthouden van het verrichten daarvan, hetzij de verdachte zich in Nederland bevindt; 12˚. a. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 117, 117a, 117b en 285, voor zover het feit is gepleegd tegen een in Nederlandse dienst zijnde, of tot zijn gezin behorende, internationaal beschermd persoon als bedoeld in artikel 87b, eerste lid, of tegen diens beschermde goederen; b. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 117, 117a, 117b, 282a en 285, voor zover het feit is gepleegd tegen een internationaal beschermd persoon als bedoeld in artikel 87b, tweede lid, die Nederlander is, of tegen diens beschermde goederen; c. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 117, 117a, 117b en 285, voor zover het feit is gepleegd tegen een internationaal beschermd persoon als bedoeld in artikel 87b, eerste of tweede lid, of tegen diens beschermde goederen, wanneer de verdachte zich in Nederland bevindt; d. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 16˚ door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende: 17˚ aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 157, 161quater, 284, eerste lid, 284a, 285, 310 tot en met 312, 317, 318, 321, 322, 326, en in de artikelen 79 en 80 van de Kernenergiewet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 7 van het op 3 maart 1980 te Wenen/New York totstandgekomen Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1980, 166), wanneer de verdachte zich in Nederland bevindt; 18˚ aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 161quater, 173a, 284, eerste lid, 284a, 285, 310 tot en met 312, 317 en 318, en in de artikelen 15, 21, 29, eerste lid, 32, eerste lid, 34, eerste lid, 67, eerste lid, 73, 76, derde lid, en 76a van de Kernenergiewet juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten, en in de artikelen 79 en 80 van de Kernenergiewet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 2 van het op 13 april 2005 te New York totstandgekomen Internationaal Verdrag ter bestrijding van daden van nucleair terrorisme (Trb. 2005, 290) en hetzij het feit is gepleegd tegen een Nederlander, hetzij de verdachte zich in Nederland bevindt. B Artikel 4a, tweede lid, komt te luiden: 2. De Nederlandse strafwet is voorts toepasselijk op ieder wiens uitlevering of overlevering ter zake van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, ontoelaatbaar is verklaard, is afgewezen of geweigerd. C Artikel 5, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel 4˚, wordt na “netwerken (Trb. 2002, 18, en 2004, 290): ingevoegd: , en een der misdrijven omschreven in de artikelen 137c tot en met 137e, 261, 262, 266, 284 en 285, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 3 tot en met 6 van het op 28 januari 2003 te Straatsburg totstandgekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, betreffende de strafbaarstelling van handelingen van racistische of xenofobische aard verricht via computersystemen. 2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 4˚ door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: 5˚ aan een der misdrijven omschreven in artikel 273f, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, en in de artikelen 231, 321, 350 en 416 tot en met 417bis, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau totstandgekomen Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel, indien het feit is gepleegd buiten de rechtsmacht van enige staat. D Artikel 5a wordt als volgt gewijzigd: a. Het tweede lid wordt vernummerd tot vierde lid. b. Een tweede en derde lid worden ingevoegd, luidende: 2. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de vreemdeling die een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en zich buiten Nederland schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in artikel 273f, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, en in de artikelen 231, 321, 350 en 416 tot en met 417bis, en op het feit door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld. 3. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de vreemdeling die een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en zich buiten Nederland schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in artikel 273f, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, en in de artikelen 231, 321, 350 en 416 tot en met 417bis, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau totstandgekomen Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel, indien het feit is gepleegd buiten de rechtsmacht van enige staat. E Na artikel 5a wordt een artikel 5b ingevoegd, luidende: Artikel 5b De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in artikel 273f, en in de artikelen 231, 321, 350 en 416 tot en met 417bis, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau totstandgekomen Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel, indien het feit is gepleegd tegen een Nederlander. Ea In artikel 14b, tweede lid, wordt “artikel 14c, eerste lid en tweede lid, onder 3˚ en 4˚” vervangen door: artikel 14c, eerste lid en tweede lid, onder 3˚ en 5˚. Eb Artikel 15, derde lid, komt te luiden: 3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien: a. de rechter op grond van artikel 14a heeft bepaald dat een gedeelte van de vrijheidsstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd; b. de rechter een last als bedoeld in artikel 14g, eerste lid, heeft gegeven. Ec Aan artikel 15d, vijfde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: In het geval van de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die het verlof tot tenuitvoerlegging, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen heeft verleend, dan wel de rechtbank in het arrondissement waar op grond van artikel 43, vijfde lid, van die wet de tenuitvoerlegging is gelast. Ed Artikel 15h, zevende lid, komt te luiden: 7. De termijn van de schorsing eindigt van rechtswege met ingang van het tijdstip waarop de duur van de vrijheidsbeneming gelijk wordt aan de duur van de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend. Ee Artikel 15i wordt als volgt gewijzigd: 1. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: In het geval van de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing is tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die het verlof tot tenuitvoerlegging, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen heeft verleend, dan wel de rechtbank in het arrondissement waar op grond van artikel 43, vijfde lid, van die wet de tenuitvoerlegging is gelast. 2. In het zesde lid, wordt na “onder betekening van de vordering” ingevoegd: aan de veroordeelde. Ef Aan artikel 15j, vierde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De rechter die in hoger beroep of beroep in cassatie kennisneemt van een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, heeft gelijke bevoegdheid als in het eerste lid en in artikel 15h, achtste lid, aan de rechtbank is toegekend. F In artikel 37a, eerste lid, onderdeel 1 °, wordt de zinsnede “175, tweede lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994” vervangen door: 175, tweede lid, onderdeel b, of derde lid in verbinding met het eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994. G Aan artikel 87b, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt door een komma, aan het slot toegevoegd: zoals aangevuld door het Facultatief Protocol van 8 december 2005 (Trb. 2006, 211). H In artikel 177 wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende: 3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet. I Artikel 177a wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt “de vierde categorie” vervangen door: de vijfde categorie. 2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende: 3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet. J Artikel 178 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt “de vierde categorie” vervangen door: de vijfde categorie. 2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende: 3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet. K In artikel 191 wordt “van de vrijheid berooft” vervangen door: van de vrijheid beroofd. L In artikel 273, eerste lid, onderdeel 1˚, wordt “bekend gemaakt” vervangen door: bekend maakt. M In artikel 323a wordt “een subsidie” vervangen door: “middelen” en wordt “is verstrekt” telkens vervangen door: zijn verstrekt. Ma Artikel 328ter wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt “een gift of belofte aanneemt en dit aannemen” vervangen door: “een gift, belofte of dienst aanneemt dan wel vraagt, en dit aannemen of vragen”, en wordt “een jaar” vervangen door: “twee jaren”. 2. In het tweede lid wordt na “een gift of belofte doet” ingevoegd: dan wel een dienst verleent of aanbiedt. ARTIKEL II Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd: aA Aan artikel 94, derde lid, wordt een volzin toegevoegd die als volgt luidt: De opsporingsambtenaar stelt de kennisgeving zo spoedig mogelijk in handen van de hulpofficier van justitie teneinde te doen beoordelen of het beslag moet worden gehandhaafd. bA Artikel 116 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt als volgt te luiden: 1. De hulpofficier van justitie of de officier van justitie die op grond van artikel 94, derde lid, in kennis is gesteld van de kennisgeving van inbeslagneming, beslist over het voortduren van het beslag in het belang van de strafvordering. Indien dit belang niet of niet meer aanwezig is, beëindigt hij het beslag en doet hij het voorwerp teruggeven aan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen. De hulpofficier van justitie pleegt desgeraden overleg met de officier van justitie voordat hij de beslissing neemt. 2. De aanhef van het tweede lid komt als volgt te luiden: 2. Indien degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen ten overstaan van de rechter-commissaris, de officier van justitie of een opsporingsambtenaar schriftelijk verklaart afstand te doen van het voorwerp, kan de hulpofficier van justitie of het openbaar ministerie: cA Artikel 126bb, vierde lid, komt te luiden: 4. Het eerste lid is niet van toepassing op de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 126na, 126ua, 126nc, 126uc, 126zi, 126zk en 126zq tot en met 126zs. A In artikel 126hh, tweede lid, wordt “Wet politieregisters” vervangen door: Wet politiegegevens. B De artikelen 126ne en 126ue worden als volgt gewijzigd: 1. De tweede zin van het tweede lid wordt vervangen door: Een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering vindt schriftelijk plaats. Artikel 126nd, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. 2. Aan het slot van het derde lid wordt toegevoegd:, evenals voor een wijziging, aanvulling of verlenging van de vordering. Artikel 126l, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing. C In artikel 126t, eerste lid, wordt na “in de zin van artikel 126la,” tussengevoegd: en waaraan een persoon deelneemt ten aanzien van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat deze betrokken is bij het in het georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven, D In artikel 126ta wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een nieuw tweede lid tussengevoegd, dat luidt: 2. Indien na aanvang van het opnemen van de telecommunicatie op grond van het bevel bekend wordt dat de gebruiker zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, wordt, voor zover een verdrag dit voorschrijft en met toepassing van dat verdrag, die andere staat van het opnemen van telecommunicatie in kennis gesteld en de instemming van die staat verworven E Het eerste lid van artikel 126ue wordt als volgt gewijzigd: 1. In de eerste volzin wordt na “artikel 126ud, eerste lid,” ingevoegd: van degene die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik gegevens verwerkt,. 2. Aan het slot van de tweede volzin wordt de punt vervangen door: en kan telkens met maximaal vier weken worden verlengd. 3. In de vierde volzin wordt na “vierde lid” ingevoegd: en zevende lid. F In het eerste lid van artikel 126ng wordt “126ne, eerste lid,” vervangen door: 126ne eerste en derde lid, en artikel 126nf, eerste lid. G In het derde lid van de artikelen 126ng en 126ug wordt “eerste lid” vervangen door: tweede lid. H In het eerste lid van artikel 126ug wordt “126ue, eerste lid,” vervangen door: 126ue eerste en derde lid, en artikel 126uf, eerste lid. I In het tweede lid van artikel 126ii wordt “Artikel 126n, tweede lid en derde lid, tweede volzin” vervangen door: Artikel 126n, tweede lid en vierde lid, J Aan het slot van artikel 126nd, zesde lid, 126nf, derde lid, artikel 126ng, vierde lid, en 126ug, vierde lid, wordt telkens toegevoegd: Artikel 126l, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing. L In artikel 272 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende: 2. De voorzitter kan op grond van klemmende redenen, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte, bevelen dat een vraag, die de verdachte of diens raadsman of de officier van justitie wenst te stellen, door zijn tussenkomst wordt gesteld. M In artikel 318, eerste lid, vervalt de zinsnede “doch binnen haar rechtsgebied”. Ma De laatste zin van de artikelen 404, derde lid, en 410a, tweede lid, komt te luiden: De vorige zin is niet van toepassing in geval de dagvaarding of oproeping binnen zes weken nadat door de verdachte op de voet van artikel 257e verzet is gedaan, rechtsgeldig aan de verdachte is betekend met inachtneming van artikel 588a. Mb In artikel 410, derde lid, 414, tweede lid, en 418, derde lid, vervalt telkens voor de zinsnede “niet noodzakelijk” het woord: redelijkerwijs. Mc In de artikelen 412, eerste lid, en 511b, tweede lid, wordt “258, zesde lid” vervangen door: 258, vijfde lid. Md In artikel 418, tweede lid, vervalt de zinsnede: daaraan voorafgaand, . N In artikel 421, vierde lid, komt de eerste volzin te luiden: Indien geen hoger beroep is ingesteld, kan de benadeelde partij tegen het deel van het vonnis waarbij haar vordering is afgewezen, tegen deze afwijzing in hoger beroep komen bij het gerechtshof. Na Artikel 425, vijfde lid, komt als volgt te luiden: 5. De artikelen 365, vierde en vijfde lid, 381, eerste en tweede lid, en 397a, eerste tot en met derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. O In artikel 447, zesde lid, wordt “tweede en vierde lid” vervangen door: derde en vijfde lid. P In artikel 450, derde lid, vervalt na “in ontvangst nemen”: van de uitreiking. Q In artikel 552m, tweede lid, wordt na de zinsnede “bedoeld in artikel 1 of artikel 2 van dat Europees Verdrag” ingevoegd: of bij het Europees Verdrag ter voorkoming van terrorisme (Trb. 2006, 34). R In artikel 552hh, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste gedachtestreepje door een puntkomma, het tweede tot en met zevende gedachtestreepje vervangen door: - de artikelen 5, 6, 7 en 9 van het Europees Verdrag ter voorkoming van terrorisme (Trb. 2006, 34). S In artikel 565, tweede lid, wordt “en 126k tot en met 126nh” vervangen door: , 126k tot en met 126ni en 126ui. T Aan artikel 576 wordt een achtste lid toegevoegd, dat luidt: 8. De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de geldboete, onderscheidenlijk de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, verhaald op de veroordeelde. Onder de kosten van verhaal zijn begrepen de invorderingskosten. ARTIKEL III In artikel 82, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt “artikel 552a, vijfde lid” telkens vervangen door: artikel 552a, zesde lid en wordt “van dat artikel” vervangen door: van dat wetboek. ARTIKEL IIIa In artikel 29, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt de zinsnede “op grond van de tenuitvoerlegging van een maatregel als bedoeld in artikel 10, eerste lid,” vervangen door: op grond van de tenuitvoerlegging van een machtiging in een geval als bedoeld in artikel 29k, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg. ARTIKEL IV Artikel 151c, zesde en zevende lid, van de Gemeentewet komen te luiden als volgt: 6. De met de camera’s gemaakte beelden mogen in het belang van de handhaving van de openbare orde worden vastgelegd. 7. De verwerking van de gegevens, bedoeld in het zesde lid, is een verwerking als bedoeld in de Wet politiegegevens, met dien verstande dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 8 van die wet, de vastgelegde beelden na ten hoogste vier weken worden vernietigd en de gegevens, bedoeld in het zesde lid, indien er concrete aanleiding bestaat te vermoeden dat die gegevens noodzakelijk zijn voor de opsporing van een strafbaar feit, ten behoeve van de opsporing van dat strafbare feit kunnen worden verwerkt. ARTIKEL V De Instellingswet Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming wordt als volgt gewijzigd: In artikel 5, derde lid, onderdeel f, wordt “of uit de politieregisters, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet politieregisters” vervangen door: of uit politiegegevens, bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens. ARTIKEL VI Artikel 16 van de Overleveringswet wordt als volgt gewijzigd: 1. Na “artikel 4, eerste” wordt ingevoegd: en tweede. 2. In de tweede volzin wordt “Artikel 61, tweede lid,” vervangen door: Artikel 61, eerste en derde lid,. ARTIKEL VII De Uitleveringswet wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 11, derde lid, wordt de zinsnede “en artikel 2 van het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme (Trb. 2000, 12)” vervangen door: , artikel 2 van het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme (Trb. 2000, 12), artikel 2 van het Internationaal Verdrag ter bestrijding van daden van nucleair terrorisme (Trb. 2005, 290) en de artikelen 5, 6, 7 en 9 van het Europees Verdrag ter voorkoming van terrorisme (Trb. 2006, 34). B In artikel 12, vijfde lid, wordt “verzoekende lidstaat” vervangen door: uitvaardigende justitiële autoriteit van die lidstaat. C In artikel 13a wordt in de tweede volzin “Artikel 61, tweede lid,” vervangen door: Artikel 61, eerste en derde lid,. D In artikel 35, tweede lid, wordt “uitvoerende” vervangen door: uitvaardigende. E Artikel 51a wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid, twaalfde streepje, wordt “de omschrijvingen van artikel 2” vervangen door: de omschrijvingen van artikel 9. 2. In het tweede lid, twaalfde streepje, wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: zoals aangevuld door het Facultatief Protocol van 8 december 2005 (Trb. 2006, 211). 3. In het tweede lid, zestiende streepje, wordt toegevoegd: , en misdrijven waarop een gevangenisstraf van ten minste vier jaren is gesteld, voor zover het feit valt onder artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van dat Verdrag. 4. Aan het tweede lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, vier onderdelen toegevoegd, luidende: - de misdrijven, strafbaar gesteld in de artikelen 137c tot en met 137e, 261, 262, 266, 284 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van de artikelen 3 tot en met 6 van het op 28 januari 2003 te Straatsburg totstandgekomen aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, betreffende de strafbaarstelling van handelingen van racistische of xenofobische aard verricht via computersystemen (Trb. 2003, 60); – de misdrijven, strafbaar gesteld in de artikelen 140, 140a, 161quater, 173a, 284, eerste lid, 284a, 285, 310 tot en met 312, 317 en 318 van het Wetboek van Strafrecht, en in de artikelen 79 en 80 van de Kernenergiewet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 2 van het op 13 april 2005 te New York totstandgekomen Internationaal Verdrag ter bestrijding van daden van nucleair terrorisme (Trb. 2005, 290). – de misdrijven, strafbaar gesteld in de artikelen 177, 177a, 178, 284, 285a, 310, 321, 322, 326, 328ter, 359, 360, 361, 362, 363, 364, 365, 366, 376, 416, 417, 417bis, 420bis, 420ter en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van de artikelen 15 tot en met 17, 19 en 21 tot en met 25 van het op 31 oktober 2003 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen corruptie (Trb. 2005, 244); – de misdrijven, strafbaar gesteld in de artikelen 131, 132, 134a, 205, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van de artikelen 5, 6, 7 en 9 van het op 16 mei 2005 te Warschau totstandgekomen Europees Verdrag ter voorkoming van terrorisme (Trb. 2006, 34). ARTIKEL VIIa Aan artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt een volzin toegevoegd, luidende: Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. ARTIKEL VIII In artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 wordt “Artikel 552a, derde en vijfde lid” vervangen door: Artikel 552a, vierde en zesde lid. ARTIKEL VIIIa De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften wordt als volgt gewijzigd. A In artikel 1, eerste lid, wordt “motorrijtuig, kenteken en rijbewijs” vervangen door: aanhangwagen, motorrijtuig, kenteken en rijbewijs. B In artikel 5a wordt in de eerste volzin “wordt voortbewogen” vervangen door: wordt voortbewogen, dan wel waaraan een aanhangwagen waarvoor een kenteken is vereist, is gekoppeld,. C Na artikel 5a wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 5b 1. Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarmee een niet-kentekenplichtige aanhangwagen wordt voortbewogen, dan wel waaraan een niet-kentekenplichtige aanhangwagen is gekoppeld, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 31, tweede lid, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van het trekkend motorrijtuig ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. 2. Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een kentekenplichtige aanhangwagen, wordt de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van de aanhangwagen ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Indien het kenteken van de aanhangwagen niet is vastgesteld, dan wel indien de aanhangwagen niet kentekenplichtig is, wordt de administratieve sanctie opgelegd aan degene die ten tijde van de gedraging eigenaar of houder was van de aanhangwagen. 3. Indien sprake is van een geval als bedoeld in het eerste of tweede lid dan wordt daarbij gewezen op het bepaalde in artikel 8. ARTIKEL IX De Wet documentatie vennootschappen wordt als volgt gewijzigd: In artikel 3, tweede lid, onderdeel d, wordt “de Wet politieregisters” vervangen door: de Wet politiegegevens en wordt “politieregister” vervangen door: politiegegevens. ARTIKEL X De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt als volgt gewijzigd: In artikel 36, tweede lid, wordt “gegevens uit de politieregisters, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet politieregisters” vervangen door: politiegegevens, bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens. ARTIKEL XI Artikel 4 van de Wet melding ongebruikelijke transacties wordt als volgt gewijzigd: a. In het eerste lid worden de woorden “het meldpunt ongebruikelijke transacties” vervangen door: het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. b. In het eerste lid worden de woorden “ten behoeve van de voorkoming en opsporing van de in artikel 3, onderdeel a, bedoelde misdrijven” vervangen door: ten behoeve van de taak, bedoeld in artikel 3. c. In het tweede lid worden de woorden “alsmede de soorten gegevens die het verwerkt, het coderen van gegevens door deze te voorzien van een indicatie over betrouwbaarheid” geschrapt. d. Het derde lid komt als volgt te luiden: Op de verwerking van persoonsgegevens door het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties zijn de artikelen 1, 2, 3, eerste en tweede lid, 4, 5, 6, 7, 15, 16, eerste lid, onderdelen a, b en c, 17, 18, 22 en 23, 25 tot en met 31, alsmede artikel 33 van de Wet politiegegevens van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor het meldpunt als verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel f, wordt aangemerkt Onze Minister van Justitie. ARTIKEL XIa In artikel 1, onder 1˚, van de Wet op de economische delicten wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Aanpassingswet Algemene douanewet, artikel XLIX, eerste lid. ARTIKEL XII Artikel 1 van de Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven komt te luiden: Artikel 1 Onverminderd het bepaalde in met andere Mogendheden gesloten uitleveringsverdragen, kunnen personen aan een andere Mogendheid ter berechting worden overgeleverd ter zake van één der misdrijven, omschreven in de artikelen 3, 5 tot en met 8 en, voor zover met de in die artikelen bedoelde feiten verband houdend, artikel 9 van de Wet internationale misdrijven, indien het feit een ernstige schending oplevert van: a. het Verdrag van Genève van 12 augustus 1949 voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde; b. het Verdrag van Genève van 12 augustus 1949 voor de verbetering van het lot der gewonden, zieken en schipbreukelingen van de strijdkrachten ter zee; c. het Verdrag van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de behandeling van krijgsgevangenen; d. het Verdrag van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd; e. het Aanvullend Protocol bij die Verdragen betreffende de bescherming van de slachtoffers van internationale gewapende conflicten (Protocol I) van 12 december 1977; of f. het Tweede Protocol bij het Haagse Verdrag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict van 26 maart 1999. ARTIKEL XIII De Wet politiegegevens wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1, onderdeel k, wordt “artikel 43” vervangen door: artikel 46. B In artikel 6, zevende lid, wordt “13, vierde lid” vervangen door: 13, derde lid. C In artikel 10, zesde lid, worden de woorden: “elk half jaar” vervangen door: periodiek. D In artikel 16, eerste lid, worden de onder a en b opgenomen bepalingen vervangen door: a. opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141, onderdeel d, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover zij deze behoeven voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op het beleidsterrein van Onze Minister wie het aangaat; b. buitengewone opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, voor zover zij deze behoeven voor de opsporing van strafbare feiten bij het onderzoek waarbij zij zijn betrokken; E In artikel 32, eerste lid, worden onder verlettering van de onderdelen d, e en f tot f, g en h, twee onderdelen ingevoegd, luidende: d. de geautomatiseerde vergelijking of het in combinatie met elkaar verwerken van politiegegevens, bedoeld in de artikelen 8, derde lid, en 11, eerste, tweede en vierde lid; e. de hernieuwde verwerking van politiegegevens op grond van artikel 9 of 10, bedoeld in artikel 14, derde lid; ARTIKEL XIV De Wet veiligheidsonderzoeken wordt als volgt gewijzigd: In de artikelen 7, tweede lid, onderdeel a, 9, tweede lid en 13, vierde lid, onderdeel a, wordt “Wet politieregisters” vervangen door: Wet politiegegevens. ARTIKEL XIVa Indien deze wet in werking treedt voor het tijdstip waarop de Wet tot Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces in werking treedt, wordt die wet als volgt gewijzigd: 1. Artikel II, onderdeel 2, wordt als volgt gewijzigd: De laatste twee volzinnen van het zesde lid van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden vervangen door: De staat verhaalt het uitgekeerde bedrag, alsmede de krachtens het vierde lid ingetreden verhogingen, op de veroordeelde. 2. Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende: ARTIKEL IIa Het zesde lid van artikel 36f geldt voor schadevergoedingsmaatregelen die zijn opgelegd bij rechterlijke uitspraak waarbij een veroordeling is gevolgd wegens een strafbaar feit, en die onherroepelijk is geworden na inwerkingtreding van deze wet. ARTIKEL XIVb Indien de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces in werking is getreden voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt het Wetboek van Strafrecht als volgt gewijzigd: De laatste twee volzinnen van artikel 36f, zesde lid, worden vervangen door: De staat verhaalt het uitgekeerde bedrag, alsmede de krachtens het vierde lid ingetreden verhogingen, op de veroordeelde. ARTIKEL XIVba Indien het bij Koninklijke boodschap van 9 juni 2005 ingediende voorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Kamerstukken II 2004-2005, 30 143) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt die wet als volgt gewijzigd: In artikel I wordt onderdeel M als volgt gewijzigd: Na artikel 496 wordt ingevoegd artikel 496a dat luidt: Artikel 496a 1. Indien de ouders of voogd van een van misdrijf verdachte minderjarige in gebreke blijven op de terechtzitting te verschijnen beveelt het gerecht de aanhouding van de zaak tegen een bepaalde dag en beveelt het tevens hun oproeping. Het gerecht stelt voorafgaand aan zijn beslissing de verdachte, de officier van justitie en het slachtoffer dat ter terechtzitting aanwezig is, in de gelegenheid zich uit te laten over de wenselijkheid van aanhouding. 2. Het gerecht kan bij het bevel tot oproeping een bevel tot medebrenging verlenen, indien het de aanwezigheid van een of beide ouders dan wel de voogd bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting noodzakelijk acht. Het gerecht kan dit bevel ook geven in het geval van de behandeling van de zaak van een van overtreding verdachte minderjarige. 3. Het gerecht kan slechts bevelen dat het onderzoek niet wordt aangehouden, en dat een bevel tot medebrenging niet wordt verleend indien: a. het aanstonds een van de uitspraken bedoeld in artikel 349, eerste lid, doet, b. de ouders of voogd geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland hebben, of c. de aanwezigheid van een of beide ouders niet in het belang van de minderjarige wordt geacht. ARTIKEL XIVbb Indien het bij koninklijke boodschap van 9 juni 2005 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Kamerstukken I 2008/09, 30 143) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt deze wet als volgt gewijzigd: Artikel XI komt als volgt te luiden: ARTIKEL XI Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen daarvan verschillend kan luiden. ARTIKEL XIVc Indien het bij koninklijke boodschap van 9 juni 2005 ingediende voorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Kamerstukken 30 143) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht als volgt gewijzigd: In het eerste lid, wordt na het woord slachtoffer telkens ingevoegd: of diens nabestaanden in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. ARTIKEL XIVd Met ingang van het tijdstip waarop artikel XLIX van de Aanpassingswet Algemene douanewet komt te vervallen, vervalt in artikel 1, onder 1˚, van de Wet op de economische delicten: de Aanpassingswet Algemene douanewet, artikel XLIX, eerste lid. ARTIKEL XIVe Indien het bij koninklijke boodschap van 11 oktober 2007 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering inzake de regeling van onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit (verplichte medewerking aan een bloedtest in strafzaken) (31 241) tot wet wordt verheven, wordt artikel I, onder A, van die wet als volgt gewijzigd: A Het voorgestelde artikel 151e wordt als volgt gewijzigd: 1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd: a. In de eerste volzin wordt “door een arts” vervangen door: door een arts of een verpleegkundige. b. De tweede volzin komt te luiden: In dat geval wordt ander celmateriaal, dat geschikt is voor het onderzoek, afgenomen. 2. In het vierde lid wordt “Door een arts” vervangen door: Door een arts of een verpleegkundige. B Het voorgestelde artikel 151f wordt als volgt gewijzigd: 1. In het vierde lid wordt “een deel van de kosten van het tegenonderzoek” vervangen door: een deel van de kosten van het tegenonderzoek, waarvan de hoogte bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld,. 2. Het vijfde lid komt te luiden: 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels omtrent de uitvoering van dit artikel gegeven. C Aan het voorgestelde artikel 151h wordt een lid toegevoegd, dat luidt: 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels omtrent de uitvoering van dit artikel gegeven. ARTIKEL XV De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Minister van Justitie, PAGE PAGE 1