[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nader rapport

Bevordering duurzame arbeidsinschakeling jongeren tot 27 jaar (Wet investeren in jongeren)

Nader rapport

Nummer: 2008D16525, datum: 2008-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2008Z07059:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Ons kenmerk	  DOCPROPERTY  iOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  W&B/URP/08/29753


Datum	12 november 2008

Onderwerp	  DOCPROPERTY  iOnderwerp  \* MERGEFORMAT  Nader rapport
inzake het voorstel van wet tot bevordering duurzame arbeidsinschakeling
jongeren tot 27 jaar (Wet investeren in jongeren). 



Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 11 september
2008, nr. 08.002619, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 17 oktober 2008, nr. W12.08.0400/III, bied ik U
hierbij aan.

Naar aanleiding van het advies van de Raad wordt het volgende opgemerkt.

1. Noodzaak wetsvoorstel

a. Overeenkomsten en verschillen met de WWB

Met de Raad kan worden ingestemd dat er op onderdelen overeenkomsten
bestaan tussen dit wetsvoorstel en de WWB. Dit is gelegen in het feit
dat het voorliggende voorstel evenals de WWB als een vangnet fungeert
binnen het stelsel van sociale zekerheid. De door de Raad aangehaalde
grondwettelijke bepaling en het daaruit voortvloeiende basisrecht geldt
eveneens voor dit wetsvoorstel (zie hoofdstuk 5 van de toelichting). De
Raad stelt dat in dit wetsvoorstel het uitgangspunt weliswaar omgekeerd
is ten opzichte van de WWB (namelijk: ā€œgeen uitkering tenzij, ten
opzichte van: bijstand mitsā€), maar dat de criteria waarmee het nieuwe
stelsel wordt toegepast in sterke mate overeenkomen met die in de WWB.
De aangegeven paradigmawisseling leidt naar de mening van de regering
evenwel tot een fundamenteel andere ā€œaanvliegrouteā€ van dit
wetsvoorstel. Het verschil zit in de voorwaarden waaraan moet worden
voldaan om voor de inkomensvoorziening in aanmerking te komen. Anders
dan bij de WWB vragen jongeren niet om een uitkering maar om een
werkleeraanbod. Pas als dat werkleeraanbod onvoldoende inkomsten
genereert krijgt de jongere een inkomensvoorziening. De jongere vraagt
deze ook niet aan, maar de gemeente kent deze zonodig ambtshalve toe.
Deze benadering van ā€œgeen uitkering, tenzijā€ past, in samenhang met
de andere set van rechten en plichten, niet binnen het geldende
uitgangspunt ā€œbijstand, mitsā€ van de WWB. Het effect van
paradigmawisseling moet niet worden onderschat. Immers, bij regeling in
de WWB blijft alleen al door de naamgeving bijstand een perspectief. Een
afzonderlijke regeling geeft gestalte aan de intentie dat het niet
alleen belangrijk is om jongeren uit de bijstand te halen, maar ook de
(gedachte aan) bijstand uit de jongeren te halen. 

Terecht maakt de Raad uit de toelichting op dat het voorstel gemeenten
in een betere positie beoogt te brengen dan thans onder de WWB. Met name
om aldus (ook) de moeilijker te activeren personen onder de 27 jaar
daadwerkelijk te kunnen activeren, waar de "gemakkelijker" gevallen de
afgelopen jaren al met succes zijn geactiveerd. Deze aanpak moet worden
geĆÆntensiveerd ten aanzien van de kansarme jongeren met een grote
afstand tot de arbeidsmarkt. De WWB kent op dit punt beperkingen. Deze
worden in dit voorstel ondervangen door zowel de paradigmawisseling als
een andere set van rechten en plichten voor jongeren en gemeenten. Waar
nu nog grote verschillen mogelijk zijn in de gemeentelijke benadering
van en inkomensondersteuning voor jongeren, beoogt dit voorstel een
uniforme aanpak. Deze aanpak vergt regels die de uitvoering van de
gemeenten meer sturen dan de WWB hetgeen niet binnen de filosofie van de
WWB past. Vanuit dit gezichtspunt is de regering evenmin van mening dat
een aanscherping van de WWB passend is. Het advies van de Raad ter zake
heeft geleid tot een nadere onderbouwing van paragraaf 4.2 van de
memorie van toelichting. 

b. (De)centralisatie  

De Raad vraagt zich af waarom het nodig is de succesvolle aanpak om te
zetten in een landelijke regeling. Het wetsvoorstel beoogt deze
succesvolle aanpak te versterken en landelijk te verankeren. Hoewel het
voorstel een van de WWB afwijkende systematiek bevat, worden juist de
positieve ervaringen met de WWB op het terrein van de financiƫle
verantwoordelijkheid en op het terrein van beleidsruimte ook in dit
wetsvoorstel ten volle benut. Zo sluit de financieringssystematiek van
dit wetsvoorstel aan bij de bestaande financieringssystematiek van de
WWB. De gemeente behoudt daarnaast de nodige beleidsruimte om in een
individueel geval te bepalen welk werkleeraanbod moet worden ingezet. In
dit onderdeel verwijst de Raad naar het kritische commentaar van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) op het wetsvoorstel. Met de
Raad onderschrijft de regering de relevantie van dit advies. Naar de
mening van de regering is met dit advies evenwichtig en zorgvuldig
omgegaan. Waar dit paste binnen de filosofie van dit voorstel heeft dit
geleid tot de aanpassingen in het wetsvoorstel en de toelichting. Het
door de VNG genoemde belang om zo veel mogelijk aansluiting te zoeken
bij de WWB is voor de regering aanleiding geweest om waar mogelijk de
WWB te volgen; aanvullende regels zijn slechts gesteld waar nodig in
verband met het afwijkende karakter van dit wetsvoorstel ten opzichte
van de WWB. De keuze om het advies van de VNG niet geheel op te volgen
is in hoofdstuk 16 van de toelichting onderbouwd. De Raad vraagt zich
daarnaast af waarom moet worden ingegrepen in het stelsel van de WWB, in
plaats van de - succesvol gebleken - decentrale bestuurspraktijk nog
enige tijd de ruimte te geven om de uitvoering van de WWB te
optimaliseren. Het hiaatpercentage voor bijstandsgerechtigde jongeren
van 52% en voor niet uitkeringsgerechtigde jongeren van 70%
rechtvaardigt naar de mening van de regering evenwel de noodzaak voor
een landelijke regeling. De regering meent dat afwachten op
optimalisering van de WWB zich niet goed verhoudt tot de prioriteit die
de regering geeft aan de toekomst van jongeren. In dit geval prevaleert
het belang van de toekomst van deze jongeren boven de beleidsvrijheid
van de gemeenten. Naar aanleiding van dit onderdeel van het advies van
de Raad is paragraaf 4.1 van de memorie van toelichting aangevuld.

2. Gelijkheidsbeginsel: de leeftijdsgrens van 27 jaar

Naar aanleiding van de door de Raad geconstateerde onduidelijkheid met
betrekking tot motivering van de leeftijdsgrens van 27 jaar is in de
toelichting op dit punt aangepast. Terecht stelt de Raad dat de keuze
voor een afzonderlijk wetsvoorstel, met een van de WWB afwijkende
systematiek, tot ongelijke behandeling kan leiden tussen personen onder
de 27 jaar en personen vanaf die leeftijdgrens. Deze ongelijkheid van
behandeling vergt een toereikende rechtvaardiging. Naar aanleiding van
het advies van de Raad is de keuze voor deze leeftijdsgrens nader
gemotiveerd. Met de maximumleeftijdsgrens is aangesloten bij de algemene
notie dat de verantwoordelijkheid van de samenleving voor de opleiding
van personen afneemt en de eigen verantwoordelijkheid toeneemt naarmate
personen ouder worden. De leeftijdsgrens van 27 jaar sluit daarmee aan
bij het gehanteerde onderscheid in de gemeentelijke praktijk en het
beleid, zoals de jongerenloketten tot 27 jaar. Deze bovengrens sluit
bovendien aan bij bestaande, met name fiscale, wet- en regelgeving. De
gehanteerde leeftijdsgrenzen binnen het werkleerrecht zijn ter
beoordeling voorgelegd aan de Commissie Gelijke Behandeling (CGB). Het
positieve oordeel van de CGB is bij de nadere onderbouwing van de
leeftijdsgrens aangehaald. De Raad vraagt verder naar de effecten van
dit wetsvoorstel naar de doelgroep vanaf 27 jaar. Op dit punt is in de
toelichting ingegaan. Personen van 27 jaar en ouder kunnen voor zover
noodzakelijk een beroep doen op de WWB. De effecten van dit wetsvoorstel
zullen naar verwachting eveneens positieve effecten hebben op de WWB.
Waar gemeenten goede ervaringen aan de hand van het onderhavige
wetsvoorstel opdoen, kunnen deze worden ingezet ten aanzien van de
bijstandspopulatie. 

Dit onderdeel van het advies is aanleiding geweest paragraaf 6.2 van de
memorie van toelichting aan te vullen.

3. Uitvoering

De Raad merkt op dat dit voorstel veronderstelt dat voldoende verzekerd
is dat elke gemeente beschikt over de mogelijkheden tot het effectueren
van de plicht tot het aanbieden van een werkleeraanbod aan alle jongeren
die daartoe een verzoek indienen. Terecht wijst de Raad in dit verband
op dat de komende jaren weliswaar een toenemende krapte op de
Nederlandse arbeidsmarkt is voorzien, maar dat dit in mindere mate geldt
voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Het beoogde werkleerrecht is in
de ogen van de regering ook om die reden hard nodig. In samenhang met
andere maatregelen vormt dit voorstel een onderdeel van het
kabinetsbeleid gericht op betere scholing van de beroepsbevolking.
Hiermee kan ruimte aan de onderkant van de arbeidsmarkt ontstaan,
doordat lager opgeleiden doorstromen naar een (hogere) functie. Het
voorstel beoogt mede vergroting van perspectief op werk voor de
onderkant van de arbeidsmarkt en op het verbeteren van het
arbeidsmarktperspectief voor kwetsbare groepen. Het doel van deze
maatregel is juist een kwetsbare doelgroep in de maatschappij zich goed
te laten voorbereiden op de arbeidsmarkt. Naar aanleiding van dit
onderdeel van het advies is hoofdstuk 8 van de memorie van toelichting
uitgebreid. 

4. Niet-melders

Voor zover het voorstel beoogt eenieder die kan werken ertoe te bewegen
te participeren op de arbeidsmarkt, merkt de Raad op, dat het voorstel
niet de personen bereikt die geen aanspraak willen maken op
inkomensondersteuning door de overheid. De Raad vraagt zich bovendien
af, of er niet rekening mee moet worden gehouden dat invoering van het
voorstel zal leiden tot een toename van de problematiek van
"niet-melders", die geheel buiten beeld blijven. Naar aanleiding van het
advies van de Raad is in de toelichting nadrukkelijk ingegaan op deze
problematiek. De regering wil met de werkleerplicht alle jongeren die
willen werken en/of leren daartoe het recht geven. Alle jongeren die
ertoe bereid zijn kunnen zich tot de gemeente wenden. Hiertoe worden zij
niet verplicht. De meeste jongeren willen graag leren of werken. Hoewel
een plicht voor jongeren die niet leren en niet werken en geen uitkering
ontvangen wenselijk zou zijn, zijn er grenzen aan overheidsdwang. Wel
kunnen gemeenten deze jongeren in kaart brengen en proberen te
activeren. Hierbij is van belang om te benadrukken dat met dit
wetsvoorstel ā€“ ondanks dat het niet voorziet in een meldplicht voor
jongeren - het gemeenten vrij staat om eigen initiatieven te ontplooien
gericht op het bereiken van de groep ā€œniet-meldersā€. Er zijn
gemeenten die dit met succes doen en zij kunnen dit uiteraard blijven
doen. Het kabinet verwacht dat de groep jongeren, die ondersteuning
nodig heeft en niet zelfstandig kan participeren, zich op dat moment bij
de gemeente zal melden. De jongeren die willen leren/werken of
ondersteuning nodig hebben van de overheid zullen zich bij de gemeente
ook blijven melden, te meer nu zij via het werkleerrecht een afdwingbaar
recht tegenover de gemeente zullen kunnen uitoefenen. Maar wanneer jonge
gezonde mensen niet willen leren of werken mag dit niet inhouden dat zij
recht hebben op verzilvering van bijstand. Onwil om te participeren
verhoudt zich niet tot het recht op sociale solidariteit. 

Uit een ambtelijke verkenning blijkt dat gemeenten zelf pro-actief op
zoek zijn naar niet-melders en dat dit goed lukt. Gemeenten kunnen de
jongeren door een aantrekkelijk aanbod ā€œvia mond tot mond-reclameā€
verleiden om zich alsnog bij gemeenten te gaan melden. Met betrekking
tot de ā€œafhakersā€ (de personen die een aanvraag van een
bijstandsuitkering niet doorzetten) is de inschatting dat dit fenomeen
bij invoering van het onderhavige wetsvoorstel niet significant zal
toenemen. Er zijn ook gemeentelijke onderzoeken gehouden naar de redenen
waarom personen hun bijstandsuitkering niet doorzetten en de wijze
waarop ze daarna in hun levensonderhoud voorzien. Op de vraag hoe men na
afhaken in het levensonderhoud voorziet blijkt dat velen op het moment
van onderzoek inkomsten uit werk, studie of een uitkering hebben (60%
tot 80%). Voor zover gemeenten conclusies uit bovengenoemde onderzoeken
trekken achten zij de situatie bij niet doorgezette aanvragen niet
alarmerend. In het kader van monitoring van dit wetsvoorstel zal dit als
aandachtspunt worden meegenomen. 

Dit onderdeel van het advies is aanleiding geweest paragraaf 6.3.4 van
de memorie van toelichting aan te vullen met een nadere onderbouwing en
een nieuwe paragraaf 6.3.5 op te nemen. 

5. De vormgeving van de regeling 

a. Aansluiting werkleerrecht en inkomensvoorziening.

- Naar aanleiding van de door de Raad geconstateerde onduidelijkheid met
betrekking tot artikel 17, is de toelichting op dat artikel aangepast.
Zo is met name ingegaan op de relatie tussen de artikelen 17, 24 en 41
van het wetsvoorstel. Uit deze artikelen vloeit voort dat zowel de
jongere van wie niet gevergd kan worden dat hij uitvoering geeft aan een
werkleeraanbod, als de jongere die de volledige zorg heeft over een tot
te zijne laste komend kind tot vijf jaar, recht heeft op een
inkomensvoorziening, indien voldaan wordt aan artikel 24 en geen van de
onderdelen van artikel 41, eerste lid, op hem van toepassing is. De
jongere, bedoeld in artikel 17, vijfde lid, zijnde een jongere die niet
wenst te voldoen aan de verplichting, bedoeld in artikel 44, onderdeel
a, heeft geen recht op een inkomensvoorziening. Uit artikel 41, eerste
lid, onderdeel c, blijkt namelijk dat een jongere die de onderhavige
verplichting (of een andere verplichting, bedoeld in hoofdstuk 5) niet
wil nakomen, geen recht op inkomensvoorziening heeft.

- In het wetsvoorstel is in artikel 25 imperatief bepaald dat het
college het recht op een inkomensvoorziening ambtshalve vaststelt,
gelijktijdig met de vaststelling van het recht op een werkleeraanbod.
Voor deze ambtshalve vaststelling is gekozen, omdat het college na de
intake over alle gegevens beschikt die van belang zijn voor de
vaststelling van het recht op een werkleeraanbod, alsmede voor de
vaststelling van het recht op een inkomensvoorziening. 

Ingevolge artikel 43, eerste lid, is de jongere verplicht om aan het
college op een daartoe strekkend verzoek van het college, of onverwijld
uit eigen beweging, mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden
waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed
kunnen zijn op zijn recht op een werkleeraanbod of zijn recht op een
inkomensvoorziening. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en
omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van
bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte, bij ministeriƫle
regeling aan te wijzen gegevens of kunnen worden verkregen uit bij
ministeriƫle regeling aan te wijzen administraties. Wanneer een
wijziging van feiten of omstandigheden wordt vastgesteld, neemt het
college op basis van die gewijzigde feiten of omstandigheden een nieuwe
beslissing met betrekking tot het recht op een werkleeraanbod of het
recht op een inkomensvoorziening. Tegen de achtergrond hiervan is in het
wetsvoorstel er niet expliciet in voorzien dat het college een nieuwe
beslissing met betrekking tot het recht op een inkomensvoorziening moet
nemen, indien de jongere meer of minder inkomsten gaat verwerven, of
alsnog recht op een inkomensvoorziening krijgt, nadat eerder door het
college was vastgesteld dat die jongere geen recht op
inkomensvoorziening had. Die eerdere vaststelling dat geen recht op
inkomensvoorziening bestaat, zou gegrond kunnen zijn op het feit dat de
desbetreffende jongere inkomsten heeft die de op hem van toepassing
zijnde norm te boven gaan, maar bijvoorbeeld ook gegrond kunnen zijn op
het feit dat de jongere de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. 

In aanmerking nemende dat de Raad uit artikel 25 afleidt dat de
gelijktijdige vaststelling van het recht op een werkleeraanbod en het
recht op een inkomensvoorziening met zich brengt, dat indien daarbij
wordt vastgesteld dat een jongere geen recht op inkomensvoorziening
heeft, de beslissing met betrekking tot het recht op een
inkomensvoorziening dan op een later tijdstip op grond van gewijzigde
feiten en omstandigheden niet gewijzigd zou kunnen worden, los van de
vaststelling van het recht op een werkleeraanbod, is besloten om aan
artikel 25 een tweede lid toe te voegen. Op grond van dit nieuwe lid kan
het college op grond van gewijzigde feiten en omstandigheden,
desgevraagd of uit eigen beweging, het recht op inkomensvoorziening
opnieuw vaststellen. 

- Anders dan de Raad aangeeft is in het wetsvoorstel rekening gehouden
met de gevolgen voor het recht op inkomensvoorziening van opschorting,
herziening en dergelijke van het werkleeraanbod. Kortheidshalve zij in
dit verband verwezen naar artikel 41, eerste lid, van het wetsvoorstel,
waaruit blijkt dat geen recht op inkomensvoorziening bestaat: 

voor zover uit houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig
blijkt dat deze de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5, niet wil
nakomen (onderdeel c; betreft onder andere de situatie bedoeld in
artikel 17, vijfde lid);

indien het werkleeraanbod op grond van artikel 21 is ingetrokken
(onderdeel f); en

gedurende de periode dat het recht op een werkleeraanbod is opgeschort
(onderdeel i; betreft artikel 20)

Een herziening van het werkleeraanbod kĆ n gevolgen hebben voor het
recht op een inkomensvoorziening, maar behoeft dat niet altijd en onder
alle omstandigheden te hebben. Gelet hierop, daarbij in aanmerking
genomen dat uit de inhoud en strekking van het wetsvoorstel voortvloeit
dat in het verlengde van een herziene vaststelling van het recht op een
werkleeraanbod, ook het recht op een inkomensvoorziening door het
college wordt vastgesteld, is er vanaf gezien om bijzondere bepalingen
op te nemen die betrekking hebben op de gevolgen voor het recht op een
inkomensvoorziening, wanneer het werkleeraanbod wordt herzien.

Terecht wijst de Raad erop dat de inhoudelijke criteria voor het
opschorten, herzien en intrekken van het werkleeraanbod niet parallel
lopen met die voor het opschorten, herzien en intrekken van het recht op
een inkomensvoorziening. In het wetsvoorstel is er bewust voor gekozen
om de gronden voor opschorting, herziening en intrekking van het recht
op een werkleeraanbod zo beperkt mogelijk te houden, opdat jongeren
zoveel mogelijk gebruik kunnen (blijven) maken van dat aanbod. Het
(gaan) volgen van scholing gericht op arbeidsinschakeling en/of het
(gaan) verwerven van werkervaring door een jongere dient zo min mogelijk
doorkruist te worden. De gronden voor opschorting, herziening en
intrekking van het recht op een inkomensvoorziening zijn ruimer. Dit
wordt met name veroorzaakt door het feit dat de inkomensvoorziening -
als deze noodzakelijk is - ook fungeert als een stok achter de deur om
de jongere te bewegen om volledig mee te werken aan de uitvoering van
het werkleeraanbod.

b. Conflictgevoeligheid; voorlopige voorziening

Op advies van de Raad is in paragraaf  7.5 van het algemeen deel van de
memorie van toelichting een passage opgenomen over de eventuele
conflictgevoeligheid die de koppeling van het werkleeraanbod met de
inkomensvoorziening met zich mee zou kunnen brengen. Daarnaast is nader
onderbouwd waarom er gekozen is voor het niet verstrekken van een
inkomensvoorziening aan een jongere gedurende de periode dat bezwaar en
beroep aanhangig is. Hiertoe is besloten om te voorkomen dat jongeren,
met het vooruitzicht op die inkomensvoorziening, onnodig en veelvuldig
bezwaar en beroep gaan instellen. Indien er echter sprake is van zeer
dringende redenen, kan de jongere een beroep doen op artikel 16 van de
WWB..

c. Vergelijking met stelsel WWB

Ingevolge artikel 16 WWB kan het college aan een persoon die geen recht
op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van
paragraaf 2.2. van de WWB, bijstand verlenen indien zeer dringende
redenen daartoe noodzaken. De wijziging, bedoeld in artikel 57,
onderdeel E, van het wetsvoorstel voorziet erin dat een jongere die de
leeftijd van 27 jaar nog niet bereikt heeft in paragraaf 2.2. van de WWB
geduid wordt als een persoon die geen recht op algemene bijstand heeft.
Gelet op het feit dat een jongere derhalve onder de werking van artikel
16 WWB valt, is ervan afgezien om een soortgelijke bepaling in het
wetsvoorstel op te nemen.

Naar aanleiding van de constatering van de Raad dat het wetsvoorstel
geen bepaling bevat die voorziet in vertrekkingen in natura, is alsnog
een dergelijk bepaling in artikel 24 van het wetsvoorstel opgenomen.

d. Sancties

Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is in de artikelsgewijze
toelichting op artikel 22 ingegaan op de verhouding tussen artikel 17,
vijfde lid, en dat artikel. De verhouding die beoogd is, is als volgt.
De maatregel uit artikel 17 heeft betrekking op de fase waarin nog geen
werkleeraanbod aan de jongere is gedaan. Indien de jongere in die fase
niet voldoet aan de verplichting van artikel 44, onderdeel a, wordt geen
werkleeraanbod gedaan. De maatregel uit artikel 22 kan daarentegen niet
alleen worden toegepast in de fase dat de jongere nog geen aanbod is
gedaan, maar ook in de situatie dat wel al een aanbod is gedaan. In dat
laatste geval wordt de jongere tijdelijk uitgesloten van dat
werkleeraanbod. 

Een ander verschil is de gedraging waarvoor de maatregel kan worden
opgelegd. Zo gauw de jongere aan de verplichting in artikel 44,
onderdeel a, voldoet, dient het college hem alsnog een aanbod te doen.
Deze maatregel is dus rechtstreeks verbonden met de periode waarin de
jongere niet aan de genoemde verplichting voldoet. Dit in tegenstelling
tot de gedraging waarvoor op grond van artikel 22 een maatregel kan
worden opgelegd, namelijk het zich zeer ernstig misdragen. Overigens is
artikel 22 aangepast naar aanleiding van de opmerking van de Raad over
de verhouding tussen artikel 22 en artikel 40. De achterliggende
gedachte voor toepassing van die artikelen is als volgt. Indien een
jongere zich zeer ernstig misdraagt, dient het college in eerste
instantie de mogelijkheid te hebben om de inkomensvoorziening tijdelijk
te verlagen. Dit kan op basis van artikel 40. Deze verlaging dient na
drie maanden te worden herzien. Gekozen is voor drie maanden, omdat
verlaging van de inkomensvoorziening minder ingrijpend is dan het geheel
uitsluiten van een werkleeraanbod (en dus van een inkomensvoorziening)
waar een termijn van een maand voor geldt. Indien de jongere zich echter
herhaaldelijk zeer ernstig misdraagt, moet het mogelijk zijn om de
jongere een strengere maatregel op te leggen, namelijk de maatregel van
artikel 22. Artikel 22 is naar aanleiding van de door de Raad
geconstateerde onduidelijkheid aangepast in die zin, dat nu
uitdrukkelijk is verwoord dat die maatregel alleen kan worden opgelegd
indien de jongere zich herhaaldelijk zeer ernstig misdraagt.

Ten slotte is de opmerking van de Raad dat er samenloop optreedt tussen
de sancties bij het werkleeraanbod en bij de inkomensvoorziening juist.
Het is inderdaad de bedoeling dat bij de toepassing van artikel 22
(uitsluiting werkleeraanbod) de jongere ook automatisch wordt
uitgesloten van het recht op inkomensvoorziening. Er is echter voor
gekozen om dit via de weg van uitsluiting van het werkleeraanbod te
regelen, omdat dan ook in de fase waarin nog geen werkleeraanbod is
gedaan, ingegrepen kan worden.

6. De redactionele opmerkingen van de Raad zijn overgenomen met
uitzondering van de opmerking dat de verwijzing naar voorzieningen als
bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, aangepast moet worden,
omdat, zoals de Raad stelt, jongeren tot 27 jaar niet meer onder de
reikwijdte van de WWB zullen vallen. Jongeren zijn voor wat betreft het
recht op algemene bijstand inderdaad van de WWB uitgesloten. Voor wat
betreft bijzondere bijstand en voorzieningen als bedoeld in artikel 7
van de WWB, kunnen zij echter een beroep op de WWB blijven doen.

Ik moge U, mede namens de Minister voor Jeugd en Gezin en mede namens de
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, verzoeken het
hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie
van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken

en Werkgelegenheid,

(A. Aboutaleb)

  IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY
 kBijlagen \* MERGEFORMAT  Bijlagen(n):      IF   DOCPROPERTY iBijlagen
\* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iCC \*
MERGEFORMAT    = "" ""   IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT 
iBijlagen  = "" "

" "

"  

 "

"     IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY  kCC 
\* MERGEFORMAT  c.c.:      IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = ""
"" "

"     DOCPROPERTY iCC  \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \*
MERGEFORMAT    = "" "" "

"     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY
 kBijlagen \* MERGEFORMAT  Bijlagen(n):      IF   DOCPROPERTY iBijlagen
\* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iCC \*
MERGEFORMAT    = "" ""   IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT 
iBijlagen  = "" "

" "

"  

 "

"     IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY  kCC 
\* MERGEFORMAT  c.c.:      IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = ""
"" "

"     DOCPROPERTY iCC  \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \*
MERGEFORMAT    = "" "" "

"     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY
 kBijlagen \* MERGEFORMAT  Bijlagen(n):      IF   DOCPROPERTY iBijlagen
\* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iCC \*
MERGEFORMAT    = "" ""   IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT 
iBijlagen  = "" "

" "

"  

 "

"     IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY  kCC 
\* MERGEFORMAT  c.c.:      IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = ""
"" "

"     DOCPROPERTY iCC  \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \*
MERGEFORMAT    = "" "" "

"     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY
 kBijlagen \* MERGEFORMAT  Bijlagen(n):      IF   DOCPROPERTY iBijlagen
\* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iCC \*
MERGEFORMAT    = "" ""   IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT 
iBijlagen  = "" "

" "

"  

 "

"     IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY  kCC 
\* MERGEFORMAT  c.c.:      IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = ""
"" "

"     DOCPROPERTY iCC  \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \*
MERGEFORMAT    = "" "" "

"     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY
 kBijlagen \* MERGEFORMAT  Bijlagen(n):      IF   DOCPROPERTY iBijlagen
\* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iCC \*
MERGEFORMAT    = "" ""   IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT 
iBijlagen  = "" "

" "

"  

 "

"     IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY  kCC 
\* MERGEFORMAT  c.c.:      IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = ""
"" "

"     DOCPROPERTY iCC  \* MERGEFORMAT   

 SZW Gemeentendagen januari/februari 2008. 

  DOCPROPERTY  kOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  Ons kenmerk 	  DOCPROPERTY 
iOnskenmerk  \* MERGEFORMAT  W&B/URP/08/29753 



 PAGE   9 

  DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT   

Aan de Koningin

 PAGE   2