[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Ouwehand over mogelijke negatieve gevolgen van grootschalig biobrandstofproject in Indonesië

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2008D17229, datum: 2008-11-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2008Z04474:

Preview document (🔗 origineel)


Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

Den Haag

Directie Milieu en Water

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag

Datum	20 november 2008	Behandeld	E.W. Petersen

Kenmerk	DMW/NE-944/08	Telefoon	070  348 44 05

Blad	  PAGE  \* MERGEFORMAT  1 /1	Fax	070  348 43 03

Bijlage(n)	1

erik.petersen@minbuza.nl

Betreft	Beantwoording vragen van   REF bm_txtLidLeden  \* MERGEFORMAT 
het lid    REF bm_txtnaam  \* MERGEFORMAT  Ouwehand    REF
bm_txtonderwerp  \* MERGEFORMAT  over mogelijke negatieve gevolgen van
grootschalig biobrandstofproject in Indonesië 

	

Graag bied ik u hierbij, mede namens de minister Cramer van VROM, de
antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Ouwehand
over mogelijke negatieve gevolgen van grootschalig biobrandstofproject
in Indonesië. Deze vragen werden ingezonden op 16 oktober 2008 met
kenmerk 2008Z04474 / 2080902860.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Bert Koenders

	 



Antwoorden van de heer Koenders, minister voor
Ontwikkelingssamenwerking mede namens mevrouw Cramer, minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op vragen van het
lid Ouwehand (PvdD) over mogelijke negatieve gevolgen van grootschalig
biobrandstofproject in Indonesië.

Vraag 1

Kent u het bericht ‘grootschalig project voor alternatieve
biobrandstoffen’? 1)

Antwoord

Ja

Vraag 2

Kunt u uiteenzetten of u het project ‘Eco integration’ als duurzaam
beoordeelt en op welke criteria u dat baseert? 

Vraag 3

Kunt u uiteenzetten of u zelf een duurzaamheidsanalyse heeft gemaakt of
zich baseert op de informatie van het project ‘Eco integration’
zelf?

Antwoord

Nederland is zich bewust van de mogelijke negatieve gevolgen voor de
mensen en voor het milieu die grootschalige productie van biomassa voor
energiedoeleinden met zich mee zou kunnen brengen. Daarom zet Nederland
zich in voor de ontwikkeling en toepassing van duurzaamheidscriteria
voor de productie van biomassa voor energiedoeleinden. Binnen de
Europese Unie wordt momenteel onderhandeld over verplichte
duurzaamheidscriteria, waarbij Nederland voorstander is van strenge
Europese regelgeving. 

Ter aanvulling stimuleert het kabinet (private) initiatieven om te komen
tot verduurzaming van biomassa voor energiedoeleinden op basis van
criteria van de Commissie Cramer of vergelijkbare criteria. Deze
criteria richten zich op verminderde uitstoot van CO2, voorkomen van
concurrentie met voedsel of andere lokale toepassingen, behoud van
biodiversiteit, voorkomen van negatieve effecten op milieu, bijdragen
aan de plaatselijke economie en werkgelegenheid, en bijdragen aan betere
sociale leefomstandigheden van plaatselijke bevolking en werknemers.

Eén van de initiatieven om te komen tot verduurzaming van biomassa voor
energiedoeleinden is een subsidieregeling die momenteel wordt opgezet.
Het doel van deze regeling is projecten te ondersteunen die gericht zijn
op verduurzaming van biomassaproductie, waarbij het ook denkbaar is dat
voorstellen zullen binnenkomen van onderhavige initiatieven als ‘Eco
Integration’. Bij de selectie zullen projectvoorstellen o.a. getoetst
worden op de mate waarin de zes duurzaamheidsprincipes van de Commissie
Cramer toegepast gaan worden. 

Daarnaast ondersteunt Nederland verduurzaming van biomassaproductie ook
in samenwerking met andere landen, onder andere met Indonesië. Zo werkt
Nederland in Indonesië samen met de overheid en stakeholders ter
bevordering van duurzaamheidscriteria, certificering, macro-monitoring
en capaciteitsopbouw. In het regelmatige overleg met Indonesië is het
onderhavige project niet aan de orde geweest.

In het kader van verduurzaming van biomassa productie ziet de
Nederlandse overheid met belangstelling de resultaten tegemoet van het
project ‘Eco Integration’. Wij zien het project als een interessant
en mogelijk kansrijk project, dat positieve effecten kan hebben voor
zowel (lokale) energievoorziening, armoedebestrijding en milieu. Om te
bepalen of dit daadwerkelijk wordt gerealiseerd is een onafhankelijke
beoordeling nodig. Dit dient te gebeuren door middel van certificering
op basis van een breedgedragen norm, die door onafhankelijke
organisaties wordt uitgevoerd. Voor een dergelijke onafhankelijke
certificering is het van belang dat er sprake is van transparantie en
dat criteria worden toegespitst op de lokale situatie. 

De Nederlandse overheid heeft het project zelf niet beoordeeld op
duurzaamheid, omdat het een privaat initiatief is in Indonesië. 

Zoals door de minister van VROM tijdens de begrotingsbehandeling is
aangegeven wordt er door de Nederlandse overheid met aandacht gekeken
naar meerdere potentiële “nieuwe” biomassastromen voor
energietoepassingen zoals suikerpalm. Binnenkort zal door het ministerie
van VROM een onderzoek worden uitgezet naar de potentie van deze nieuwe
stromen en de mogelijke voor- en nadelen hiervan.

Vraag 4

Bent u bekend met het feit dat in grootschalige bio-energie projecten
zoals ‘Eco integration’ de genoemde inzet van de lokale bevolking
regelmatig gepaard gaat met sociale wantoestanden, zoals de uitbetaling
van lonen onder het bestaansminimum, gedwongen verhuizing en in gebruik
neming van communale gronden voor de productie van biomassa tegen de
wens van de lokale bevolking? Kunt u uitsluiten dat deze sociale
wantoestanden in het project ‘Eco integration’ plaatsvinden en kunt
u toelichten waarop u uw antwoord baseert?

Vraag 5

Bent u bekend met het feit dat grootschalige bio-energie projecten zoals
‘Eco integration’ een groot ruimtebeslag kunnen leggen op de
beschikbare lokale gronden die nodig zijn voor het produceren van
voedselgewassen voor de lokale markt waarbij ook door zogenoemde
‘gedegradeerde’ gronden een belangrijke rol spelen? Kunt u
uitsluiten dat de gedegradeerde gronden in het project ‘Eco
integration’ gronden zijn die door de lokale bevolking werden gebruikt
voor andere doeleinden en kunt u toelichten waarop u uw antwoord
baseert?

Vraag 6

Bent u bekend met het feit dat grootschalige bio-energie projecten zoals
‘Eco integration’ voedselgewassen exporteren en dat deze
grootschalige export kan leiden tot een verminderde beschikbaarheid van
deze gewassen op de lokale markt en het stijgen van de prijzen van deze
producten op de lokale markt? Kunt u uitsluiten dat het project ‘Eco
integration’ zal leiden tot verminderde beschikbaarheid van
voedselproducten en hogere prijzen op de lokale markt en kunt u
toelichten waarop u uw antwoord baseert?

Vraag 7

Bent u bekend met het feit dat grootschalige bio-energie projecten zoals
wellicht ‘Eco integration’ veinzen de lokale bevolking en kleine
producenten te betrekken, maar in realiteit onderdeel uitmaken van grote
concerns die weinig binding hebben met de lokale bevolking? Kunt u
garanderen dat de lokale bevolking op volwaardige wijze participeert in
dit project en daar ook de financiële vruchten van plukt en kunt u
toelichten waarop u uw antwoord baseert?

Antwoord

De Nederlandse overheid is zich bewust van de mogelijke negatieve
gevolgen die grootschalige productie van biomassa voor energiedoeleinden
met zich mee zou kunnen brengen voor mens en milieu, waaronder sociale
omstandigheden van de lokale bevolking, gebruik van de beschikbare
lokale gronden, voedselprijzen en participatie van de lokale bevolking.
Daarom zet de Nederlandse overheid sterk in op verduurzaming van de
productie van biomassa voor energiedoeleinden, juist om de mogelijke
negatieve effecten tegen te gaan. Voor zover ons bekend, is het project
eco-integration gericht op duurzame productie voor de lokale markt.
Suikerpalm biedt mogelijk een goed perspectief. Suikerpalm is een gewas
met een goede CO2-balans dat weinig of geen bemesting nodig heeft en
relatief weinig water verbruikt. Bovendien kan suikerpalm bijdragen aan
het tegengaan van erosie. Aangezien het daarnaast in het Eco-integration
project om productie in een mengcultuur gaat, lijkt het op het eerste
gezicht ook in ecologisch en sociaal opzicht een duurzaam gewas. Het
project ‘Eco Integration’ wil negatieve gevolgen juist tegengaan.
Zoals bekend kan alleeen voor aantoonbaar duurzaam gecertificeerde
producten gegarandeerd worden dat er volgens specifieke
duurzaamheidscriteria geproduceerd is.

	

De Nederlandse overheid kan niet verantwoordelijk zijn voor mogelijke
negatieve gevolgen in het project ‘Eco integration’. Het project is,
zoals gezegd, een initiatief in Indonesië, het wordt uitgevoerd met
(deels buitenlandse) private partijen. 

Vraag 8

Kunt u uiteenzetten op basis van welke onafhankelijke data de genoemde
bosbouwonderzoeker mag claimen dat regenwouden en landbouwgronden
ongemoeid blijven? Moeten deze claims worden onderbouwd door een
onafhankelijke organisatie alvorens deze in Nederland mogen worden
verkondigd? Zo ja, welke onafhankelijke instantie beoordeelt deze claims
en op basis van welke criteria? Zo neen, waarom niet en hoe wordt dan
voorkomen dat onrechtmatige claims worden gedaan over de duurzaamheid
van biomassa- en biobrandstofprojecten?

Antwoord

Zie ook antwoord vraag 2 en 3. 

Het is niet bekend op welke onafhankelijke data de bosbouwonderzoeker
zich baseert. Genoemde claims hoeven in tegenstelling tot een
duurzaamheidscertificaat niet te worden onderbouwd door een
onafhankelijke organisatie alvorens deze in Nederland mogen worden
verkondigd. 

Voorts is voorzien dat er op transparante wijze gerapporteerd gaat
worden over lokale milieuaspecten en sociale aspecten. Daarbij wordt ook
gekeken of gedegradeerde gronden gebruikt zijn bij de teelt van gewassen
voor biobrandstoffen. Wat betreft de zogeheten indirecte effecten zoals
concurrentie met voedsel kan (evenals ten aanzien van de productie van
andere landbouwgewassen) vooraf niet gegarandeerd worden dat deze
effecten voorkomen kunnen worden. Wel kan gekozen worden om op lokaal
niveau te monitoren wat deze effecten zijn en in welke mate deze
optreden.  

1) de Volkskrant, 8 oktober 2008