Lijst van vragen inzake de notitie 'Naar een volwassen bachelor-masterstructuur'
Invoering van de bachelor-masterstructuur in het Hoger Onderwijs
Lijst van vragen
Nummer: 2008D17246, datum: 2008-11-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W.G.J.M. van de Camp, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E.C.E. de Kler, griffier
Onderdeel van zaak 2008Z05674:
- Indiener: R.H.A. Plasterk, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Volgcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2008-2010)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2008-11-05 14:45: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2008-11-13 10:00: Procedurevergadering OCW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2008-11-20 12:00: Bachelor-master structuur (Inbreng feitelijke vragen), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2008-12-08 11:00: OCW-begroting 2009, onderdeel Hoger onderwijs en Onderzoek (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2010-09-23 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (š origineel)
29281 Invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs Nr. Lijst van vragen en antwoorden Vastgesteld (wordt door griffie ingevuld als antwoorden er zijn) De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over diens notitie Naar een volwassen bachelor-masterstructuur, inclusief de bijlage van het evaluatierapport van het onderzoeksbureau Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS) New degrees in the Netherlands, evaluation of the bachelor master structure and accreditation in Dutch higher education (Kamerstuk 29281, nr. 10). De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief vanā¦ De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Van de Camp Adjunct-griffier van de commissie La Rocca Nr Vraag Blz van tot 1 Hoe voorkomt u dat er een zesjescultuur ontstaat doordat studenten zich opgejaagd voelen door de harde knip? Hoe voorkomt u dat studenten uitvallen als gevolg van de harde knip? 0 2 Hoe voorkomt u dat het mislopen van enkele studiepunten leidt tot veel vertraging? 0 3 Wat is uw reactie op het voorstel van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) om opleidingen te verplichten studenten te accepteren van andere instellingen, ook als die nog een paar studiepunten missen? 0 4 Waarom is het een probleem dat veel bachelorstudenten kiezen voor de doorstroommaster? Waarom zou het verkeerd zijn dat bijna tachtig procent van de wo-studenten kiest voor de doorstroommaster? 2 5 Wat verstaat u onder een verdere optimalisatie van het masteraanbod? Wat kunt u daar als minister aan doen? 2 6 Hoe verhoudt het streven dat meer bachelors na de studie kiezen voor de arbeidsmarkt zich met het streven het aantal hoger opgeleiden te verhogen? 2 7 Is het een constatering of een streven dat veel studenten na de bachelorstudie kiezen voor de arbeidsmarkt? 2 8 Waarom wacht u niet op de uitkomsten van het door u gewenste onderzoek naar de noodzaak van een verdere optimalisatie van het bestaande masteraanbod, met daarbij aandacht voor meer transparantie en heldere toelatingseisen, ook voor studenten die vanuit andere instellingen of opleidingen komen, voordat u besluit over het invoeren van de harde knip? 2 9 Hoe ziet u de betere erkenning van het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland concreet voor zich? Wat is de toegevoegde waarde hierbij van de harde knip? 3 10 Hoe verhoudt de doelstelling āflexibiliteit en keuzevrijheid voor studentenā zich met de mogelijke studievertraging die optreedt door invoering van de harde knip? 3 11 Betekent het invoeren van heldere toelatingseisen ook dat toelatingseisen moeten worden aangescherpt? Bent u, bijvoorbeeld, voor meer selectie aan de poort en een numerus fixus bij masteropleidingen? 3 12 Per wanneer wilt u de harde knip gaan invoeren? Wordt de harde knip op dat moment voor alle studenten de regel? 2 13 Hoeveel studenten zouden volgens u een deel van hun studie in het buitenland moeten volgen, wat is uw doelstelling? Hoeveel studenten zouden een deel van de studie op een andere universiteit moeten volgen? Hoeveel studenten zouden op de eigen universiteit een andere master dan de doorstroommaster moeten volgen? Wat zijn de argumenten hiervoor? 4 14 Hoeveel studievertraging levert het volgen van vakken in het buitenland gemiddeld op? Hoeveel studenten volgen vakken in het buitenland tijdens hun bachelorfase? 4 15 Welke extra keuzemogelijkheden heeft u voor ogen als u schrijft over āinhoudelijke vernieuwing, gericht op betekenisvolle differentiatie in de masterfaseā? 4 16 Hoe verhoudt de doelstelling van binariteit zich tot de uitspraak in het evaluatierapport dat de titulatuurdiscussie rond het hbo in Nederland levendig is? Bent u van plan de titulatuur voor het hbo in de toekomst aan te passen, om internationale competitie beter mogelijk te maken? 5 17 Als u stelt dat er ruimte is geschapen voor de tijdelijke financiering van enkele arbeidsmarktrelevante hbo-masters, wat verstaat u dan onder ātijdelijke financieringā? Aan welke voorwaarden moet een hbo-master voldoen om hiervoor in aanmerking te komen? 4 18 Waarom is het binaire stelsel volgens u een belangrijke kracht van het Nederlandse hoger onderwijs? 5 19 De mobiliteit van Nederlandse studenten is beperkt: maar 18,3% van de Nederlandse studenten in het hbo heeft ervaring in het buitenland. Voor 2010 is het streven 25%. Bent u nog van plan dit streefcijfer ambitieuzer bij te stellen? 5 20 Als u internationale mobiliteit van studenten wilt bevorderen, wat verstaat u daar dan onder? Fysieke mobiliteit, of ook virtuele mobiliteit? 5 21 Schept u geen onduidelijkheid over uw visie op de positie van de wo-bachelor, als u op pagina 5 enerzijds schrijft ā[I]n tegenstelling tot het wo is het uitgangspunt in het hbo dat het afronden van een bacheloropleiding mensen reeds afdoende kwalificeert voor de arbeidsmarktā, en anderzijds dat āde bacheloropleiding een op zichzelf staande, afgeronde opleiding isā? Is de wo-bachelor wel of niet een op zichzelf staande opleiding en kwalificeert deze mensen voor de arbeidsmarkt? Wilt u doorstroom naar een master na het wo-bachelor wel of niet stimuleren? 5 22 Hoe verhoudt zich het vasthouden aan het uitgangspunt van de binariteit tot de situatie dat door invoering van de bachelor-masterstructuur in het wetenschappelijk onderwijs een opleiding is ontstaan die meer lijkt op het hbo, namelijk de bachelor? Is verlenging van de universitaire bachelor niet een gewenste stap? 5 23 Is er onderzoek gedaan naar de redenen van de beperkte mobiliteit van studenten? Wat zijn de redenen van de beperkte mobiliteit? Hoe vaak worden welke redenen door studenten genoemd? 5 24 Hoe lost u de andere factoren op die, naast de zachte knip, mobiliteit belemmeren, zoals verhuiskosten, krapte op de woningmarkt, binding aan een stad, binding aan een instelling, bijbaan etc.? 6 25 Bent u van mening dat de kans op studievertraging en daardoor hogere studiekosten voor studenten een belemmering vormt om mobiel te zijn en een keuze voor een andere universiteit en master te maken? Ziet u hier een oplossing voor? 6 26 Is het waar dat in geen enkel ander land waar een bachelor-masterstructuur bestaat, met doorstroommasters of de zachte knip wordt gewerkt? Wat zijn de resultaten van dat beleid in andere landen? Welk percentage bachelorstudenten stroomt daar succesvol door naar een masteropleiding? Is uw keuze om het CHEPS-advies, te weten om doorstroommasters af te schaffen, niet over te nemen gebaseerd op de resultaten in andere landen? 6 27 Waarop is de stelling gebaseerd dat studenten de keus voor een masteropleiding onvoldoende doordacht maken? Is hiernaar onderzoek gedaan en zo ja, wat waren de uitkomsten? 6 28 Als u stelt dat studenten hun keus voor een masteropleiding onvoldoende doordacht maken, in hoeverre erkent u dan dat het geringe verschil in kwaliteit tussen masteropleidingen bij veel studies een oorzaak kan zijn van de beperkte binnenlandse mobiliteit? 6 29 Moet de voorgestelde maatregel ten aanzien van de harde knip worden gezien als een poging het keuzemoment voor de student te versterken, of valt hieronder ook de doelstelling om de internationale mobiliteit te vergroten? 6 30 Waarom is gekozen voor september 2010 als tijdstip om de zachte knip onmogelijk te maken? 7 31 Hoe voorkomt u studievertraging wanneer u geen afspraken wilt maken met universiteiten over voldoende instroommomenten? 7 32 Hoe compenseert u studievertraging die toch is opgelopen als gevolg van de harde knip? 7 33 Welke effecten zal het afschaffen van de zachte knip naar verwachting hebben op de gemiddelde studieduur? Welke effecten zal het afschaffen van de zachte knip hebben op de motivatie en bereidheid van studenten om zich actief in nevenactiviteiten te mengen? 7 34 Wat is het effect van meerdere instroommomenten op vakgroepen die de opleiding aanbieden? Betekent dit dat zij gelijktijdig meerdere programma's naast elkaar moeten draaien? Zo ja, wat is daarvan het effect op docenten en overig personeel? 7 35 Hebt u inmiddels meer inzicht in de mogelijke uitzonderingen op de harde knip? 7 36 Hoe wordt bij het afschaffen van de zachte knip omgegaan met bachelorstudenten die uit interesse extra-curriculair een mastervak willen volgen? Is dit dan nog wel mogelijk? 7 37 Hoe wordt de toegankelijkheid van de masteropleiding ingeperkt als de verplichting vervalt om bij elke bacheloropleiding een doorstroommaster aan te bieden? 7 38 Waarom is niet gekozen voor een bandbreedte in plaats van een harde knip, zodat studenten die nog slechts een of twee vakken moeten halen, toch doorkunnen? 7 39 Klopt het dat u afspraken wil maken over voldoende instroommomenten voor studenten in de masteropleidingen, maar geen standaarden wil opleggen? Wat is volgens u het gevolg als er wel een harde knip komt, maar niet meer instroommomenten voor de student? 7 40 Hebt u overwogen om studenten meer herkansingsmogelijkheden te bieden, bijvoorbeeld in vakanties, om zo de nadelen van de invoering van de harde knip te beperken? 7 41 Zijn er, daar u aangeeft dat universiteiten uitzonderingen moeten kunnen maken op de harde knip voor studenten die actief zijn in een bestuur, ook uitzonderingsmogelijkheden voor studenten die, bijvoorbeeld, werken als student-assistent of een stage lopen in het buitenland? Bent u voornemens hierover duidelijke afspraken op papier te zetten of is dit aan de onderwijsinstellingen? Hebt u een idee welk percentage van de studenten in een dergelijke āuitzonderingspositieā zal zitten? Hoe gaat u ervoor zorgen dat studenten die in aanmerkingen komen voor de uitzondering hiervan ook op de hoogte zijn? 7 42 Kunt u bevestigen dat studenten die actief zijn in een bestuur en daardoor een vertraging van enkele maanden oplopen, kunnen worden uitgezonderd van de harde knip? Voor welke besturen geldt dit? Geldt dit voor al het vrijwilligerswerk, of alleen voor vrijwilligerswerk op de universiteit? Kan dat laatste worden toegelicht? 7 43 Hoe rechtvaardigt u de afschaffing van de zachte knip wanneer u in ogenschouw neemt dat veel studenten onvermijdelijk een aanzienlijke hoeveelheid tijd zullen verspelen doordat zij een zeer beperkt deel van de bachelor niet afgerond hebben? Wilt u zich beijveren om deze rigiditeit te vermijden, ook voor studenten die geen persoonlijke omstandigheden, zoals bestuurswerk, kunnen aanvoeren? 7 44 Hoe voorkomt u dat minder studenten zich zullen richten op bestuurs- en medezeggenschapswerk? 7 45 Hoe waarborgt u de rechtsgelijkheid van studenten, wanneer u de bevoegdheid tot het bieden van uitzonderingsmogelijkheden aan de instellingen overlaat? 7 46 Is het waar dat studenten die bestuurswerk kunnen aandragen, dubbel voordeel genieten, omdat zij een financiĆ«le toelage van de universiteit ontvangen en tevens de mogelijkheid hebben van een zachte knip? Welke financiĆ«le rechtvaardiging bestaat er om activiteiten als bestuurswerk als uitzonderingsmogelijkheid aan te merken? Wordt hiermee niet de kloof tussen studenten vergroot? 7 47 Wat bedoelt u als u stelt dat meer naar kennis en vaardigheden van studenten moet worden gekeken, alvorens toegang wordt verleend tot de masteropleiding? Is de waarde van de bachelorkwalificatie in de meeste gevallen niet juist het ijkpunt dat studenten zekerheid verschaft? Kunt u een en ander toelichten? 7 48 Klopt het dat u de diversiteit die door de zachte knip binnen groepen masterstudenten ontstaat, als een probleem ervaart? Is het u bekend of binnen het oude bestel, waarin deze diversiteit ook bestond, ook aanzienlijke problemen met deze diversiteit zijn geconstateerd? Kunt u staven dat concentratie op de master wezenlijk verstoord wordt wanneer nog enige onderdelen van de bachelor moeten worden behandeld? 8 49 Hoe kan het uitgangspunt dat een harde knip niet tot extra studievertraging leidt, realiteit worden, wanneer voor sommige opleidingen een maximum van Ć©Ć©n instroommoment per jaar geldt? 8 50 Wat zijn de criteria om uitgezonderd te kunnen worden voor de harde knip? 8 51 Bent u in het kader van diversiteit en differentiatie ook van plan iets te doen aan de grote versnippering van gelijksoortige opleidingen over het land? 8 52 Bent u van plan de beoogde vergroting van transparantie van kwaliteit te gebruiken om kwaliteitsbekostiging in te voeren? Zo nee, waarom niet? 8 53 Wanneer de wo-bachelor meer op de arbeidsmarkt wordt gericht, wat is dan het verschil tussen een hbo-bachelor en een wo-bachelor, behalve de duur? Hoe wordt het wetenschappelijke van deze opleiding gewaarborgd? 8 54 Klopt het dat er meer aandacht van de instellingen nodig is voor aansluiting op de arbeidsmarkt, maar dat een substantiĆ«le uitstroom van wo-bachelors naar de arbeidsmarkt geen doel van het beleid is? Hoe groot moet in dat geval de uitstroom zijn? 9 55 Waarom moet de bachelor een zelfstandige opleiding zijn, wanneer het niet wenselijk is dat veel studenten gaan werken na hun bachelor? 9 56 Kunt u in het kader van de macrodoelmatigheid een overzicht sturen van het aantal leerstoelen en lectoraten in Nederland, vergezeld van de kosten daarvan per jaar? 9 57 Is het denkbaar dat in de toekomst op een universiteit ook een hbo-master wordt aangeboden? 10 58 Kunt u de reden toelichten om een āexterneā commissie doelmatigheid in te stellen, aan welke samenstelling van leden ten aanzien van expertise wordt gedacht, op welke termijn de commissie zal worden gevraagd conclusies te trekken en aan welke specifieke doelstellingen voor de commissie wordt gedacht? 10 59 Hoe worden de studentenbonden betrokken bij het onderzoek van de vereniging van universiteiten VSNU om de masteropleidingen anders te ordenen? 10 60 Als u spreekt over de mogelijkheid van een ājoint degreeā met een studielast van 90 studiepunten (ECTS), waar komt dan de financiering voor deze langere master vandaan? Krijgt de student hiervoor een halfjaar langer studiefinanciering of zal er om een eigen bijdrage van de student worden gevraagd? 11 61 Zijn de masteropleidingen van 90 studiepunten alleen voor buitenlandse studenten of ook voor Nederlandse studenten toegankelijk? 12 FILENAME GRT_RGR_OCW_29281-10.DOC PAGE 1 / NUMPAGES 4