Antwoord op vragen van het lid Van der Ham over beperkende maatregelen in de filmsector
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2008D17694, datum: 2008-11-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
Onderdeel van zaak 2008Z04843:
- Gericht aan: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Gericht aan: R.H.A. Plasterk, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Indiener: B. van der Ham, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Bezoekadres Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Telefoon (070) 3 70 71 31 Fax (070) 3 70 90 11 www.justitie.nl Onderdeel Programma Geweld Datum 24 november 2008 Ons kenmerk 5572084/08/DSP Uw kenmerk 2080903350 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over beperkende maatregelen in de filmsector Hierbij zend ik u mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van der Ham (D66) over beperkende maatregelen in de filmsector. De Minister van Justitie, Vraag 1 Waarom heeft u besloten tot een koerswijziging ten opzichte van het oude beleid rondom het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (Nicam) zoals verwoord wordt in de slogan van de Kijkwijzer ‘Kijkwijzer adviseert’? 1) Antwoord 1 Er is geen sprake van een koerswijziging. Het huidige beleid stoelt onveranderd op hetgeen bepaald is bij de introductie van het stelsel van co-regulering in 1999, waarbij elk audiovisueel product geclassificeerd zou worden met als criterium de mogelijke schadelijkheid bij vertoning aan jeugdigen. In de memorie van toelichting bij de daartoe strekkende wijziging van de Mediawet en van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de intrekking van de Wet op de filmvertoningen, is bepaald dat de brancheorganisaties van alle sectoren binnen de bedrijfstak een voor haar leden bindende regeling moesten treffen voor onder meer “de consequenties van de leeftijdsclassificaties voor distributie of uitzending” (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 841, nr. 3). In de memorie van toelichting is tevens aangegeven dat bestaande restricties in de Wet op de filmvertoningen ten aanzien van de toegankelijkheid van films voor jeugdigen onverkort vastgelegd dienden te worden in het reglement van het Nicam (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 841, nr. 3 en nr. 13). De Wet op de filmvertoningen kende twee leeftijdsgrenzen, 12 en 16 jaar. Bij brief van 21 november 2003 is dit beleid nog eens bevestigd: “Kijkwijzer is geen vrijblijvend advies als een film de classificatie 12 of 16 jaar en ouder heeft gekregen. De bioscoopeigenaar is dan volgens de wet verplicht de toegang te weigeren aan iemand die jonger dan 12 of 16 jaar is” (Kamerstukken II, 2003/2004, 29 326, nr. 1). Vraag 2 Deelt u de mening dat ouders in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor hun kinderen en dat de Kijkwijzer een adviserende rol moet hebben voor alle films onder de leeftijdsgrens van 16 jaar? Antwoord 2 De bescherming van jongeren tegen voor hen schadelijk beeldmateriaal is een gedeelde verantwoordelijkheid van ouders, de ondernemers in de audiovisuele branche en de overheid. Primair zijn de ouders verantwoordelijk. De Kijkwijzer kan hen daarbij adviseren. Daar waar de ouders hun verantwoordelijkheid niet kunnen of willen nemen, hebben de ondernemers een (maatschappelijke) verantwoordelijkheid. Aan de overheid ten slotte de taak om toezicht te houden op de naleving van de wettelijke bepalingen. Vraag 3 Wat is uw reactie op de uitspraak van De Nederlandse Vereniging van Bioscoopexploitanten die stelt dat het beleid onuitvoerbaar is? 1) Antwoord 3 Dit standpunt van de NVB delen wij niet. Bij de controle van de leeftijdsgrens van 16 jaar kan de bioscoopexploitant om het legitimatiebewijs vragen. Bij de overige leeftijdsclassificaties staan hem meerdere mogelijkheden ter beschikking. Indien de leeftijd van de jongere niet op basis van het paspoort van de ouders vastgesteld kan worden, dient hij een inschatting te maken van de leeftijd van de jongere. Bij een grotere afstand tussen de leeftijdsclassificatie en de werkelijke leeftijd van het kind, zal dat geen beletsel opleveren. Indien de leeftijd van de jongere niet ver af zit van de leeftijdsclassificatie, wordt het inschatten van de werkelijke leeftijd lastiger, maar kan de bioscoopexploitant zijn verantwoordelijkheid toch nog vormgeven door in ieder geval de jongere naar zijn leeftijd te vragen. Vraag 4 Wat is uw reactie op de constatering dat de nieuwe richtlijn een breuk is met de identificatieplicht in Nederland die geldt vanaf 14 jaar, omdat nu ook jongeren onder die leeftijd zich moeten kunnen identificeren voor bezoek aan de bioscoop? Antwoord 4 Er is geen sprake van een nieuwe richtlijn en evenmin van een breuk met de vigerende identificatieplicht in Nederland. Vraag 5 Bent u bereid genoemd beleid te herzien? Zo neen, waarom niet? Antwoord 5 Ik zie geen aanleiding het beleid zoals dat in 1999 geformuleerd is te herzien. Alle leeftijdsclassificaties dienen derhalve nageleefd te worden. Het kan niet zo zijn dat jongeren in de leeftijdsgroep van 12 tot 16 jaar wel beschermd worden tegen alle voor hen schadelijke beeldmateriaal (namelijk met de classificatie 16 jaar), terwijl jongeren onder de 12 jaar slechts ten dele beschermd worden, namelijk wél tegen beeldmateriaal met de classificatie 16 jaar, maar níet tegen voor hen schadelijk beeldmateriaal met de classificatie 12 jaar. 1) de Volkskrant, 18 oktober 2008 5572084/08/DSP/24 november 2008 PAGE 2 / NUMPAGES 3 Ministerie van Justitie Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties Directie Sanctie- en Preventiebeleid Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen.