[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

31766, bijgewerkt t/m nr. 11 (3e NvW d.d. 18 januari 2012)

Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2008D18651, datum: 2011-01-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2008Z06271:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 11 (3e NvW d.d. 18 januari 2012)



31 766	Wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met
betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor
auteurs- en naburige rechten



	Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat de Wet
toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten
wordt gewijzigd, om het toezicht op collectieve beheersorganisaties te
versterken en uit te breiden en te voorzien in de instelling van een
onafhankelijke geschillencommissie voor de beslechting van geschillen
over de vergoeding voor het gebruik van beschermde werken en prestaties;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

	De Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige
rechten wordt als volgt gewijzigd:

A

	De aanhef van artikel 1 komt te luiden: In deze wet en de daarop
berustende bepalingen wordt verstaan onder:

B

	Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel c komt te luiden:

	c. collectieve beheersorganisatie: de door Onze Minister op grond van
de Auteurswet of de Wet op de naburige rechten aangewezen rechtspersoon,
die belast is met de inning en de verdeling van vergoedingen, alsmede de
rechtspersoon die door Onze Minister is aangewezen overeenkomstig
artikel 17, eerste lid.

	2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een
puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	d. geschillencommissie: de geschillencommissie, bedoeld in artikel 22.

C

	Artikel 2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel a komt te luiden:

	a. aan rechthebbenden en betalingsplichtigen inzicht verschaft in haar
algemene en financiële beleid door:

	(i) het jaarlijks opstellen en openbaar maken van een jaarverslag en
een jaarrekening overeenkomstig Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek;

	(ii) openbaarmaking van de nevenfuncties en, overeenkomstig artikel
383c, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, opgave van de
bezoldiging van bestuurders, leden van de raad van toezicht, leden van
een adviserend orgaan en van degene of degenen die met de dagelijkse
leiding van een collectieve beheersorganisatie is of zijn belast;

	(iii) openbaarmaking van de statuten, de geschillenregeling, het
repartitiereglement, de tarieven, de tariefgrondslagen, de
licentievoorwaarden, kortingsregelingen, de mate van representativiteit
en de wijze waarop wel of geen vrijwaring wordt gegeven voor claims van
niet-vertegenwoordigde rechthebbenden;

	(iv) openbaarmaking van de beheerskosten in het jaarverslag;

	(v) in het jaarverslag de wijze van beheer en de verdeling van gelden
toe te lichten, waarbij ten minste wordt vermeld in welk jaar de
verdeelde gelden waren geïnd en voor welk deel van de gelden geen
rechthebbenden zijn gevonden in de drie kalenderjaren volgend op het
kalenderjaar van inning.

	2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een
puntkomma, worden de twee onderdelen toegevoegd, luidende:

	g. een doelmatig financieel beleid voert en de geïnde vergoedingen in
de drie kalenderjaren volgend op het kalenderjaar van inning onder de
rechthebbenden verdeelt;

	h. streeft naar beperking van de beheerskosten voor de inning, het
beheer en de verdeling van gelden tot een nader bij algemene maatregel
van bestuur te bepalen drempel van het in een bepaald kalenderjaar
geïnde of door een of meer organisaties verdeelde bedrag aan
vergoedingen, bij overschrijding waarvan in het jaarverslag en ten
genoegen van het College met redenen omkleed wordt aangegeven waaraan
deze overschrijding te wijten is.

D

	Aan artikel 2 worden drie leden toegevoegd, luidende:

	3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften
worden gegeven betreffende de in het tweede lid genoemde eisen waaraan
een collectieve beheersorganisatie moet voldoen. Deze voorschriften
kunnen in het bijzonder betrekking hebben op de inhoud van het
jaarverslag en de naleving van een bij algemene maatregel van bestuur
aan te wijzen gedragscode. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen
tevens regels worden gegeven over de inrichting en het bestuur van een
collectieve beheersorganisatie alsmede over de hoogte en de vorm van en
het toezicht op de bezoldiging van bestuurders, leden van de raad van
toezicht, leden van een adviserend orgaan en van degene of degenen die
met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie is of
zijn belast.

	4. Collectieve beheersorganisaties zetten, direct of indirect,
uitsluitend gelden uit in de vorm van:

	a. producten waarbij de hoofdsom ten minste aan het eind van de
looptijd intact is;

	b. vastrentende waarden;

	c. waardepapieren waarvoor een solvabiliteitsratio van nul procent
geldt.

	Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven over de
wijze van beheer van gelden door collectieve beheersorganisaties.

	5. De voordracht voor een krachtens het derde en vierde lid vast te
stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier
weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is
overgelegd.

E

	Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

	1. De volgende besluiten van een collectieve beheersorganisatie
behoeven de voorafgaande schriftelijke instemming van het College van
Toezicht:

	a. een besluit tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de
collectieve beheersorganisatie;

	b. een besluit tot vaststelling of wijziging van reglementen of
modelovereenkomsten betreffende de uitoefening en handhaving van
auteursrechten of naburige rechten;

	c. een besluit tot verhoging van de tarieven anders dan ingevolge een
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen
indexering, overeenkomsten daaromtrent met representatieve organisaties
van betalingsplichtigen of toegenomen gebruik van beschermde werken.

	2. Het College van Toezicht kan over besluiten als bedoeld in het
eerste lid een collectieve beheersorganisatie van advies dienen. Brengt
het College van Toezicht binnen acht weken na ontvangst van het verzoek
om schriftelijke instemming geen advies uit, dan wordt het besluit,
bedoeld in het eerste lid, geacht te zijn goedgekeurd.

	3. Het College van Toezicht kan slechts zijn schriftelijke instemming
aan een besluit onthouden indien de collectieve beheersorganisatie
binnen een door het college te bepalen periode na ontvangst van een
voorafgaand advies van het college het advies niet opvolgt.

	4. Het College van Toezicht onthoudt zijn goedkeuring aan een besluit
tot verhoging van de standaardtarieven, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel c, indien  de verhoging, gelet op de in artikel 2, tweede lid,
vermelde eisen, buitensporig is.

F

	In de artikelen 5, eerste lid, en 6, tweede lid, komt het woord
“wettelijke” te vervallen.

G

	Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. Gegevens of inlichtingen omtrent een collectieve beheersorganisatie
of een derde als bedoeld in artikel 16, die in verband met enige
werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van deze wet zijn verkregen,
mogen uitsluitend voor de toepassing van deze wet, de Auteurswet en de
Wet op de naburige rechten worden gebruikt.

H

	Aan artikel 7 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	7. Het College van Toezicht kent zoveel plaatsvervangende leden als
Onze Minister nodig acht. Artikel 7, leden 3, 4 en 6 alsmede de
artikelen 8, 9 en 12, leden 1 en 2, zijn van overeenkomstige toepassing.

I

	Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

	1. Een lid van het College van Toezicht vervult geen nevenfuncties die
ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of
de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

	2. Nevenfuncties van een lid van het College van Toezicht worden
openbaar gemaakt door vermelding op de website van het College van
Toezicht.

	3. Een lid van het College van Toezicht heeft geen financiële of
andere belangen bij ondernemingen, instellingen of andere organisaties
waardoor zijn onpartijdigheid in het geding kan zijn.

J

In de artikelen 7, derde lid, 9, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid
en in artikel 10, eerste en tweede lid, wordt na de woorden “de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen” ingevoegd: en met de
Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

K

	In artikel 12, eerste lid, komen de woorden “, gehoord de collectieve
beheersorganisaties” te vervallen.

L

	Artikel 12, derde lid, komt te luiden:

	3. De kosten van het College van Toezicht worden door Onze Minister
vergoed.

M

	Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

	Het College van Toezicht kan vertegenwoordigers van betalingsplichtigen
of andere belanghebbenden in de gelegenheid stellen te worden gehoord.

N

	Artikel 15, eerste lid, komt te luiden:

	1. Het College van Toezicht stelt een jaarrekening op, alsmede voor 1
november een begroting voor het volgende kalenderjaar. De begroting
behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

O

	In artikel 15, tweede lid, worden de woorden “1 april” vervangen
door: 1 juli.

P

	Onder vernummering van de artikelen 16 tot en met 19 tot de artikelen
26 tot en met 29 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 16

	1. Indien een collectieve beheersorganisatie samenwerkt met of
werkzaamheden laat verrichten door een in Nederland gevestigde derde,
verband houdende met de inning of de verdeling van vergoedingen op grond
van de Auteurswet of de Wet op de naburige rechten, is deze derde,
onverminderd het bepaalde in artikel 5, derde lid, gehouden het College
van Toezicht op zijn verzoek onverwijld alle inlichtingen te verschaffen
die het college nodig acht voor zijn taakuitoefening.

	2. Artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede de artikelen
6, 18 en 19 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17

	1. Het bij en krachtens deze wet bepaalde geldt ook voor de collectieve
beheersorganisaties die zijn vermeld in de bijlage. De bijlage kan door
Onze Minister op voordracht van het College van Toezicht worden
gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur.

	2. Voor plaatsing op de bijlage komen collectieve beheersorganisaties
in aanmerking waarvan de totale incasso of het totaal aan voor verdeling
beschikbare vergoedingen, over ten hoogste twee opeenvolgende
kalenderjaren, een nader bij algemene maatregel van bestuur te bepalen
drempel overschrijdt.

Artikel 18

	1. Het College van Toezicht kan een collectieve beheersorganisatie aan
wie de overtreding kan worden toegerekend een bestuurlijke boete
opleggen:

	a. bij niet-naleving van een aanwijzing als bedoeld in artikel 6,
tweede lid, van ten hoogste € 225.000 per overtreding, of, indien dat
meer is, 5% van het totaal van de door een collectieve
beheersorganisatie in het aan de beschikking voorafgaande boekjaar
geïnde of voor verdeling beschikbare vergoedingen;

	b. bij overtreding van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, van ten hoogste € 35.000 per overtreding, of, indien
dat meer is, 1% van het totaal van de door een collectieve
beheersorganisatie in het aan de beschikking voorafgaande boekjaar
geïnde of voor verdeling beschikbare vergoedingen.

	2. Het College van Toezicht legt geen boete op indien de collectieve
beheersorganisatie aan wie de overtreding kan worden toegerekend
aannemelijk maakt dat haar van de overtreding geen verwijt kan worden
gemaakt.

	3. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete houdt het College van
Toezicht rekening met de ernst en de duur van de overtreding. Bij een
overtreding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vervalt de
bevoegdheid tot het opleggen van een boete drie jaren na de dag waarop
de overtreding is begaan. Bij een overtreding als bedoeld in het eerste
lid, onderdeel b, vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een boete
een jaar na de dag waarop de overtreding is begaan.

	4. Het College van Toezicht draagt de opbrengst van de bestuurlijke
boeten af aan Onze Minister. De afgedragen opbrengst dient ter
aanwending voor door Onze Minister te bepalen doeleinden van
auteursrechtbeleid in brede zin.

Artikel 19

	1. Het College van Toezicht kan een last onder dwangsom opleggen wegens
niet-naleving van een aanwijzing als bedoeld in artikel 6, tweede lid,
of overtreding van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht.

	2. Aan een last kunnen voorschriften worden verbonden betreffende de in
artikel 2, tweede lid, aan een collectieve beheersorganisaties gestelde
eisen.

	3. Een last geldt voor een door het College van Toezicht te bepalen
termijn van ten hoogste twee jaren.

	4. Een boete, als bedoeld in artikel 18, en een last onder dwangsom
kunnen samen worden opgelegd.

Artikel 20

	Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit op grond van deze wet
is, in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht, in
eerste aanleg uitsluitend de rechtbank te ’s-Gravenhage bevoegd.

Artikel 21

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald
dat, en onder welke voorwaarden, collectieve beheersorganisaties hun
activiteiten betreffende de inning of verdeling van vergoedingen op
grond van de Auteurswet of de Wet op de naburige rechten geheel of ten
dele gezamenlijk uitoefenen.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald
dat de inning of de verdeling van vergoedingen, verschuldigd op grond
van de Auteurswet of de Wet op de naburige rechten, geheel of ten dele
wordt opgedragen aan een collectieve beheersorganisatie, als bedoeld in
artikel 1, onderdeel c.

Artikel 22

	1. Onze Minister kan een geschillencommissie aanwijzen voor de
beslechting van geschillen tussen collectieve beheersorganisaties en
betalingsplichtigen over de billijkheid van de hoogte en de toepassing
van door collectieve beheersorganisaties in rekening gebrachte
vergoedingen, met uitzondering van geschillen over de hoogte van de in
de artikelen 15c, 16c en 16h van de Auteurswet bedoelde vergoedingen.

	2. Bij de aanwijzing kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de
samenstelling, inrichting, procedures, bekostiging, werkwijze van en
toezicht op de geschillencommissie.

Artikel 23

	1. De betalingsplichtige of de collectieve beheersorganisatie kan de
geschillencommissie binnen een bij de in artikel 22 bedoelde aanwijzing
van de geschillencommissie te bepalen termijn verzoeken uitspraak te
doen over een geschil als bedoeld in artikel 22.

	2. Wordt het geschil niet binnen drie maanden nadat afschrift van de
uitspraak van de geschillencommissie aan partijen werd verzonden bij de
rechter aanhangig gemaakt, dan wordt hetgeen in de uitspraak is
vastgesteld na het verstrijken van deze termijn geacht te zijn
overeengekomen tussen partijen.

Artikel 24

	De rechter beslist omtrent een geschil als bedoeld in artikel 22 niet
dan nadat de geschillencommissie in de gelegenheid is gesteld om
hieromtrent advies uit te brengen, tenzij de geschillencommissie
hierover reeds uitspraak heeft gedaan of de rechter ook zonder advies
aanstonds kan beslissen.

Artikel 25

	De geschillencommissie betrekt bij haar beoordeling of de hoogte en de
toepassing van een in rekening gebrachte vergoeding billijk zijn in
ieder geval:

	a. het beginsel dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld;

	b. de waarde van het gebruik van het werk in het economisch verkeer;

	c. de aard en de omvang van het gebruik.

Q

	Artikel 28 (nieuw) komt te luiden:

Artikel 28

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet toezicht en geschillenbeslechting
collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten.

ARTIKEL II

	1. De instemming, bedoeld in artikel 3, eerste lid, geldt alleen voor
besluiten die worden genomen na de inwerkingtreding van deze wet.

	2. De artikelen 18 en 19 zijn niet van toepassing op overtredingen
begaan voor de inwerkingtreding van deze wet.

	3. De artikelen 21 tot en met 25 zijn niet van toepassing op procedures
waarvan de dagvaarding of het verzoekschrift vóór of op de dag van
inwerkingtreding ervan is uitgebracht.

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijke boodschap van 14 januari 2011 ingediende
voorstel van wet inzake de normering van bezoldigingen van
topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (32 600) tot
wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, wordt na
artikel 25 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve
beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten een nieuw artikel
ingevoegd, luidende:

Artikel 25a

1. De paragrafen 1, 2, 4 en 5 alsmede de artikelen 7.3, leden 1, 3, 6,
7, 8 en 9, en 7.5 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen
publieke en semipublieke sector en de daarop berustende algemene
maatregelen van bestuur alsmede de ministeriële regeling, bedoeld in
artikel 1.9 van die wet, zijn van overeenkomstige toepassing op
collectieve beheersorganisaties, met dien verstande dat:

a. wordt verstaan onder topfunctionaris: de leden van de uitvoerende,
adviserende en toezichthoudende organen van een collectieve
beheersorganisatie alsmede de hoogste ondergeschikte of de leden van de
groep hoogste ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen die is
of zijn belast met de dagelijkse leiding van een collectieve
beheersorganisatie. 

b. de op grond van artikel 5.5, eerste lid, van die wet opgeëiste
bedragen beschikbaar komen voor verdeling aan rechthebbenden, 

c. voor artikel 7.3, tiende lid, van die wet wordt gelezen: Voor de
toepassing van dit artikel blijft buiten beschouwing iedere wijziging in
de bezoldiging of de duur van het dienstverband die is of wordt
overeengekomen tussen 18 januari 2012 en het tijdstip waarop deze wet in
werking treedt, en

d. Onze Minister bij ministeriële regeling nadere regels kan stellen
over de bezoldiging van de leden van een adviserend orgaan van een
collectieve beheersorganisatie.

2. De op grond van paragraaf 5 van de Wet normering bezoldiging
topfunctionarissen publieke en semipublieke sector aan de Minister wie
het aangaat toekomende bevoegdheden worden, in afwijking van artikel 5.1
van die wet, voor de overeenkomstige toepassing van die wet op
collectieve beheersorganisaties uitgeoefend door het College van
Toezicht. De in de artikelen 4.1, 4.2, 5.2, tweede lid, en 5.3 van
genoemde wet bedoelde informatie wordt, in afwijking van die artikelen,
verstrekt aan het College van Toezicht.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap van 14 januari 2011 ingediende
voorstel van wet inzake de normering van bezoldigingen van
topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (32 600) tot
wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, wordt
artikel 2 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve
beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid, onderdeel a, subonderdeel (ii) komt te luiden: 

(ii) openbaarmaking van de nevenfuncties van bestuurders, leden van de
raad van toezicht, leden van een adviserend orgaan en van degene of
degenen die met de dagelijkse leiding van een collectieve
beheersorganisatie is of zijn belast;.

b. Het derde lid, laatste volzin, komt te luiden: 

	Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gegeven
over de inrichting en het bestuur van een collectieve beheersorganisatie
alsmede over de hoogte en de vorm van de bezoldiging van leden van een
adviserend orgaan en het toezicht daarop.

ARTIKEL V

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

Bijlage

	Het toezicht door het College van Toezicht strekt zich tevens uit tot
de volgende collectieve beheersorganisaties:

-	AGICOA Netherlands

-	Stichting Gesloten Netwerken

-	Stichting Groeps Televisie

-	Stichting International Publishers Rights Organisation (IPRO)

-	Stichting International Rights Collecting and Distribution Agency
(IRDA)

-	Stichting Literaire Rechten Auteurs (LIRA)

-	Stichting Naburige Rechtenorganisatie voor Musici en Acteurs (NORMA)

-	Stichting Pictoright

-	Stichting Platform Multimediaproducenten (Stichting PM)

-	Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO)

-	Stichting tot Exploitatie van Kabeltelevisierechten op Audiovisueel
Materiaal 	(SEKAM)

-	Stichting SEKAM VIDEO

-	Stichting Stemra

-	Stichting Thuiskopievergoeding Audio Producenten (STAP)

-	Stichting Verdeling Videoproducenten (SVVP)

-	Stichting Videma

-	Vereniging tot Exploitatie van Vertoningsrechten op Audiovisueel
Materiaal (VEVAM)

 PAGE    

 PAGE   10