Nader rapport
Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning, wat betreft de wijze waarop een aanspraak bestaat op een individuele voorziening en enige andere wijzigingen
Nader rapport
Nummer: 2008D19414, datum: 2008-11-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. Bussemaker, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2008Z08292:
- Indiener: M. Bussemaker, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2008-12-03 14:15: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2008-12-17 10:15: Procedurevergadering VWS (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2009-01-28 14:00: 31795 - Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning, wat betreft de wijze waarop een aanspraak bestaat op een individuele voorziening en enige andere wetswijzigingen (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2009-03-18 14:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-04-01 15:00: Wijz. Wmo i.v.m. de wijze waarop een aanspraak bestaat op een individuele voorziening en enige andere wijzigingen (31 795) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2009-04-09 13:30: Wijz. Wmo i.v.m. de wijze waarop een aanspraak bestaat op een individuele voorziening en enige andere wijzigingen (31 795) (re- en dupliek) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2009-04-14 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Kenmerk DWJZ-SWW-2896115 24 november 2008 Nader rapport inzake het voorstel van wet, houdende wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning, wat betreft de wijze waarop een aanspraak bestaat op een individuele voorziening en enige andere wijzigingen Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 11 juli 2008, no.08.002065, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 8 september 2008, nr. W13.08.0264/I, bied ik U hierbij aan. Aanhef De Raad merkt op dat het wetsvoorstel wil bereiken dat zorgaanbieders geen alfahulpen meer kunnen aanbieden, doch louter thuiszorgmedewerkers in loondienst. Het wetsvoorstel ziet op de borging van de positie van de burger bij de individuele voorziening en de keuze tussen de voorziening in natura en de voorziening anders dan in natura. Thuiszorgaanbieders zijn en blijven vrij in de wijze waarop zij dienstverbanden met hun personeel regelen. Naast loondienst kunnen ook uitzend- of oproepkrachten en – mits voldaan wordt aan de wet- en regelgeving – zelfstandigen worden ingezet. 1. In de memorie van toelichting is verduidelijkt dat het voorstel in de eerste plaats ziet op het verbeteren van de positie van de burger en dat het hoofddoel van het wetsvoorstel niet het voorkomen van een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden is. 2a. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad of de financiële vergoeding voor het inhuren van een alfahulp door de burger wel iets toevoegt, wordt opgemerkt dat zo voor betrokkenen wordt verduidelijkt wat onder natura valt en wat niet. Het wetsvoorstel is hierop aangepast: in plaats van de drieweg bij de individuele voorziening, namelijk natura, financiële vergoeding en pgb, wordt in het wetsvoorstel een tweeweg, bestaande uit de individuele voorziening in natura en de individuele voorziening anders dan in natura voorgesteld. 2b. In reactie op de vraag van de Raad of voldoende duidelijk was welke consequenties er destijds waren bij het werkgeverschap en dat het voorstelbaar is dat de informatie over alle wijzigingen ontoereikend is geweest, wordt opgemerkt dat de alfahulpen altijd onder artikel 5 van de Wet op de Loonbelasting 1964 vielen en dat met de aanpassing in het Belastingplan 2007 van het dagencriterium dit nu de regeling dienstverlening aan huis wordt genoemd. Met de inwerkingtreding van de Wmo is een duidelijke ommezwaai in geleverde hulp waarneembaar. In de kern omdat in de Wmo het verschil tussen geïndiceerde en geleverde ondersteuning – dat onder de AWBZ op het terrein van de huishoudelijke verzorging gebruikelijk was – werd opgeheven. Gemeenten laten de thuiszorgaanbieders nu de hulp leveren die ook geïndiceerd is. Niet langer wordt de duurdere hulp – bijna automatisch – ingezet. Er waren onder het AWBZ regiem derhalve minder alfahulpen. Alfahulpen werden alleen ingezet bij die burgers die dit soort hulp aankonden en die tijdens eventuele ziekte of vakantie van de alfahulp niet noodzakelijkerwijs meteen vervangende hulp nodig hadden. Verder boden de werkgeversorganisaties de mogelijkheid van een collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering voor de alfahulp. Dat is nu niet meer het geval. Nu lijkt het of iedereen die voor de lichte vorm van hulp bij het huishouden in aanmerking komt ongevraagd een alfahulp krijgt. Anders dan bij een pgb wordt te vaak zonder concreet initiatief van de burger een hem meer belastende vorm van compensatie gegeven. Hoewel sommige gemeenten de informatievoorziening aan de burger hebben onderkend – en dat ook zeer gewaardeerd wordt, blijft het een vrijwillige actie van gemeenten. Omdat anders dan bij de AWBZ een burger onder de Wmo recht op compensatie heeft en de burger ook wettelijk de keuze tussen natura en anders dan in natura, namelijk het pgb en de financiële vergoeding, heeft, heeft de burger daar ook de juiste informatie bij nodig om die keuze te maken. Het recht op informatie is een dermate fundamenteel recht voor de burger dat wettelijke verankering nodig is, zodat de burger de zekerheid heeft dat ongeacht in welke gemeente hij woont, hij geïnformeerd wordt over de gevolgen van zijn keuze, voordat hij deze maakt. Bestuurlijke afspraken tussen gemeenten en Rijk zijn daarvoor niet het geschikte instrument. Het wetsvoorstel past binnen de kerngedachte van de Wmo: de burger heeft recht op compensatie en informatie, maar de gemeente is vrij in de invulling. 2c. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad over een “voorrangs”behandeling van de thuiszorgsector is in de memorie van toelichting benadrukt dat het wetsvoorstel vooral ziet op de positie van de burger. Dat is ook het bijzondere aan de alfahulpconstructie ten opzichte van een gewone werkster. In de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 30 804, nr. 3, paragraaf 2.4) is aangegeven dat het gaat om de burger die de keuze maakt om werkzaamheden te laten verrichten. Bij de alfahulp maakt de burger thans die keuze om werkgever te worden te vaak niet bewust. Daarbij is de burger onder de Wmo een burger die door de gemeente gecompenseerd wordt voor zijn beperkingen. In een aantal gevallen kan dit betekenen dat deze burger die een beroep doet op de Wmo door omstandigheden niet geschikt is om de rol van werkgever te vervullen. Het wetsvoorstel doet geen afbreuk aan de behoefte aan flexibiliteit en maatwerk bij de thuiszorgsector. Het voorstel beoogt enkel dat indien de burger onder de voorziening anders dan in natura voor een alfahulp kiest dat ook bewust doet, gebaseerd op de informatie over de gevolgen die met deze keuze samenhangen. In reactie op hetgeen de Raad opmerkt over de administratieve lasten laten beheren door een servicebureau zoals het Servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank, wordt opgemerkt dat het Servicecentrum PGB contracten afsluit met gemeenten, waarbinnen verschillende vormen van assistentie mogelijk zijn. De assistentie van het Servicecentrum PGB is alleen mogelijk bij volledige arbeidsovereenkomsten en niet bij arbeidsovereenkomsten die vallen onder de regeling dienstverlening aan huis. 3a. Zoals hiervoor is opgemerkt, beoogt het wetsvoorstel – anders dan de Raad opmerkt – niet om de hulp in natura alleen open te stellen voor medewerkers in loondienst. De thuiszorginstelling blijft de mogelijkheid houden om andere dienstverbanden aan te gaan, zoals oproep-, uitzend- of flexcontracten, als ook de inschakeling van zelfstandigen. Het wetsvoorstel is aangepast naar aanleiding van de opmerking van de Raad over de bemiddeling van thuiszorgaanbieders bij de voorziening in natura. Bij de individuele voorziening in natura is opgenomen dat op de persoon die de voorziening ontvangt geen werkgevers- of opdrachtgeversverplichtingen mogen komen te rusten. 3b. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad over de recente ontwikkelingen in de positie van de thuiszorgmedewerkers is in de memorie van toelichting een passage opgenomen over de enquête over de inzet van alfahulpen onder gemeenten die de regering eind 2008 heeft laten uitvoeren. Voor gemeenten bleek er in hoge mate onduidelijkheid te zijn hoe alfahulpen ingezet konden worden. In de memorie van toelichting is aangegeven dat signalen zijn ontvangen van burgers die voor hen onverwacht met de gevolgen van een arbeidsovereenkomst met een alfahulp werden geconfronteerd. De tevredenheid van de burger over de alfahulp is niet het probleem: het gaat erom dat de burger niet weet dat hij werkgever is en welke gevolgen dat voor hem kan meebrengen. Het aangaan van een arbeidsovereenkomst door een burger die reeds beperkingen heeft gecombineerd met onwetendheid over de risico’s en gevolgen staat los van hoe de burger de hulp ervaart. 4. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad om in te gaan op de behoefte van de thuiszorgsector naar onderscheiden vormen van arbeidscontracten wordt opgemerkt dat nu de thuiszorgaanbieder geen werkgever van de alfahulp is, maar formeel optreedt als bemiddelaar, geen gevolgen worden verwacht. Ook biedt het wetsvoorstel de thuiszorgaanbieders afdoende mogelijkheden om binnen de wettelijke grenzen personeel in te schakelen. Dat hoeft niet per se een medewerker in loondienst te zijn. De thuiszorgaanbieder kan bij de voorziening anders dan in natura nog steeds bemiddelen tussen de alfahulp en de burger. Het voorstel zorgt ervoor dat de thuiszorgaanbieder bij de hulp in natura niet de risico’s van het werkgever- of opdrachtgeverschap kan overhevelen naar de burger. Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de basiselementen die een rol spelen bij het bepalen van het natura-tarief voor hulp bij het huishouden. Dat onderzoek wordt in nauwe samenwerking met de werkgeversorganisaties, de vakbonden en de VNG uitgevoerd. Er wordt ondermeer onderzocht uit welke elementen het tarief voor hulp bij het huishouden is opgebouwd en hoe deze elementen zich tot elkaar verhouden. Hieruit zal geen puntschatting rollen, maar een bandbreedte voor de richting van de mogelijke tarieven. In het onderzoek wordt ook gekeken hoe de kostenstructuur zich gedurende 2005 tot en met 2008 in de thuiszorg heeft ontwikkeld. In het bijzonder bij de salarisontwikkeling van de medewerkers en het topmanagement. Eind 2008 worden de resultaten van het onderzoek verwacht. Deze resultaten worden aan de Tweede Kamer gezonden. In de memorie van toelichting is ingegaan op de ‘gedwongen’ overstap van medewerkers naar alfahulp. In dat licht bezien wordt verwacht dat mensen die bewust hebben gekozen om als alfahulp te werken dit ook zullen blijven doen, maar dat anderen liever terug willen naar een positie als medewerker bij een thuiszorgaanbieder. Voor die overgang is in de subsidieregeling personele gevolgen 2008 de mogelijkheid opgenomen om met subsidie een alfahulp (tijdelijk) in dienst te nemen. 5. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad over de financiële effecten is in de memorie van toelichting in paragraaf 6 ingegaan op de veranderingen in de soort hulp de gevolgen voor het budget. De Wmo geeft gemeenten de mogelijkheid om een eigen bijdrage te vragen aan burger. Het besluit maatschappelijke ondersteuning geeft de bovengrens voor de eigen bijdrage aan. De berekening van de eigen bijdrage is afhankelijk van meerdere elementen, namelijk het inkomen van de burger, wat voor soort voorziening de burger ontvangt en de kosten daarvan. Bij de eigen bijdrage voor de hulp bij het huishouden geldt dan het aantal uren hulp waarvoor de burger geïndiceerd is en het tarief van de hulp bij het huishouden in die gemeente. In beginsel verandert geen van deze elementen direct door het wetsvoorstel. Wel kan het contracttarief hulp bij het huishouden in natura van de gemeente bij een nieuwe aanbesteding hoger worden, waardoor als alle andere omstandigheden hetzelfde blijven en als de burger het maximum van zijn eigen bijdrage nog niet bereikt heeft, uiteindelijk de eigen bijdrage van de burger kan stijgen. 6a. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad dat het opnemen van een wettelijke verplichting het bestek van de Wmo te buiten gaat, het volgende: het onderwerp van “mens volgt werk” neemt sinds de eerste behandeling van het wetsontwerp Wmo in beide Kamer der Staten-Generaal een centrale plaats heeft gehad. Toentertijd is ervoor gekozen om dit niet in de wet op te nemen. Sommige gemeenten bevorderen in het kader van sociaal overwogen aanbesteden het overleg. Om dit extra te bevorderen en gemeenten en aanbieders een wettelijke mogelijkheid te bieden, is gekozen om in de wet een bepaling op te nemen. Indachtig de kernprincipes van de Wmo regelt deze wijziging weliswaar dat er sprake moet zijn van overleg, maar de wijze waarop dat door gemeenten vorm wordt gegeven is aan het lokaal bestuur; de gemeenten zijn verantwoordelijk voor de aanbesteding van de huishoudelijke verzorging. Het Rijk kan, in overleg met de VNG, wel handreikingen en goede voorbeelden verspreiden. Een overlegbepaling is toegevoegd om te bevorderen dat er zo min mogelijk negatieve gevolgen van de overgang van contracten van de ene aanbieder naar de andere zijn en om de “rust” in de thuiszorg te bevorderen. Het plaatsvinden van een overleg tussen de aanbieders is dermate belangrijk dat dit niet over kan worden gelaten aan de wijze waarop aanbieders hun goed werkgeverschap vormgeven en aan de bereidheid van een gemeente overleg tussen aanbieders te bevorderen. 6b. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad over het tijdstip van de inwerkingtreding is het wetsvoorstel aangepast: de inwerkingstredingdatum wordt bij koninklijk besluit bepaald (met uitzondering van onderdeel E). In reactie op de opmerking van de Raad over de mogelijkheid dat de wetswijziging ook gevolgen kan hebben voor de nu al bestaande arbeidsovereenkomst tussen de burger en de alfahulp wordt opgemerkt dat de arbeidsovereenkomst niet per definitie aangepast hoeft te worden. Dit speelt voor de burger die nu onder de voorziening in natura een arbeidsovereenkomst met de alfahulp heeft gesloten en kiest voor hulp in natura en niet voor de voorziening anders dan in natura. Uit de standaardovereenkomst van Actiz – die in het merendeel van de gevallen gebruikt wordt – blijkt dat de overeenkomst eindigt op het moment dat de burger geen recht meer heeft op de in zijn besluit toegewezen voorziening. Gemeenten zijn via het implementatiebureau Wmo van VWS en VNG gewezen op het belang om te inventariseren welke burgers nu onder de voorziening in natura gebruik maken van een alfahulp. Indien de gemeente een nieuw besluit neemt, kan de burger die een standaardovereenkomst heeft op die grond de arbeidsovereenkomst beëindigen. In de voorlichting van VWS aan gemeenten zal hier nog extra aandacht aan besteed worden. De burger die geen gebruik maakt van de standaardovereenkomst, kan in overleg met de alfahulp de arbeidsovereenkomst beëindigen. Mochten partijen daar gezamenlijk niet uitkomen, dan kan de burger de thuiszorgaanbieder, als die de alfahulp heeft bemiddeld, of de gemeente verzoeken hem bij te staan bij de beëindiging. Ook dit wordt meegenomen in de voorlichting. Indien het de alfahulp is die niet langer als alfahulp wil werken, dan kan deze de arbeidsovereenkomst met de burger opzeggen. De burger kan zich vervolgens tot de gemeente wenden om samen te bezien wat de nieuwe mogelijkheden zijn. De burger die zijn alfahulp wil houden en waarvan de alfahulp ook als alfahulp wil blijven werken, kan de arbeidsovereenkomst gewoon voortzetten onder de voorziening anders dan in natura. 7. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn verwerkt. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mw. dr. J. Bussemaker PAGE 1 PAGE 1 IF DOCPROPERTY "propArchiefkopie" Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap. = "Archiefkopie" AUTOTEXT sysArchiefkopie AANGETEKEND ""