[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van de leden Jasper van Dijk en Kant over de hoogleraar als ondernemer

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2008D19670, datum: 2008-12-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2008Z05934:

Preview document (🔗 origineel)




  DOCPROPERTY adres  De voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA  DEN HAAG 



	  DOCPROPERTY plaats  Den Haag 	  DOCPROPERTY _onskenmerk  Ons kenmerk 
  DOCPROPERTY _uwbriefvan  Uw brief van 	  DOCPROPERTY _uwkenmerk  Uw
kenmerk 

3 december 2008   DOCPROPERTY datum   	  DOCPROPERTY onskenmerk  OWB/FO-
85754	  DOCPROPERTY uwbriefvan  5 november 2008 	  DOCPROPERTY uwkenmerk
 2008Z05934/2080904600 



  DOCPROPERTY _onderwerp  Onderwerp 	  DOCPROPERTY _bijlage   

  DOCPROPERTY onderwerp_fmt  Vragen over de hoogleraar als ondernemer 	 
DOCPROPERTY bijlage_fmt   

  DOCPROPERTY aanhef   

Mede namens de minister en de staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport zend ik u de antwoorden op schriftelijke vragen van de
leden Jasper van Dijk en Kant over de hoogleraar als ondernemer. De
vragen werden mij toegezonden bij uw bovenaangehaalde brief met kenmerk
2008Z05934/2080904600.

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk

Antwoorden op vragen van de leden Jasper van Dijk en Kant (beiden SP)
aan de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en
Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de hoogleraar als ondernemer.
(Ingezonden 5 november 2008)

1

Wat is uw reactie op het onderzoek van Argos, waaruit blijkt dat
medische faculteiten betrokken zijn bij minstens 84 - besloten
vennootschappen (BV’s) met 54 hoogleraren, waarvan sommigen als
aandeelhouder? Vindt u het aanvaardbaar dat de universiteit Groningen
hier geen openheid over wil geven? 1)

Het past bij de publieke rol van onderzoekers van medische faculteiten
en artsen verbonden aan universitaire medische centra om ten aanzien van
vindingen die potentiële waarde hebben voor het medisch vakgebied de
vertaalslag te bevorderen van kennis naar toepassing. Het verder
ontwikkelen richting de markt van een interessante diagnostische of
therapeutische toepassing wordt echter niet tot de publieke taak
gerekend. Daarvoor is samenwerking met een commerciële partner nodig.
In bepaalde gevallen kan een vinding niet zonder meer aan een
commerciële partij worden verkocht omdat eerst nog verder werk nodig is
om te zien of de vinding echt tot toepassing kan komen. Deze
ontwikkeltrajecten zijn soms uit reguliere geldstromen te bekostigen,
soms ook niet. Dan zijn investeringen nodig met zogenaamd durfkapitaal.
In dergelijke gevallen kan een bv worden opgericht, waarbij venture
capitalists vaak vragen om een uitdrukkelijke deelname van de
uitvinder(s). Dat is de reden waarom hoogleraren soms aandeelhouder zijn
in dergelijke bv’s. Daarbij dient te worden bedacht dat hoogleraren
dit doen voor eigen rekening en op eigen risico en dat dit zowel winst
als verlies kan opleveren. Om ervoor te zorgen dat in dergelijke
situaties geen conflicten van belangen ontstaan is onder auspiciën van
de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) de
notitie “Naar een goede waarde” opgesteld. Hierin is onder meer
bepaald dat met uitvinders kan worden overeengekomen een bepaald
percentage aandelen in een nieuw bedrijf te verkrijgen. Daarbij wordt in
het algemeen de grens van “aanmerkelijk belang” aangehouden, zijnde
een maximum van 4,9 procent als de uitvinder volledig in dienst blijft
van een universitair medisch centrum. De notitie is als bijlage bij de
antwoorden gevoegd. Wat betreft het geven van openheid verwijs ik naar
de antwoorden op de vragen 2 en 3.

2

Wat is uw mening over het gebrek aan openheid over aandelen van
hoogleraren, winstuitkeringen en overige financiële beloningen en over
de arbeidsrelaties van hoogleraren ten opzichte van bv en universiteit?

Voor zover hoogleraren (financiĂ«le) belangen hebben in bv’s, ben ik
van oordeel dat in het belang van het vertrouwen van de samenleving in
de onafhankelijkheid en geloofwaardigheid van de wetenschap, deze
belangen openbaar moeten worden gemaakt. Ik merk daarbij wel op dat het
alleen gaat om de belangen die een (mogelijk) verband hebben met het
onderzoeksonderwerp dan wel belangen bij de opdrachtgever en/of
instanties die gelieerd zijn aan de opdrachtgever. 

Wat betreft de huidige openheid omtrent bv’s wijs ik erop dat kleine
bv’s (< 50 werknemers of < 8 miljoen omzet) hun jaarstukken moeten
deponeren bij de Kamer van Koophandel, terwijl grotere bv’s deze
stukken openbaar maken bij het handelsregister.

3

Worden naast relevante nevenfuncties en posities van hoogleraren de
verdiensten van hoogleraren door middel van BV’s opgenomen in de
openbare registers die de universiteiten momenteel voltooien en waar
door de Kamer om is gevraagd? 2) Zo neen, waarom niet?

Relevant werk dat een hoogleraar onderneemt binnen een bv beschouw ik
als relevante nevenfunctie. Hiervoor gelden de afspraken die ik recent
met de universiteiten heb gemaakt. Over deze afspraken heb ik de Tweede
Kamer in september van dit jaar gerapporteerd (brief van 24 september
2008, kenmerk HO&S-53113). De universiteiten hebben daarin aangegeven
deze relevante nevenfuncties openbaar te maken voor zover dat nu al niet
het geval mocht zijn. 

4

Bent u bereid in beeld te brengen hoeveel BV’s er momenteel zijn
verbonden aan medische faculteiten, welke hoogleraren hierbij zijn
betrokken, welk deel van de opbrengsten ten goede komt aan de
hoogleraren en onderzoekers via aandelen of winstuitkeringen en hoe de
arbeidsrelaties precies geregeld zijn?

Nee. Bij bovenvermelde brief van 24 september 2008 is een reactie
gevoegd op de brief van de VSNU van 3 september 2008 waarin is
aangegeven dat ik de door de VSNU beschreven maatregelen een waarborg
acht voor de gevraagde transparantie. De universiteiten zullen aan het
eind van het jaar rapporteren over de vorderingen ten aanzien van de
genomen maatregelen.  

5

Is het praktijk dat veel van deze BV’s de resultaten van de
universitaire onderzoeksafdelingen waaraan zij zijn verbonden, exclusief
exploiteren? Zo ja, betekent dit dat met publiek geld winst wordt
gemaakt en dat de belastingbetaler uiteindelijk ook nog veel moet
betalen voor een nieuw geneesmiddel?

Het komt voor dat BV’s de resultaten van universitaire
onderzoeksafdelingen waaraan zij zijn verbonden exclusief exploiteren om
redenen genoemd in het antwoord op vraag 1. De exploitatie is wel aan
voorwaarden verbonden. In de notities “Helderheid in de bekostiging
van het hoger onderwijs” (1-9-2003) en de “Aanvulling op de notitie
Helderheid in de bekostiging van het hoger onderwijs” (1-9-2004) is
omschreven onder welke voorwaarden door instellingen publieke middelen
mogen worden ingezet voor private activiteiten. 

6

Op wat voor manier wordt toegezien op de vermenging van publieke en
private middelen in de BV’s, bijvoorbeeld bij het behalen van
financieel profijt en het werken met publieke middelen?

De notities “Helderheid in de bekostiging van het hoger onderwijs”
en de “Aanvulling op de notitie Helderheid in de bekostiging van het
hoger onderwijs” maken integraal onderdeel uit van het
controleprotocol dat de externe accountant hanteert bij de jaarlijkse
controle van de instellingen voor wetenschappelijk onderwijs. Hierbij
wordt verwacht dat de instellingsaccountant op basis van zijn
“professional judgement” vaststelt of de instelling heeft voldaan
aan de voorwaarden opgenomen in de notities “Helderheid”. 

Bij private investeringen die met publiek geld worden gefinancierd
toetst de accountant naast de rechtmatigheid en doelmatigheid  ook
marginaal of de private activiteiten een meerwaarde hebben voor de
publieke doelen c.q. aansluiten op de vaste gestelde onderwijscurricula.
Daarbij stelt de accountant tevens vast of de instelling een procedure
heeft ingericht - en heeft gebruikt – om vast te stellen of de private
activiteiten een meerwaarde hebben voor de instelling. 

7

Bent u nog steeds van plan om de Octrooiwet in de richting van de
Bayh-Dole Act aan te passen, zodat strakker wordt geregeld dat
onderzoekers recht hebben op een deel van de opbrengsten van octrooien,
zoals u in antwoord op Kamervragen meedeelde? 3) Zo ja, hoe ver bent u
met de voorbereidingen hiervan?

In antwoord op de Kamervragen waarnaar u verwijst is gemeld dat met de
minister van Economische Zaken is afgesproken om te bezien of onze
wetgeving in de richting van de Amerikaanse Bayh-Dole act zou moeten
worden aangepast. Naar aanleiding hiervan is in gezamenlijkheid
vastgesteld dat aanpassing van de Rijksoctrooiwet 1995 niet nodig is,
omdat hierin al afdoende is geregeld dat onderzoekers kunnen profiteren
van de opbrengsten van intellectuele eigendomsrechten. Aan de VSNU is
vervolgens gevraagd te inventariseren welke regelingen de universiteiten
op dit punt hanteren. Naar aanleiding van het door de VSNU opgestelde
overzicht is vastgesteld dat het kunnen profiteren van de opbrengsten
van intellectuele eigendomsrechten binnen de Nederlandse universiteiten
goed geregeld is. Als bijlage bij de antwoorden treft u dit overzicht
aan.

8 

Hoe rijmt u bovengenoemde wetswijziging met uw vierde antwoord op vragen
van het lid Jasper van Dijk inzake bijverdiensten van hoogleraren en
onderzoekers d.d. 7 maart 2008, namelijk dat persoonlijk financieel
gewin door de arts-onderzoeker onacceptabel is? 4) 

Van een wetswijziging is geen sprake. Zie het antwoord op vraag 7. 

9

Wat is het advies van de Koninklijke Nederlandse Academie van
Wetenschappen (KNAW) en andere relevante organisaties ten aanzien van
bovengenoemde wetswijziging?

Gelet op het gegeven dat ik niet voornemens ben de Rijksoctrooiwet 1995
te wijzigen, heeft hierover geen overleg met de KNAW plaatsgevonden.

10

Kent u de mening van Michael Crichton, die in het nawoord van zijn boek
Next over commercialisering van de genetica en biomedische producten,
stelling neemt tegen de Bayh-Dole Act en meent dat die moet worden
ingetrokken?

Ja. 

11

Wat is uw reactie op zijn stelling dat de nadelen veel sterker blijken
dan de voordelen, omdat een gebrek aan openheid is doorgedrongen in het
onderzoek, wat de medische vooruitgang belemmert en wat van onderzoekers
geen filantropen maar zakenlui maakt, die zich vooral  druk maken om
winst en verlies?

Wij achten het niet gepast om uitspraken te doen over wetgeving in een
ander land. Het beeld dat wordt geschetst van een gebrek aan openheid
deel ik voor de Nederlandse situatie niet, mede gelet op de afspraken
die met universiteiten zijn gemaakt over het melden van nevenfuncties
door hoogleraren in hun webprofielen en het publiceren van een lijst van
bijzonder hoogleraren op de website van universiteiten. Voorts ben ik
van mening dat de medische vooruitgang juist gebaat kan zijn bij
commerciële activiteiten, zie hiervoor het antwoord op vraag 1. 

12

Bent u bereid na te gaan wat de positieve en negatieve invloed is
geweest van de Bayh-Dole Act in de VS (1980) voordat u uw voorstellen
indient?

Gelet op de beantwoording van eerdere vragen hierover acht ik de
noodzaak daartoe niet aanwezig.

13

Hoe staat het met het ontwikkelen van een model-onderzoekscontract en
maakt dit inmiddels onderdeel uit van de beoordeling door de Medisch
Ethische Toetsingsommissies (METC) en de Centrale Commissie Mensgebonden
Onderzoek (CCMO)? 4)

De CCMO is op 1 januari 2007 gestart met een pilot waarin zij allereerst
zelf ervaring heeft opgedaan met het betrekken van het contract in de
toetsing. Tijdens deze pilot heeft de CCMO met name gekeken naar de
passages waarin de publicatievrijheid en de voortijdige beëindiging van
het onderzoek werden vastgelegd. In haar jaarverslag 2007, dat ook naar
de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II 2007/08, 27 428, nr. 110,
blz. 52), heeft de CCMO haar eerste bevindingen gemeld. Bij de
beoordeling van een onderzoeksvoorstel werd in Ă©Ă©n geval het
onderzoekscontract niet aangepast waarna het door de CCMO werd
afgewezen. De pilot werd in 2008 gecontinueerd en heeft geleid tot het
opstellen van een concept-modelonderzoekscontract dat in mei 2008 naar
de verschillende belanghebbenden werd gestuurd. Ook werd het concept op
de CCMO-website geplaatst met het verzoek om voor 1 juli 2008 commentaar
te leveren. Inmiddels heeft de CCMO het commentaar verwerkt. Dit najaar
is het definitieve modelonderzoekscontract vastgesteld. Het model is een
hulpmiddel dat onderzoeker en bedrijven kunnen gebruiken. Per 1 januari
2009 zal de CCMO-Richtlijn inzake de beoordeling door medisch-ethische
toetsingscommissies van de overeenkomst tussen verrichter en uitvoerder
van kracht worden. De richtlijn, die gebaseerd is op artikel 24 van de
Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO), wordt
gepubliceerd in de Staatscourant. Daarmee wordt het onderzoekscontract
onderdeel van de beoordeling van het onderzoeksdossier door de erkende
medisch-ethische toetsingscommissie. De commissie ziet er dan op toe dat
de voorwaarden in de overeenkomst ten aanzien van de voortijdige
beëindiging van het onderzoek en de openbaarmaking van de
onderzoeksgegevens niet ten nadele zijn van de proefpersoon of de
belangen van de wetenschap in het algemeen.

1) Argos, uitzending 1 november 2008

2) Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2007-2008, nr. 1591 en
Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2008-2009, nr. 89

3) Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2008-2009, nr. 151

4) Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2007-2008, nr. 1591

  DOCPROPERTY _pagina  blad    PAGE  1 /  SECTIONPAGES   \* MERGEFORMAT 
1 

  DOCPROPERTY e_organisatienaam  Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap 

  DOCPROPERTY v_adres  Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den
Haag  T   DOCPROPERTY e_telefoon_org  +31-70-412 3456  F   DOCPROPERTY
e_fax_org  +31-70-412 3450  W   DOCPROPERTY e_website_org  www.minocw.nl


  DOCPROPERTY _pagina  blad    PAGE  2 /  SECTIONPAGES   \* MERGEFORMAT 
7 

 

  DOCVARIABLE clausule