[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van de leden Dibi en Azough inzake het verslag Europese Commissie over implementatie richtlijn gezinshereniging

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2008D19681, datum: 2008-12-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2008Z04473:

Preview document (🔗 origineel)


	Postadres: Postbus 20301, 2500 EH  Den Haag

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA  DEN HAAG

	Bezoekadres

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Telefoon (070) 3 70 79 11

Fax (070) 3 70 79 72

www.justitie.nl

Datum	3 december 2008

	Ons kenmerk	5573418/08/DVB

	Uw kenmerk	2080902850

	Onderwerp	Verslag Europese Commissie over implementatie richtlijn
gezinshereniging 

























	

De vragen van de leden Dibi en Azough (beiden GroenLinks) d.d. 16
oktober 2008 betreffende het verslag van de Europese Commissie aangaande
de toepassing van richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op
gezinshereniging, worden mede namens de Minister voor Wonen, Wijken en
Integratie, beantwoord zoals aangegeven in de bijlage bij deze brief.

De Staatssecretaris van Justitie,

Vragen van de leden Dibi en Azough (beiden GroenLinks) aan de minister
voor Wonen, Wijken en Integratie en de staatssecretaris van Justitie
over het rapport van de Europese Commissie waarin het Nederlandse beleid
omtrent gezinshereniging kritisch wordt beoordeeld. (Ingezonden 16
oktober 2008)

Vraag 1

Bent u bekend met het rapport van de Europese Commissie ‘Report from
the Commission to the European Parliament and the Council on the
Application of Directive 2003/86/EC on the Right to Family
Reunification’ waarin het Nederlandse beleid omtrent gezinshereniging
is geëvalueerd?

Antwoord vraag 1

Ja, ik ben bekend met dit verslag. Het verslag, dat inmiddels ook in de
Nederlandse vertaling is verschenen, betreft de toepassing van de
richtlijn gezinshereniging in 24 lidstaten (in Ierland, Denemarken en
het Verenigd Koninkrijk vindt de richtlijn geen toepassing).

Vraag 2

Hoe beoordeelt u de Europese richtlijn met betrekking tot het recht op
gezinshereniging? 

Antwoord vraag 2

Zoals de Commissie terecht opmerkt in de inleidende paragraaf over de
historische en politieke context van de richtlijn, heeft de goedgekeurde
tekst van de richtlijn substantiële wijzigingen ondergaan vergeleken
met het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Sommige inhoudelijke
wijzigingen sloten nauwer aan bij het beleid in de lidstaten en in veel
gevallen is gekozen voor facultatieve bepalingen. Daardoor is de
richtlijn uit 2003 volgens de Commissie dan ook te beschouwen als een
eerste aanzet tot volledige harmonisatie. Niettemin is het een
belangrijk document, dat het recht op gezinshereniging, onder bepaalde
voorwaarden, binnen de hele Europese Unie garandeert.

Vraag 3

Wat is uw oordeel over de conclusie dat het Nederlandse beleid omtrent
gezinshereniging in strijd is met het recht op gezinshereniging? 

Antwoord vraag 3

De Europese Commissie trekt niet de conclusie dat het Nederlandse
gezinsherenigingsbeleid in strijd is met het recht op gezinshereniging.
De omvang en opzet van het verslag bieden ook niet de mogelijkheid om
het beleid van één lidstaat aan een nauwkeurige en juridisch houdbare
toets te onderwerpen. De Europese Commissie heeft aangegeven dat de
kritische toon van het verslag vooral moet worden gezien als kritiek op
de richtlijn zelf en op het functioneren van de EU; de EU is niet in
staat gebleken om een eenduidig beleidskader voor de toelating van
gezinsmigranten te maken.

Overigens onderken ik dat de Europese Commissie het Nederlandse beleid
inzake gezinshereniging van kritische kanttekeningen voorziet. Ik ben
echter van mening dat ons beleid in overeenstemming is met de Europese
regelgeving.

Vraag 4

Wat gaat u doen om het recht op gezinshereniging beter te borgen in het
Nederlandse beleid?

Antwoord vraag 4

Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 3, ben ik van mening dat het
recht op gezinshereniging voldoende gewaarborgd is in het Nederlandse
beleid en dat de richtlijn naar behoren is geïmplementeerd. 

Vraag 5

Deelt u de mening dat het voor jongeren wel erg lastig wordt om aan de
voorwaarden voor gezinshereniging te voldoen gezien de hoge inkomenseis
van 120 procent en het vereiste een arbeidscontract te hebben van
tenminste een jaar of een arbeidsverleden van tenminste drie jaar? Vindt
u ook dat er in deze sprake is van leeftijdsdiscriminatie? Zo neen,
waarom niet? Zo ja, bent u van plan deze eisen te versoepelen? Zo neen,
waarom niet?

Antwoord vraag 5

Op grond van de richtlijn kan een inkomenseis gesteld worden bij
gezinsmigratie: de lidstaat mag van de hoofdpersoon bewijs vragen dat
hij beschikt over “stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om
hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op
het stelsel voor sociale bijstand van de betrokken lidstaat.” De
lidstaten mogen hierbij volgens artikel 7, lid 1, onder c. van de
richtlijn rekening houden met de aard en de regelmaat van de inkomsten,
met de nationale minimumlonen en pensioenen, evenals met het aantal
gezinsleden. Uit het verslag van de Europese Commissie kan worden
afgeleid dat alle lidstaten, behalve Zweden, deze bepaling toepassen en
een inkomensvereiste stellen. 

In Nederland is deze bepaling als volgt geïmplementeerd: een aanvraag
kan worden afgewezen indien de vreemdeling (al of niet tezamen met de
persoon bij wie hij wil verblijven) niet zelfstandig en duurzaam
beschikt over voldoende middelen van bestaan. De vereiste hoogte van het
inkomen is in Nederland gerelateerd aan het bijstandsniveau. Bij
gezinshereniging geldt dat een inkomen ter hoogte van het
bijstandsniveau voor gehuwden moet worden verworven. Bij gezinsvorming
ligt de norm hoger, om te voorkomen dat succesvol beroep kan worden
gedaan op aanvullende vormen van bijstand.

De duurzaamheid van het inkomen kan worden aangetoond door overlegging
van een arbeidsovereenkomst voor een jaar of langer. Deze termijn
strookt met het toepassingsbereik van de richtlijn dat zich, blijkens
artikel 3, lid 1, uitstrekt tot een gezinshereniger (in Nederland vaak
hoofdpersoon genoemd) die in het bezit is van een door een lidstaat
afgegeven verblijfstitel met een geldigheidsduur van één jaar of
langer en reden heeft om te verwachten dat hem een permanent
verblijfsrecht zal worden toegekend.

Omdat het voor een hoofdpersoon met kortlopende opeenvolgende
arbeidscontracten (bijvoorbeeld via uitzendwerk) soms langdurig
onmogelijk blijkt om een arbeidsovereenkomst voor tenminste een jaar te
overleggen en dus om gezinshereniging te realiseren, is de bijkomende
mogelijkheid gecreëerd om met verwijzing naar het verleden toch
aannemelijk te maken dat ook in de toekomst voldoende inkomen zal worden
verworven om in zijn levensonderhoud en dat van zijn gezinsleden te
voorzien. Deze bepaling vormt dus geen beperking, maar juist een
uitbreiding van de mogelijkheden om aan de eis van duurzaamheid van het
inkomen te voldoen.

Tenslotte vraagt u of er naar mijn mening sprake is van
leeftijdsdiscriminatie en of ik van plan ben de eisen te versoepelen. Ik
beantwoord beide vragen ontkennend. Met uw vraag doelt u waarschijnlijk
op het gegeven dat de inkomenseis bij gezinsvorming ongeacht de leeftijd
van betrokkenen is vastgesteld op 120% van het wettelijk minimumloon,
waarbij geen aparte bepalingen zijn opgenomen voor jongeren onder 23
jaar voor wie een speciaal minimum jeugdloon bestaat. Het doel van het
stellen van het inkomensvereiste is immers het voorkomen van een beroep
op de openbare kas. Daarbij wordt in de wet geen onderscheid gemaakt
naar leeftijd. Ook 21- en 22 jarigen kunnen succesvol een aanvraag doen
voor gezinsvorming, mits zij voldoen aan de voorwaarden. Zoals destijds
bij de introductie van de hogere inkomensnorm voor gezinsvorming in de
nota van toelichting werd opgemerkt, zou aansluiting bij de lagere
minimum jeugdlonen het effect van de regeling teniet doen en de
mogelijkheden van een beroep op inkomensafhankelijke regelingen
vergroten. Immers, de bedragen van de minimum jeugdlonen voor 21- en
22-jarigen betreffen respectievelijk 72,5 en 85 procent van het
minimumloon. Deze bedragen zijn lager dan de voorheen geldende norm van
100% van het bijstandsniveau dat voor gezinshereniging wordt gehanteerd.


Vraag 6

Hoe beoordeelt u de conclusie dat de hoge kosten van de
inburgeringstoets in het buitenland de toegankelijkheid in de weg staan?
Bent u van plan de kosten te verlagen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord vraag 6

De Europese Commissie schrijft in haar verslag dat de leges voor
gezinshereniging in Nederland € 1368 bedragen, waarvan € 350 voor
het afleggen van het basisexamen inburgering in het buitenland. In haar
verslag doet de Commissie geen uitspraak over hoe deze kosten zich
verhouden tot de toegang van gezinsherenigers tot Nederland. Wel merkt
de Commissie in haar verslag op dat de kwestie van administratieve
procedurekosten niet wordt geregeld in de richtlijn. Zij merkt in het
algemeen op dat lidstaten geen rechten mogen heffen die de werking van
de richtlijn bij de uitoefening van het recht op gezinshereniging
uithollen. Daarvan is in de Nederlandse situatie geen sprake. 

Bij de ontwikkeling van de Wet inburgering in het buitenland is de
hoogte van de examenkosten zorgvuldig bezien. Het uitgangspunt is dat
het examengeld binnen de grenzen van de redelijkheid door de kandidaat
– zonodig met ondersteuning door de partner of het familielid in
Nederland – moet kunnen worden gedragen. In het incidentele geval
waarin de voor het basisexamen inburgering verschuldigde kosten een
zodanig beletsel zouden vormen voor gezinshereniging- of vorming dat
sprake is van strijd met artikel 8 EVRM, kan ontheffing worden verleend.
Hiermee is aangesloten bij de vergelijkbare ontheffing van de
legesverplichting in de reguliere toelatingsprocedure. 

Zoals destijds bij de introductie van de Wet inburgering in het
buitenland in de nota van toelichting werd opgemerkt, zullen de kosten
van het basisexamen inburgering in het buitenland worden onderzocht in
het kader van de evaluatie van de Wet inburgering in het buitenland. De
uitkomsten van deze evaluatie zullen naar verwachting in het voorjaar
van 2009 naar de Tweede Kamer worden verzonden. 

Vraag 7

Bestaat er momenteel voor iedere inburgeraar een toegankelijke
beroepsmogelijkheid na het maken van een inburgeringstoets in het
buitenland? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u van plan dat te regelen?
Zo neen, waarom niet?

Antwoord vraag 7

Ingevolge artikel 8:4, onder e, van de Algemene wet bestuursrecht staat
geen bezwaar en beroep open tegen de uitslag van het basisexamen
inburgering in het buitenland. Dit artikel bepaalt dat tegen een
besluit, inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen van een
kandidaat of leerling die is geëxamineerd of op enigerlei wijze is
getoetst geen bezwaar en beroep openstaat. De beoordeling van een beroep
op een vrijstellingsgrond of van bijzondere omstandigheden die door de
potentiële nieuwkomer worden aangevoerd, behelst geen beoordeling van
het kennen en kunnen van een kandidaat en wordt door de Immigratie- en
Naturalisatiedienst bij de voorbereiding van het besluit op de aanvraag
om een machtiging tot voorlopig verblijf betrokken. Tegen dat besluit
kan bezwaar worden gemaakt en beroep worden ingesteld. Voorts kunnen
kandidaten een klacht indienen over de omstandigheden waaronder het
basisexamen inburgering in het buitenland is afgelegd. 

 COM(2008)610def

 Met uitzondering van Ierland, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk

 Staatsblad 2004, 496, p.1-25

 Staatsblad 2006, 94, p. 23-24

5573418/08/DVB/3 december 2008

  PAGE  6 /  NUMPAGES  6 



Ministerie van Justitie



Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken



Directie Vreemdelingenbeleid





Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts
één zaak in uw brief behandelen.

j1