Antwoord op vragen van de leden De Wit en Langkamp over een klacht tegen Nederland bij het Europees Comité voor Sociale Rechten
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2008D20066, datum: 2008-12-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: N. Albayrak, staatssecretaris van Justitie (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2008Z03924:
- Gericht aan: A. Rouvoet, minister voor Jeugd en Gezin
- Gericht aan: N. Albayrak, staatssecretaris van Justitie
- Indiener: J.M.A.M. de Wit, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: M.C. Langkamp, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
- 2008-11-18 13:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Bezoekadres Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Telefoon (070) 3 70 79 11 Fax (070) 3 70 79 72 www.justitie.nl Onderdeel Directie Vreemdelingenbeleid Datum 3 december 2008 Ons kenmerk 5568408/08/dvb Uw kenmerk 2080902070 Onderwerp Beantwoording vragen van de leden De Wit en Langkamp (beiden SP) over een klacht tegen Nederland bij het Europees Comité voor Sociale Rechten (ingezonden 7 oktober 2008) Hierbij bied ik u, mede namens de Minister voor Jeugd en Gezin, de beantwoording aan van de schriftelijke vragen van de leden De Wit en Langkamp (beiden SP) over een klacht tegen Nederland bij het Europees Comité voor Sociale Rechten (ingezonden 7 oktober 2008). De Staatssecretaris van Justitie, Antwoorden van de Staatssecretaris van Justitie, mede namens de Minister voor Jeugd en Gezin, op de vragen van de leden de Wit en Langkamp (beiden SP) over een klacht tegen Nederland bij het Europees Comité voor Sociale Rechten (Ingezonden 7 oktober 2008, nr. 2080902070) Vraag 1 Wat is uw reactie op de klacht van Defence for Children International tegen Nederland bij het Europees Comité voor Sociale Rechten over het recht op onderdak voor illegale kinderen ontvankelijk is verklaard? Antwoord Ik ben van mening dat de klacht van Defence for Children International (DCI) buiten de reikwijdte van het Herziene Europees Sociaal Handvest (ESH) valt, omdat deze betrekking heeft op vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven. In zijn ontvankelijkheidsbeslissing van 23 september jl. heeft het Comité overwogen dat dit bezwaar slechts behoorlijk kan worden beoordeeld bij de bestudering van de gronden van de klacht. In haar opmerkingen over de gronden van de klacht handhaaft het kabinet dan ook primair het zojuist genoemde standpunt. Vraag 2 Deelt u de mening dat, naast medische zorg en onderwijs, ook onderdak behoort tot de door de overheid te respecteren menselijke waardigheid? Zo neen, waarop baseert u uw mening? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om hier invulling aan te geven? Antwoord Ik deel niet de opvatting die in de vraagstelling besloten ligt, dat bepaalde mensenrechten behoren tot een door de overheid te respecteren menselijke waardigheid en andere niet. Voorts wil ik benadrukken dat de hoofdregel is dat vreemdelingen die niet (langer) rechtmatig in Nederland verblijven, het land dienen te verlaten en geen aanspraak kunnen maken op toekenning van verstrekkingen, uitkeringen en voorzieningen, waaronder huisvesting. Op deze hoofdregel zijn enkele uitzonderingen gemaakt op het terrein van gezondheidszorg, onderwijs en rechtsbijstand. Er bestaat evenwel geen internationaalrechtelijke verplichting die ertoe noopt om ook op het terrein van de huisvesting een uitzondering te maken. Algemeen uitgangspunt van het Nederlandse beleid, alsook van het Verdrag inzake de rechten van het kind, is dat ouders in principe eerstverantwoordelijk zijn voor hun kinderen, en dus ook voor huisvesting c.q. opvang dienen zorg te dragen. Dit laat onverlet dat de overheid in bepaalde situaties wel de verantwoordelijkheid kan nemen om huisvesting te bieden. Dit doet de overheid ook, bijvoorbeeld door aan niet-rechtmatig in Nederland verblijvende gezinnen met kinderen gedurende 12 weken de mogelijkheid te bieden in een vrijheidsbeperkende locatie te verblijven, wanneer zij meewerken aan hun uitzetting. Vraag 3 In hoeverre is de oplossing die momenteel in Nederland wordt gehanteerd, te weten het scheiden van kinderen en ouders, in lijn met het oordeel van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Moser -dat het niet hebben van onderdak onvoldoende reden is om ouders en kinderen te scheiden? Antwoord Het niet hebben van onderdak vormt op zichzelf onvoldoende reden om ouders en kinderen te scheiden. Wel is het zo dat wanneer niet-rechtmatig in Nederland verblijvende ouders met kinderen zwervend worden aangetroffen, de Raad voor de Kinderbescherming de bevoegdheid heeft kinderen in een opvanggezin te plaatsen. Dat gebeurt dan in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel, de voorlopige ondertoezichtstelling, die door de kinderrechter wordt uitgesproken. Het gaat er daarbij dus niet primair om ouders van kinderen te scheiden, maar om kinderen een tijdelijk dak boven het hoofd te bieden. Zodra de ouders zelf woonruimte hebben of worden uitgezet, worden zij met hun kinderen herenigd. De hier omschreven situatie beschouw ik niet als een oplossing, maar als een in sommige gevallen noodzakelijke maatregel in het belang van het kind. In de genoemde uitspraak heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens overwogen dat het niet beschikken over adequate huisvesting en financiële middelen en een onzekere verblijfsstatus relevante omstandigheden zijn bij de beoordeling of de kinderbeschermingsmaatregel in het voorliggende individuele geval noodzakelijk is. De geconstateerde schending van artikel 8 EVRM in de zaak Moser ziet op de specifieke omstandigheden van dat geval. Vraag 4 Klopt het dat kinderen van ouders zonder rechtmatig verblijf recht op onderdak hebben als hun ouders volledig meewerken om het land te verlaten, maar geen documenten kunnen verkrijgen en daarom ook technisch niet uitzetbaar zijn? Antwoord Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds genoemd, biedt de overheid aan niet-rechtmatig in Nederland verblijvende gezinnen die meewerken aan hun vertrek, opvang in een vrijheidsbeperkende locatie gedurende een periode van 12 weken. Indien een vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden kan aantonen dat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken omdat hij de benodigde reisdocumenten niet kan bemachtigen, terwijl er geen twijfel bestaat omtrent de door hem verstrekte gegevens over zijn identiteit en nationaliteit, komt hij onder omstandigheden in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake vreemdelingen die buiten hun schuld niet kunnen vertrekken. Op grond van de verblijfsvergunning komt de vreemdeling in aanmerking voor huisvesting. Klacht 47/2008 HYPERLINK "http://www.coe.int/t/dghl/monitoring/socialcharter/Complaints/Complaint s_en.asp" http://www.coe.int/t/dghl/monitoring/socialcharter/Complaints/Complaints _en.asp EHRM 21 september 2006 nr. 12643/02 (Moser v. Oostenrijk) 5568408/08/dvb/3 december 2008 PAGE 4 / NUMPAGES \* MERGEFORMAT 4 Ministerie van Justitie Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Vreemdelingenbeleid Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen.