[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Arib over derdelijnsverloskundige zorg

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2008D20565, datum: 2008-12-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2008Z03655:

Preview document (🔗 origineel)


> Retouradres Postbus 20350 2500 EJ  Den Haag

De Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA  DEN HAAG

Datum  8 december 2008

Betreft	Kamervragen

Geachte voorzitter,

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van   FORMDROPDOWN   Arib
(PvdA) over derdelijnsverloskundige zorg (2080901710).

Hoogachtend,

de Minister van Volksgezondheid,

Welzijn en Sport,

dr. A. Klink

Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Arib over
derdelijnsverloskundige zorg (2080901710).

1

Hebt u kennisgenomen van het artikel “Derdelijns verloskundige zorg:
doelstellingen van het ‘Planningsbesluit bijzondere perinatologische
zorg’ uit 2001 nog niet gehaald” van J. van Eyck e.a.? 1)

1

Ja.

2

Is het waar dat de sectie Bijzondere Perinatologische Zorg (BPZ) van de
Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) het
evaluatierapport derdelijnsverloskundige zorg op 15 oktober 2007 heeft
aangeboden aan de Nederlandse federatie van Universitair Medische Centra
(NFU) en aan Zorgverzekeraars Nederland (ZN)?  Hoe is door de NFU en ZN
op dit evaluatierapport gereageerd? Welke aanvullende maatregelen zijn
genomen naar aanleiding van het evaluatierapport? 

2

Het evaluatierapport is afkomstig van de sectie Bijzondere
Perinatologische Zorg (BPZ) van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie
en Gynaecologie (NVOG). Het artikel is geschreven door auteurs die
namens de sectie BPZ spreken. Eén van de auteurs, dr. J. van Eyck, is
voorzitter van de sectie BPZ. Ik zie dan ook geen aanleiding om te
twijfelen aan het bericht van de sectie BPZ dat zij het evaluatierapport
aan de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en
aan Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft verzonden. Ik heb van de NFU
en ZN  geen signalen ontvangen dat de uitvoering van de
beleidsvoornemens stagneert. Zie verder mijn antwoord op vraag 5. 

3

Bent u in het bezit van het door BPZ opgestelde evaluatierapport
derdelijnsverloskundige zorg? 

3

Nee, ik ken het evaluatierapport niet. 

4 

Indien u het evaluatierapport BPZ kent, wat is dan uw mening over dit
evaluatierapport? Welke maatregelen heeft u genomen c.q. bent u van plan
te nemen naar aanleiding van het evaluatierapport?  

4

Zie de antwoorden op vragen 2 en 3. 

5

Indien u niet op de hoogte bent van het evaluatierapport, hoe beoordeelt
u dan de uitvoering van het Planningsbesluit, waarin staat dat de NFU en
ZN de regie voeren over de uitvoering van het planningsbesluit en
periodiek naar u terugkoppelen voor wat betreft de voortgang? 

5

Ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit van zorg en expertise
zijn in het planningsbesluit van 2001 tien centra aangewezen die
bijzondere perinatologische zorg mogen verlenen. Elk centrum heeft een
vergunning voor de neonatale intensive care als bedoeld in artikel 2 van
de Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV). Met het
planningsbesluit is er voor gekozen om het aantal plaatsen waarover een
vergunninghoudend centrum beschikt niet meer afhankelijk te stellen van
de toestemming van de Minister. Dit betekent dat de groei van de
neonatale intensive care is vrijgegeven. De toenmalige minister van VWS
heeft met de VAZ (nu NFU) en ZN afgesproken dat zij gezamenlijk de
landelijke regie hebben om de noodzakelijke uitbreiding van
IC-capaciteit voor pasgeborenen en kinderen op een zo kort mogelijke
termijn te realiseren. Hierbij trad dr. C. Breederveld op als waarnemer
namens de minister van VWS. Dit was in die tijd van belang omdat een
inhaalslag nodig was. Dit heeft geresulteerd in de instelling van een
Kerngroep KinderIC onder leiding van prof. dr. F.G.A. van der Meché. De
Kerngroep KinderIC ging voortvarend ter werk. Zij stelde een
uitbreidingsplan op en zag toe op een snelle realisatie ervan. Uw Kamer
is regelmatig geïnformeerd over de voortgang. De Kerngroep KinderIC
heeft twee rapporten uitgebracht: Het rapport “Meer goede zorg voor
ernstig zieke kinderen” op 12 juni 2003 en de rapportage Kerngroep
KinderIC 2003 en 2005.

In 2005 hield de Kerngroep KinderIC op te bestaan. Het aantal IC-bedden
was uitgebreid. Verdere bijstellingen van het aantal IC-bedden is een
onderwerp voor het lokaal overleg tussen het centrum en de verzekeraar.
Deze situatie doet recht aan de verantwoordelijkheden zoals deze in het
zorgstelsel verdeeld zijn. 

6

Kan concreet worden aangegeven hoe de NFU en ZN de hen opgedragen
regiefunctie inhoudelijk vorm hebben gegeven? Hoe, op welke tijdstippen,
in welke vorm en met welke inhoud heeft terugkoppeling door NFU en ZN
naar u plaatsgevonden? 

6

Zie het antwoord op vraag 5.

7

Wat is uw mening ten aanzien van het feit dat ruim 5% van alle zwangere
vrouwen, die vanwege risico’s moeten worden opgenomen en ernstig zieke
pasgeborenen, niet in hun eigen regio kunnen worden opgevangen bij
gebrek aan bedden en deskundig personeel? 

7

Op basis van het artikel constateer ik dat het aantal overplaatsingen
naar een centrum buiten de regio met 65% is afgenomen, tot 312
overplaatsingen in 2006. Dit is een sterke verbetering. Ik verwacht dat
de centra zich blijven inspannen om het aantal overplaatsingen tot een
minimum te beperken. 

8

Hoeveel extra bedden en hoeveel extra personeel is nodig om te zorgen
voor voldoende capaciteit? Bent u van plan te zorgen voor voldoende
capaciteit? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om hiervoor te zorgen?


8

Ik onderschrijf het belang van voldoende capaciteit voor de bijzondere
perinatologische zorg. Het centrum en de verzekeraar zijn
verantwoordelijk voor de daadwerkelijke afstemming van het aanbod op de
vraag. 

Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid heb ik de bekostiging verbeterd
en zijn de beleidsregels aangepast. Met de thans geldende beleidsregels
kunnen de centra een budgetvergoeding krijgen voor de kosten van
perinatologische zorg. Hierbij is uitgegaan van een bezettingsgraad van
80% zodat er 20% extra capaciteit is om het aantal overplaatsingen tot
een minimum te beperken. Daarmee is sprake van een adequate bekostiging.


9 

Bent u het eens met de conclusie van het artikel: “Om de
doelstellingen van het Planningsbesluit in de periode tot 2011 te kunnen
realiseren zijn een strakke regie en een kostendekkende financiering
nodig.”? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u van plan die strakke
regie op u te nemen en te zorgen voor een kostendekkende financiering
zodat de doelstellingen van het Planningsbesluit verwezenlijkt kunnen
worden, op welke wijze en wanneer gaat u dit doen? Zo neen, waarom niet?

9

De sectie BPZ concludeert dat er veel bereikt is gedurende de vijf jaren
na het planningsbesluit van 2001. Zo is er een goed registratiesysteem
ontwikkeld, is het aantal OHC-bedden toegenomen en is het aantal
zwangeren dat geweigerd of uitgeplaatst wordt afgenomen. Daarnaast zijn
de subspecialisatie obstetrische perinatologie en de opleiding tot
OHC-verpleegkundige tot stand gekomen. Dit zijn positieve
ontwikkelingen. 

Ook is geïnvesteerd in het optimaliseren van het gebruik van
beschikbare bedden door het bewerkstelligen van een betere uitstroom. Om
de druk op de neonatale intensive care te verlichten zijn er in
verschillende ziekenhuizen in overleg met de zorgverzekeraars post-IC
high care bedden gekomen. Deze zorgvorm is, in tegenstelling tot de
neonatale intensive care, niet WBMV vergunningplichtig en kan dus in
principe in elk ziekenhuis geboden worden, mits sprake is van
verantwoorde zorgverlening. Vanwege de snellere doorplaatsing kan de
beschikbare capaciteit voor neonatale intensive care gebruikt worden om
meer pasgeborenen te helpen.

Maar dit neemt niet weg dat het artikel aanknopingspunten biedt voor
verbeteringen. Indicatief hiervoor is dat de sectie BPZ wijst op de
oprichting van de Ronald McDonaldhuizen als verklaring voor de
verkorting van de opnameduur op een OHC-afdeling. De Ronald
McDonaldhuizen zijn bedoeld voor gezonde kraamvrouwen, terwijl de
OHC-afdelingen bestemd zijn voor ernstig zieke zwangeren of zwangeren
met een ernstig bedreigde zwangerschap. De indicatiestelling voor
verblijf op een OHC-afdeling verdient wellicht aanscherping. 

Tot slot wil ik opmerken dat de conclusies over de huidig veronderstelde
capaciteitstekorten zijn gebaseerd op aannames zoals bekend ten tijde
van het opstellen van het planningsbesluit. Niet alle aannames zijn
actueel meer. Zo is het aantal geboorten lager dan voorzien en is het
single embryo transfer beleid in gang gezet (het terugplaatsen van
één embryo). Deze ontwikkelingen leiden tot een verminderende
capaciteitsbehoefte. De auteurs hebben in de conclusies hiermee geen
rekening gehouden. Binnenkort spreek ik met de NVOG en zal ik het
onderwerp bijzondere perinatologische zorg agenderen. 

10

Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 9 oktober 2008, opdat
de antwoorden op deze vragen meegenomen kunnen worden in de
voorbereiding van het algemeen overleg Ketenzorg verloskunde/kraamzorg
op 9 oktober a.s.?

10

Dit is mij helaas niet gelukt. 

1) Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 27 september 2008; 152 (39)

Bezoekadres:

Parnassusplein 5

2511 VX  DEN HAAG

T	070 340 79 11

F	070 340 78 34

www.minvws.nl

Ons kenmerk

CZ/TSZ/2888863

Bijlagen

Uw brief

2 oktober 2008

Correspondentie uitsluitend richten aan het retouradres met vermelding
van de datum en het kenmerk van deze brief.