Nader rapport
Wijziging van de Mediawet 200. in verband met onder meer de erkenning en financiering van de publieke omroep
Nader rapport
Nummer: 2008D20846, datum: 2008-12-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R.H.A. Plasterk, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2008Z08743:
- Indiener: R.H.A. Plasterk, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2008-12-11 14:05: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2008-12-18 10:00: Procedurevergadering OCW (incl. agenda van p.v. 11 dec.) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2009-01-14 14:00: Wijziging van de Mediawet 200. in verband met onder meer de erkenning en de financiering van de publieke omroep (Technische briefing), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2009-01-20 16:00: Oproep Staatscourant Wijziging van de Mediawet (Schriftelijk commentaar algemeen), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2009-02-10 14:00: Wijziging van de Mediawet 31804 (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2009-03-05 10:00: Procedure en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2009-03-11 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-03-19 13:10: Wijz. Mediawet i.v.m. onder meer de erkenning en de financiering van de publieke omroep (31 804) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2009-03-24 21:30: Heropening Wijz. Mediawet i.v.m. onder meer de erkenning en de financiering van de publieke omroep (31 804) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2009-03-26 23:59: Einde vergadering: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (š origineel)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 14 juli 2008 DOCPROPERTY kabinet \* MERGEFORMAT , nr. 08.002112 DOCPROPERTY nummerkabinet \* MERGEFORMAT , machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 17 oktober 2008, nr. W05.08.0297/I, bied ik U hierbij aan. De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden dan nadat met de opmerkingen van de Raad rekening is gehouden. Hieronder ga ik in op de opmerkingen van de Raad. 1. Toelating van nieuwe omroepen Het wetsvoorstel scherpt de eisen aan voor nieuwe omroepen die willen toetreden tot het omroepbestel. Ten eerste omschrijft het wetsvoorstel duidelijker dan voorheen dat een voorlopige erkenning (voor een aspirant-omroep) alleen wordt verleend, wanneer een gegadigde iets nieuws toevoegt aan de publieke omroep. Ten tweede duurt een voorlopige erkenning in het wetsvoorstel, zoals aan de Raad van State voorgelegd, geen vijf maar drie jaar; in die tijd moet een aspirant-omroep doorgroeien van 50.000 naar 150.000 leden en zijn toegevoegde waarde in de praktijk bewijzen. 1a. Ontwikkelingen betreffende pluriformiteit Ik erken dat er uiteraard sprake is van een wisselwerking tussen maatschappelijke ontwikkelingen, keuzes en werkwijzen in Hilversum en politieke beslissingen in Den Haag. Per saldo heeft dit ertoe geleid dat pluriformiteit van het publieke aanbod tegenwoordig via twee wegen tot stand komt: door de missie van omroepverenigingen, waarvoor maatschappelijke steun nodig is, en door programmatische inspanningen van zowel omroepverenigingen als taakorganisaties in het belang van het grotere geheel. Het wetsvoorstel beoogt deze situatie te consolideren en bovendien alle omroepen de kans te geven zich ook in de toekomst langs deze twee lijnen te ontwikkelen. Anders gezegd, ik handhaaf bewust een mix van interne en externe pluriformiteit, zoals ook opgemerkt door de Raad van State. Deze politieke keuze heeft ook consequenties voor toetreding van nieuwe omroepen, waarover hieronder meer. Op grond van het bovenstaande levert wijziging of aanvulling van de memorie van toelichting naar mijn mening geen verbetering op. 1b. Toegevoegde waarde van de kandidaat-omroep Met de voorgestelde wetswijziging krijgt het criterium ātoegevoegde waardeā, dat in het verleden is uitgehold, een nieuwe invulling. De toegevoegde waarde van de kandidaat-omroep dient te blijken uit drie gelijkwaardige elementen: de maatschappelijke stroming die de aspirant-omroep wil vertegenwoordigen, het type programma dat hij wil maken en het publiek dat hij wil bereiken. Ik erken dat dit betekent dat nieuwe stromingen niet tot het omroepbestel kunnen toetreden, wanneer bestaande omroepen hetzelfde type programmaās (gaan) maken en voor dezelfde doelgroepen als de aspirant-omroep voor ogen heeft. Ik begrijp de zorg van de Raad van State over de openheid van het publieke omroepbestel, maar ik wil niet tornen aan het criterium ātoegevoegde waardeā door het stromingsbeginsel doorslaggevend te laten zijn. Dat zou raken aan het hart van het wetsvoorstel, dat de versnippering van zendtijd en middelen een halt wil toeroepen en daarmee werkbare verhoudingen in Hilversum wil verzekeren. Een beroep op schaarse publieke zendtijd en middelen moet echt gerechtvaardigd zijn, anders bezwijkt het bestel uiteindelijk onder zijn eigen openheid. Als bestaande omroepen alle onderwerpen en doelgroepen al in hun programmering bestrijken en bereiken, dan is er geen reden om de nieuwe omroep toe te laten, zelfs al vertegenwoordigt deze wel een andere maatschappelijke stroming. Sterker nog, het wetsvoorstel moedigt omroepen aan om programmaās te (blijven) maken die andere interessegebieden en doelgroepen bestrijken dan de eigen achterban. Daar komt bij dat het stromingsbeginsel zich als zelfstandig criterium lastiger laat toetsen en wegen dan programmatype en doelgroep. Ik heb op basis van deze afwegingen besloten het wetsvoorstel op dit punt niet aan te passen. 1c. Duur van de voorlopige erkenning Aspirant-omroepen krijgen in het wetsvoorstel, zoals aan de Raad van State voorgelegd, voortaan geen vijf maar drie jaar om zich te bewijzen. Dit verhoogt de drempel voor een definitieve erkenning en gaat dus versnippering tegen. Daartegenover krijgen succesvolle aspiranten eerder zekerheid over hun status. Ik zie nog steeds deze voordelen maar onderken ook de nadelen die de Raad signaleert, in het bijzonder de extra administratieve lasten. In het wetsvoorstel is daarom de duur van een voorlopige erkenning weer teruggebracht naar vijf jaar. Nu de nieuwe omroepen en bestaande omroepen daardoor weer op hetzelfde moment beoordeeld zullen worden, na vijf jaar, blijft echter het gevaar bestaan dat adviseurs en bewindslieden nieuwe en bestaande omroepen āgelijkā willen behandelen in plaats van scherp te letten op de toegevoegde waarde van nieuwkomers. Een van de adviseurs is de evaluatiecommissie die elke vijf jaar alle omroepen evalueert en het functioneren van het geheel tegen het licht houdt. Bij de instelling van de huidige evaluatiecommissie, die in 2009 rapporteert, heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: Minister van OCW) haar in een brief verzocht speciale aandacht te schenken aan de toegevoegde waarde van nieuwkomers. Een wettelijke opdracht biedt echter meer garanties. Het wetsvoorstel is daarom zodanig aangepast dat de toetsing van nieuwe omroepen op toegevoegde waarde een onderdeel wordt van de wettelijke opdracht aan de evaluatiecommissie. 2. Schrappen van de doelen van het programmaversterkingsbudget Het wetsvoorstel schrapt specifieke bestemmingen voor het programmaversterkingsbudget. Dit is bedoeld om de bestaande praktijk binnen de publieke omroep te codificeren. Tegenwoordig leggen namelijk zowel de omroepen als de raad van bestuur al āhunā geld op schema. Deze werkwijze is toegelicht in de brief van de Minister van OCW van 5 oktober 2007 over de publieke omroep. Ik beschouw de nieuwe werkwijze als een verbetering. Zij combineert namelijk sturing op 100% (in plaats van 30%) van het programmabudget met de beschikbaarheid van āvrijā geld dat ten goede komt aan omroepen die een extra inspanning willen en kunnen leveren ten behoeve van een gebalanceerd aanbod en publieksbereik. Afhankelijk van intekening op en besluitvorming over het programmaschema kunnen sommige omroepen uitkomen op de minimumnorm van 70% van het budget, terwijl andere omroepen bijvoorbeeld 130% behalen. Strikt genomen zou het niet nodig zijn de Mediawet aan te passen om een dergelijke verdeling van het programmaversterkingsbudget via āgeld op schemaā toe te staan. Hoewel niet meer direct zichtbaar is aan welke afzonderlijke programmaās het programmaversterkingsbudget ten goede komt, wordt het immers gewoon aangewend voor de wettelijke doeleinden: het verzorgen van het media-aanbod van de publieke omroep. De benoeming van enkele specifieke genres (cultuur) en doelgroepen (jeugd) in de Mediawet wekt onbedoeld de indruk dat het programmaversterkingsbudget een apart fonds moet vormen. Dit wetsvoorstel schrapt daarom de opsomming van specifieke doelen. In plaats daarvan benadrukt het wetsvoorstel dat het programmaversterkingsbudget een instrument is ter bevordering van de pluriformiteit. 3. Positie van NOS RTV Op dit moment heeft de raad van bestuur van de publieke omroep (NPO) volgens de Mediawet de dagelijkse leiding over NOS RTV. Ik kies ervoor NOS RTV meer organisatorische zelfstandigheid te geven. Hiervoor zijn drie redenen. Ten eerste heeft de raad van bestuur nu een dubbelfunctie. Hij is coƶrdinator van het geheel en beslist over de verdeling van geld en de plaatsing van het media-aanbod van de omroepen op de aanbodkanalen. Tegelijk geeft de raad van bestuur leiding aan de grootste omroep. Dat is geen ideale positie voor een orgaan dat de belangen van alle omroepen moet afwegen en het strookt niet met hedendaagse inzichten over scheiding van functies. Een tweede motief voor verzelfstandiging van NOS RTV is de onafhankelijkheid van de programmering. Er behoort gepaste afstand te zijn tussen het bestuur en de dagelijkse programmaverzorging. Om die reden laat de raad van bestuur de programmatische strategie ook nu al in hoge mate in handen van de programmadirectie van NOS RTV. Formele verzelfstandiging is dan een logisch vervolg. Een derde reden voor verzelfstandiging is gelegen in de rol van taakorganisaties binnen het bestel. NOS RTV, de NPS en Educom zijn gespecialiseerde omroeporganisaties geworden die een volwaardige bijdrage aan het geheel leveren. Zij vormen samen met de omroepverenigingen de pijlers onder een gevarieerd en compleet publiek media-aanbod. Ik vind dat taakorganisaties en omroepverenigingen daarom ook zoveel mogelijk onder gelijkwaardige condities moeten functioneren, inclusief hun verhouding tot de raad van bestuur. Inmiddels hebben de raad van bestuur en de raad van toezicht van de publieke omroep onder eigen verantwoordelijkheid besloten om per 1 januari 2009 de programmataak van de NOS organisatorisch te verzelfstandigen in een aparte stichting. Op dit moment worden de voorbereidingen daarvoor getroffen. In gesprekken en correspondentie daarover met zowel de raad van bestuur als de raad van toezicht van de NOS is duidelijk geworden dat het niet goed is als door de verzelfstandiging NOS RTV te ver van de raad van bestuur afdrijft. Het belang van de NOS-programmering voor de gezamenlijke taakopdracht van de publieke omroep als geheel is groot. Ook de omvang van de zendtijd en het budget van NOS RTV rechtvaardigen dat de raad van bestuur hierop enige invloed houdt. Er moet dus een goede verbinding blijven tussen de programmastrategie van NOS RTV en de strategie van de publieke omroep als geheel. In goed overleg heb ik er daarom mee ingestemd dat de raad van bestuur als raad van toezicht betrokken blijft bij NOS RTV. Ik acht dit een goede middenweg voor verzelfstandiging van NOS RTV. NOS RTV neemt als zelfstandige omroeporganisatie een vergelijkbare positie in het bestel in als de andere zelfstandige taakorganisaties en zal ook op die basis meedraaien in de programmerings- en bekostigingsprocessen. De raad van bestuur is niet langer direct verantwoordelijk voor de NOS-programmering, maar staat als toezichthouder meer op afstand. Er zijn geen bijzondere Europeesrechtelijke aspecten verbonden aan de verzelfstandiging. Het betreft hier een organisatorische maatregel. Op grond van het interpretatieve protocol over de publieke omroep dat gehecht is aan het Verdrag van Amsterdam, is de organisatie van de publieke omroep de bevoegdheid van de lidstaten. Uiteraard zal ik de Europese Commissie in kennis stellen van de maatregelen in dit wetsvoorstel. De memorie van toelichting is op grond van het vorenstaande aangevuld. 4. Bestuurlijke organisatie van de taakorganisaties 4a. Raad van toezicht-model Rechtstreekse benoeming door de Minister van OCW - zonder voordracht - van de leden van de raad van toezicht van NOS RTV en de NPS heeft als nadeel dat de politiek daardoor via benoemingen invloed kan uitoefenen op de inhoud van de programmering van deze taakorganisaties. Met name bij NOS RTV als nieuwsorganisatie ligt dit precair. Niettemin kan aan de opmerkingen van de Raad van State over rechtstreekse schorsing en ontslag op gepaste wijze tegemoet gekomen worden. Zoals ik hiervoor onder punt 3 heb vermeld, wordt de toezichtstructuur bij de verzelfstandigde NOS RTV gewijzigd. De raad van bestuur wordt toezichthouder. Hij wordt benoemd en gecontroleerd door de raad van toezicht van de NPO, waarvan de leden op hun beurt weer bij koninklijk besluit worden benoemd en ontslagen op voordracht van de minister. De minister kan dus in het uiterste geval de leden van de raad van toezicht van de NPO voordragen voor schorsing of ontslag. De ministeriĆ«le verantwoordelijkheid is dus afdoende geregeld. De voordracht tot schorsing en ontslag van de leden van de raad van toezicht van de NPS kan komen te vervallen. Daardoor krijgt de minister overigens dezelfde directe bevoegdheid tot ingrijpen als hij nu op grond van de huidige wet ten opzichte van het bestuur van de NPS heeft. Omdat het NPS-bestuur echter wordt omgevormd tot een raad van toezicht die op afstand staat van de dagelijkse programmeringspraktijk, is dat minder problematisch dan nu het geval is. Het wetsvoorstel is naar aanleiding hiervan aangepast. 4b. Pluriformiteit van het aanbod van de NPS De zorg voor de pluriformiteit van het aanbod van de NPS zal als volgt worden gewaarborgd. De raad van toezicht van de NPS krijgt via het voorgestelde artikel 2.37a, eerste lid, de wettelijke taak toe te zien op de pluriformiteit van het media-aanbod van de NPS. In de raad van toezicht is deskundigheid aanwezig op de terreinen die relevant zijn voor het media-aanbod dat de NPS verzorgt, net zo als dat overigens in de huidige situatie voor het bestuur geldt. De opdracht aan de raad van toezicht zal verdere uitwerking krijgen in de statuten en reglementen van de NPS en de werkafspraken binnen die organisatie. Daarin komen de instrumenten te staan waarmee de raad van toezicht en het bestuur van de NPS de pluriformiteit handen en voeten geven. Een van die instrumenten is de adviesraad die in de plaats komt van de huidige programmaraad. De adviesraad wordt wettelijk geregeld in het voorgestelde artikel 2.38. Op grond van de evaluatie van het functioneren van de huidige programmaraad heeft de NPS meer behoefte aan een onafhankelijke klankbordfunctie. Ondersteuning vanuit organisaties die direct aansluiten bij de kerntaken van de NPS (kunst en cultuur, journalistiek en informatie, jeugd en minderheden) en bij onderwerpen die structureel voor de NPS van belang zijn (zoals crossmedialiteit), draagt beter bij aan een onafhankelijke klankbordfunctie en maatschappelijke verankering dan een programmaraad die is samengesteld uit vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties. Als taken voor de adviesraad ziet de NPS: adviseur, klankbord en connector, dat wil zeggen dat de leden via hun netwerken een spinnenweb aan relevante contacten vormen. De adviesraad zal regelmatig met de directie bijeenkomen om te adviseren over het programmabeleid. Een en ander zal nadere uitwerking krijgen in de statuten en reglementen van de NPS. De NPS voorziet verder in een werkwijze waarbij geregeld bijeenkomsten met externe deskundigen worden georganiseerd. De resultaten daarvan slaan uiteindelijk neer in adviezen van de adviesraad over het programmabeleid. Verder zal de NPS de publieke verantwoording en transparantie van het beleid en het media-aanbod vergroten door onder meer publiekspresentaties en zal daarvoor actieplannen opstellen. In dat kader worden ook criteria geformuleerd voor interne pluriformiteit en toetsing daarvan tussen directie en adviesraad, onder toezicht van de raad van toezicht. Het opstellen van zodanige criteria zal statutair aan de directie worden opgedragen. De zorg voor interne pluriformiteit wordt dus zowel in formele zin via bestuurlijke en statutaire inbedding als in praktische zin in de werkwijze van de NPS verankerd. De toelichting is op grond van het vorenstaande aangevuld. 5. Negatieve evaluaties als grond voor uittreding Nieuwe omroepverenigingen worden voordat zij als aspirant toetreden en voor de verlening van een gewone erkenning na vijf jaar, getoetst op ledental en toegevoegde waarde. Bij omroepverenigingen die eenmaal erkend zijn, telt in de praktijk alleen nog het ledental. Weliswaar spreken de evaluatiecommissie, de Raad voor cultuur en het Commissariaat voor de Media zich uit over de programmatische bijdrage van omroepverenigingen, maar de Mediawet biedt de Minister van OCW onvoldoende grondslag om deze oordelen te betrekken in zijn besluit over verlening van een erkenning. Het wetsvoorstel biedt die grondslag nu wel. Dat past bij mijn bedoeling om meer gewicht te leggen op de programmatische prestaties van omroepen en de versnippering van het bestel tegen te gaan. Uiteraard dient een besluit om een bestaande omroep geen erkenning meer te verlenen te stoelen op een zorgvuldige procedure en onderbouwing. Het wetsvoorstel regelt daarom dat deze sanctie pas mogelijk is nadat twee opvolgende evaluatiecommissies een negatief oordeel hebben uitgesproken. Omroepen worden daarmee ook in staat gesteld om in een periode van vijf jaar orde op zaken te stellen. De toelichting is overeenkomstig het vorenstaande aangevuld. 6. Terugbetaling van verenigingsreserves Als een omroep het bestel verlaat, kan hij de eventueel aanwezige verenigingsreserve meenemen. Voor zover een omroep nog een verenigingsreserve van voor 1992 heeft, kan hij deze ook meenemen. Jongere omroepen, van na 1992, hebben nooit vermogen mogen opbouwen. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel mogen alle omroepen slechts een beperkte verenigingsreserve tot een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen niveau opbouwen. Omdat deze reserve alleen kan worden opgebouwd met verenigingsgeld en niet met overheidsgeld, mag een omroep bij uittreding deze toename in de verenigingsreserve tot aan het hiervoor bedoelde niveau meenemen. Het wetsvoorstel is op dit punt aangepast. 7. Juridische status van de gedragscode Door het opnemen van artikel 2.144a, eerste lid, in het wetsvoorstel (vernummerd tot artikel 2.142a) ontstaat een wettelijke verplichting voor de daaronder vallende organisaties om de bestuurlijke organisatie zodanig in te richten dat er een helder onderscheid is tussen het dagelijks bestuur en het onafhankelijk toezicht daarop. Daar kan niet van worden afgeweken. Op grond van de vigerende aanbevelingen uit de richtlijn Goed bestuur en toezicht kan volgens het principe āpas toe of leg uitā nu nog worden afgeweken van de door de raad van bestuur voorgestane scheiding tussen bestuur en toezicht. Dit is straks dus niet langer mogelijk. De genoemde richtlijn bevat vervolgens aanbevelingen om aan deze verplichting tot een heldere scheiding verder invulling te geven. Volgens het tweede lid van genoemd artikel dienen de landelijke publieke media-instellingen zoveel als mogelijk de aanbevelingen uit de genoemde gedragscode te volgen. De aanbevelingen laten echter voldoende ruimte om daar op een eigen wijze invulling aan te geven. Het niet volgen van bepaalde aanbevelingen kan er toe leiden dat niet aan de verplichting wordt voldaan om tot een helder onderscheid te komen tussen dagelijks bestuur en onafhankelijk toezicht daarop. Vandaar dat in het tweede lid van genoemd artikel is opgenomen dat zoveel als mogelijk de aanbevelingen worden gevolgd. In de toelichting is de door de Raad van State geadviseerde verduidelijking opgenomen. 8 - 11. Overige opmerkingen 8. Duur van de concessie aan de NPO Een concessie van tien jaar heeft geen meerwaarde boven een concessie van vijf jaar. Een concessietermijn van vijf jaar heeft wel als voordeel dat hij in de pas loopt met de verlening van de erkenningen en dus op een logischer manier in het Hilversumse ritme past. De toelichting is overeenkomstig het advies van de Raad van State aangevuld. 9. Maximale duur van experimenten Ik heb er bewust voor gekozen de voorwaarden voor experimentele activiteiten van de publieke omroep te regelen in een algemene maatregel van bestuur. Enige flexibiliteit is nodig omdat de techniek zich snel ontwikkelt en de variĆ«teit aan mogelijke nieuwe diensten en distributietechnieken toeneemt. Ik wil voorkomen dat in de wet een tijdsduur wordt vastgelegd die mogelijk te kort, maar ook te ruim kan zijn. In overleg met het Commissariaat voor de Media en de publieke omroep zal een termijn worden bepaald. Ik merk overigens op dat aanwijzing 10b, eerste lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving ziet op experimentele regelgeving of beleidsinstrumenten met het oog op eventuele wijziging van de wet. Dat is hier niet aan de orde. Het voorgestelde artikel 2.21a bevat een bestendige regeling die het de publieke omroep mogelijk maakt onder voorwaarden experimenten uit te voeren zonder dat vooraf goedkeuring nodig is. In de toelichting is een korte aanvulling opgenomen. 10. Verzorging van media-aanbod door NOS RTV NOS RTV houdt zijn huidige bijzondere taakopdracht: de verzorging van media-aanbod dat zich bij uitstek leent voor gezamenlijke verzorging. De hoofdgenres daarvan, nieuws, sport en evenementen, zijn nu als onderdeel van de algemene taakbeschrijving in de wet genoemd. NOS RTV maakt daarin zijn eigen programmatische keuzes. Een aantal belangrijke zaken, zoals de dagelijkse nieuwsvoorziening, parlementaire verslaggeving en actuele sport, is echter vooraf als vast onderdeel van de nieuwstaak van NOS aangewezen in het Mediabesluit. In 2001 is de verslaggeving over Europese parlementaire zaken daaraan toegevoegd. De mogelijkheid van een algemene maatregel van bestuur blijft wenselijk omdat de wet deze flexibiliteit niet biedt. De toelichting is op grond van het vorenstaande aangevuld. 11. Reclameboodschappen Bij de publieke omroep worden programmaās niet onderbroken door reclame. Daar wordt in artikel 2.97, eerste lid, slechts Ć©Ć©n uitzondering op gemaakt, namelijk voor programmaās die bestaan uit de integrale uitzending van evenementen. En zelfs dan mag het alleen als het programma langer dan anderhalf uur duurt, de onderbreking in de gebruikelijke pauzes of zelfstandige onderdelen van het uitgezonden evenement plaatsvindt en de onderbrekingen de integriteit, het karakter of de samenhang van het programma niet aantasten. Daarnaast gelden nog de algemene reclamebeperkingen voor de publieke omroep: per uur niet meer dan 12 minuten, per dag niet meer dan 15 procent van de totale duur van de uitzendingen op een programmakanaal en per jaar niet meer dan 10 procent van de totale duur van de uitzendingen. Verder moeten reclames in blokken van minimaal Ć©Ć©n minuut worden uitgezonden. Deze voorwaarden zorgen er voor dat programmaonderbrekende reclame bij de publieke omroep zeer beperkt is. Door de 45-minutenregel beperkt zich dat in de praktijk tot voetbalwedstrijden en daar was de bepaling ook op geschreven. De publieke omroep, in het bijzonder de NOS, heeft echter een taak ten aanzien van sport in brede zin (zowel populaire als minder populaire sporten). Iets meer flexibiliteit is dan wenselijk, ook met het oog op de verwerving van de rechten op uitzending. Het kan in sommige gevallen inderdaad leiden tot wat meer onderbrekingen. Maar dat beperkt zich alleen tot die evenementen die meerdere natuurlijke pauzes bevatten. Het Commissariaat voor de Media zal bij de beoordeling uitgaan van hetgeen volgens de spelregels van de betreffende sport als werkelijke pauze tussen gebruikelijke zelfstandige onderdelen wordt beschouwd. In dit verband kunnen worden genoemd pauzes tussen sets bij volleybalwedstrijden en dweilpauzes tijdens schaatswedstrijden. En de totale hoeveelheid reclame neemt vanwege de genoemde beperkingen niet toe. De toelichting is met het vorenstaande aangevuld. 12. Redactionele opmerkingen Ik neem de redactionele kanttekeningen van de Raad van State over. Over het voorgestelde artikel 2.114a, derde lid (bedoeld zal zijn artikel 2.144a; vernummerd tot artikel 2.142a) merk ik het volgende op. Kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag kunnen de verzorging van hun media-aanbod zelf doen, maar zij kunnen er ook voor kiezen om hiervoor een aparte rechtspersoon op te richten. Een dergelijke rechtspersoon heeft geen kerkelijke doelstelling maar een omroepdoelstelling en is dus vergelijkbaar met een omroepinstelling. De verplichtingen van artikel 2.144a (vernummerd tot artikel 2.142a) richten zich tot die rechtspersoon en treden dus niet in de kerkelijke organisatie. De tekst is op dit punt verduidelijkt. 13. Nadere wijzigingen Van de gelegenheid maak ik gebruik om nog enkele wijzigingen van inhoudelijke aard in het wetsvoorstel aan te brengen. In de eerste plaats wordt de regeling van het verplichte percentage Europees onafhankelijk product voor de landelijk publieke omroep, voor zover die uitgaat boven de minimumeis van de Europese richtlijn inzake de audiovisuele diensten, omgezet naar een percentage van het totale budget dat is bestemd voor het maken van media-aanbod. Hiermee geef ik uitvoering aan de toezegging aan de Tweede Kamer, gedaan in de nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot het voorstel voor de Mediawet 20... In de tweede plaats wordt de regeling van de gedragscode ter bevordering van goed bestuur en integriteit bij de landelijke publieke media-instellingen aangepast. Het beloningskader dat nu nog onderdeel is van het aanbevelingendeel van de gedragscode, krijgt een bindend karakter. Voor zover die code betrekking heeft op de honorering van medewerkers buiten de geldende cao om, is goedkeuring van de Minister van OCW nodig. De overweging hierbij is het in de brief van de Minister van OCW van 30 juni 2008 opgenomen besluit om voor andere functionarissen dan bestuurders werkzaam bij de publieke omroep, waaronder presentatoren en deejays, het regime van een beloningscode van toepassing te verklaren. In de derde plaats wordt de regeling over het toezicht op het beleid van de directie van NOS RTV zodanig gewijzigd dat dat toezicht wordt opgedragen aan de raad van bestuur van de NPO. Voor de reden hiervan verwijs ik naar punt 3 van dit nader rapport. De memorie van toelichting is in dit verband waar nodig aangevuld. Van de gelegenheid maak ik verder gebruik om nog enige wijzigingen van technische en redactionele aard in het wetsvoorstel aan te brengen. Daartoe gemachtigd door de Ministerraad moge ik U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, (dr. Ronald H.A. Plasterk) Kamerstukken II 2007-2008, 31 200 VIII, nr. 14 herdruk. De Commissie Integriteit Publieke Omroep (CIPO), die toeziet op de naleving van de gedragscodes van de publieke omroep, geeft in haar rapport Dubbelfuncties bij de landelijke publieke omroepen, Scheiding van uitvoerende en toezichthoudende taken ook aan dat er ruimte is voor eigen invulling. CIPO heeft op voorhand geen voorkeur voor een bepaald model mits wordt voldaan aan de scheiding van uitvoering en toezicht. Kamerstukken II 2007-2008, 31 356, nr. 7, blz. 38. Kamerstukken II, 2007-2008, 31 200 VIII, nr. 197. PAGE WP 8207.K2 PAGE 2 MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP Nr. WJZ-71522 (8207) (Hoofd) Afdeling DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 200. in verband met onder meer erkenning en financiering van de publieke omroep Den Haag, 5 december 2008 AAN DE KONINGIN OCW 10938