Antwoord op vragen van het lid Bouchibti over het recht van een kind om zijn mening te geven over ingrijpende beslissingen
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2008D21572, datum: 2008-12-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A. Rouvoet, minister voor Jeugd en Gezin (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2008Z06679:
- Gericht aan: A. Rouvoet, minister voor Jeugd en Gezin
- Indiener: S. Bouchibti, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
> Retouradres Postbus 16166 2500 BD Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Datum 12 december 2008 Betreft Kamervragen Geachte voorzitter, Hierbij zend ik u, mede namens de Minister van Justitie, de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Bouchibti (PvdA) over het recht van een kind om zijn mening te geven over ingrijpende beslissingen (2080905120). Hoogachtend, de Minister voor Jeugd en Gezin, mr. A. Rouvoet Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Bouchibti over het recht van een kind om zijn mening te geven over ingrijpende beslissingen. (2080905120) 1. Hebt u kennis genomen van de Tv-uitzending waarin gesteld dat jongeren van 12 jaar vaak niet gehoord worden bij de op handen zijnde scheiding van hun ouders? 1. Ja. 2. Klopt het dat er kinderen boven de twaalf jaar zijn die na een echtscheiding uit huis geplaatst worden zonder dat ze gehoord zijn? Zo ja, om hoeveel kinderen gaat het? Hoe beoordeelt u deze werkwijze? 2. Alleen in uitzonderlijke situaties wordt tijdens de behandeling van een echtscheidingszaak op de zitting een voorlopige ondertoezichtstelling gevraagd en uitgesproken. Als zich tijdens de zitting omstandigheden voordoen waarbij de veiligheid van kinderen in het geding is, kan de Raad voor de Kinderbescherming met spoed een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verzoeken zonder betrokkenen vooraf gehoord te hebben. De Raad hoort dan in elk geval de betrokkenen zo snel mogelijk nadien, gevolgd door een hoorzitting bij de rechter (art. 800 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In de casus die tijdens de uitzending aan de orde was, was sprake van zodanige strijd tussen de ouders dat de belangen van de kinderen ernstig in het gedrang kwamen. Ter zitting is daarom meteen – met instemming van de ouders – de voorlopige ondertoezichtstelling gevraagd en uitgesproken. Diezelfde dag is, naar aanleiding van politie-informatie, geoordeeld dat de situatie zo risicovol voor de kinderen was dat de Raad heeft geoordeeld een machtiging uithuisplaatsing te moeten verzoeken zonder de betrokkenen eerst nog te spreken. Raadsmedewerkers waren aanwezig bij de uithuisplaatsing diezelfde dag en hebben de ouders en de drie kinderen ter plekke uitleg gegeven. Vervolgens heeft de Raad nog voor de geplande hoorzitting bij de rechter met zoveel mogelijk betrokkenen gesproken. Door een misverstand ging het gesprek met de jongen uit de reportage echter niet op dat moment doch enkele dagen later door. Zoals gezegd, is bovenstaande een uitzonderlijke gang van zaken. Normaal gesproken worden niet alleen ouders of verzorgers maar ook de kinderen gehoord voordat een verzoek wordt ingediend, zeker de kinderen van 12 jaar en ouder. Dit is de standaard werkwijze die voor raadsmedewerkers is vastgelegd. Dat neemt niet weg dat procedures er nooit aan in de weg mogen staan dat per geval het acute belang van kinderen voorop staat. Daarna dient echter, zo spoedig als maar enigszins verantwoord is, alsnog de gebruikelijke gang van zaken gevolgd te worden. Zodra de veiligheid van kinderen waarvoor acuut gevaar dreigt is gewaarborgd, hebben zij er recht op de achtergronden van de beslissingen te kennen, te vernemen hoe het nu verder gaat en daarover hun mening te geven. 3. Kunt u aangeven welke formele mogelijkheden ouders en kinderen vanaf de leeftijd van twaalf jaar hebben om aan te geven dat zij het niet eens zijn met een beslissing van Bureau Jeugdzorg, een toetsing door de Raad voor de Kinderbescherming en het besluit van een kinderrechter? Vinden jongeren dit voldoende? 3. Alle belanghebbenden kunnen hoger beroep instellen tegen een beschikking van de kinderrechter (art. 806 lid 1 Rv). Dit zijn in ieder geval de ouders en de minderjarige. Een voorbeeld is de situatie waarin een minderjarige een verzoek wil indienen tot opheffing van de ondertoezichtstelling (art. 1:256 lid 4 BW), het intrekken of (gedeeltelijk) vervallen verklaren van een schriftelijke aanwijzing van bureau jeugdzorg (art. 1:260 lid 1 en 259 lid 1 BW) of beëindiging van de uithuisplaatsing (art. 1:263 lid 2 BW). In deze zaken kan de minderjarige dat echter niet zelfstandig doen maar moet hij dit doen door tussenkomst van hetzij de ouders (als wettelijk vertegenwoordiger) dan wel met behulp van een bijzondere curator (art. 1:250 BW). Voorts dient iedere minderjarige van 12 jaar of ouder in de gelegenheid te worden gesteld zijn mening kenbaar te maken (art. 819 Rv). Minderjarigen vanaf 12 jaar (én jonger indien zij in staat kunnen worden geacht tot een redelijke waardering van hun belangen ter zake) zijn daarnaast wél bekwaam zelf in rechte op te treden tegen een afgegeven machtiging voor gesloten jeugdzorg (art. 29a Wet op de Jeugdzorg). Zij kunnen in dat geval dus ook zelfstandig in hoger beroep. Naast de bovengenoemde formele rechtsingang voor minderjarigen, bestaat er in bepaalde gevallen ook een informele rechtsingang. Zo kan de minderjarige aan de rechtbank kenbaar maken dat hij de vaststelling, wijziging of stopzetting van een omgangsregeling wenst (art. 1:377g BW) of dat hij wenst dat het gezag door één van zijn ouders wordt uitgeoefend na echtscheiding (art. 1:251aBW). In december 2003 heeft de toenmalige Minister van Justitie een onderzoeksrapport aan de Tweede Kamer aangeboden met de conclusies van een evaluatie door het Verwey-Jonker Instituut naar, onder meer, de wenselijkheid van een zelfstandige rechtsingang voor minderjarigen (TK 2003-2004, 29 200 VI, nr. 116). Geconcludeerd werd dat in drie jaren tijd in totaal 19 keer een beroep was gedaan op de mogelijkheid van de benoeming van een bijzondere curator. In de helft van de gevallen ging het om de verdeling van een nalatenschap. In spoedeisende zaken bleek de minderjarige als procespartij ontvankelijk te worden verklaard. De argumenten vóór een zelfstandige rechtsingang bleken vooral van principiële aard en de wens bestaande jurisprudentie te codificeren. Jongeren zelf pleitten ook voor een zelfstandige rechtsingang. De minister zag hier evenwel onvoldoende grond in om in algemene zin een formele rechtsingang voor minderjarigen te introduceren. Uit het onderzoek was niet gebleken dat de rechtspositie van de minderjarige niet afdoende geregeld is, zo stelde hij in zijn brief. 4. Deelt u de mening dat het klachtenrecht zowel voor ouders als voor kinderen vanaf twaalf jaar ernstig tekort schiet? Zo ja, bent u bereid dit klachtenrecht grondig te verbeteren of te laten onderzoeken? Zo neen, waarom niet? 4. Nee, ik ben niet van mening dat het klachtenrecht voor ouders en kinderen vanaf twaalf jaar ernstig tekort schiet. Het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut heeft dat ook niet aangetoond. Een situatie zoals in de uitzending van Nova op 11 november jl. aan de orde was, is geen gebruikelijke zoals in het antwoord op vraag 2 uiteengezet. 5. Hoe beoordeelt u de uitspraak van professor Doek dat kinderen boven de twaalf jaar een zelfstandig recht moeten krijgen om op te komen tegen een rechterlijke uitspraak over belangrijke zaken zoals uithuisplaatsing? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de mogelijkheid om dit recht in te voeren? 5. De uitspraak van professor Doek kan ik plaatsen in hetgeen diverse geïnterviewden stelden in het onderzoeksrapport “Minderjarigen als procespartij? Het functioneren van de bijzondere curator ex. Artikel 1:250 BW en de mogelijkheden van een formele rechtsingang voor minderjarigen”. Zij verwijzen daarbij onder meer naar het Internationale Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Het IVRK schept weliswaar geen verplichting tot het openen van een zelfstandige rechtsingang, maar een minderjarige zou, aldus de deskundigen, een vermeende schending van de toegekende rechten wel zelf (dus zonder tussenkomst van de ouders of een bijzondere curator) moeten kunnen voorleggen aan een rechter. Die mogelijkheid is inmiddels gecreëerd voor een zo ingrijpend besluit als een machtiging voor gesloten plaatsing in de jeugdzorginstelling. In het kader van de aanstaande indiening van het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen willen mijn collega van Justitie en ik hieraan aandacht besteden. Nova, 11 november 2008 “Minderjarigen als procespartij? Het functioneren van de bijzondere curator ex. Artikel 1:250 BW en de mogelijkheden van een formele rechtsingang voor minderjarigen” Bezoekadres: Parnassusplein 5 2511 VX DEN HAAG T 070 340 50 30 F 070 340 78 34 www.jeugdengezin.nl Ons kenmerk DJJ-K-U-2894595 Bijlagen 1 Uw brief 14 november 2008 Correspondentie uitsluitend richten aan het retouradres met vermelding van de datum en het kenmerk van deze brief.