VSO over de Kabinetsreactie op het rapport interlandelijke adoptie alles van waarde is weerloos van de commissie Kalsbeek
Adoptie
Lijst van vragen
Nummer: 2008D21618, datum: 2008-12-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M.L. de Pater-van der Meer, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: D.S. Nava, griffier
Onderdeel van zaak 2008Z05295:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Volgcommissie: algemene commissie voor Jeugd en Gezin
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2008-11-04 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2008-11-06 13:00: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2008-11-27 14:00: 31265-10 Kabinetsreactie op het rapport interlandelijke adoptie alles van waarde is weerloos van de commissie Kalsbeek (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-06-11 13:30: Interlandelijke adopties (Algemeen overleg), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-09-08 13:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
31 265 Adoptie 29689 Herziening Zorgstelsel Nr. VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld De vaste commissie voor Justitie heeft enkele vragen en opmerkingen over de brief van de minister van Justitie inzake het Rapport interlandelijke adoptie, “Alles van waarde is weerloos” van de Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie (31265, nr. 10) en over de brief van de minister van Justitie d.d. 24 november 2008 over de nieuwe regeling financiële tegemoetkoming adoptiekosten (29689, nr. 231) ter beantwoording aan de minister van Justitie voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop op ….…gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt. De voorzitter van de commissie De Pater-van der Meer De griffier van de commissie Nava A. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 1. Inleiding De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetreactie op het rapport van de Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie (commissie-Kalsbeek). Zij kunnen zich in grote lijnen vinden in datgene wat daarin is verwoord. Wel hebben zij nog enkele opmerkingen en vragen. In de brief wordt opgemerkt dat er een grote discrepantie is tussen het aantal mensen dat graag in hun gezin een kind ter adoptie zou willen opnemen en het aantal kinderen dat daadwerkelijk ter adoptie naar Nederland komt. Kan worden aangegeven hoeveel mensen graag (interlandelijk) willen adopteren in Nederland? En voor hoeveel procent van deze mensen komt er, gelet op de afgelopen vijf jaar, een ‘match’ tot stand? In de brief is te lezen dat interlandelijke adoptie beoogt kinderen, die door verblijf in een tehuis weinig kansen hebben op een toekomst in hun geboorteland, op te laten groeien in een gezin in een ander land. Komt het ook voor dat kinderen direct bij de biologische ouders/moeder vandaan geplaatst worden in een gezin in een ander land, nadat in het geboorteland de rechter de uitspraak tot adoptie heeft gedaan? In rapportages met betrekking tot adoptie wordt een enkele keer ook vermeld hoeveel kinderen in Nederland jaarlijks voor adoptie in aanmerking komen. De leden van de CDA fractie stellen het op prijs wanneer daarover ook bij deze gelegenheid informatie kan worden gegeven. Daarbij is ook de vraag aan de orde of binnenlandse adoptie een andere procedure vraagt dan interlandelijke adoptie. In verband hiermee vragen deze leden of paren van gelijk geslacht barrières ondervinden bij het adopteren van kinderen die in Nederland voor adoptie in aanmerking komen. In de brief wordt verwezen naar de aangrijpende incidenten rond de adoptie van kinderen uit China en India aan. Hoe is het momenteel met de adoptie(procedure) betreffende deze landen gesteld? De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige kabinetsreactie. De aanbevelingen in het rapport van de commissie-Kalsbeek worden nagenoeg helemaal opgevolgd. Daar willen deze leden nog enkele vragen over stellen. Ook wensen deze leden te worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de voortgang van de wetgeving naar aanleiding van het rapport van de commissie-Kalsbeek over het lesbisch ouderschap. De leden van de SP-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van voorliggende brief inzake het rapport van de commissie-Kalsbeek over interlandelijke adoptie. Zij hebben naar aanleiding hiervan enige vragen en opmerkingen. Deze leden lezen in de brief dat de vraag wordt opgeworpen wat adoptie precies is: gezinsvorming, een vorm van ontwikkelingshulp of een specifieke vorm van kinderbescherming. Kan de minister deze opgeworpen vraag zelf beantwoorden en een toekomstvisie geven op interlandelijke adoptie? Tevens vragen de leden een reactie op de kritiek dat interlandelijke adoptie per definitie kwetsbaar is voor misstanden, en dat de procedures altijd kwetsbaar zullen blijven. Ook wordt er gesteld dat de enkele incidenten die thans bekend zijn slechts het topje van de ijsberg zijn, en dat er naar alle waarschijnlijkheid veel meer fout gaat dan bekend is. Kan hierop worden gereageerd? De leden van de SP-fractie vragen hoe wordt opgetreden in geval van ontdekking of signalering van illegale adoptie, althans in gevallen waar de regels van adoptie niet correct zijn nageleefd, zoals recent weer actueel is geworden in de zaak van baby J. en eerder in de zaak van baby Donna. Wat is de handelswijze in dergelijke gevallen, welke instanties zijn hier bij betrokken en op welke wijze werken zij samen? Worden er ook initiatieven ondernomen illegale adoptie te voorkomen? Bent u bekend met het bestaan van websites waarop ‘vraag en aanbod’ samen komen, en hoe wordt daar mee omgegaan? De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het rapport inzake interlandelijke adopties ‘Alles van waarde is weerloos’ van de Commissie Lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie. Deze leden zijn ontstemd over de conclusies, de aanbevelingen en vooral de kabinetsreactie op het rapport. Zij zeggen daarom graag gebruik te maken van de mogelijkheid een aantal kritische opmerkingen en vragen voor te leggen. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie op het rapport “Alles van waarde is weerloos” van de commissie-Kalsbeek over interlandelijke adoptie. In het complexe vraagstuk van de interlandelijke adoptie staat voor de leden van de fractie van de ChristenUnie het belang van het kind voorop. Interlandelijke adoptie kan pas dan aan de orde zijn als het kind in het land van herkomst op geen enkele passende wijze kan worden opgevangen of verzorgd. Genoemde leden zijn blij dat in dit rapport gestreefd is het belang van het kind voorop te stellen, en dat het kabinet de meeste aanbevelingen van dit rapport overneemt. De leden van de ChristenUnie-fractie hechten belang aan een zorgvuldig voortraject. Een kind kan pas voor interlandelijke adoptie in aanmerking komen wanneer is gebleken dat opneming (ter adoptie) van het kind bij familie of in een pleeg- of adoptiegezin in het land van herkomst niet mogelijk is. Vergunninghouders dienen bij het aangaan van een contact hier onderzoek naar te doen in de herkomstlanden zelf. Kan de minister aangeven op welke wijze onderzoek naar het voortraject gewaarborgd is en of hij hierin nog mogelijkheden ziet tot verbetering? De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister waarin hij reageert op het rapport Interlandelijke adoptie van de commissie-Kalsbeek. Zij zijn verheugd dat de wijze waarop Interlandelijke adoptie werd vormgegeven is gereflecteerd en dat de minister naar aanleiding daarvan een groot aantal aanbevelingen van de commissie-Kalsbeek zal overnemen. Het merendeel van deze aanbevelingen zal bijdragen aan een transparanter en doeltreffender adoptieproces, waarbinnen het belang van het kind centraal staat. Echter, met een aantal opmerkingen en aanbevelingen zijn zij minder gelukkig, met name betreft de afschaffing van deelbemiddeling, en stellen zij graag nadere vragen. De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie van het kabinet op het rapport ‘Alles van waarde is weerloos’ inzake interlandelijke adoptie. Naar aanleiding van deze reactie hebben zij enkele vragen en punten van kritiek. Allereerst vragen zij zich af wanneer het wetsvoorstel tot herziening van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie zal worden ingediend, waarin diverse wijzigingen hun beslag zullen krijgen. 2. Aanbevelingen bij interlandelijke adoptie I Uitgangspunten bij interlandelijke adoptie De leden van de CDA-fractie merken op dat in de brief staat dat zal worden bezien of er meer samenhang kan worden aangebracht tussen de projecten van Ontwikkelingssamenwerking en die van de vergunninghouders, die gericht zijn op verbetering van de sociaal-financiële situatie van ouders en kinderen in de herkomstlanden. Hoe zal dit concreet worden ingevuld? Kan het effect hiervan zijn dat steeds minder adoptiekinderen naar Nederland komen. Hoe staat de minister daar tegenover? En blijkbaar vallen India en China niet onder de landen waarmee een bilaterale samenwerking wordt onderhouden, terwijl daar wel vaak adoptiekinderen vandaan komen. Hoe wordt daar tegenaan gekeken? Ook de leden van de CDA-fractie vinden het een goede zaak dat de bevolkingregistratiesystemen worden verbeterd. In de brief wordt hierover onder meer gemeld dat registratie de mogelijkheid biedt om in het geval van (interlandelijke) adoptie de biologische ouders naar behoren en volgens de geldende regelgeving afstand te laten doen van hun kind. Wie ziet toe op een juiste toepassing van deze regelgeving? De leden van de PvdA-fractie begrijpen uit de brief dat met een goed ontwikkelingssamenwerkingbeleid de kinderen in eigen land goede opvangen kunnen genieten als hun ouders niet meer voor hen kunnen zorgen. De leden vragen of er cijfers bekend zijn die aantonen dat een goed ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in een bepaald land heeft geleid tot het terugdringen van het aantal adoptiekinderen. De leden van de SP-fractie merken op dat het huidige proces van ‘matching’ tussen adoptieouders en het te adopteren kind in het buitenland noodgedwongen in korte tijd plaatsvindt. Vanwege de grote belangen die op het spel staan,is het misschien goed onder ogen te zien of dit zorgvuldiger en professioneler kan. In het land van herkomst waaruit relatief veel kinderen door Nederlandse ouders geadopteerd worden zou met Nederlands geld een opvanghuis ingericht kunnen worden waar de kinderen voordat ze naar Nederland vertrekken worden ondergebracht. Het doel hiervan is dat de herkomst van het kind zorgvuldig kan worden gecontroleerd en of er geen onregelmatigheden hebben plaatsgevonden, de kinderen kunnen worden geobserveerd door ervaren deskundigen die kunnen beoordelen of het kind in staat zal zijn zich te hechten, en de ouders in alle rust kunnen ontdekken of een match mogelijk is. Zie ook de boeken van mevrouw Geertje van Egmond, ‘Bodemloos bestaan’ en ‘Verbinding verbroken’. Graag ontangen deze leden een reactie op dit voorstel. De leden van de VVD-fractie merken op dat het uitgangspunt is dat het belang van het kind prevaleert. Op blz. 3 van de kabinetsreactie staat dat de uitgangspunten van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en het Haags Adoptieverdrag strikt nageleefd dienen te worden. Maar deze leden merken op dat de commissie-Kalsbeek deze uitgangspunten vervolgens direct zelf aanvult. Één van deze drie aanvullende uitgangspunten stelt dat bij alle overwegingen het belang van het kind centraal dient te staan. Hier kunnen dde leden van de VVD-fractie zich absoluut in vinden. Dit is gelukkig niet nieuw en als vormt ook al uitgangspunt in de bovengenoemde verdragen. Het tweede uitgangspunt dat de commissie-Kalsbeek toevoegt is dat ethisch verantwoorde interlandelijke adoptie scherp toezicht en nauwgezette controle vergt, waarbij vergaande overheidsinterventie gerechtvaardigd wordt geacht. Hier zijn de leden van de VVD-fractie het ten dele mee eens. Uiteraard moeten de regels inzake interlandelijke adoptie onder streng toezicht en met effectieve controle worden gehandhaafd. Het tweede deel van de zin lijkt echter een aanvulling op die twee overheidstaken te impliceren en als ware een carte blanche te introduceren voor vergaand overheidsingrijpen buiten de taken van toezicht en controle om. Kan hierop nader worden ingegaan? Welke vergaande overheidsinterventies bedoelt de commissie-Kalsbeek en welke acht de minister noodzakelijk? Graag een aantal concrete voorbeelden. Het derde toegevoegd uitgangspunt betreft een één op één relatie tussen een adoptie en ontwikkelingssamenwerking in het land van herkomst van het adoptiekind. De leden van de VVD-fractie kunnen zich niet vinden in toevoeging van dit uitgangspunt en menen dat het best zo kan zijn dat een gezin vanuit financieel economische overweging besluit hun kind ter adoptie af te staan aan mensen in het buitenland, maar dat dit niet noodzakelijkerwijs betekent dat het land in haar geheel ontwikkelingssamenwerking nodig heeft. Is het niet in eerste instantie de taak van de betreffende staat om zorg te dragen voor deze ouders? Is een staat waarbinnen niet alle gezinnen in staat zijn (al) hun kinderen om welke reden dan ook zelf op te voeden een ontwikkelingsland? Graag ontvangen zij een uitgebreide reactie op dit punt. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie zich af in hoeverre een directe relatie tussen adoptie en ontwikkelingshulp wenselijk is, gelet op het feit dat de contacten van de Nederlandse vergunninghouders nu regelmatig kindertehuizen zijn die vaak ook afhankelijk zijn van ontwikkelingshulp welke deze vergunninghouders ook bieden. In hoeverre is het wenselijk is dat deze stromen samenkomen? Moeten deze taken en belangen niet door verschillende organisaties behartigd en uitgevoerd worden? De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de minister bij de nagestreefde samenhang tussen de projecten van Ontwikkelingssamenwerking en de projecten van vergunningshouders aantekent dat er niet altijd bilaterale samenwerking wordt onderhouden met landen waaruit adoptiekinderen (vaak) komen. Kan de minister, in samenwerking met zijn collega van Ontwikkelingssamenwerking, de mogelijkheden onderzoeken van het opzetten van samenwerkingsrelaties met landen waaruit adoptiekinderen komen, onder meer China en India? Op welke wijze wordt gewaarborgd dat hulp aan herkomstlanden niet ten koste gaat van de integriteit van het adoptieproces en hoe kan worden voorkomen dat hiermee een financiële afhankelijkheid van interlandelijke adoptie wordt gecreëerd? Een ethisch verantwoorde interlandelijke adoptie vergt een scherpt toezicht en een nauwgezette controle, zo stelt de commissie-Kalsbeek terecht. Beschikt de Inspectie Jeugdzorg over voldoende specifieke kennis en mankracht om het toezicht op de adoptieprocessen en de vergunninghouders afdoende vorm te geven? Op welke wijze wordt aan het toezicht uit eigen beweging vormgegeven, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. De leden van de fractie van D66 zijn het met de minister eens dat een goede kwaliteit van het adoptieproces vereist dat de wettelijke uitgangspunten van het IVRK en Haags Adoptieverdrag strikt worden nageleefd. Deze leden vragen de minister of hij van mening is dat er sancties moeten komen op het niet-naleven van deze verdragen. II Vergunninghouders De leden van de fractie van D66 constateren dat de sterke positie van de huidige vergunninghouders gehandhaafd blijft dan wel versterkt wordt. De meeste vergunninghouders zijn kleine vrijwilligersorganisaties die een blijvend oordeel moeten vellen over buitenlandse (overheids)organisaties of bemiddelaars. Een helder beeld van en een goede controle op de werkzaamheden van de Nederlandse vergunninghouders achten de leden van de fractie van D66 dan ook noodzakelijk. Deze leden zien graag een nadere toelichting van de minister op de vaak erg sterke positie van de huidige vergunninghouders. De Belangenvereniging Zelfdoeners in Adoptie (BZA) stellen dat ondanks de toezeggingen van de vergunninghouders, nauwelijks nieuwe adoptiekanalen gerealiseerd worden. Kan de minister aangeven op welke manier de vergunninghouders onderzoek doen naar de mogelijkheden voor nieuwe adoptiekanalen en hoe het mogelijk is dat, ondanks het vaak jarenlange onderzoek van de vergunninghouders, nauwelijks nieuwe adoptiekanalen tot stand komen? Is de minister van mening dat de vergunninghouders zich voldoende actief opstellen in het leggen van nieuwe contacten? Daarnaast hebben de leden van de fractie van D66 graag een nadere uitleg op de zogenoemde ‘landenclaims’ van de vergunninghouders. Hoewel volgens het kwaliteitskader meerdere vergunninghouders actief mogen zijn in een land, is dit in praktijk zelden het geval. Zoals de BZA stelt, is er sprake van een monopoliepositie van de vergunninghouders, wat het ontwikkelen van nieuwe contacten tegenwerkt. Tevens leidt dit ertoe dat vergunninghouders een dusdanige machtspositie ontwikkelen, dat ouders niet durven klagen over de gedragingen van vergunninghouders, daar zij vrezen dat het hun lopende procedure kan schaden. Graag vernemen de leden een reactie van de minister op deze ‘monopolieposities’ van de vergunninghouders. Daarbij verzoeken zij de minister toe te zien op een goede controle op de werkzaamheden van de vergunninghouders en ontvangen graag een nadere toelichting van de minister over de manier waarop momenteel het toezicht op de vergunninghouders door de Inspectie jeugdzorg wordt uitgevoerd. Tevens willen de leden van de fractie van D66 graag weten hoe de minister staat tegenover een onafhankelijke internationale toezichthouder. 1. Kwaliteitskader .De leden van de PvdA-fractie delen op hoofdlijnen de afspraken die gemaakt zijn tussen de vergunninghouders onderling, maar willen hier nog wel enkele vragen over stellen. Deze leden complimenteren het kwaliteitskader. Het is belangrijk dat er uniformiteit is ten aanzien van de kwaliteitseisen bij de vergunninghouders. Deze leden denken dat een kwaliteitskader waar alle vergunninghouders aan gehouden zijn, goed is. Of dit kwaliteitskader kwaliteitverhogend werkt moet de toekomst uitwijzen. Gaat de Inspectie jeugdzorg , of de minister als de Inspectie dit niet doet, op termijn bekijken of dit kwaliteitskader voldoet of wordt dat de vergunninghouders zelf overgelaten. Is het de verwachting dat het aantal klachten ten aanzien van de werkwijze en beslissingen van de vergunning zullen dalen als het kwaliteitskader is ingevoerd? Wat als dat niet het geval is? Komen er bij de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie (KVIA) ook klachten binnen die de Centrale Autoriteit (CA) betreffen? Wat wordt daar dan meegedaan?. Gaan zij de klacht doorsturen of afhandelen? Als zij de klacht moeten doorsturen, mag zij of zou het wenselijk zijn als zij de klachten over de CA (als onafhankelijk klachtorgaan) zelfstandig afhandelen? De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het bestuur van een vergunninghouder dan wel de raad van toezicht - als die er is - uit ten minste drie leden moeten bestaan. Waarom is dit noodzakelijk en zal dit geen extra kosten met zich meebrengen voor de vergunninghouder die verhaald gaan worden op de adoptieouders? Hoeveel van de vergunninghouders heeft een raad van toezicht? Er worden eisen gesteld aan de personele bezetting en de opleiding en ervaring die deze personeelsleden moeten hebben. Zijn er vergunninghouders die zo klein zijn, bv een eenmansorganisatie, die door deze eis in de problemen komen? Zo ja, hoeveel zijn dat er en hebben deze vergunninghouders nog recht van bestaan als zij niet kunnen voldoen aan de personele eisen dan wel leiderschapseisen (bestuur of raad van toezicht moet uit drie leden bestaan)? De leden van de SP-fractie constateren met instemming dat het Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie in de wet zal worden verankerd. Wie zal er echter de naleving van dit kwaliteitskader gaan controleren? Wat is de sanctie op het niet correct naleven van het kwaliteitskader? De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met het kwaliteitskader op grond waarvan effectiever toezicht gehouden kan worden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het risico bestaat dat in het geval van rechterlijk aangetoond verzuim van een vergunninghouder de eventueel daaruit voortkomende kosten afgewenteld worden op aspirant-adoptieouders? Ziet de minister daarin aanleiding om vergunninghouders te verplichten een WA-verzekering af te sluiten? In het geval dat er sprake is van een duidelijk illegale adoptie is het de vraag hoe Rechters en Raden voor de Kinderbescherming dienen te handelen. Zijn hiervoor duidelijke richtlijnen? Is de minister bereid om hier verder onderzoek naar te doen? Voor geadopteerden is het van belang om op de juiste wijze inzicht te kunnen krijgen in de adoptiegeschiedenis. Het bewaren van gegevens van geadopteerden is dan ook van groot belang. Op welke wijze is het zorgvuldig tot stand komen van adoptiedossiers en de controle op de juistheid daarvan vormgegeven? Ziet de minister aanleiding om hier verbeteringen in aan te brengen gezien de problemen die geadopteerden ervaren bij inzage? Kan bijvoorbeeld door het Kwaliteitskader gewaarborgd worden dat dossiers volledige achtergrondinformatie omtrent de adoptieprocedure bevatten (inclusief informatie over de biologische familie), en dat vergunninghouders desgevraagd bereid zullen zijn de informatie te verduidelijken, zo vragen de leden van de ChristenUnie. De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar eventuele problemen met inzage van het dossier door adoptiekinderen. De United Adoptees International (UAI) stellen dat medewerking in de inzage van dossier in de praktijk nog vaak afhangt van de goodwill van de desbetreffende vergunninghouders. Dit mag niet het geval zijn. Zijn er problemen bekend waarbij adoptiekinderen niet zonder meer inzage konden krijgen in hun dossier? Deze leden zijn voorstander van het idee dat het kind eigenaar is van het eigen adoptiedossier, en dat dit tot de leeftijd van 18 jaar wordt beheerd door de adoptiefouders. Is de minister het met hen eens dat de adoptiekinderen eigenaar van het dossier moeten zijn? 2. Minimum aantal bemiddelingen De leden van de CDA-fractie constateren dat voor eventuele toekomstige vergunninghouders er een regeling komt waar zij eerst een voorlopige vergunning kunnen krijgen. Aan hoeveel bemiddelingen denkt u bij een voorlopige vergunning en hoe wordt de controle hierop gewaarborgd? De leden van de PvdA fractie zetten grote vraagtekens bij het aantal bemiddelingen dat een vergunninghouder jaarlijks moet afhandelen, te weten 30. Hoe is dit getal tot stand gekomen? Is dat naar aanleiding van een berekening? Zo ja welke? Of zou het getal net zo goed 15 of 10 kunnen zijn. Met andere woorden: is het een ruwe schatting? Als het een ruwe schatting is, waar is die schatting dan op gebaseerd? Deze leden vragen wat met deze harde grens van 30 bemiddelingen per jaar moet worden bereikt. Als het doel is een goede kwaliteit van de vergunninghouders en hun bemiddeling, dan hoeft dat toch niet gekoppeld worden aan een aantal van 30 adopties per jaar? Dan moet toch het uitgangspunt de kwaliteit van de bemiddeling zijn? Waarom wordt daar niet op ingezet? Dan kunnen kleine vergunninghouders ook bewijzen dat zij zich aan de kwaliteitsnormen kunnen houden. Waarom wordt ervan uitgegaan dat kleine vergunninghouders niet kunnen voldoen aan kwaliteitseisen. Waar blijkt dat uit? Wat gebeurt er als een vergunninghouder niet aan de kwaliteitseisen kan voldoen? Wordt zijn vergunning ingetrokken of krijgt hij tijd om zich te verbeteren. Als de vergunninghouder zijn vergunning kwijt raakt, wat gebeurt er met de aspirant-adoptiefouders die zich door deze vergunninghouder laten vertegenwoordigen? Als wordt vastgehouden aan 30 bemiddelingen per jaar en niet aan het geleverde kwaliteit van die bemiddelingen, hoeveel vergunninghouders zullen dan waarschijnlijk hun bemiddelingswerkzaamheden moeten neerleggen? De leden van de SP-fractie vragen naar een onderbouwing van het minimum aantal van gemiddeld 30 gerealiseerde bemiddelingen per jaar waaraan iedere vergunninghouder zal moeten voldoen. Waarop is dit aantal van 30 gebaseerd? Welke garanties geeft dit aantal dat de vergunninghouder voldoende professioneel te werk zal gaan? Brengt het minimum aantal van 30 bemiddelingen per jaar niet een mogelijk risico met zich mee, te weten dat er in de laatste maand van een jaar nog een flink aantal bemiddelingen plaatsvinden om het vereiste aantal te halen? De leden van de VVD-fractie merken op dat de commissie-Kalsbeek in dit kader spreekt van een professionaliseringsslag met een wettelijk minimumaantal van dertig adoptiebemiddelingen per jaar. De minister volgt deze aanbeveling maar bouwt hier een overgangsperiode voor bestaande (kleine) vergunninghouders en een opstartperiode voor toekomstige vergunninghouders in. 3. Aanwijzingsbevoegdheid De leden van de VVD-fractie constateren dat de commissie-Kalsbeek de aanbeveling doet te komen tot een aanwijzingsbevoegdheid van de CA jegens vergunninghouders. Deze wordt niet overgenomen gelet op de kwaliteitsnormen en de mogelijkheden de machtiging op te schorten of in te trekken. Deze leden zouden graag een toelichting krijgen op het gebruik van dergelijke controle-instrumenten van de CA. Zijn deze instrumenten officieel gebruikt, bijvoorbeeld ten aanzien van tehuizen in China? In hoeverre geeft het kwaliteitskader ook gericht aan welke consequenties dienen te volgen op het niet voldoen aan bepaalde eisen? Kortom, krijgt de CA een soort aanwijzing met betrekking tot toepassing van de instrumenten? Hoe verloopt de samenwerking tussen de Inspectie jeugdzorg en de CA als controle orgaan? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de minister het niet nodig acht om een aanwijzingsbevoegdheid jegens vergunninghouders in te voeren. De nu beschikbare middelen liggen op het niveau van het bespreken van de situatie of het volledig intrekken van de vergunning. Invoering van een aanwijzingsbevoegdheid biedt volgens deze leden mogelijkheden tot verbetering van de toetsing. Als de centrale autoriteit aanwijzingen heeft van misstanden bij een bepaald tehuis, is een aanwijzingsbevoegdheid dan niet het aangelegen middel om adopties uit dat tehuis tijdelijk op te schorten? 4. Toezicht geldstromen De leden van de CDA-fractie vragen of de eis van volledige transparantie met betrekking tot de geldstromen ook wordt gesteld aan personen/vergunninghouders in het land van herkomst. De leden van de PvdA-fractie vragen wie worden bedoeld met ‘personen’ en ‘instellingen’. Gaat het hier om de biologische ouders en kindertehuizen of gaat het om andere personen en instellingen? Kan een overzicht worden gegeven van de landen waarin de aspirant-adoptiefouders rechtstreeks aan personen of instellingen geacht worden te betalen. Is het de minister bekend dat in de Verenigde Staten dat absoluut niet het geval, dat tussen de aspirant-adoptiefouders en de biologische moeder een geaccrediteerde instelling zit met wie de aspirant-adoptiefouders contact hebben. En dat die geaccrediteerde instelling voor de biologische moeder de betalingen van ziekenhuis en ander noodzakelijke uitgaven betaald, zodat er geen rechtstreekse betalingen worden gedaan aan de biologische moeder door de aspirant-adoptiefouders. In welke andere landen waaruit met name via deelbemiddeling wordt geadopteerd loopt de adoptie via een door de overheid geaccrediteerde instelling? In de brief wordt de afschaffing van de deelbemiddeling aangekondigd. Als de Kamer in tegenstelling tot die wens besluit om deelbemiddeling niet af te schaffen, zal dan aandacht worden besteed aan de kwaliteitsnormen ten aanzien van deelbemiddeling. Zal, meer dan nu is gebeurd, worden aangedrongen op het opnemen van deze vorm van adopteren in het kwaliteitskader? De leden van de SP-fractie vinden het van belang dat het toezicht op de geldstromen wordt verscherpt. De commissie-Kalsbeek merkt in haar rapport op pagina 49 op ‘dat het in bepaalde landen van herkomst gebruikelijk kan zijn een geringe vergoeding te betalen aan de bij de adoptie betrokken personen of instanties’. Denkt de minister daar ook zo over? Welke potentiële risico’s brengt dit met zich mee, en tot welk bedrag is er sprake van een geringe vergoeding? De leden van de VVD-fractie zeggen blij te zijn met het verduidelijken en verruimen van het toezicht op de geldstromen. 5. Subsidiering vergunninghouders De leden van de PvdA-fractie constateren dat waar nodig de vergunninghouders incidenteel financiële tegemoetkoming kunnen ontvangen. Wat wordt daarmee bedoeld? Om hoeveel geld gaat het? Hoe vaak wordt verwacht dat hiervan gebruik wordt gemaakt? Wat zijn de criteria om aanspraak te kunnen maken op de tegemoetkoming? De leden van de VVD-fractie merken op dat de commissie-Kalsbeek de aanbeveelt structurele subsidiëring te realiseren, De minister ziet dit niet als overheidstaak, maar is bereid incidenteel financieel vergunninghouders tegemoet te komen. Deze leden kunnen zich vinden in de argumentatie van de minister. In dit licht hebben zij in bovenstaande gevraagd naar de te verwachten reële kosten van bemiddeling en de samenhang met ontwikkelingshulp. Wel vragen deze leden hoe zal worden omgegaan met vergunninghouders die aan de kwaliteitseisen voldoen maar toch geregeld ‘incidenteel’ geld van de overheid nodig hebben om de kwaliteitseisen ook voor komende jaren te garanderen. Op welk moment zal de minister besluiten géén bijdrage meer te leveren waardoor het kwaliteitseisen niet langer geborgd zijn en de machtiging van de vergunninghouder wordt ingetrokken? De leden van de VVD-fractie merken op dat Wereldkinderen heeft aangegeven dat de implementatie van de eisen die het kwaliteitskader aan de vergunninghouders stelt, een beroep doet op financiële middelen van de professionele vergunninghouders. Om vervolgens te voorkomen dat adoptiebemiddeling onbetaalbaar wordt voor aspirant adoptieouders, zouden zij subsidiering van vergunninghouders dringend gewenst zijn. Kan worden aangegeven welke kosten de vergunninghouders redelijkerwijs kunnen maken per adoptie en welk bedrag in rekening aan de adoptiefouders gebracht mag worden? Zullen hieraan grenzen worden gesteld? Wordt de mening van de leden van de VVD-fractie gedeeld dat de vergunninghouders wellicht meer financiële middelen ten behoeve van de adoptie moeten aanwenden en minder ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking? De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat minister heeft aangegeven een structurele subsidiëring van de vergunninghouders niet nodig te vinden. Zullen de vergunninghouders in staat zijn om te voldoen aan de eisen van het Kwaliteitskader zonder een structurele subsidiëring? De SGP-fractie constateren dat de minister de aanbeveling om de vergunninghouders structureel te subsidiëren niet overneemt. De minister gaat er daarbij vanuit dat de kosten in rekening worden gebracht bij adoptie-ouders. In hoeverre hebben echter de toegenomen kwaliteitseisen voor vergunninghouders een kostenverhogend effect? Kan nader inzicht worden gegeven in de kosten die gemaakt moeten worden voor en na invoering van de extra kwaliteitseisen? Verbetering van de kwaliteit kan ook kosten opleveren die samenhangen met activiteiten die te maken hebben met de professionaliteit van de vergunninghouder. Deelt de minister de visie van deze leden dat die kosten niet rechtstreeks zijn toe te rekenen aan individuele adoptieouders? Zou het, ook gelet op het soms fluctuerende aantal kinderen waarvoor daadwerkelijk bemiddeld kan worden, uit het oogpunt van de waarborging van kwaliteit en continuïteit niet wenselijk zijn de vergunninghouders een basissubsidie toe te kennen? De minister verklaart zich wel bereid om vergunninghouders incidenteel financieel tegemoet te komen om hen in staat te stellen de kwaliteitseisen duurzaam in hun bedrijfsvoering te borgen. Aan wat voor soort kosten denkt de minister hierbij? Graag ontvangen de leden van de SGP-fractie hierop een nadere toelichting. III Financiële tegemoetkoming adoptiefouders De leden van de PvdA-fractie constateren dat de commissie-Kalsbeek voorstelt een tegemoetkoming in de adoptiekosten vergelijkbaar met die vergoeding zoals die geldt in Noorwegen en Denemarken, namelijk respectievelijk € 4.760 en € 5.400. In de brief over de nieuwe financiële regeling tegemoetkoming adoptiekosten wordt echter een veel lager bedrag voorgesteld, te weten. € 3.700. Waarom is de commissie-Kalsbeek op dit punt niet volgt? De leden van de SP-fractie constateren dat de brief over de nieuwe regeling financiële tegemoetkoming adoptiekosten een voorstel bevat de tegemoetkoming te laten bestaan uit een bijdrage van €3700. Deze leden vragen waarom deze tegemoetkoming inkomensonafhankelijk is gemaakt? Is dit rechtvaardig? Is het niet beter een hogere tegemoetkoming te bieden aan mensen die wat minder te besteden hebben? De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in de in de brief over de nieuw nieuwe regeling financiële tegemoetkoming adoptiekosten weergegeven voorwaarden. De bijdrage is gesteld op € 3.700 en is inkomensafhankelijk is. Kan worden uitgesloten dat het hier gaat om een eenmalige tegemoetkoming per adoptiekind? Kan een toelichting worden gegeven op de uitwerking van de inkomenstoets voor het aanspraak kunnen maken op de bijdrage? De leden van de ChristenUnie stellen dat ouders die bereid zijn de verantwoordelijkheid voor een adoptiekind op zich te nemen maatschappelijke waardering verdienen voor het vervullen van hun taak. Deze leden zijn dan ook blij met de nieuwe regeling waarmee wordt voorzien in een tegemoetkoming voor adoptieouders. Deze tegemoetkoming zal bestaan uit een inkomensonafhankelijke bijdrage van € 3700. Is, indien de extra kosten om aan de kwaliteitseisen te voldoen bij gebrek aan subsidie aan de ouders worden doorberekend, de voorgestelde tegemoetkoming van € 3700 afdoende? Kan dit bedrag nader worden onderbouwd? De leden van de SGP-fractie constateren dat de tegemoetkoming waarmee invulling wordt gegeven aan de motie-Van der Vlies, blijkens de brief van de minister van Justitie van 24 november 2008 zal bestaan uit een inkomensonafhankelijke bijdrage van €3700. Voordeel van deze benadering is inderdaad dat de tegemoetkomingsregeling op een relatief eenvoudige wijze zijn beslag kan krijgen. Daar staat tegenover dat de kosten die in concrete gevallen gemoeid zijn met adoptie aanzienlijk kunnen verschillen, bijvoorbeeld doordat soms wel en soms niet daadwerkelijk een wekenlang verblijf in het land van herkomst noodzakelijk onderdeel van de procedure is. Kan een indicatie worden gegeven hoe groot de spreiding was in de bedragen die tot nu toe via de fiscale route werden uitbetaald? IV Deelbemiddeling De leden van de PvdA-fractie zien naar aanleiding van het rapport van de commissie-Kalsbeek en de kabinetsreactie daarop geen overtuigende argumenten om deelbemiddeling af te schaffen. Het is een geaccepteerde manier van adopteren, ook Europees gezien. Het feit dat deze mogelijkheid van adopteren het goed doet in Nederland (een stijging van het aantal adoptie via deelbemiddeling tegenover een daling van adoptie via vergunninghouders) geeft volgens deze leden aan dat deze vorm van bemiddelen noodzakelijk is om iedereen die een kind wil adopteren te bedienen en dat de vergunninghouders hier en daar een steekje laten vallen. Daarbij blijkt uit niets dat deelbemiddeling vatbaarder is voor fraude of kinderhandel. Daar waar het mis is gegaan, betreft het adoptie via vergunninghouders (India en China). Wordt de mening gedeeld dat dit niet een argument kan zijn om deelbemiddeling af te schaffen?. Daarmee zou toch ook adoptie via vergunninghouders onder druk komen te staan? De suggestie dat er voortijdig contact is met het kind, is niet in alle gevallen waar. Adoptie vanuit de VS is met allerlei waarborgen omgeven. Daarbij doet het afschaffen van deelbemiddeling geen recht aan de kinderen die via deelbemiddeling blijkbaar wel geadopteerd kunnen worden en niet via de vergunninghouders, bijvoorbeeld omdat de vergunninghouders in die landen niet actief zijn. Kan hierop worden ingegaan? Het is nog niet duidelijk of adoptie met de VS onder het Haags adoptieverdrag moet veranderen. Instellingen die als contactpersoon optreden in de VS gaan ervan uit dat zij op de zelfde manier verder kunnen gaan. Deze vrijheid hebben ze als afzonderlijke staten van de VS. Kan dit worden onderzocht, ook in relatie tot de motie-Teeven c.s. (31700 VI, nr. 75)? Vergunninghouders willen adoptie via volledige bemiddeling in de VS mogelijk maken. Is de minister van plan om zich actief te bemoeien met het opzetten van deze route van adopteren vanuit de VS. Worden de bestaande (en betrouwbare) contacten waar de zelfdoeners op dit moment gebruik van maken ook als contact gebruikt door de vergunninghouders om op die manier zo weinig mogelijk tijd te verliezen met het opstarten van volledige bemiddeling? De leden van de SP-fractie hebben hun twijfels bij het voornemen de deelbemiddeling af te schaffen. Kunnen de voor- en nadelen op een rij worden gezet? Welke specifieke risico’s zijn er bij deelbemiddeling, en welke waarborgen biedt de volledige bemiddeling door een vergunninghouder? Zijn er mogelijkheden deze waarborgen en garanties voor zorgvuldigheid, ook van toepassing te verklaren op deelbemiddeling? Kan bijvoorbeeld het kwaliteitskader ook komen te gelden voor deelbemiddeling, of kan op andere wijze de controle en het toezicht op de procedure van deelbemiddeling worden versterkt? De leden van de VVD-fractie merken op dat de commissie-Kalsbeek de aanbeveling doet de deelbemiddeling af te schaffen vanwege het ontbreken van voldoende toezicht- en controlemogelijkheden. De minister kan zich vinden in de aanbeveling. Deze leden vragen of en op welke termijn de deelbemiddeling daadwerkelijk zal worden afgeschaft. Kan, in navolging op de motie-Teeven tijdens de begrotingsbehandeling, nader worden ingegaan op het commentaar van BZA dat is opgesteld na gesprekken met mr. P. Baur en dr. I. Curry Sumner in reactie op een brief en toelichting van de CA? Specifiek het volgende punt uit de brief aan de CA van 18 november 2008, dat deelbemiddeling een door het Haags Adoptieverdrag toegestane vorm van adoptie is . Nederland heeft niet aangegeven het voorbehoud van de VS niet te erkennen. Dus trekt BZA de conclusie dat de Nederlandse autoriteiten adoptie via de onder artikel 22 genoemde instellingen / personen acceptabel achten. Vervolgens stelt de BZA in die brief dat indien een land gebruik maakt van het voorbehoud in artikel 22, tweede lid, van het Haags Adoptieverdrag (zoals de VS gedaan heeft), dan mag dat land andere instellingen aanwijzen om de functies van de CA uit te voeren. Het gaat hier over de taken die in de artikelen 15 t/m 21 van het Verdrag staan vermeld. Het enige dat niet gedelegeerd mag worden zijn de taken van artikel 17c. Ten aanzien van de rapporten in artikelen 15 en 16, vallen die nog steeds onder de verantwoordelijkheid van de CA, ook al worden die door een andere instantie uitgevoerd. BZA heeft helemaal niets in het Verdrag kunnen vinden op basis waarvan men kan concluderen dat er géén keuzemogelijkheid zou zijn in het geval dat een land gebruik heeft gemaakt van artikel 22, tweed lid. Graag ontvangen deze leden een reactie op deze redenering. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie een reactie op de stelling dat artikel 14 niets met deelbemiddeling te maken heeft, maar toeziet op ‘het begin’ van de adoptieprocedure in den brede. Tot slot vragen deze leden, in navolging van BZA, de claim van de CA te onderbouwen dat contacten met onder artikel 22 aangemelde instanties / personen altijd via een Nederlandse vergunninghouder dienen te verlopen. De leden van de fractie van D66 constateren dat de minister heeft besloten het advies van de commissie Kalsbeek om deelbemiddeling af te schaffen over te nemen. Deze leden begrijpen niet hoe de beslissing om deelbemiddeling af te schaffen, gezien kan worden in het licht van het belang van het kind. Daarom vragen zij een heroverweging van het voornemen de deelbemiddeling af te schaffen. Als motivering voor het afschaffen van deelbemiddeling geeft de minister het ontbreken van voldoende toezicht- en controlemogelijkheden. Deze leden sluiten zich graag aan bij COC Nederland dat stelt dat het proces van deelbemiddeling door de vele “checks and balances” en de lange en zorgvuldige procedure, juist transparanter is dan volledige bemiddeling door de vergunninghouders. Graag hierop een reactie van de minister. Tevens constateren de leden van de D66-fractie dat de huidige contacten van de vergunninghouders voor een groot deel tot stand gekomen zijn uit/met contacten van deelbemiddelaars. Met het afschaffen van deelbemiddeling, zal ook de totstandkoming van nieuwe contacten door de vergunninghouders verder beperkt worden. Deze leden constateren dat met het afschaffen van deelbemiddeling in de toekomst geen mogelijkheid meer zal bestaan voor adoptie uit (vaak kleine) niet-verdragslanden. Temeer daar de vergunninghouders vaak niet bereid zijn de contacten die worden aangedragen door deelbemiddeling over te nemen. De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat bij het afschaffen of het in stand houden van (deel)bemiddeling louter bepalend moet zijn waarmee het belang van het kind en een zorgvuldige procedure is gediend. Er moet hier aan dezelfde kwaliteitseisen worden voldaan als bij volledige bemiddeling. Het feit dat het wegvallen van deelbemiddeling de adoptiemogelijkheden voor paren van gelijk geslacht ernstig zou bemoeilijken, achten de leden van de SGP-fractie dan ook geen valide reden om zich tegen het afschaffen van deelbemiddeling te verzetten. Deze leden achten wel een nadeel van het geheel wegvallen van deelbemiddeling dat alle aspirant-adoptieouders daarmee volledig zijn aangewezen op de contacten die worden onderhouden door vergunninghouders. In hoeverre is het toch niet mogelijk om, indien aan alle kwaliteitseisen is voldaan, ruimte te blijven bieden voor deelbemiddeling? Hoe staat de minister tegenover de alternatieve mogelijkheid dat via de CA een goedkeuring ingeval van deelbemiddeling kan worden verworven, en het contact daarna kan worden overgenomen door een van de vergunninghouders? Veel kinderen die via deelbemiddeling naar Nederland zijn gekomen, zijn afkomstig uit de VS. Kan nader worden toegelicht in hoeverre conform de voorkeursvolgorde van het Haags Adoptieverdrag, het de verwachting is dat kinderen binnen de VS zelf kunnen worden geadopteerd? V. Mogelijkheden om te adopteren voor homoseksuele aspirant-adoptiefouders De leden van de SP-fractie vragen de minister zich in te spannen de mogelijkheden voor adoptie door homoparen uit te breiden, en daartoe actief mogelijkheden te onderzoeken en vergunninghouders daarbij te ondersteunen. Welke initiatieven met betrekking tot andere landen die adoptie door homoparen toestaan zijn er momenteel, en hoe kansrijk zijn deze initiatieven? De leden van de SP-fractie vragen te bevestigen dat met name homoseksuele aspirant-adoptiefouders afhankelijk zijn van deelbemiddeling en dat het met name gaat om adoptie van kinderen uit de VS. Kan nogmaals worden ingegaan op de mogelijkheid dat adoptie vanuit de VS mogelijk blijft, ook na ondertekening van het Haags Adoptieverdrag door de VS omdat de VS op grond van artikel 22, tweede lid, gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid de bevoegdheden van de Centrale Autoriteit te delegeren aan andere instanties? De leden van de D66-fractie ontvangen graag een nadere uitleg van de minister op zijn uitspraak dat “met de ratificatie van het Haags Adoptieverdrag door de VS in april 2008 (…) deze deelbemiddeling als geregeld in artikel 7a Wobka uit de VS echter een aflopende zaak (is): alleen voor aanvragen voor een beginseltoestemming die vóór 1 april 2008 zijn ingediend, is deelbemiddeling in de VS nog mogelijk”. Echter de BZA en dr. Ian Curry-Summer stellen dat deelbemiddeling wel is toegestaan, mits gebruik wordt gemaakt van geaccrediteerde en bij het Haags adoptieverdrag aangemelde contacten. De leden van de fractie van D66 ontvangen van de minister dan ook graag een antwoord op de volgende vragen. Klopt het dat op grond van artikel 22, tweede lid, van het Haags Adoptieverdrag de VS gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de bevoegdheden van de Centrale Autoriteit te delegeren aan andere instanties? Betekent dit dat ook na 1 april 2008 Nederlandse stellen nog gebruik kunnen maken van deelbemiddeling uit de VS, mits er wordt samengewerkt met één van de autoriteiten die vermeld staan op de lijst gedeponeerd bij het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht? Indien dit het geval is, waarom hier geen melding van gemaakt in de brief? Tevens zal met het afschaffen van deelbemiddeling geen alternatief meer zijn voor adoptie door homoparen. Deze leden zien daarom graag een proactieve opstelling van zowel de minister als de vergunninghouders in het zoeken naar een alternatieve mogelijkheden tot interlandelijke adoptie uit niet-verdragslanden en adoptie door homoparen. Daarbij ontvangen deze leden graag een antwoord op de volgende vragen. Hoe gaat de Centrale autoriteit bevorderen dat de vergunninghouders zich inzetten om interlandelijke adoptie door homoseksuele aspirant-adoptiefouders via volledige bemiddeling in de VS mogelijk te maken? Zijn hiervoor al stappen gezet? Zo ja, hoe gaat het met de stappen van de betreffende vergunninghouders om een adoptiekanaal in de VS op te zetten? Wat gaat de minister doen als blijkt dat dit adoptiekanaal niet tot stand komt? De leden van de fractie van D66 constateren dat Zuid-Afrika en Brazilië niet afwijzend staan tegenover adoptie door paren van gelijk geslacht. Is de minister voornemens vergunningshouders te stimuleren nieuwe adoptiekanalen in deze landen te ontwikkelen nu adoptie vanuit de Verenigde Staten ingewikkeld zo niet onmogelijk lijkt te worden? Zo nee, waarom niet? Op dit moment is er één vergunninghouder actief in Zuid-Afrika. Zijn bij de minister aanvragen bekend van andere vergunninghouders? Zo ja, waarom zijn deze niet gehonoreerd? VI Adoptie uit niet-verdragslanden Met betrekking tot adoptie uit niet-verdragslanden doet de commissie-Kalsbeek een tweeledige aanbeveling: de eenzijdige akkoordverklaring van de CA en daarnaast de ‘machtiging per land’ voor de vergunninghouders. De brief gaat echter niet specifiek op beide aspecten in. De leden van de VVD-fractie zouden graag een nadere toelichting willen krijgen op zowel de wenselijkheid als de eenzijdige akkoordverklaring en de ‘machtiging per land’. VII Beoordeling geschiktheid van adoptiefouders De leden van de SP-fractie constateren dat voortaan bij de beoordeling van de geschiktheid (gezinsonderzoek, leeftijdsgrenzen) ook gekeken zal worden naar de echtgenoot, de geregistreerd partner en de levensgezel. Kan een inschatting worden gemaakt van het vergoten van het risico op frauduleus handelen , bijvoorbeeld doordat er belang ontstaat de partner die net ouder is dan de leeftijdsgrens toelaat niet als partner aan te melden? De leden van de VVD-fractie stellen dat indien de commissie-Kalsbeek wordt gevolgd en de deelbemiddeling wordt afgeschaft ,dit zeer verstrekkende gevolgen heeft voor mogelijkheden om te adopteren voor zowel homoseksuele aspirant-adoptiefouders als een alleenstaande aspirant-adoptiefouder. In de brief wordt gesteld dat de homoseksuele aspirant-adoptiefouders om hun gelijke rechten te kunnen uitoefenen inderdaad afhankelijk zijn van deelbemiddeling vanuit de VS. Direct daarop wordt in de brief gesteld dat: “(m)et de ratificatie van het Haags Adoptieverdrag door de VS in april 2008 (…) deze deelbemiddeling als geregeld in artikel 7a Wobka uit de VS echter een aflopende zaak (is): alleen voor aanvragen voor een beginseltoestemming die vóór 1 april 2008 zijn ingediend, is deelbemiddeling in de VS nog mogelijk. Aanvragen voor een beginseltoestemming die op of ná 1 april 2008 zijn ingediend zullen volgens de procedure voor volledige bemiddeling verlopen.” Hierboven hebben de leden van de VVD-fractie de minister al uitdrukkelijk gevraagd op grond van welke overwegingen hij tot deze conclusie is gekomen. Deze leden zeggen vervolgens zeer geschokt te zijn te lezen dat de minister van mening is dat ‘al met al door de afschaffing van artikel 7a Wobka de mogelijkheden voor homoseksuele aspirant-adoptiefouders om een kind te adopteren, niet worden beïnvloedt. Dit omdat de vergunninghouders zich extra moeten gaan inzetten voor adoptie via volledige bemiddeling door homoseksuele aspirant-adoptiefouders en deelbemiddeling waarvoor de beginseltoestemming al is aangevraagd vóór 1 april 2008, gewoon doorgang kunnen vinden. De leden van de VVD-fractie vragen de minister nader inzicht te verschaffen in de vergunninghouder die op dit moment stappen zet om in de VS een adoptiekanaal op te zetten. Met welke personen / instanties heeft de vergunninghouder hiertoe contact? Zijn dit wellicht de personen / instanties waarnaar via artikel 22 wordt verwezen? Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een toelichting op de actuele stand van zaken. Op welke termijn verwacht de minister dat de door hem gewenste volledige bemiddeling (met de VS) via een vergunninghouder praktijk zal zijn? Is overwogen de instanties die zich bezig houden met deelbemiddeling op enigerlei wijze ook te verbinden aan een / het kwaliteitskader? Zo nee, waarom niet? De leden van de VVD-fractie maken uit de brief op dat de aanbevelingen ten aanzien van de leeftijdsgrens van de commissie-Kalsbeek voor adoptieouders geheel worden overgenomen. Dit houdt in een maximaal leeftijdsverschil van 40 jaar voor tussen adoptieouder en adoptiekind en het strikter hanteren van dit leeftijdsverschil. Dat betekent in samenhang met de aanbeveling de leeftijd van het te adopteren kind te verhogen tot 8 jaar, dat een adoptieouder tot de leeftijd van 48 jaar kan adopteren. De commissie-Kalsbeek stelt hierop slechts één uitzondering voor, namelijk de adoptie van een biologisch broertje of zusje van een reeds geadopteerd kind. Juist met het oog op de verwijzing van de minister naar het amendement bij wetsvoorstel 30551 is veel gelegen in de uiteindelijke uitzonderingen en bijzondere omstandigheden. Begrijpen deze leden de voornemens goed dat in de toekomst alleen het adopteren van een biologisch broertje of zusje als uitzonderingen of bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt? Naar aanleiding van de keuze om bij het gezinsonderzoek aspirant-adoptiefouders expliciet hun bereidheid uit te laten spreken om openheid te betrachten over afstand en adoptie, vragen de leden van de SGP-fractie welke faciliteiten er thans beschikbaar zijn voor het verstrekken van afstammingsinformatie voor de geadopteerde. Ziet de minister mogelijkheden om te stimuleren dat zoveel mogelijk informatie wordt verworven en bewaard? VIII Leeftijdsgrenzen De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de mogelijkheden om kinderen tot de leeftijd van 8 jaar te kunnen adopteren wordt geïntroduceerd. Wordt dan ook rekening gehouden met mogelijke toename van hechtingsproblematiek, zo vragen zij. De leden van de PvdA fractie zouden graag zien dat in het belang van het kind er een zo breed mogelijk scala aan ouders voor handen is. Een “special needs” kind van 6 of 8 jaar is misschien wel het beste af bij een ouderpaar op leeftijd. Om de leeftijd te beperken omdat de ouders dan misschien te oud zijn lijkt deze leden niet juist. Zij menen dat het uitgangspunt moet zijn dat een goed ouderpaar het beste voor het kind is. Daarom moet de overheid zichzelf geen beperkingen opleggen, en moet dus niet aan de hand van de leeftijd worden bepaald of een ouderpaar geschikt is om een kind op te voeden maar hun inzet, opvoedkwaliteiten, stabiliteit in het gezin etc. Worden deze criteria gedeeld? De leden van de PvdA-fractie denkt dat het onverstandig is om wettelijke een groep mensen uit te sluiten die waarschijnlijk volledig aan deze voorwaarden voldoen en dit zal niet in het belang van die kinderen die juist bij deze type ouders goed op zijn plek zijn. Daarbij komt dat in de ons omringende landen er geen wettelijke leeftijdsbeperkingen zijn, met uitzondering van de in onderhavige brief genoemde landen. De opmerking van het voormalig Kamerlid Wolfsen dat “als de commissie heeft geadviseerd, de zaak weer open ligt”, vatten de leden van de PvdA-fractie niet op als een stap in de richting van een beperking van de leeftijdsgrenzen, temeer daar er naar hun mening niet voldoende is beargumenteerd waarom oudere mensen niet goed voor oudere adoptiekinderen kunnen zorgen. Kan hierop worden ingegaan? In lagere regelgeving zal invulling worden gegeven aan amendement Wolfsen c.s. (30551, nr. 12) als het gaat om “bijzondere omstandigheden”. Zal in die lagere regelgeving een leeftijdsgrens worden ingevoerd voor bijzondere omstandigheden? Mocht dat worden overwogen, menen de leden van de PvdA fractie dat uit de toelichting van het amendement duidelijk wordt gemaakt wat moet worden verstaan onder bijzondere omstandigheden. In de toelichting zijn geen leeftijdsbeperkingen opgenomen omdat de Kamer deze beperking juist niet als argument wil zien om aspirant adoptiefouders af te wijzen. Zal de lagere regelgeving in de geest van het amendement worden vormgegeven, zo vragen deze leden. De leden van de SP-fractie hebben grote twijfels bij het voorstel de leeftijd van het te adopteren kind te verruimen tot maximaal 8 jaar. Op grond van welke argumenten is hier voor gekozen? Welke onderzoeken zijn er betrokken in deze afweging? Hoe goed kan een kind van 6 of 7 jaar zich nog hechten aan de nieuwe ouders, en zijn de risico’s niet groter dat het mis gaat en psychologische schade ontstaat naarmate het te adopteren kind ouder wordt? Is het pedagogisch gezien in het belang van het kind de leeftijdsgrenzen te verruimen? Deze leden hebben eveneens twijfels bij de nieuwe leeftijdsgrenzen van de ouders, ook hiervan wensen de leden te vernemen welke onderzoeken zijn betrokken in de afweging en welke argumenten een rol hebben gespeeld. Is het waar dat er voor binnenlandse adopties ook geen maximumleeftijdsgrens wordt gehanteerd? Wat rechtvaardigt eigenlijk dat dit bij interlandelijke adoptie wel moet? Is er een vergelijking gemaakt met andere landen, en is het juist dat Nederland lagere maximumleeftijden toestaat en dus strengere eisen stelt dan in de meeste andere landen? Kan worden gereageerd op de bevindingen ter zake van dr. I. Curry-Sumner, universitair hoofddocent aan de Universiteit Utrecht? De leden van de SGP-fractie vinden het terecht dat ook in de afweging rondom leeftijdsgrenzen het belang van het kind centraal moet staan. Zij hebben er op zichzelf dan ook begrip voor dat leeftijdsgrenzen worden gesteld, waarbij ook in het oog wordt gehouden op welke leeftijden langs natuurlijke weg kinderen in een gezin kunnen komen. Tegelijkertijd moet echter worden voorkomen dat nodeloos schrijnende situaties ontstaan door onnodig starre grenzen. In hoeverre is het zo dat de leeftijdsgrenzen die in de Nederlandse wetgeving aan adoptieouders worden gesteld, strikter zijn dan in andere Europese landen? In hoeverre kan een strikte leeftijdsgrens de mogelijkheden voor adoptie van een tweede adoptiekindje in de weg staan, in het geval er al een jarenlange procedure loopt voor het kunnen adopteren van een tweede adoptiekindje? Hoe wordt in dit verband het belang gewogen van het eerste adoptiekind om een zusje of broertje te hebben? IX Sterke/zwakke adoptie De leden van de CDA-fractie vragen in welke landen waarmee Nederland een adoptierelatie heeft voor de biologische ouders/moeder de mogelijkheid bestaat invloed te hebben op de adoptief ouders of op het profiel van het gezin. Wat is in deze situaties de familierechtelijk positie van de afstandouders tot het kind? De leden van de PvdA-fractie vragen of adoptie uit Marokko of andere landen die geen adoptie kennen maar de kafala ook worden gezien als een zwakke adoptie. Zijn er wetgevende ontwikkelingen ten aanzien van de problemen die ontstaan als een kind uit een islamitisch land wordt “geadopteerd” onder de islamitische wetgeving vergelijkbaar met de casus voorgesteld in de Kamervragen over adoptie uit landen met islamitische (Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, nr. 1223)? Is het voorstel van de commissie-Kalsbeek dat als een zwakke adoptie niet omgezet wordt in een sterke adoptie de adoptie geen doorgang te laten vinden, in het belang van het kind gezien het feit dat de biologische ouders de zorg van het kind blijkbaar niet op zich kunnen nemen en overgaan tot een zwakke adoptie? De leden van de VVD-fractie constateren dat de minister het eens is met de aanbeveling van de commissie-Kalsbeek dat van de vergunninghouders moet worden verlangd dat zij in geval van een zwakke (verdrags)adoptie ervoor zorgdragen dat het dossier van het adoptiekind de uitdrukkelijke toestemming bevat van de biologische ouder(s) voor de omzetting naar een sterke adoptie. Als dat niet mogelijk is, dient volgens de commissie-Kalsbeek en de minister de adoptie niet plaats te vinden. Deze leden kunnen zich vinden in de zienswijze dat het realiseren van sterke adoptie de voorkeur heeft boven zwakke adoptie. Wel vragen zij inzichtelijk te maken hoeveel zwakke adopties op bijvoorbeeld jaarbasis doorgang vinden? Hoeveel kinderen (welk deel van het totaal aantal adoptiekinderen) zullen naar schatting door de wijziging niet meer in aanmerking komen voor interlandelijke adoptie? Kan worden toegelicht. Waarom is de weg van het bieden van pleegzorg, om deze kinderen toch naar Nederland te halen, te verkiezen boven een zwakke adoptie? X Adoptiewens niet altijd te vervullen De leden van de VVD-fractie zeggen niet goed in te zien welk voordeel er zit in het ‘over de leeftijdsgrens raken’ voordat men beginseltoestemming heeft. Hoe werkbaar is het als de beslissing omtrent beginseltoestemming snel genomen dient te worden als de wachttijd is doorlopen? Hoe groot zou dan de teleurstelling zijn als beginseltoestemming niet verleend wordt (dus na doorlopen van de wachttijd)? Bestaat deze kans? Of is de beginseltoestemming direct (en alleen) afhankelijk van het aantal te verwachten kinderen dat naar Nederland ter adoptie komt? Met betrekking tot hert hanteren van een wachttijd aan het begin van de procedure merken de leden van de D66-fractie op dat de minister in het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele bijzondere wetten in verband met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (31769) voorstelt om binnen 30 maanden te mogen beslissen over het verlenen van beginseltoestemming voor adoptie van een buitenlands kind. Deze leden achten een beslistermijn van 30 maanden onevenredig en in strijd met de beginstelen van goed openbaar bestuur. Graag zien deze leden ook hierop een reactie. De leden van de SGP-fractie merken op dat de minister aangeeft dat er rekening mee moet worden gehouden dat het aantal kinderen dat belang heeft bij interlandelijke adoptie structureel achter zal blijven bij het beschikbare aantal adoptiefouders. Van welke gegevens en ontwikkelingen gaat de minister uit als hij spreekt over het aantal kinderen dat voor adoptie in aanmerking komt? In hoeverre biedt de minister ook actief ondersteuning bij pogingen van vergunninghouders om nieuwe contacten te vestigen ten behoeve van het interlandelijk adopteren van kinderen die daarvoor daadwerkelijk in aanmerking komen? XI Interlandelijke adoptie en nationale pleegzorg De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij dat de Stichting Adoptievoorzieningen en Pleegzorg Nederland de wens hebben getoond om samen te werken. Wil de minister pleegzorg ook structureel onder de aandacht brengen als mogelijk alternatief voor adoptie, en wil hij ook nagaan in hoeverre het interesseren van potentiële adoptieouders voor pleegzorg kan bijdragen aan vermindering van een deel van de wachtlijst van potentiële adoptieouders, en het versterken van het potentieel aan pleegouders? De leden van de SGP-fractie merken op dat de minister zich achter de aanbeveling van de commissie-Kalsbeek stelt om aspirant-adoptiefouders te interesseren voor pleegzorg. Welke mogelijkheden zijn er om hieraan concreet meer invulling te geven, en nader te bezien in hoeverre ook mogelijke aanpassing van voorwaarden of regels rond de pleegzorg meer aspirant-adoptiefouders voor deze mogelijkheid zouden kunnen interesseren. XII Nazorg De leden van de SP-fractie zeggen zich zorgen te maken over de nazorg aan adoptiefouders en geadopteerde kinderen. Zij vragen of er momenteel voldoende capaciteit en deskundigheid bij professionals in Nederland aanwezig is ten aanzien van adoptiekinderen met problemen. Is er specialistische deskundigheid en expertise op het gebied van vroegkinderlijke verwaarlozing, hechtingsstoornissen en traumadiagnostiek? Kan worden toegelicht waaruit de aandacht voor nazorg voor geadopteerden boven 23 jaar bestaat? De leden van de SP-fractie vragen een reactie op het ongenoegen dat bij een aantal geadopteerden leeft dat er te weinig informatie beschikbaar is over herkomst en dat het persoonlijk dossier te vaak gebrekkig en/of incompleet is. Wanneer geadopteerden op enig moment met levensvragen komen te zitten is deze informatie van het grootste belang. Welke waarborgen op dit gebied zitten in het verdrag en in de Nederlandse wetten en regels? Hoe kan het dat het nog steeds voorkomt dat dossiers niet compleet zijn of onvoldoende informatie bevatten? Kan de verplichte bewaartermijn voor dossiers door vergunninghouders verlengd worden? De leden van de VVD-fractie vragen op welke termijn de Kamer het plan van aanpak voor de adoptienazorg kan verwachten. De leden van de ChristeUnie-fractie merken op dat in het licht van de al verplichte voorbereidingscursus en de kwetsbare groep die het hier betreft, een zekere mate van verplichting ook bij de nazorg aangewezen is. In het nazorgaanbod dient extra aandacht te zijn voor kinderen met (gedrags)problemen. Er dient ook passende nazorg te zijn voor volwassen geadopteerden; vragen rondom geadopteerd zijn kunnen een leven lang blijven spelen. Het is dan ook goed dat het ministerie voor Jeugd en Gezin werkt aan een plan van aanpak voor de adoptienazorg. Wanneer kan de Kamer het plan van aanpak voor de adoptienazorg verwachten? De leden van de SGP-fractie zien uit naar het aangekondigde plan van aanpak voor de adoptienazorg en de kabinetsreactie daarop. Deze leden vragen nog specifieke aandacht voor de nazorgbehoefte voor geadopteerden die inmiddels volwassen zijn geworden en gezien hun leeftijd niet meer onder het ministerie van Jeugd en Gezin vallen. Welke mogelijkheden voor hulpverlening of begeleiding worden voor deze doelgroep geboden? XIII Internationaal toezicht De leden van de SP-fractie vragen hoe het staat met de internationale samenwerking en mogelijk internationaal toezicht op het interlandelijk adoptieproces. Zijn er inmiddels initiatieven te komen tot een internationale autoriteit? De leden van de VVD-fractie merken op dat in de brief wordt gesproken over een meerjarenaanpak internationale samenwerking. Kan hierop een nadere toelichting worden gegeven? De commissie-Kalsbeek spreekt in dit kader expliciet de aanbeveling uit dat de landen van de Europese Unie de steun aan afstandsouders en hun jeugdhulpverlening zodanig dienen te organiseren dat interlandelijke (Europese) adoptie niet nodig is. In hoeverre kan de minister zich vinden in deze opvatting? De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat vergunninghouders ook afhankelijk zijn van vertrouwen in de organisaties en instellingen waar zij mee werken. Het Kwaliteitskader alleen is dan ook nog niet voldoende ter waarborging van een zorgvuldige adoptieprocedure. Een aanscherping van het toezicht op interlandelijke adoptie op internationaal niveau is dan ook geboden. De minister heeft eerder maatregelen aangekondigd ter verbetering. Hoe staat het met de meerjarenaanpak internationale samenwerking? De leden van de SGP-fractie hopen dat voortvarend invulling wordt gegeven aan de versterking van de positie van de centrale autoriteit en de uitvoering van de motie-Van der Staaij over een internationale autoriteit die toeziet op de naleving van het Haags Adoptieverdrag. Wanneer kan worden gerapporteerd over de ingezette acties en het resultaat daarvan? B. Reactie van de minister